Plan: | Krimweg 140 Hoenderloo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1255-vas3 |
behorende bij het bestemmingsplan Krimweg 140 Hoenderloo
Bungalowpark Hoenderloo alsmede de uitbreiding aan de Krimweg 140 vallen onder Natuurparken B.V. en Roompot vakanties.
Bungalowpark Hoenderloo en Roompot vakanties hebben plannen voor de uitbreiding aan de oostzijde van het bestaande park aan de Krimweg 140 in Hoenderloo. Het gaat daarbij om de realisatie van maximaal 80 recreatiewoningen/lodges, een ontvangstgebouw en een bedrijfswoning. Het geldende bestemmingsplannen 'Recreatiebedrijven Hoenderloo' is voor het uitbreidingsgebied van toepassing.
De ontwikkeling van de uitbreiding van het plangebied past niet binnen dit bestemmingsplan. Wel past deze gewenste ontwikkeling in het (voorheen geldende) groei- en krimpbeleid van de provincie Gelderland. Dit beleid is omschreven in 2.2.2 van de toelichting.
Met dit bestemmingsplan speelt de gemeente in op de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het groei- en krimpbeleid. De gewenste ontwikkeling wordt hierin mogelijk gemaakt.
Op basis van dit groei- en krimpbeleid hebben reeds diverse uitbreidingen plaatsgevonden. Voor de twee plannen van tender 2, uitbreiding van Droompark Beekbergen en Lierderholt, wordt een afzonderlijk bestemmingsplan gemaakt. Het bestemmingsplan voor de uitbreiding van recreatiepark Beekbergen is reeds onherroepelijk geworden.
In onderstaande tabel is het groei- en krimpbeleid in de gemeente Apeldoorn samengevat.
Tender 1 | Tender 2 | |
camping | fase 1 fase 2 Totaal tender 1 | |
Pampel Veluws Hof Lierderholt 't Schinkel Bungalowpark Hoenderloo |
2,55 0,65 3,2 2 2 4 2 2 4 1 1 |
0,8 3,5 |
Subtotaal Hoenderloo | 7,55 4,65 12,2 | 4,3 |
Hertenhorst Recreatiepark Beekbergen Droompark Beekbergen |
1,5 1,5 |
3,5 2 |
Subtotaal Beekbergen | 1,5 1,5 |
5 ,5 |
Totaal | 9,5 4,65 13,7 | 9,8 |
Het plangebied ligt direct ten oosten van het bestaande bungalowpark dat is gevestigd aan de Krimweg 140 tussen de kern Hoenderloo en de snelweg A50. Aan de noordzijde is de Krimweg de grens van het plangebied. Aan de oost- en zuidzijde zijn dit kavelgrenzen. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied aangegeven.
De ligging en begrenzing van het plangebied
Voor het bungalowpark geldt het bestemmingsplan 'Recreatiebedrijven Hoenderloo'. Dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2005 en onherroepelijk geworden op 15 november 2006. Het plangebied heeft de bestemming "Bos en natuurgebied". Deze bestemming is gericht op het behoud, de bescherming en de versterking van bos en natuurwaarden. De realisatie van de gewenste uitbreiding van Bungalowpark Hoenderloo is niet mogelijk binnen de bestemming. Wel kent de bestemming een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt nieuwe verblijfsrecreatie te realiseren. Hiervoor moet dan wel een aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid verblijfsrecreatie fase 2' opgenomen zijn. Dit is ter plaatse van het plangebied niet het geval. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling alsnog mogelijk te maken.
Geldend bestemmingsplan
Luchtfoto
In het hoofdstuk 2 wordt kort het relevante beleidskader voor recreatie in het algemeen en voor het plangebied in het bijzonder beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de uitbreiding van het recreatiebedrijf beschreven en weergegeven. In dat hoofdstuk staat ook een beschrijving van de huidige situatie en de inpassing van het nieuwbouwplan in die bestaande omgeving. Hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan ten opzichte van de diverse omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens de juridische planopzet behandeld. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.
De gemeenteraad heeft op 25 januari 2018 het bestemmingsplan Krimweg 140 vastgesteld. Tegen het vaststellingsbesluit is 1 beroepschrift ingediend. Op 19 december 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan (kenmerk 201802341/1/R1). De Afdeling heeft daarbij de functie ontsluitingswegen in de regels vernietigd. De reden hiervan is dat regels het mogelijk maken om het bestaande park met het nieuwe park via een weg voor gemotoriseerd verkeer met elkaar te verbinden. En deze verbindingsweg is door de initiatiefnemer en de gemeente niet beoogd. Het bestemmingsplan is voor het overige onherroepelijk geworden.
In verband met deze gedeeltelijke vernietiging heeft de Afdeling de gemeenteraad opgedragen om binnen:
Uitvoering Uitspraak van de Afdeling:
De Uitspraak van de Afdeling is als Bijlage 10 in de bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Dit hoofdstuk beschrijft het relevante beleidskader op het niveau van rijk, provincie Gelderland, de regio en de gemeente. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de beleidskaders voor recreatie in het algemeen en voor het plangebied in het bijzonder.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat mede overheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040:
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoet water in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd. De beoogde ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluiten aan op deze ambities.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk de nationale belangen vastgelegd en geeft het instructieregels voor de bescherming van die belangen.
Het plangebied ligt grotendeels onder het obstakel beheersgebied van de vliegbasis Deelen en in het verlengde van de start- en landingsbaan. Binnen het obstakel beheersgebied mogen obstakels niet te hoog worden, om zo de radars van de vliegbasis niet te storen en om een veilige luchtverkeerssituatie te garanderen.
