Plan: | Arnhemseweg 445-449 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1238-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Arnhemseweg 445-449
Op Arnhemseweg 447 te Beekbergen bevindt zich een autosloperij. Dit bedrijf heeft een bedrijfsbestemming met daarbij drie bedrijfswoningen, namelijk de woningen Arnhemseweg 445, 447 en 449. Het bedrijf betreft een familiebedrijf. In de bedrijfswoningen wonen twee broers en woonde vader. Vanwege het overlijden van vader en het naderen van de pensioengerechtigde leeftijd van de broers, hebben de gebroeders verzocht om de bestemming 'bedrijfswoning' van de woningen Arnhemseweg 445 en 447 om te zetten naar de bestemming 'burgerwoning' (Wonen). De broers willen graag in de woningen blijven wonen en er is daarnaast geen noodzaak meer voor drie bedrijfswoningen bij het autobedrijf.
De drie bedrijfswoningen liggen langs de Arnhemseweg. Het plangebied betreft de woningen inclusief het bedrijfsperceel en groene omranding van het autobedrijf.
Ligging huidige bedrijfswoningen Arnhemseweg 445, 447 en 449 te Beekbergen.
Begrenzing plangebied Arnhemseweg 445 - 449 te Beekbergen
De percelen Arnhemseweg 445-449 te Beekbergen maken deel uit van bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid en hebben daarin voornamelijk de bestemming 'Niet agrarische bedrijven – autohandel en sloperij – 3 bedrijfswoningen toegestaan'. Deze bestemming staat uitsluitend een autohandel en sloperij toe met daarbij 3 bedrijfswoningen.
Aan de noordzijde heeft het plangebied daarnaast de bestemming Bos en Natuurgebied. Deze gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, bescherming en versterking van de bossen en de natuurwaarden;
b. recreatief medegebruik (wandelen, fietsen en paardrijden);
c. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
d. verkeersdoeleinden.
Binnen deze bestemming bevindt zich een bosstrook waar de bestaande uitritten van de woning Arnhemseweg 445 en van het autobedrijf zijn gelegen.
Aan de oost- en zuidzijde heeft het plangebied deels de bestemming Bos- of parkstrook. Deze gronden zijn bestemd voor bos, struikgewas, hakhout of afschermende groenbeplanting, zulks met het oog op het bereiken van een visuele afscheiding tussen naastliggende bestemmingen, dan wel ten behoeve van het behoud van de aldaar voorkomende landschappelijke waarden. In afwijking van dan wel in aanvulling hierop geldt dat de gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van de ontsluiting van de aangrenzende gronden, mits de visuele afscheiding van de groenbeplanting in hoofdzaak behouden blijft en de voorkomende landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad. Binnen deze bestemming is de oostelijke uitrit van het autobedrijf gelegen en afschermende groenbeplanting.
Uitsnede bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid ter hoogte van Arnhemseweg 445 t/m 447
De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande en vast te leggen situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
In dit plan gaat het niet om het faciliteren van een nieuwe ontwikkeling, maar om het als het ware 'vastleggen' van een bestaande situatie: de woningen staan er al, maar krijgen nu de bestemming burgerwoning in plaats van bedrijfswoning. Verder wordt de bestaande bedrijfsbestemming geactualiseerd. Omdat het dus niet gaat om een nieuwe ontwikkeling, is er maar een beperkt aantal beleidskaders waarmee rekening moet worden gehouden bij het opstellen van dit bestemmingplan. In dit hoofdstuk zullen de betreffende beleidskaders kort worden benoemd.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) kan de provincie, als provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels stellen ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen.
De provincie Gelderland heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de verordening geven provinciale staten met name regels voor het wel of niet toestaan van nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening bevat onder andere regels inzake wonen, bedrijvigheid, detailhandel, kantoren, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie. Nieuwe woonlocaties zijn bijvoorbeeld alleen toegestaan wanneer dit past in het door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Daarnaast zijn uitgebreide vereisten opgenomen met betrekking tot (grootschalige en/of perifere) detailhandel en nieuwe bedrijventerreinen.
