direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Oude Zwolseweg naast 67 Wenum Wiesel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1209-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Oude Zwolseweg naast 67 Wenum Wiesel

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Geruime tijd geleden (2012) is een verzoek ingediend voor het bouwen van een reguliere woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AB, nummer 3464, plaatselijk bekend aan de Oude Zwolseweg naast 67 in Wenum Wiesel.

Op basis van dat verzoek is met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten voor herziening van het geldende bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' om het bouwen van de woning mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan maakt het bouwen van de woning mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Oude Zwolseweg naast 67, ligt in Wenum Wiesel, ten noorden van de stad Apeldoorn. De globale ligging van de locatie is op de onderstaande afbeelding met een rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1209-vas1_0001.png"

Afbeelding: globale ligging Oude Zwolseweg naast 67, Wenum Wiesel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1209-vas1_0002.png"

Afbeelding: luchtfoto Oude Zwolseweg naast 67 Wenum Wiesel.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Oude Zwolseweg naast 67, ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Wenun Wiesel en buitengebied'. Dit bestemmingsplan is op 3 oktober 2013 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1209-vas1_0003.png"

Afbeelding: detail bestemmingsplan Oude Zwolseweg naast 67 Wenum Wiesel

Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch'. Op deze bestemming is de exploitatie van een agrarisch bedrijf met daarbij behorende bebouwing toegestaan. De agrarische bestemming staat het bouwen van een reguliere woning niet toe.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting; hierin worden de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming en/ of bescherming aan een stuk grond, alsmede een interpretatie (en voor zover nodig uitleg) van de gebruikte bestemmingen;
  • de planregels; hierin worden per bestemming de regels beschreven met betrekking tot de bouw en het gebruik van de in dit plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen; en
  • de verbeelding; de verbeelding waarop de bestemmingen van de betreffende gronden zijn aangegeven en de daarbinnen eventueel voorkomende bijzonderheden zijn aangeduid.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

2 BELEIDSKADER

2.1 Omgevingsverordening Gelderland

Op 1 februari 2022 hebben Provinciale Staten van Gelderland de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.
De provincie promoot het werken met Regionale Woonagenda's. Regionale woonagenda's lenen zich bij uitstek voor woonprogrammering.
Op grond van artikel 2.2 van de Omgevingsverordening worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

2.2 De Apeldoornse Woonagenda

De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis', vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen

De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.

Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz.

De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:

  • 1. Een basis die op orde is:

a. zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en

b. de grote opgave om alle woningen te verduurzamen.

  • 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente.
  • 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1209-vas1_0004.png"

2.3 Kaderstellende notitie: Nieuwbouw van woningen in Wenum Wiesel

Voor Wenum Wiesel is een nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld. De aanleiding tot het opstellen van het kaderstellend beleid vormen verzoeken voor het omzetten van agrarische percelen naar woonbestemmingen. Deze omzettingen hebben in sommige gevallen geleid tot weerstand bij bewoners en maatschappelijke organisaties.
Het kaderstellend beleid heeft alleen betrekking op woningbouw. Uitgangspunt van het beleid is dat geen nieuwe woningen kunnen worden gebouwd op percelen die geen bouwmogelijkheden hebben. Er wordt een zwaarder belang toegekend aan het borgen van de belangrijke karakteristiek van het dorp: afwisseling en openheid van bebouwing.
In het kaderstellend beleid is in paragraaf 4.2 een overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht is van toepassing op initiatieven waarvoor een contract is gesloten. Op basis van het contract heeft de gemeente een inspanningsverplichting. In paragraaf 4.2 van het beleidskader is expliciet aangegeven dat het bouwen van een woning aan de Oude Zwolseweg naast 67 is uitgesloten van de toepassing van de kaderstellende notitie: Nieuwbouw van woningen in Wenum Wiesel.

2.4 Nota Apeldoorns Karakter!

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

3 UITVOERBAARHEID

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

3.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Conclusie van het bodemondezoek is dat de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde toekomstig gebruik van het plangebied.

3.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

3.1.3.1 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Aan de oostzijde van het plangebied is een perceel met een bedrijfsbestemming aanwezig. Voor dit perceel is op 8 juli 2021 een bestemmingsplan vastgesteld. Dit vastgestelde bestemmingsplan heeft kenmerk: NL.IMRO.0200.bp1339-vas1. Op basis van dit bestemmingsplan zijn op de bedrijfsbestemming bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. De milieuzone voor milieucategorie 2 bedraagt 30 meter (rustige woonwijk/landelijk gebied) voor geluid.

Naar aanleiding van een ingediende zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat op het voornoemde bedrijfsperceel een stratenmakersbedrijf annex bestratingsbedrijf aanwezig is. Een bestratingsbedrijf heeft een hogere milieucategorie dan milieucategorie 2.


Op basis van vaste jurisprudentie moet voor het bepalen van de milieuzonering in eerste instantie worden uitgegaan van de planologische situatie, maar vervolgens ook van de feitelijke situatie.

Pal naast het bedrijfsperceel bevinden zich gronden met de bestemming 'Wonen - 2'. Op deze gronden is een woning aanwezig dan het bouwen hiervan mogelijk gemaakt.