Voor het plangebied is een radarverstoringsgebied van toepassing. Daarbij geldt dat de bebouwing niet hoger mag worden dan 114 meter boven NAP. De bouwhoogte die in dit bestemmingsplan wordt opgenomen blijft beperkt.
Verde is het Barro van belang aangaande de instructieregels gericht tot de provinciebesturen die aangeven hoe zij in de provinciale verordening regels ter bescherming van het Natuurnetwerk Nederland moeten opnemen.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:
In het plangebied is sprake van de realisatie van maximaal 80 recreatiewoningen, een ontvangstgebouw en een bedrijfswoning. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op deze ontwikkeling.
Het bestaande recreatiepark omvat ca 150 recreatiewoningen. De komende jaren worden ca 100 recreatiewoningen gerenoveerd. Het bestaande zwembad krijgt een opknapbeurt en er wordt een compleet nieuwe speeltuin gerealiseerd. Belangrijke randvoorwaarde voor een toekomstbestendige exploitatie is dat de voorzieningen op peil moeten blijven.
In het kader van het (voorheen geldende) provinciale groei- en krimpbeleid heeft een onafhankelijke adviescommissie gedeputeerde staten geadviseerd over de ondernemersplannen en de hiermee verband houdende uitbreidingsruimte van de recreatiebedrijven.
In de advisering aan Gedeputeerde Staten is als knelpunt gesignaleerd dat het bedrijf kampt met een te klein kwantum aan verhuurbungalows en dat met een uitbreiding het recreatiebedrijf een reëel speler kan worden in de markt van de middelgrote bedrijven. Door een fysieke uitbreiding van het park wordt een draagvlak gecreëerd waardoor de noodzakelijke kwaliteitsverbetering en in de centrale voorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Uit het advies blijkt dat er voldoende bedrijfseconomische argumenten zijn en dat het bedrijf deze belangrijke uitbreiding nodig heeft om een goede concurrentiepositie in de markt te behouden.
Daarom is een uitbreiding met 80 recreatiewoningen nodig voor een optimale bedrijfsvoering van het bungalowpark.
Verder is de realisatie van de recreatiewoningen een aan het buitengebied gelieerde functie zodat realisering in het stedelijk gebied niet realistisch is.
Het bestaande vakantiepark is goed ontsloten via de Krimweg en de uitbreiding van het park voorziet ook in de ontsluiting op de Krimweg.
De conclusies zijn dat:
Op 1 juli 2017 is het Besluit op de ruimtelijke ordening betreffende de ladder duurzame verstedelijking gewijzigd en heeft de ondernemer actueel onderzoek laten verrichten naar de behoefte aan recreatiewoningen.
De samenvattende conclusies uit het onderzoek van Van Nuland en Partners m.b.t. de Ladder voor duurzame verstedelijking van oktober 2017, luiden als volgt:
In juli 2015 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Hierin zijn - naast de Omgevingsvisie van 2014 - o.a. wijzigingen uit het actualisatieplan Windvisie, het actualisatieplan Omgevingsvisie, het besluit tot aanpassing begrenzing Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) overgenomen.
Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen. Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Gelders Natuurnetwerk
Specifiek voor het plangebied geldt dat het als GNN is aangewezen. Het hoofddoel is het veiligstellen van de biodiversiteit voor nu en toekomstige generaties. Per saldo moet elke ontwikkeling in het GNN een verbetering van de kernkwaliteiten opleveren. Verwezen wordt verder naar het hierna beschreven groei- en krimpbeleid.
Nationaal Landschap Veluwe
Daarnaast ligt het plangebied in het Nationaal Landschap Veluwe. De provincie Gelderland streeft naar instandhouding en versterking van de bijzondere kenmerken van het landschap en naar het (nog) beter toegankelijk maken van de Nationale Landschappen voor inwoners en bezoekers.
Binnen de Nationale Landschappen geldt 'behoud door ontwikkeling'. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap. Het doel voor de Nationale Landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. In samenhang hiermee moet de toeristisch-recreatieve betekenis toenemen.
De realisatie van het plan draagt bij aan de versterking van de toeristisch-recreatieve betekenis van het gebied. Bovendien wordt het plan zodanig ingepast dat de effecten op het nationaal landschap worden voorkomen (zie ook hoofdstuk 3).
Verblijfsrecreatieve bedrijven met ontwikkelambitie
De provincie wil door kwaliteitsverbetering van het toeristisch product haar landelijk marktaandeel vergroten. Voor een kwaliteitsverbetering is het vaak zaak om te investeren in innovatieve en duurzame concepten en daarnaast te investeren in compensatiemaatregelen. Dit zijn vaak ook lastige trajecten. De provincie wil bedrijven daarom op dit vlak ondersteunen.
Ontwikkelen van bestaande terreinen en gebouwen verdient de voorkeur boven nieuwbouw. Uitbreiding van bedrijven of nieuwvestiging in de recreatiesector hoeft echter niet te leiden tot overcapaciteit op provinciaal niveau. Het kan zelfs leiden tot verbetering van het totale aanbod doordat bestaande bedrijven meeprofiteren van extra kwalitatief goede activiteiten. Beter dan de provincie kennen ondernemers de markt. Zij kunnen hierop inspelen en bepalen welke activiteiten zij uit moeten voeren.