Dit bestemmingsplan geeft bestaande bedrijfswoningen een woonbestemming. Er worden geen aanpassingen gedaan die een provinciaal belang raken. Het plangebied is niet gelegen in het in Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, Natura 2000 en het Nationaal Landschap. Het plangebied is wel gelegen in een intrekgebied voor drinkwater. In de omgevingsverordening is voor intrekgebieden de bepaling opgenomen dat intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan maakt geen winning van fossiele energie mogelijk en voldoet daarmee aan deze bepaling uit de omgevingsverordening.
Uitsnede kaart 'Regels Natuur' uit omgevingsverordening Gelderland
Uitsnede kaart 'Regels Water en Milieu'uit omgevingsverordening Gelderland
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land. Daarnaast kennen we nog structuurvisies voor een aantal dorpen en gebieden in de stad, zoals de binnenstad. Deze structuurvisies zijn vaak gedetailleerder van inhoud en blijven van kracht, voor zover ze niet strijdig zijn met de inhoud van ‘Apeldoorn biedt ruimte’.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.
Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de beken, de sprengen, de enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad.
Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeert de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.
De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat we rekening moeten houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte. Nieuwe locaties worden in de structuurvisie dan ook niet aangewezen. Aanpassingen aan de bestaande woningvoorraad worden belangrijker, bijvoorbeeld om woningen levensloopbestendig te maken of energiezuiniger. Ook omdat het aantal toe te voegen woningen op nieuwbouwlocaties terugloopt, neemt het accent op de bestaande stad en dorpen toe.
In dit bestemmingsplan worden twee bestaande bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. Daarnaast wordt de bestemming van de sloperij geactualiseerd. Belangrijk is dat de woonkwaliteit behouden blijft, dat er een goed woon- en leefklimaat kan blijven bestaan. Daarnaast is het van belang dat de kwaliteit van het gebied in stand wordt gehouden. Specifiek betekent dit dat de groene inpassing van de bedrijfsbestemming in tact gelaten moet worden. In dit bestemmingsplan is daarom voor deze groene inpassing wederom een passende bestemming opgenomen.
In de op 20 april 2010 vastgestelde structuurvisie Beekbergen en Lieren is, om het typische karakter voor Beekbergen en Lieren te behouden, een aantal uitgangspunten geformuleerd voor nieuwe ontwikkelingen. Dat zijn onder andere:
Van belang is dus dat de kwaliteit van het gebied behouden blijft. Aandacht dient besteed te worden aan de groene inpassing van bedrijf en woningen.
Met dit bestemmingsplan blijft de bestaande groene inpassing gewaarborgd.
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk, maar geeft twee bestaande bedrijfswoningen een woonbestemming. Dit bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het gemeentelijk Woningbouwprogramma.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen. In paragraaf 4.5 zijn de cultuurhistorische waarden van (de omgeving van) het plangebied beschreven.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met specifieke archeologische waarden
Tot de terreinen met specifieke archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is het dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
In paragraaf 4.4 van dit bestemmingsplan is beschreven tot welke categorie het plangebied behoort.
De Arnhemseweg is een oude en cultuurhistorisch waardevolle structuur. Rond 1840 is de weg tussen Beekbergen en Apeldoorn rechtgetrokken, wat ter plekke betekende dat de weg ca. 50 m. naar het oosten werd verlegd. Het gebied waarin het perceel ligt, was tot die tijd heide in gemeenschappelijk gebruik van de Lierdermark. Daarna werd de grond in particulier bezit uitgegeven. Rond 1850 was het huidige perceel al grotendeels ontgonnen tot akker. Ten noorden en noordwesten lag nog onontgonnen gebied. Het terrein lag toen dus helemaal aan de rand van het agrarische gebied van Beekbergen, maar later gingen de ontginningen verder in noordelijke en oostelijke richting.