Het bouwvlak voor de woning in het aan de orde zijnde plangebied ligt is op een grotere afstand van het bedrijfsperceel dan de hiervoor bedoelde gronden met de bestemming 'Wonen - 2'.

Hierdoor zijn de gronden naast het bedrijfsperceel met de bestemming 'Wonen - 2' maatgevend voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteiten op de bedrijfsbestemming en dus ook voor het aspect geluid.
Aan de Noord- en zuidzijde van het plangebied zijn woonbestemmingen gelegen. Deze bestemmingen kennen geen milieuzone. Derhalve zijn deze bestemmingen niet relevant in het kader van de milieuzonering.

Aan de westzijde van het plangebied ligt een perceel met de bestemming 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoer'. Dit bedrijf heeft een milieuzone van 100 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 100 meter van de grens van de bestemming 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoer'.

Gelet op het vorenstaande zal ter plaatse van de nieuwe woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

3.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden de Zwolseweg en de Oude Zwolseweg beschouwd.

Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

3.1.4.1 Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante weg is de Oude Zwolseweg. De locatie van de nieuwe woning ligt op de overgang van 30 km/uur naar 60 km/uur. In het akoestisch onderzoek zijn beide zones beschouwd.

De voorkeursgrenswaarde voor het geluid van wegverkeer op de gevel van een woning bedraagt 48 dB.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting, als gevolg van het wegverkeer, op de gevel van de te bouwen woning ten hoogste 38 dB bedraagt. Dit geluidniveau ligt ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het geluid van het wegverkeer vormt geen belemmering voor realisering van de woning.

3.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

3.1.5.1 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt het bouwen van één woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

3.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

3.1.6.1 Onderzoeksresultaten externe veiligheid

Een woning is een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid.

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het realiseren van de woning in het plangebied.

LPG

Rondom het LPG-vulpunt moet een ínvloedsgebied van 150 meter in acht worden genomen. De te bouwen woning is buiten dit invloedsgebied gesitueerd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Het LPG-reservoir levert geen belemmering op voor realisering van de woning in het plangebied.

3.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

3.1.7.1 Onderzoeksresultaten magnetische velden

In de nabijheid van de locaties Zwolseweg 364 en Oude Zwolseweg, naast 67, bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen of zendmasten.

3.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 3.1 en 3.3, kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.2 Waterhuishouding

3.2.1 Algemeen

Het perceel Oude Zwolseweg naast 67 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Op het perceel is een A-watergang aanwezig. De A-watergang inclusief keurzone dient in stand te blijven. Bij eventuele aanpassingen of werkzaamheden binnen de Keurzone (bijvoorbeeld inrit of aanleg kabels en leidingen) dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap. Deze aanvraag kan in de procedure van de gemeentelijke omgevingsvergunning worden meegenomen.

Het perceel bevindt zich niet binnen een zoekgebied voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

3.2.2 Grondwater

Het gebied ligt in de provinciale grondwaterfluctuatiezone. Dit is een indicatie dat door klimaatontwikkelingen in de toekomst de grondwaterstand kan stijgen. In welke mate is onbekend. Doordat in de directe omgeving geen grondwaterpeilbuizen aanwezig zijn kan geen uitspraak worden gedaan over de gemiddelde hoogte van de grondwaterstand. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de bouwplannen de hoogte van de grondwaterstand te meten. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging cq hoogteligging van de woning. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd, bijvoorbeeld door middel van drainage of een pompinrichting. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

3.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Op het gedeelte van het perceel grenzend aan de Oude Zwolseweg bevindt zich een A-watergang, die zorgdraagt voor de afvoer van regenwater en overtollig grondwater. Deze A-watergang dient in stand gehouden te worden. Er wordt geen nieuw oppervlaktewater aangelegd. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

3.2.4 Afvoer van regenwater

Het plangebied ligt in het buitengebied van gemeente Apeldoorn. In de Oude Zwolseweg is een vrijverval riool aanwezig. Dit systeem is aangelegd voor de inzameling van afvalwater en niet toegerust op de afvoer van regenwater. In de APV is ook vastgelegd dat regenwater in het buitengebied niet mag worden aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem.

Regenwater dient op de eigen kavel te worden verwerkt. Het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen moet in de bodem worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. De infiltratievoorziening kan bestaan uit een bovengrondse (laagte, wadi, greppel) of ondergrondse voorziening (infiltratiekratten, grindkoffer ed). Per m2 verhard oppervlak dient 36 mm waterberging te worden gerealiseerd.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

3.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

3.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

3.3 Natuurwaarden

3.3.1 Wettelijk kader en beleid
3.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

3.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) diende als basis voor het geven van toestemming voor activieteiten die stikstof uitstoten. Het is een systeem dat aan de ene kant ruimte biedt aan activiteiten die stikstof veroorzaken en aan de andere kant maatregelen bevat om de nadelige gevolgden van stikstof op natuurgebieden te verminderen. Het PAS loopt daarbij vooruit op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden en geeft daarbij 'vooraf' toestemming aan nieuwe activiteiten. Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat het PAS niet (meer) als basis voor toestemming voor nieuwe activiteiten mag worden gebruikt.