De verdere ontwikkeling van het park past binnen de provinciale doelstelling. Het park wordt bovendien bedrijfsmatig geëxploiteerd. De provincie heeft een bedrijfsmatige exploitatie als voorwaarde genoemd voor de verdere ontwikkeling van dergelijke verblijfsrecreatieve bedrijven. Permanente bewoning van de recreatiewoningen wordt daarbij echter uitgesloten, dit wordt ook als zodanig in dit bestemmingsplan geregeld.
Op 1 maart 2017 hebben Provinciale Staten het actualisatieplan omgevingsverordening vastgesteld.
In deze actualisatie wordt de reeds toegekende uitbreiding van enkele recreatiebedrijven geregeld. Eerder was die uitbreiding geregeld onder de Groei en Krimpregeling. Deze laatste regeling is ingetrokken omdat Gedeputeerde Staten ten onrechte in de veronderstelling verkeerden dat de Groei en Krimp locaties planologisch waren geregeld. Dat bleek echter niet het geval en daarom worden de toegekende rechten opnieuw in de provinciale ruimtelijke regels opgenomen.
Hierna worden de relevante bepalingen van het voorheen geldende groei- en krimpbeleid aangehaald, waarop de provinciale natuurvergunning is gebaseerd.
Voorheen geldend groei- en krimpbeleid
Het Groei- en krimpscenario gaat uit van een betere ruimtelijke afstemming op het Veluwemassief van recreatie en natuur om zo een kwaliteitsslag voor beide te kunnen maken. Hoofdlijn van dit scenario is het enerzijds groei (ontwikkelingsmogelijkheden) toestaan aan recreatiebedrijven op vanuit natuuroverwegingen minder kwetsbare plekken en anderzijds krimp (saneren) van recreatiebedrijven, die vanuit natuuroverwegingen ongunstig gelegen zijn.
Het Groei- en krimpscenario gaat uit van de volgende inhoudelijke hoofdlijnen:
Om de kwalitatief best mogelijke invulling te realiseren is voor elk van de zoekgebieden recreatieclusters op gemeentelijk niveau een ontwikkelingsvisie gemaakt.
Om Veluwebreed een zorgvuldige afweging mogelijk te maken heeft de provincie een streekplanuitwerking opgesteld als kader voor de gemeentelijke visies.
Op de Veluwe worden 15 recreatieclusters onderscheiden die de status ‘zoekgebied’ hebben. Binnen deze zoekgebieden kan middels wijziging van het bestemmingsplan ruimte beschikbaar komen als middel om verblijfsrecreatie op een gezonde en duurzame wijze te ontwikkelen.
De groei in recreatieclusters is aan voorwaarden gebonden. Voorkomen moet worden dat de kernwaarden van het toeristisch-recreatieve product (i.c. de bijzondere, groene omgeving van de Veluwe) worden gemarginaliseerd. Gemeenten hebben voor de zoekgebieden recreatieclusters visies opgesteld, om een balans te vinden tussen het behouden van de kernwaarden en het scheppen van ontwikkelingsmogelijkheden voor de verblijfsrecreatie. Deze zogenaamde clustervisies vormen een leidraad en eerste toetsingskader op lokaal niveau.
De clustervisie Hoenderloo is in 2008 opgesteld. In deze visie zijn vanuit het project “Groei en krimp” de kaders gezet voor mogelijke uitbreidingen en herstructurering van recreatieterreinen in de cluster. Concrete en kwaliteitsrijke ontwikkelingsplannen die worden ingediend moeten voldoen aan de kaders van de clustervisie. Daadwerkelijke uitbreidingen en herstructurering van recreatieterreinen kunnen immers alleen worden gerealiseerd indien er goed onderbouwde plannen door de ondernemers worden ingediend. Mede op basis van deze visie is o.a. voor bungalowpark Hoenderloo uitbreidingsruimte binnen het provinciale tendersysteem toegekend. Deze uitbreidingsruimte is 3,5 ha en daarop is de verleende provinciale natuurvergunning gebaseerd.
Natura 2000-gebied
Een groot deel van de Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied, zo ook het plangebied en haar omgeving. Deze gebieden zijn beschermd via de Wet natuurbescherming (zie ook paragraaf 4.4). In de wet zijn de bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.
Voor de ontwikkeling in het plangebied heeft de provincie een vergunning in het kader van de voorheen geldende Natuurbeschermingswet verleend ( Bijlage 7 Natuurvergunning).
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dat gebied.
De visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek. Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling vormt één van de strategische keuzes voor de regio.
Toerisme en recreatie vormt een pijler onder de economie van De Voorlanden. Ingezet wordt op het verbeteren van de toeristische bereikbaarheid door combinatie van aantrekkelijke routes met toeristische uitvalsbasis in enkele kernen en langs de snelwegen. Ook wordt de ontwikkeling van cultuurtoerisme beoogd. Initiatieven die passen bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van De Voorlanden worden gefaciliteerd.
De uitbreiding van het bungalowpark vormt een aandeel in het versterken van het toeristisch profiel van de regio en is derhalve in overeenstemming met dit beleid.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor stad en land.