In 1865 stond er al een huis of boerderijtje op de hoek van de Arnhemseweg en de niet veel eerder aangelegde Amerikaweg. In 1885 staat dat pand niet meer op de kaart weergegeven. In 1906 blijkt er een huis te staan ter plekke van Arnhemseweg 449. In 1927 is een vergunning verleend voor de bouw van een houten schuur achter dit woonhuis, dienende tot verblijfplaats van pluimvee. In 1935 is het dubbele woonhuis Arnhemseweg 445-447 gebouwd.
Tussen ongeveer 1850 en 1950 is het gebied direct ten noorden en westen van het plangebied stukje bij beetje beplant met bos, terwijl de perceelsgrenzen vaak ook werden beplant. Het gebied heeft daarmee een deels besloten en deels halfopen karakter gekregen.
In de jaren zestig is de broedschuur verbouwd tot werkruimte. Na verloop van tijd is het pluimvee verdwenen en heeft de vrachtautosloperij zich op deze locatie gevestigd en zijn er diverse loodsen bijgebouwd. Als voorschrift bij de bouwvergunning uit 1988 is gesteld dat er groenstroken moesten worden gerealiseerd van 5 meter en 10 meter, zodat de bouwwerken op een goede wijze landschappelijk werden ingepast.
Op het perceel Arnhemseweg 445 t/m 447 te Beekbergen (de planlocatie) bevinden zich aan de westzijde, de zijde van de Arnhemseweg, drie bedrijfswoningen: één vrijstaande woning (nr. 449) en een dubbele woning (twee onder één kap, nr. 445-447). Achter deze woningen bevindt zich de vrachtautosloperij. De vrachtautosloperij wordt voornamelijk ontsloten aan de zijde van de Amerikaweg (noordzijde), maar heeft ook een ontsluiting aan de Kruisweg (oostzijde). Het perceel is grotendeels omzoomd door bomen.
Aan de westzijde grenst de planlocatie aan de Arnhemseweg. Dit is een provinciale weg. Aan de noordzijde grenst de planlocatie deels aan de Amerikaweg en deels aan het perceel Amerikaweg 6. Op Amerikaweg 6 bevindt zich aan de zijde van de Amerikaweg een burgerwoning en aan de zijde van de vrachtautosloperij een loods bestemd voor caravanstalling. De oostzijde van de planlocatie grenst aan de Kruisweg. Aan de overzijde van de Kruisweg bevindt zich een perceel met een bedrijfsbestemming (rubberhandel) en een perceel met een agrarische bestemming. Aan de zuidzijde grenst de planlocatie grotendeels aan een weiland. Ter hoogte van de bedrijfswoningen ligt aan de zuidzijde van de planlocatie de burgerwoning Arnhemseweg 453.
luchtfoto bestaande situatie
vooraanzicht woningen (westzijde) Arnhemseweg 445-447 (links) en Arnhemseweg 449 (rechts). Achter de woningen ligt het bedrijfsperceel.
in/uitrit bedrijfsperceel aan de Amerikaweg (noordzijde)
in/uitrit bedrijfsperceel aan de Kruisweg (oostzijde)
zicht op houtwal aan de zuidzijde van het bedrijfsperceel Arnhemseweg 445 tm 449
De aangevraagde herziening van het bestemmingsplan betreft geen fysieke ingreep. Gevraagd is om de bestemming bedrijfswoning van Arnhemseweg 445 en 447 om te zetten naar burgerwoning. Met deze aanpassing van de bestemming kunnen de huidige eigenaren er ook blijven wonen als ze niet meer werkzaam zijn bij de achterliggende vrachtautosloperij. Met betrekking tot de woningen verandert dus alleen de juridische status van de woningen.