Gevolg van de uitspraak is dat iedere toename van stikstof in beginsel vergunningplichtig is ingevolge de Wet natuurbescherming

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

3.3.2 Onderzoeksresultaten natuurwaarden

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 440 meter van het Natura 2000-gebied 'Veluwe' en 10,8 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.

Als hoofdregel geldt dat voor een activiteit die kan leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats of significante verstoring van soorten van een Natura 2000-gebied, een vergunning nodig is op grond van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming (Wnb). Een vergunning of toestemming op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig:

  • a. voor een project waarvoor naar nationaal recht toestemming is verleend
  • b. wanneer sprake is van een andere handeling die ongewijzigd wordt voortgezet,
  • c. een natuurvergunning is verleend en de nieuwe activiteiten kunnen conform de vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Voor het bepalen van de stikstofdepositie in de aanlegfase en de gebruiksfase zijn aeriusberekeningen opgesteld. Deze aeriusberekeningen zijn opgenomen in bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Uit de stikstofberekening voor de aanlegfase blijkt dat sprake is van een stikstofdepositie van 0.01 mol/ha/jr. Door deze toename is echter geen sprake van significante negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden, omdat sprake is van een beperkte en tijdelijke toename van stikstofdepositie (Raad van State, 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3093).

Uit de stikstofberekening voor de gebruiksfase blijkdt dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied.

Gelet op het vorenstaande is geen sprake van significantie negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden en is geen vergunning vereist op grond van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Er is onderzoek uitgevoerd naar beschermde planten en beschermde diersoorten in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. In verband met een melding is een extra onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de das in het plangebied. In verband hiermee is een aanvullende motivering opgesteld. Deze motivering is opgenomen in bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Uit het ondezoek blijkt dat de inrichting en het gevoerde beheer het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maakt. Het onderzoeksgebied is wel geschikt als leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- of verblijfplaats. Het plangebied is echter zo klein dat dit niet kan worden aangemerkt als essentieel foerageergebied. Daarnaast is in de omgeving van het plangebied voldoende foerageergebied aanwezig.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren. Er moet worden gekozen voor een werkmethode en /of planning waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden van de voorgenomen activiteiten.

Beschermde planten en diersoorten vormen geen belemmering voor het realiseren van de woning in het plangebied.

3.4 Duurzame verstedelijking

3.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

3.4.2 Toets

Op 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een "overzichtsuitspraak" gedaan over (toepassing van) de ladder voor duurzame verstedelijking. Blijkens deze uitspraak kan een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling van minder dan 11 woningen niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Met inachtneming van de overzichtsuitspraak van de Raad van State kan de functieverandering niet als een "stedelijke ontwikkeling" worden gekwalificeerd. Hierdoor is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing. Het opstellen van een beschrijving in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet verplicht.

3.5 Archeologie

3.5.1 Beleid
3.5.1.1 Provinciaal beleid

In de hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De provinciale Omgevingsverordeing bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

3.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

3.5.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt op basis van de archeologische beleidskaart in een gebied met een lage archeologische verwachting (categorie 5).

Hamaland Advies heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht. Eerst is een bureauonderzoek en daarna een booronderzoek uitgevoerd.
Het bureauonderzoek is opgenomen in bijlage 6 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Conclusie van dit bureauonderzoek is dat in het plangebied een lage trefkans aanwezig is voor vindplaatsen uit alle perioden.
Om de conclusies uit het verkennend bureauonderzoek te bevestigen is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit booronderzoek is opgenomen bijlage 7 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Conclusie van het booronderzoek is dat door het ontbreken van een intacte bodemopbouw en het ontbreken van archeologische indicatoren er geen archeologische waarden worden verwacht in het plangebied.

Op 21 november 2012 is het selectiebesluit genomen. Dit selectiebesluit is opgenomen in bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Wettelijk kader en beleid
3.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

3.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

3.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Bij de gemeentelijke Cultuur- en Erfgoednota Nota Apeldoorns Karakter!, die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld, hoort een cultuurhistorische beleidskaart. Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

3.6.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie
3.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

3.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd. Doordat het kostenverhaal anderszins is verzekerd, wordt voor het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld.

4 JURIDISCHE PLANOPZET

4.1 Inleiding

In hoofdstuk is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 4.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

4.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Oude Zwolseweg naast 67 Wenum Wiesel voorziet in het bouwen van een woning. Het geldende bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot realisering van een woning. Er is sprake van een ontwikkelplan.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

4.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' maakt het bouwen van één woning mogelijk binnen het 'bouwvlak', dat op de verbeelding is aangegeven. De woning mag een inhoud hebben van ten hoogste 700 m³ en een goothoogte van ten hoogste 4 meter. Een maximale bouwhoogte is niet bepaald.
Bij de woning mogen bijgebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 75 m² worden gerealiseerd.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

4.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

4.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 6.1 en6.2 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 6.1.2 en 6.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

4.4.2 Bepalingen over waarden

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.

4.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.