In de structuurvisie wil de gemeente zoveel mogelijk (beleids)ruimte bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente faciliteert en ondersteunt daarbij. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Specifiek met betrekking tot de Veluwe zet de provincie in op een duidelijke zonering naar kwaliteit en gebruiksintensiteit, het versterken van de ecologische, cultuurhistorische en recreatieve samenhang tussen de verschillende onderdelen en het uitbouwen van de recreatieve verbindingen. De gemeente wil het toeristische aanbod op de Veluwe bij de tijd houden en de kwaliteit ervan verhogen. In de structuurvisie wordt daarom ingezet op het vernieuwen en verbreden van het aanbod aan toeristisch recreatieve voorzieningen en verblijfaccommodaties. In deze visie wordt het belang van toeristische vernieuwing en de positie van Apeldoorn met de campings, bungalowparken en attracties als belangrijk concentratiepunt binnen de Veluwe beschreven. Daarnaast biedt De Veluwe het hoogst gewaardeerde landschap van Nederland. Er wordt gestreefd om het toeristische aanbod op de Veluwe bij de tijd houden en de kwaliteit ervan te verhogen. In deze structuurvisie wordt daarom ingezet op:
De ontwikkeling in het plangebied past binnen dit gemeentelijke beleid.
Ondernemers vragen de gemeente vooral in het ruimtelijk ordeningsdomein de mogelijkheid om te kunnen anticiperen op de veranderende marktvraag. De Notitie Speelruimte Verblijfsrecreatie bevat concrete aanknopingspunten om dit te doen. Het gaat daarbij meer specifiek in op de algemene beleidsuitgangspunten vanuit de Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte.
Voor vakantieparken is in de genoemde notitie bepaald dat vestiging van stacaravans niet toegestaan is en wordt in de bestemmingsplannen het maximum aantal recreatiewoningen opgenomen. Om de kwaliteit van het toeristisch product te behouden en te vergroten is bedrijfsmatige exploitatie een provinciale en gemeentelijke voorwaarde. (zie ook paragraaf 2.2.2). De gemeente wil daarom in de toekomst inspelen op de wens vanuit de markt en onder meer ruimte bieden aan schaalvergroting van recreatiebungalows (van 75 m2/350 m3 naar 150 m2/600 m3). Deze mogelijkheid wordt via een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarbij wordt wel uitgegaan dat het aantal recreatiewoningen niet mag worden vergroot. Permanente bewoning blijft uitgesloten en de bedrijven moeten bedrijfsmatig worden geëxploiteerd.
Vakantieparken spelen een voorname rol in het recreatie-aanbod. Op de Veluwe zijn in totaal zo'n 450 vakantieparken. Daarvan rond de 65 in de gemeente Apeldoorn. Gezamenlijk doel voor de RECRON, ondernemers en Veluwse gemeenten is om de vakantieparken weer vitaal te maken. Vitaal impliceert als subdoelen creëren van attractieve terreinen, waarbij het aanbod goed aansluit op de vraag van de recreant en waar bebouwing en voorzieningen in goede staat zijn en primair bedoeld zijn voor de verblijfsrecreatie.
In het programma Vitale Vakantieparken werken gemeenten op de Veluwe samen met vele andere partijen aan een aanpak gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de verblijfsrecreatie in de regio. Er wordt samengewerkt in drie sporen: economische kwaliteit, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid en veiligheid.
In het zogenaamde economische spoor wordt gewerkt aan de vernieuwing en versterking van de vakantieparken.
In het ruimtelijke spoor wordt gewerkt aan de noodzakelijke herstructurering van het aanbod door samenvoeging, herverkavelen en het begeleid omvormen van (voormalige) vakantieparken naar een andere bestemming.
Het spoor leefbaarheid en veiligheid is gericht op het actief aanpakken van ongewenste ontwikkelingen en het voorkomen van nieuwe probleemsituaties.
De wens is meer lijn te krijgen in de aanpak van de verschillende Veluwse gemeenten zodat oneerlijke concurrentie tussen gemeenten wordt beperkt.
Het ruimtelijke spoor beweegt zich in twee richtingen. Er is ruimte voor ontwikkeling (waar de parken een verblijfsrecreatie bestemming behouden) en er is aandacht voor transformatie (waar de parken afstand doen van de bestemming verblijfsrecreatie en transformeren naar wonen, natuur, werken, huisvesting niet-recreatieve groepen, etc.).
In de notitie Welkom in Apeldoorn op de Veluwe, die in juni 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het programma voor het onderdeel vrijetijdseconomie van de structuurvisie-ambitie Toeristisch toplandschap uitgewerkt. De doelen van het programma zijn:
1. De vrijetijdssector draagt bij aan de doelstelling 100.000 arbeidsplaatsen in Apeldoorn.
2. Meer bezoekers in de binnenstad en dorpen.
3. Hogere bestedingen gelijk aan het landelijke gemiddelde
Om deze doelen te realiseren zet Apeldoorn in op de volgende vier opgaven:
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een cultuurhistorische en een archeologische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Zoals in de volgende uitsnede van de archeologische beleidskaart is weergegeven, is er binnen het plangebied sprake van terreinen met een (middel)hoge archeologische verwachting (oranje, categorie 4). Dit heeft gevolgen voor het bestemmingsplan. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 4.5.
Uitsnede archeologische beleidskaart 2015
In juni 2017 is de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de kadernota 'Over welstand geschreven' uit 2004.
De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' heeft tot doel de balans behartigen tussen het borgen van basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, in combinatie met het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website www.apeldoorn.nl/welstand, die het welstandsbeleid voor de burger toegankelijk maakt. Binnen enkele stappen weet een initiatiefnemer welk beleid van toepassing is om het plan goed bevonden te krijgen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De Kookboeken, die ook middels de website worden ontsloten, bieden inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit van een bouwinitiatief verder te brengen dan het minimaal noodzakelijke.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied) in plaats van thematisch, zoals in de vorige nota (bv 'traditionalistische architectuur in blokverkaveling', 'moderne architectuur en stedebouw'). Die indeling per gebied geeft de inititaitiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'Kookboeken' wordt gehanteerd.