Omdat de woningen onderdeel uitmaken van de huidige bedrijfsbestemming en de bijbehorende regeling, wordt met dit plan, naast de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen, de bedrijfsbestemming voorzien van een actuele bestemming. Dit geldt ook voor de aangrenzende groenstroken, die onderdeel uitmaken van het kadastrale eigendom van de aanvrager. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het nu geldende recht. In de gemeente Apeldoorn is het gebruikelijk dat in het buitengebied voor bedrijven een maatbestemming wordt toegepast, waaraan nog een aantal toegestane activiteiten worden toegevoegd die passend worden geacht in het buitengebied. De huidige bedrijfsbestemming wordt hiermee dus iets verruimd (qua gebruik) ten opzichte van het geldende recht.
Verder is bekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de woningen en of de maximale planologische mogelijkheden van het bedrijfsperceel nog uitvoerbaar zijn met de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Dit is het geval. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat, eventueel met toepassing van geluidschermen, uitbreiding van de huidige activiteiten die vallen binnen de planologische mogelijkheden mogelijk (te maken) zijn. In het maximale geval zal er een geluidscherm benodigd zijn tussen de woningen Arnhemseweg 445 - 447 en het bedrijfsperceel. Zie ook paragraaf 4.1 Milieuaspecten.
Omdat de feitelijke situatie voldoet aan de geluidsnormen en de eigenaren van het bedrijfsperceel ook de eigenaren zijn van de woningen, is het niet noodzakelijk dat er geluidsschermen worden geplaatst vóórdat de woningen gebruikt worden als burgerwoning. Het plaatsen van geluidsschermen wordt wel planologisch mogelijk gemaakt, voor het geval dit in de toekomst nodig mocht zijn. De eventueel benodigde geluidsschermen worden stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar geacht.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankensysteem en bodeminformatiesysteem is de locatie van de bedrijfswoningen Arnhemseweg 445 en 447 onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn op grond van het voorgaande geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging.
Dit bestemmingsplan omvat daarnaast alleen een functiewijziging en daarmee ook geen bouwwerkzaamheden waarbij de grond afgegraven wordt. Een bodemonderzoek is daarom ook niet noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De planlocatie is gelegen aan een drukke provinciale weg, de Arnhemseweg. Vanwege deze ligging langs de provinciale weg is hier sprake van een gemengd gebied. Dit betekent dat er een correctie kan worden toegepast op de afstanden voor een rustige woonwijk.
Op circa 40 meter van de woningen Arnhemseweg 445 en 447 bevindt zich het perceel Arnhemseweg 452. De perceel heeft de bestemming 'Niet agrarische bedrijven - autohandel', waarvoor een gecorrigeerde milieuzone geldt van 10 meter. De woningen liggen ruim buiten deze milieuzone. Arnhemseweg 452 vormt daarmee geen belemmering voor de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen.
Aangrenzend aan de percelen van de woningen Arnhemseweg 445 en 447 ligt echter het perceel van de autosloperij. De bestemming van dit perceel is vigerend 'Niet agrarische bedrijven - autohandel en sloperij' en wordt met dit bestemmingsplan 'Specifieke vorm van bedrijf - autosloperij'. De gecorrigeerde milieuzone voor deze activiteit bedraagt 50 meter. Aan deze afstand wordt niet voldaan. Het maatgevende milieuaspect is hierbij het aspect geluid.