De welstandsnota (en bijbehorende website) werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar specifiekere bouwwerken:
De recreatiewoningen zijn op basis van het BOR vergunningvrij mitsde oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m² en niet hoger dan 5m.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
Grondwaterneutraal bouwen.
Om inzicht te krijgen in de bestaande ruimtelijke situatie binnen het plangebied en in de directe omgeving, wordt deze in dit hoofdstuk beschreven. De gewenste situatie moet op een goede manier in de bestaande situatie worden ingepast. De nieuwe situatie en de inpassing in de omgeving staat daarom ook in dit hoofdstuk beschreven.
Roompot Vakanties verzorgt onder meer de verhuur van Bungalowpark Hoenderloo. Dit park is één van de vele recreatieparken rond de kernen Hoenderloo en Beekbergen. In de directe omgeving van het bungalowpark zijn bijvoorbeeld ook twee andere parken aanwezig langs de Krimweg. Op het park zijn de nodige voorzieningen aanwezig, waaronder een voorzieningengebouw en sportvelden. Het park heeft daarnaast verschillende recreatiewoningen, variërend van vier- tot zevenpersoons woningen. De woningen zijn grotendeels in eenzelfde architectuur gebouwd, de afmetingen variëren en is afhankelijk van het aantal kamers en slaapplaatsen. De ontsluiting van het park bevindt zich aan de Krimweg. Het park wordt omringd door de bossen van de Veluwe.
De Krimweg richting Hoenderloo
Kenmerkend voor de omgeving zijn de hoge landschappelijke en natuurwaarden. Het park ligt midden in de bossen. In de volgende figuur staat een luchtfoto van de bestaande ruimtelijke situatie van het plangebied en haar omgeving.
Luchtfoto bestaande situatie 2015 en plangebied
Het plangebied ligt direct oostelijk tegen het bestaande bungalowpark aan. Het bestond tot voor kort uit bos voor hakhout. Het gebied is inmiddels relatief kaal vanwege de enkele jaren geleden vergunde uitdunning. Voorheen bestond het terrein uit naaldbos, met daarbinnen enkele andere boomsoorten zoals zomereik, zachte berk, vuilboom en lijsterbes, deze zijn thans in beperktere mate aanwezig in het plangebied. Binnen het gebied zijn restanten aanwezig van een onderbegroeiing met onder meer bosbes. In het nu open gebied heeft zich een zeer soortenarme vegetatie ontwikkeld met pijpenstrootje, dopheide, struikheide, veenbies en enkele grassoorten en kruiden.
Vanaf de Krimweg en de Woeste Hoefweg is dit gebied toegankelijk.
De voorgenomen uitbreiding van Bungalowpark Hoenderloo bestaat uit 80 recreatiewoningen, een ontvangstgebouw en een bedrijfswoning. Vanwege de toename van het aantal recreatiewoningen is extra toezicht op het bedrijf gewenst. Daarom is een bedrijfswoning bij de nieuwe recreatiewoningen wenselijk en ook meegenomen in dit plan.
De recreatiewoningen worden in het gebied ten oosten van het bestaande park gerealiseerd.
De uitbreiding van het park krijgt een hele eigen ruimtelijke structuur die geen ruimtelijke binding met het bestaande park heeft. De volgende figuur geeft een beeld van de plaatsing van de nieuwe recreatiewoningen.
Gewenste situatie
In de gebieden buiten de recreatiekavels, wordt de groenstructuur opgewaardeerd door de aanleg van groen. Het aan te planten groen bestaat uit gebiedseigen soorten, waaronder sparren, eiken en dennen. De nieuwe recreatiewoningen staan op die manier in de natuur.
De uitbreiding van het bungalowpark wordt ontsloten via een nieuwe uitweg op de Krimweg. Op het terrein worden 170 parkeerplaatsen aangelegd conform de parkeernorm ( 2.1 parkeerplaats per recreatiewoning en 2 voor de bedrijfswoning).
Doel van dit bestemmingsplan is om 80 recreatiewoningen, een ontvangstgebouw en een bedrijfswoning mogelijk te maken. Daarbij volstaat het niet om uitsluitend een nieuwe bestemming vast te leggen voor het gebied. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan moet ook aangetoond worden dat de nieuwe bestemming daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk komen die zaken aan de orde die een rol spelen bij de uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
In opdracht van Bungalowpark Hoenderloo heeft Tauw een verkennend bodemonderzoek volgens NEN 57401 uitgevoerd.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van de onderzoeksresultaten in het rapport van 24 maart 2017 nr. 1248226, Bijlage 8, wordt geconcludeerd dat zowel de boven- als ondergrond vrij is van verontreinigingen. Er zijn op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond geen belemmeringen voor de bouw van de vakantiewoningen.
De ruimtelijke ordening en het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies en de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De nieuwe recreatiewoningen gaan deel uitmaken van het bestaande bungalowpark. Het recreatiepark wordt daarmee één inrichting. Het omgevingstype is vergelijkbaar met een rustige woonwijk/rustig buitengebied. Binnen het onderzoeksgebied (50-100 m rond het plangebied) zijn geen woningen of ander milieugevoelige objecten aanwezig. De te realiseren recreatiewoningen en bedrijfswoning zijn niet gelegen binnen milieucontouren van bedrijven en of instellingen in de omgeving. Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de uitbreiding van het recreatieterrein.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden, namelijk: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, het wegverkeerslawaai is daarom beoordeeld in relatie tot de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen Artikel 76 Wgh verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.