De gehanteerde milieuzones zijn, zoals hierboven aangegeven, indicatieve milieuzones uitgaande van gemiddelde bedrijven. Als met nader onderzoek kan worden aangetoond dat er, ondanks dat niet wordt voldaan aan de indicatieve milieuzone, toch sprake is van een goed woon- en leefklimaat en het betreffende bedrijf niet wordt beperkt in de mogelijkheden, dan kan toch medewerking worden verleend aan een bestemmingswijziging. Daarom is in dit geval akoestisch onderzoek gedaan naar de maximale planologische mogelijkheden van de autosloperij. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 Akoestisch onderzoek 2015. In dit akoestisch onderzoek wordt met betrekking tot de vergunde situatie verwezen naar een eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek uit 2001. Dit onderzoek uit 2001 is opgenomen in Bijlage 2 Akoestisch onderzoek 2001
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat met de huidige, vergunde activiteiten wordt voldaan aan de geldende geluidsnormen voor een gemengd gebied. Daarnaast blijkt dat bij de maximale planologische invulling kan worden voldaan aan de geldende geluidsnormen, mits er aan de achterzijde van de woningen Arnhemseweg 445 en 447 en aan de zuidzijde van de woning Arnhemseweg 447 geluidsschermen worden geplaatst en dat ter plaatse van de overblijvende bedrijfswoning (Arnhemseweg 449) geen bedrijfsactiviteiten worden toegestaan. In dit bestemmingsplan worden bedrijfsactiviteiten ter hoogte van de bedrijfswoning op nummer 449 uitgesloten en wordt de plaatsing van geluidsschermen mogelijk gemaakt.
In het geval dat de woonpercelen en het bedrijfsperceel verschillende eigenaren hebben, is het gebruikelijk om een voorwaardelijke bepaling op te nemen dat de woningen pas gebruikt mogen worden als burgerwoning als de geluidsschermen geplaatst zijn. Dit om te voorkomen dat de omzetting van de bestemming van de woningen leidt tot beperkingen van de bedrijfsmogelijkheden van het bedrijf. Omdat in dit specifieke geval de eigendomssituatie zo is, dat het bedrijfsperceel eigendom is van de eigenaren van de woningen en er uitgaande van de feitelijke, vergunde situatie nog geen geluidscherm nodig is, is er hier niet voor gekozen om een voorwaardelijke bepaling op te nemen. De mogelijkheid tot het plaatsen van een geluidsscherm op de in het rapport aangegeven plek en het uitsluiten van activiteiten ter hoogte van de bedrijfswoning biedt in dit geval voldoende waarborgen dat een goed woon- en leefklimaat gehandhaafd kan worden en de planologische mogelijkheden van de bedrijfsbestemming volledig kunnen worden benut.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Bij een vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen echter niet getoetst te worden (Artikel 76a lid 3 Wet geluidhinder). In casu is hier sprake van bestaande woningen en is toetsing zodoende niet aan de orde. Ten aanzien van wegverkeerslawaai wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt twee bestaande bedrijfswoningen om te zetten naar burgerwoningen. Het bestemmingsplan beoogt daarnaast de bestemming van het achterliggende bedrijfsperceel te actualiseren. Deze wordt gewijzigd van 'Niet agrarische bedrijven - autohandel en sloperij' naar Bedrijf met een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autosloperij' en 'bedrijfswoning'. Het totale plan leidt echter niet tot meer voertuigbewegingen en daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor is het niet nodig om luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het kader van externe veiligheid worden bedrijfswoningen aangemerkt als beperkt kwetsbare objecten. Woningen met een dichtheid van meer dan 2 per hectare (zoals in onderhavig geval) worden aangemerkt als kwetsbaar. Dit houdt in dat de betreffende woningen door de bestemmingswijziging een grotere mate van bescherming tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen gaan genieten. Dit, in die mate dat het toestaan van deze woningen binnen een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar onder geen beding is toegestaan.
Bevi
In de nabijheid van Arnhemseweg 445 en 447 te Beekbergen bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Nieuwvestiging van risicobedrijven wordt in dit plan niet toegestaan. Het Bevi vormt geen belemmering voor de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Nabij het plangebied is één mobiele risicobron gelegen. Het betreft hier de provinciale weg N788 Arnhemseweg. Provinciaal onderzoek uit 2011 naar de externe veiligheid van alle provinciale wegen in Gelderland heeft uitgewezen dat noch met de huidige transportaantallen noch met de toekomstige transportaantallen voor gevaarlijke stoffen over de N788 geen contour voor het plaatgebonden risico 10-6 per jaar wordt berekend. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat het groepsrisico langs de N788 niet leidt tot een knelpunt.