Onderzoeksresultaten
De nieuwe recreatiewoningen vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder en daarom geldt er geen onderzoeksplicht op grond van deze wet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidkwaliteit van de locatie wel beschouwd en is tevens nagegaan wat de gevolgen zijn van de uitbreiding bij bestaande woningen in de omgeving als gevolg van een mogelijke verkeerstoename.
Het perceel is gelegen aan de Krimweg. Deze weg heeft een beperkte geluidsuitstraling en wordt in hoofdzaak gebruikt door recreanten en bezoekers van de recreatieterreinen langs deze weg. Hierdoor is de geluidbelasting ter plaatse van het recreatieterrein lager dan 48 dB. Ten opzichte van het huidige recreatieve gebruik neemt het gebruik niet zodanig toe dat er een verkeerstoename wordt gegenereerd van meer 30%. Hiermee neemt de geluidsbelasting niet hoorbaar toe in de omgeving. Op grond van het bovenstaande is het plan uitvoerbaar.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Onderzoeksresultaten
Het plan valt niet onder de situaties die zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling "Niet in betekenende mate bijdragen" en is niet opgenomen in het NSL.
Uit een berekening volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan, (waarbij 80 recreatiewoningen 208 bewegingen per dag genereren), niet in betekenende mate bijdraagt en dat er wordt voldaan aan de Wet milieubeheer.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaats vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota Milieu veiligheid
In december 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Onderzoeksresultaten
In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. Op enige afstand zijn op het naburige recreatiepark westelijk van het plangebied enkele (bovengrondse) propaantanks aanwezig. Rond deze tanks is sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Deze contouren blijven binnen de grenzen van dat park en geven daarmee geen beperkingen voor de ontwikkeling in het plangebied. Hiervoor is de afstand tussen het plangebied en de tanks te groot. Externe veiligheid geeft daarbij geen belemmeringen voor de ontwikkelingen in het plangebied en geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit aspect heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D10.
Uit Besluit milieueffectrapportage, onderdeel D van de bijlage
D 10 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van: a. skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen; b. jachthavens. c. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen, d. permanente kampeer- en caravanterreinen, of e. themaparken. |
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. 250.000 bezoekers of meer per jaar, 2°. een oppervlakte van 25 hectare of meer, 3°. 100 ligplaatsen of meer of 4°. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. |
De locatie is gelegen in een gevoelig gebied. De drempelwaarde voor een formele M.e.r.-beoordelingsprocedure voor nieuwe ontwikkelingen is een oppervlakte van 10 ha. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. In de verleende vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald dat de uitbreiding niet meer mag zijn dan 3,5 ha. Het bestemmingsplan is hierop gebaseerd.
Gevolg van het feit dat de activiteit is opgenomen in onderdeel D is dat gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen (bodem-milieuzonering-geluid-luchtkwaliteit-externe veiligheid en ecologie) van het plan Krimweg 140 te Hoenderloo.
De conclusie is dat het plan niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (zoals deze in de Europese richtlijn zijn benoemd). Het opstarten van een m.e.r.-beoordelings- of m.e.r.-procedure is daarom niet aan de orde.
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in haar beleid heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Het maaiveld van het plangebied varieert tussen circa NAP+57.00 m en NAP+67.00 m.
In de directe omgeving van het plangebied wordt de grondwaterstand niet door gemeente Apeldoorn gemeten. De Isohypsenkaart geeft een gemiddelde voorjaars grondwaterstand van circa NAP+42.00 m. De hoogste grondwaterstanden liggen dus circa 15 tot 25 meter onder het maaiveld.
Gezien de diepe ligging van het grondwater zijn drooglegging en ontwatering in het plangebied geen issue. Afvoer van grondwater uit het gebied is niet aan de orde. Het plan zal grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In en om het plangebied komt geen oppervlaktewatersysteem voor, ook komt er in en om het plangebied geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor een oppervlaktewatersysteem of waterafhankelijke natuur in de omgeving.
Binnen het gebied is een rioolstelsel voor de afvoer van vuil afvalwater aanwezig. Hemelwater mag daarop niet worden aangesloten. Afvloeiend hemelwater moet binnen het perceel worden geborgen en worden hergebruikt of in de bodem geïnfiltreerd. Het systeem dient er op ingericht te zijn om ook bij extreme buien geen hemelwater naar buiten het perceel af te voeren.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en moeten
volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem
niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt, al dan niet via de bestaande aansluiting van het bungalowpark, aangesloten op het gemeentelijke vuilwaterstelsel. Het bestaande gemeentelijke rioolstelsel heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan betreft de realisatie van 80 nieuwe recreatiewoningen en een bedrijfswoning. In en om het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. In het plangebied wordt geen grondwater onttrokken, vanuit het plangebied wordt geen hemelwater afgevoerd, hemelwater wordt hergebruikt of in de bodem geïnfiltreerd. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor het watersysteem. De belangen van het waterschap zijn hiermee afgedekt.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
Bungalowpark Hoenderloo is ontsloten op de Krimweg. Het doorgaande karakter is omstreeks 2000 aan de weg ontnomen. Het gevolg hiervan is dat de Krimweg vanaf de afslag van de Woeste Hoefweg een ontsluitingsfunctie vervult voor de aanliggende bedrijven. De weg kent een vrij bescheiden profiel maar de capaciteit is toereikend om de toename van het verkeer als gevolg van deze ontwikkeling te verwerken.