De transitie van bedrijfswoning naar burgerwoning leidt niet tot een hogere personendichtheid zodat het groepsrisico ten gevolge van de wijziging niet zal toenemen. Het plaatsgebonden risico noch het groepsrisico van de N788 leidt zodoende tot een belemmering voor de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van van de planlocatie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de Arnhemseweg 445 en 447 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Arnhemseweg 445 t/m 449 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,8 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsverordening heeft aangegeven. Het perceel is wel gelegen in een intrekgebied voor drinkwater.
Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving (kruising Amerikaweg en Kruisweg) blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen ca. 1,0 en 2,5 meter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door deze ontwikkeling zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers. Wijzigingen of plannen daartoe met gevolgen voor de riolering of de waterhuishouding dienen met de gemeente te worden afgestemd. Bij nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.
Eventuele nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van eventuele nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 10 woningen of 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven in de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen'. Voor het plan geldt in dat kader het standaard wateradvies.
Bij plannen zonder aanmerkelijk waterschapsbelang (zoals voornoemde postzegelplannen) kan vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege worden gelaten. Beoordeling of er een aanmerkelijk waterschapsbelang is, is uitgevoerd door de gemeente Apeldoorn. Het betreft hier een plan zonder aanmerkelijk waterschapsbelang.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit mede in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale Omgevingsverordening.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Na vaststelling van de provinciale Omgevingsvisie (juli 2014) is de EHS vervangen door het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzones (GO). De bijbehorende regels zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Het Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS. Het beleid met betrekking tot het GNN is gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden alsmede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. De Groene ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen tussenin liggende en aangrenzende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale Omgevingsvisie in combinatie met de provinciale Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie geeft de wijze van bescherming aan binnen het aangewezen Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzones (GO). Deze gebieden maakten in grote lijnen deel uit van wat voorheen bekend stond als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor natuur gelegen binnen het GNN geldt een strikte bescherming. In gevallen waarin natuur moet wijken voor ontwikkelingen geldt een compensatieplicht. In dat geval is er een comnpensatieplan nodig. Compensatie kan dan geregeld worden door fysieke uitvoering, door deelname aan compensatiepools dan wel door storting in een compensatiefonds.
De gemeente kan daarbij de Groene Kluis hanteren, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.
Het plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene ontwikkelingszone (GO) of in een Natura 2000-gebied. Dit bestemmingsplan maakt verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bestaande woonfunctie krijgt de bestemming Wonen en de bestaande bedrijfsbestemming wordt geactualiseerd. Er vindt geen uitbreiding plaats van de bouwmogelijkheden en geen verzwaring van de toegestane bedrijfsactiviteiten. Tevens is in het kader van dit bestemmingsplan geen sloop van bestaande opstallen voorzien. Deze wijziging van de bestemming heeft dan ook geen negatieve invloed op eventueel aanwezige natuurwaarden.
Het plangebied heeft op dit moment, naast een bedrijfsbestemming, deels de bestemming Bos en Natuurgebied en deels de bestemming Bos- of parkstrook. De bestaande beplanting blijft behouden en de hiervoor genoemde bestemmingen worden geactualiseerd in respectievelijk de bestemming Natuur en de bestemming Groen - Landschapselement. Er is dus geen sprake van aantasting van het bos- en natuurareaal en compensatie is dan ook niet aan de orde.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn is een archeologische beleidskaart opgesteld. Op deze archeologische beleidskaart staan bekende archeologische vindplaatsen en terreinen waarbij reeds is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn, daarnaast is het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn verdeeld in verschillende categorieën zones met een (middel)hoge, een lage en met geen archeologische verwachtingswaarde (zie paragraaf 2.6.2).
Op de archeologische beleidskaart is het plangebied aangemerkt als 'zone met (middel)hoge archeologische verwachting'. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen (al dan niet ten behoeve van een bouwwerk) met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Dit bestemmingsplan legt de huidige situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is op dit moment dan ook niet aan de orde. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is echter wel de aanduiding 'zone met hoge archeologische verwachting' opgenomen. In de planregels zijn de daarbij behorende randvoorwaarden geformuleerd met betrekking tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij (grond)werkzaamheden.
Uitsnede Archeologische beleidskaart 2015
In de cultuurhistorische beleidskaart uit de Nota I-cultuur (zie paragraaf 2.6.1) heeft het plangebied een lage attentiewaarde. Een lage attentiewaarde houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht is. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
De Arnhemseweg is een oude en cultuurhistorisch waardevolle structuur. Het gesloten boslandschap ten westen en noorden van het plangebied, en het halfopen agrarische landschap ten zuiden en oosten hebben enige cultuurhistorische waarde. Deze cultuurhistorische waarden worden niet aangetast door de bestemmingswijziging in dit bestemmingsplan.
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijk monumenten. Evenmin is er sprake van beeldbepalende of karakteristieke panden. In de planregels behoeven derhalve geen beschermende bepalingen te worden opgenomen.
Met de eigenaren van het plangebied is op 15 juli 2014 een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van het plan voor rekening komen van de eigenaren. Alle met deze planherziening samenhangende kosten komen dus ten laste van de eigenaren. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 3 is de bestaande en de aangevraagde situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de aangevraagde situatie vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Arnhemseweg 445-449 is voornamelijk een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de woningen, die nu een woonbestemming krijgen, reeds aanwezig zijn en de overige bestemmingen zijn voorzien van een actuele regeling, waarbij het geldende recht als uitgangspunt is genomen.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De vrachtautosloperij heeft de bestemming Bedrijf gekregen met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autosloperij'. Deze bestemming staat een (vracht)autosloperij annex (vracht)auto(materialen)handel toe en daarnaast bedrijven in milieucategorie 2 uit de Lijst van toegelaten bedrijfstypen. Door middel van een afwijkingsbevoegdheid kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten mits die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfstypen die ter plaatse bij recht zijn toegestaan. Voorwaarde is wel dat de belasting van het (leef)milieu en het landschap in de omgeving alsmede de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig mogen toenemen en de belangen van de omliggende functies ook anderszins niet onevenredig mogen worden geschaad.
De regeling voor de bestemming Bedrijf is een verruiming ten opzichte van het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid, waarin uitsluitend de autosloperij annex auto(materialen)handel was toegestaan en er een afwijkingsbevoegdheid was opgenomen voor een aantal andere bedrijfsactiviteiten. Met deze nieuwe regeling is aansluiting gezocht bij de regeling voor bedrijfsbestemmingen in het buitengebied, die voor nieuwe plannen in de gemeente Apeldoorn wordt gehanteerd.
Voor de maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing is aangesloten bij de bestemmingsregeling uit bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid.
Daar waar een bedrijfswoning is toegestaan is dat met een aanduiding op de plankaart aangegeven. Het betreft hier de overgebleven bedrijfswoning Arnhemseweg 449. Omdat uit akoestisch onderzoek naar voren is gekomen dat om te voldoen aan de geluidsnormen er, uitgaande van de maximale planologische situatie, ter hoogte van de bedrijfswoning geen bedrijfsactiviteiten mogen plaatsvinden, is in de regels bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' uitsluitend een bedrijfswoning is toegestaan.
De gronden aan met name de oost- en zuidzijde van het plangebied, die eerder bestemd waren als 'Bos- of parkstrook' hebben de bestemming Groen - Landschapselement gekregen.
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen, zulks met het oog op het bereiken van een visuele afscheiding tussen naastliggende bestemmingen, dan wel ten behoeve van het behoud van de aldaar voorkomende landschappelijke waarden. In afwijking van dan wel in aanvulling hierop geldt dat de gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van de ontsluiting van de aangrenzende gronden, mits de visuele afscheiding van de groenbeplanting in hoofdzaak behouden blijft en de voorkomende landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad.