De uitbreiding van de camping moet voldoen aan de parkeernormen conform het gemeentelijke beleid.
In de gemeentelijke parkeernota uit 2004 zijn echter geen normen opgenomen voor recreatiewoningen. Voor de bepaling van de parkeerbehoefte moet derhalve gekeken worden naar ervaringen, referenties en landelijke parkeerrichtlijnen.
De landelijke richtlijnen omtrent de parkeerbehoefte zijn opgenomen in de CROW-publicatie 317: "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Hierin worden parkeerkencijfers genoemd voor recreatiewoningen. In het ontwerpbestemmingsplan was een norm opgenomen van 1.2 parkeerplaats. Dit is niet juist gebleken. De CROW normering bedraagt 2.1 i.p.v. de eerder gestelde 1.2.
Er wordt in maximaal 80 recreatiewoningen voorzien en 1 beheerderswoning annex ontvangstgebouw. Uitgaande van de nu toegepaste CROW parkeernorm betekent dit dat er minimaal 170 parkeerplaatsen moeten worden voorzien (80 eenheden x 2,1 parkeerplaatsen).
Het inrichtingsplan voorziet hierin zodat aan de parkeernorm kan worden voldaan.
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). Op 1 januari 2017 is deze in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet, er is 1 bevoegd gezag en 1 procedureregeling.
De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Beide kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
In het kader van het voorheen geldende groei- en krimpbeleid zijn bij verschillende recreatieparken uitbreidingsmogelijkheden aangegeven. Dit is ook gedaan voor het bungalowpark Hoenderloo. De uitbreidingslocatie ligt binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied Veluwe. Voor de benodigde uitbreiding is een Natuurvergunning nodig. Om deze te kunnen verstrekken zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor de ontwikkeling in het plangebied zijn de Natuurtoets Groei en Krimp 2011 (bijlage 1) en de Natuurtoets Flora- en faunawet 2013 (bijlage 2) van belang.
Eveneens is van belang het rapport van Arcadis van 22 mei 2014 waarin de natuurontwikkeling op de krimplocaties zijn onderzocht.
Voor de resultaten va dit onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 Rapport natuurontwikkeling
Natuurtoets Groei en Krimp 2011
Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied beschermde soorten voorkomen. Het gaat daarbij om leefgebied van de zwarte specht en de wespendief. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat de groeiplannen van onder meer het bungalowpark Hoenderloo geen verstoring tot gevolg heeft. De uitbreiding heeft dus geen effecten op het leefgebied van de hiervoor genoemde soorten. Wel zorgt de uitbreiding ervoor dat de ruimte voor noord-zuidmigratie van soorten beperkter wordt.
Natuurtoets Flora- en faunawet 2013
Het plangebied maakt deel uit van het leefgebied van enkele beschermde soorten. De gemeente heeft daarom een natuurtoets Flora- en faunawet uit laten voeren voor alle gewenste uitbreidingen van recreatieterreinen. Het bungalowpark Hoenderloo is in deel 2 van deze natuurtoets opgenomen. In dit onderzoek is rekening gehouden met de toegekende oppervlakte van 3,5 ha uitbreiding.
Op de uitbreidingslocatie van Bungalowpark Hoenderloo zijn vleermuizen, levendbarende hagedis en sporen van das aangetroffen. Hazelworm is niet aangetroffen maar wordt wel verwacht. Daarnaast wordt de uitbreiding gerealiseerd in een deel van een bestaande wildcorridor.
Conclusie effecten Bungalowpark Hoenderloo:
Alle negatieve effecten op vleermuizen, levendbarende hagedis en hazelworm moeten voorkomen worden door het uitvoeren van mitigerende maatregelen. Het advies in het onderzoek is om een ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen voor levendbare hagedis, hazelworm, das, gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
Daarnaast is het belangrijk met mitigerende maatregelen eventuele negatieve effecten zo veel mogelijk te voorkomen. Voor de uit te voeren mitigerende maatregelen wordt verwezen naar Bijlage 2 Natuurtoets Flora- en faunawet 2013.
Vanwege de leeftijd van dit rapport heeft de initiatiefnemer het onderzoek geactualiseerd. Dit onderzoek dateert van 30 juni 2017 en op basis hiervan is een ontheffing van de soortenbescherming aangevraagd.
De in deze rapportage onder hoofdstuk 6.2 genoemde mitigerende maatregelen worden als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Het onderzoek "Quick scan en reptielenondezoek"van 30 juni 2017 vervangt het hiervoor genoemde rapport uit 2012.
Zoals in paragraaf 2.4.5 al uiteengezet is, heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Het plangebied ligt op de archeologische beleidskaart 2015 in een zone met een (middel)hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat er een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 35 cm. Omdat de geplande ontwikkeling meer dan 500 m2 aan bodemverstoringen met zich mee brengt is daarom een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Onderzoeksresultaten bureauonderzoek en verkennend booronderzoek
Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek vereist (zie Bijlage 6 Archeologisch onderzoek).
Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied een (middel)hoge archeologische verwachting heeft. Ook blijkt dat het archeologisch niveau op 15 cm onder maaiveld al aanwezig is. Voor het gehele plangebied geldt dat de verwachting nader onderzocht moet worden.
Deze verplichting tot nader onderzoek dient in de eerste plaats binnen het kader van dit bestemmingsplan te gebeuren middels een karterend booronderzoek, vorm te geven in overleg met de sectie archeologie van de gemeente Apeldoorn. Het is wenselijk dat de de resultaten van het karterend booronderzoek meegenomen kunnen worden voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld maar is niet vereist. Wel is het onderzoek verplicht. Totdat dit onderzoek is uitgevoerd, blijven de aanduidingen vanuit de archeologische beleidskaart 2015 in het bestemmingsplan staan.
Hierover staat meer toegelicht in hoofdstuk 5.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:
Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.
Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen en monumenten. Hiervoor hoeft in dit bestemmingsplan dan ook geen specifieke regeling opgenomen te worden. Wel is het landschap bepalend voor de ruimtelijke uitstraling van het gebied. De nieuwbouw wordt op een goede manier in het landschap ingevoegd, hierover staat meer beschreven in paragraaf 3.2.
In hoofdstuk 2 is het plan getoetst aan het geldende beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de in die hoofdstukken aangegeven uitgangspunten juridisch vertaald. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 5.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden de regels en de verbeelding ervan beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.3 worden tenslotte de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de definities van de in het plan voorkomende begrippen en legt de wijze van meten en berekenen vast.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin worden per bestemming regels gegeven voor gebruik en bebouwing van de grond. Deze belangrijkste bestemmingsregelingen worden hierna besproken.
Natuur
Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing behoudt het bestaande bos aan de Krimweg, evenwijdig aan de geldende bos en parkstrookbestemming gelegen voor het bestaande bungalowpark, de bestemming Natuur. De overige aangrenzende gronden behouden de bestemming Natuur overeenkomstig de aanwezige natuur- en landschappelijke waarden.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Het verblijfsrecreatie terrein heeft deze bestemming en mag benut worden voor het in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie bieden van recreatief verblijf aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben, in tot het bedrijf behorende recreatieverblijven (niet zijnde stacaravans).
Het aantal recreatiewoningen voor het plangebied wordt vastgelegd op maximaal 80. De maximale goothoogte en bouwhoogte zijn 4 en 5 meter en het maximale oppervlak 75 m2.
Permanente bewoning van recreatieverblijven en buitenopslag wordt verboden.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen niet is toegestaan. In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Artikel 13 geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Ondergronds bouwen bij recreatiewoningen is niet toegestaan. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Het plangebied is volgens de archeologische beleidskaart aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting en die hebben op de plankaart de aanduiding 'overige
zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de hierin mogelijk gemaakte ontwikkeling.
Op 12 december 2016 heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst gehouden waarvoor waren uitgenodigd de buurt, de dorpsraad, de omwonenden, raadsleden en de eigenaren van de recreatiewoningen op het bestaande park. Roompot projects, bij monde van de heer J. van Cutsem en Natuurparken, bij monde van de heer D. Paerl, hebben een toelichting gegeven op de voorgenomen ontwikkelingen. Door een van de aanwezigen is daarbij de vraag gesteld of in verband met de overlast op de Krimweg het niet beter is om gebruik te maken van de bestaande ontsluiting op de Woeste Hoefweg. Tevens werd bepleit om de Krimweg voor het doorgaande verkeer open te stellen.
Reactie:
1. Bestaande ontsluiting op de Woeste Hoefweg
Het bungalowpark heeft een bestaande ontsluiting op de Woeste Hoefweg. Van deze ontsluiting wordt geen gebruik gemaakt. Het is ook niet de bedoeling van deze ontsluiting gebruik te maken aangezien de gehele structuur van het bestaande park is aangesloten op de ontsluiting op de Krimweg. Tevens is de uitbreidingslocatie gevestigd aan de Krimweg.
2. Openstelling Krimweg doorgaande verkeer
De openstelling van de Krimweg voor het doorgaande verkeer stuit op verkeerstechnische bezwaren. De reden om destijds de Krimweg af te sluiten waren de vele klachten van verkeersoverlast. Er is thans geen reden om deze maatregel te heroverwegen. De capaciteit van de Krimweg is toereikend om de toename van het verkeer als gevolg van deze ontwikkeling te verwerken.
De toets op de maatschappelijke uitvoerbaarheid zal tevens plaats vinden tijdens de bestemmingsplanprocedure. Tijdens die procedure bestaat de mogelijkheid om de zienswijze op het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridisch-planologische regeling in te dienen.
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan is besproken met de provincie en geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Ontwerpbestemmingsplan en zienswijzen
Na de overlegperiode wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dit ligt gedurende 6 weken ter inzage, zoals bepaald in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend. De zienswijzen zijn aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen, kortheidshalve wordt verwezen naar de zienswijzennota. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gebracht.
Vaststelling en beroep
De vaststelling van het bestemmingsplan wordt via de wettelijk vastgestelde wijze gepubliceerd. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Het is niet noodzakelijk om bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Het is bovendien niet nodig om een fasering en nadere eisen aan het plan te stellen, anders dan opgenomen in de overeenkomst en dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 80 recreatiewoningen, een ontvangstgebouw en een bedrijfswoning op het Bungalowpark Hoenderloo mogelijk
Roompot projects ontwikkelt samen met Natuurparken B.V. de realisatie van de uitbreiding van Bungalowpark Hoenderloo. De ontwikkelde vakantiewoningen zullen worden verkocht aan particulieren en/of beleggers en vervolgens worden verhuurd door Roompot Vakanties.
Het is niet noodzakelijk om bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is.