De gronden aan de noordzijde van het plangebied, die eerder bestemd waren als 'Bos- en natuurgebied' hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos en natuurgebied, bosbouw en houtproductie, recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen en bestaande wegen, fiets- en voetpaden. In deze bestemming is ook de bestaande in/uitrit van het bedrijfsperceel gelegen. Om duidelijk aan te geven dat deze in- en uitrit hier is toegestaan, is ter plaatse de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen.
De twee-onder-één-kapwoningen Arnhemseweg 445 en Arnhemseweg 447 hebben de bestemming Wonen gekregen. Allebei de woningen hebben elk een apart bestemmingsvlak. Binnen een bestemmingsvlak is één hoofdgebouw toegestaan en binnen één hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan. Met deze regeling is aansluiting gezocht bij de regeling voor woonbestemmingen in het buitengebied, die voor nieuwe plannen in de gemeente Apeldoorn wordt gehanteerd. De toegestane grootte van een woning is vastgelegd op 700 m3, de goothoogte op 4 meter. Gezien de beperkte ruimte die beschikbaar is op de woonpercelen is het niet wenselijk dat de twee-onder-één-kapwoningen worden vervangen door twee vrijstaande woningen. Daarom is ter plaatse van beide woonbestemmingen de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen. Dit betekent dat ter plaatse enkel een twee-onder-één-kap woning is toegestaan.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast en de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten niet onevenredig worden aangetast. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen bedraagt 100 m2.
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 9.1.1 en 9.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 9.1.2 en 9.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 9 in lid 9.3 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 11 is in lid 11.2 de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.
Als uitwerking van deze algemene parkeerregel wordt een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel zal de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota' vervangen. Tot dat moment zal de geldende parkeernota, die als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan wordt toegevoegd, deze rol vervullen. Ter verduidelijking hiervan wordt opgemerkt dat, conform de vaste beleidslijn hierin, eventuele historische parkeertekorten worden betrokken bij de toetsing of er voldoende parkeerruimte is. Het gestelde over parkeren in de op 9 juli 2009 vastgestelde Verkeersvisie 2010-2020 betreft een nadere uitleg van de notitie 'Actualisatie Parkeernota' en vormt dan ook onderdeel van de toetsing.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Het gehele plangebied valt op basis van de Archeologische beleidskaart 2015 in de zone met (middel)hoge archeologische verwachting. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2, dat gaat over de wijze van meten, bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 2.6.2 Archeologische beleidskaart al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
In het kader van de nieuwe werkwijze die Apeldoorn hanteert, waarvan het doel is om omwonenden en raadsleden zo vroeg mogelijk te informeren en zo nodig/mogelijk bij de planvorming te betrekken, heeft de aanvrager in oktober 2014 een brief aangaande dit bestemmingsplan aan de omwonenden gestuurd. Deze brief is ook doorgestuurd aan de gemeenteraadsleden. Hiermee zijn de omwonenden en raadsleden geinformeerd over de aangevraagde bestemmingsplanherziening en is de mogelijkheid geboden contact op te nemen met de aanvrager voor het geval men vragen had over de plannen. Aangezien de aanleiding van de herziening van het bestemmingsplan geen bouwplan of ontwikkelingsplan betreft, is er gekozen voor het verzenden van een brief in plaats van het houden van een informatiebijeenkomst. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vragen te stellen.
Er is geen conceptontwerp van dit bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie en/of het Rijk. Met dit plan zijn geen provinciale en/of rijksbelangen in het geding. In paragraaf 4.2 Waterhuishouding is al beschreven waarom vooroverleg met het waterschap niet nodig is.
Van 28 januari 2016 tot en met 9 maart 2016 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend. De Dorpsraad Beekbergen - Lieren heeft wel in een reactie laten weten geen opmerkingen te hebben op het ontwerp van dit bestemmingsplan.