direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Vlijtsepark - Zwitsallocatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1207-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Vlijtsepark - Zwitsallocatie

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Al geruime tijd is Apeldoorn bezig met de transformatie van de gebieden langs het Apeldoorns Kanaal. In de binnenstad is het programma Kanaaloevers inmiddels al ver gevorderd. De basis voor de transformatie van de gebieden ten zuiden en noorden van Kanaaloevers is de Structuurvisie Kanaalzone. Deze heeft de gemeenteraad in 2005 vastgesteld. Apeldoorn wil dat het langgerekte, monofunctionele bedrijventerrein langs het kanaal niet meer als een barrière door de stad loopt. Daarom wil de gemeente delen van de Kanaalzone herstructureren en van functie doen veranderen.
Nieuwe functies worden toegevoegd die interessant zijn voor de bewoners van de aanliggende wijken en die veilig en met goed bruikbare routes langs en door de Kanaalzone worden ontsloten. Zo ontstaat een herkenbaar en aantrekkelijk gebied waar mensen zich prettig voelen en graag willen wonen, werken en verblijven. Dit gebied zal levendig en vitaal zijn, belangrijk voor stad en regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0001.jpg"  

Afbeelding - Huidige situatie projectgebied Vlijtsepark (gezien vanuit het zuiden)

Vanaf 1 januari 2013 is MSD, een hightech productiebedrijf van grondstoffen voor de farmaceutische industrie, vertrokken naar Oss. Het bedrijfscomplex, waar het merk Zwitsal groot groeide, lag centraal in het deelgebied Kanaalzone Noord. Het bedrijfscomplex had een hindercontour van 500 m als gevolg van externe veiligheid. Het bedrijf werd door de nabijgelegen woningen belemmerd in haar bedrijfsvoering. Tegelijkertijd belemmerde het bedrijf nieuwe ontwikkelingen binnen en buiten de Kanaalzone. Door het vertrek van het bedrijf kan de herontwikkeling van de Zwitsal en Kanaalzone Noord op basis van de Structuurvisie weer worden opgepakt.

Met behulp van subsidies van het Rijk en de provincie is de gemeente in staat gesteld om het terrein en de gebouwen aan te kopen. Op 1 januari 2013 werd de gemeente eigenaar. Dit biedt Apeldoorn de unieke mogelijkheid om het gebied Vlijtsepark integraal aan te pakken. Het Vlijtsepark behelst het voorliggende plangebied, de Zwitsal, in samenhang met de naastliggende bedrijfsterreinen van Wassinkterrein, de gemeentewerf (ook wel 'kwekerij') en de locatie Remeha.

De gemeenteraad heeft in november 2012 een naar beneden bijgestelde woningbouwprogrammering vastgesteld, waarin voor het gebied Vlijtsepark 310 woningen zijn opgenomen. De Apeldoornse woningmarkt is echter door zowel de crisis als door de afnemende demografische groei anno 2013 erg onzeker geworden. De vraag naar woningen en bedrijfsruimte is sterk verminderd. De situatie is daardoor ten opzichte van eerdere plannen en visies sterk veranderd.
De oude manier van herontwikkelen, waarin de gemeente van te voren kon bepalen wat er gebouwd zou worden, is nu niet meer mogelijk. Apeldoorn kiest er expliciet voor om de markt op de voet volgen en de koers zo nodig bij te stellen met betrekking tot aantallen nieuw toe te voegen woningen.

Voor het Vlijtsepark is eind 2013 een ontwikkelplan opgesteld met een andere opzet dan eerdere ontwikkelplannen. Het plan stuurt op hoofdlijnen en geeft meer ruimte aan initiatief uit de maatschappij. Door nadrukkelijk gebruik te maken van de unieke kwaliteiten van het gebied en de hoofdlijnen van de structuurvisie Kanaalzone te respecteren, kan een bijzonder, maar goed passend stukje Apeldoorn ontstaan waar het uitstekend wonen, werken en verblijven is.
De ontwikkeling van het Vlijtsepark zal een lange periode in beslag nemen. Een en ander betekent dat de gemeente langere tijd bestaande gebouwen beheert, in afwachting van ontwikkeling en verkoop. Deze ontwikkelstrategie richt zich op een aanpak die ervoor zorgt dat er een goede balans ontstaat tussen de beheerkosten en het realiseren van de ambities.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0002.jpg"  

Afbeelding – Ingang plangebied

Met de tijdelijke verhuur van de vrijkomende gebouwen op het terrein van de Zwitsal slaat de gemeente twee vliegen in één klap:

  • 1. het terrein en de gebouwen komen op een zinvolle manier in een ruimere belangstelling te staan waardoor men het nu nog anonieme gebied leert kennen, en
  • 2. de beheerkosten worden afgedekt.

Het geldende bestemmingsplan laat het brede scala van beoogde (tijdelijke) functies niet toe. Vandaar dat gekozen wordt voor een partiële herziening van het bestemmingsplan, waarbinnen de toegestane functies op de betreffende gronden worden uitgebreid, in aansluiting op het ontwikkelplan. Een bredere en flexibele bestemmingsplan sluit aan bij de geleidelijke herontwikkelingsstrategie van het terrein. Het geeft door middel van een visie op het gebied ruimte voor ontwikkelingen die passen binnen de ambities voor deze bijzondere locatie. Dit bestemmingsplan betekent in planologisch-juridische zin een eerste stap in de herontwikkeling van het plangebied. De van oudsher op het terrein rustende bedrijfsbestemming wordt vervangen door een gemengde bestemming waarbinnen tal van functies, onder meer op het gebied van maatschappelijke voorzieningen, horeca, sport en cultuur, mogelijk zijn.

1.2 Ligging en begrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0003.png"  

Afbeelding – Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt direct langs het Apeldoorns Kanaal op steenworp afstand van het centrum. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het bedrijfsperceel van de bakkerij Fuite BV. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Vlijtseweg, aan de oostzijde door het Apeldoorns Kanaal. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de bedrijfsbebouwing van onder andere de Gamma.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt'. Dit bestemmingsplan is op 16 juni 2011 vastgesteld.

Het bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt' gaat uit van het afwaarderen en actualiseren van de veelal verouderde industriële bestemmingen als opmaat naar een toekomstsituatie waarin het gebied meer een mix van wonen en werken wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0004.png"  

Afbeelding – Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is bestemd als 'Bedrijventerrein' (max. milieucategorie 2). De keuze voor een bedrijfsbestemming had destijds te maken met de beroepsprocedure van Organon (MSD) tegen dit bestemmingsplan en de nog lopende onderhandelingen voor aankoop door de gemeente Apeldoorn.
Vanwege de verhuurbaarheid van de voormalige bedrijfspanden en gronden is het gewenst om breder in te kunnen zetten dan alleen op bedrijfsfuncties. Een bredere en flexibelere bestemmingsregeling verhoogt de verhuurbaarheid en maakt het mogelijk te anticiperen op de toekomstsituatie.

In dit bestemmingsplan bevindt zich ook dat deel van de Vlijtseweg waarvan de bestemming door de Raad van State in de uitspraak van 28 december 2011 is vernietigd. Dit had te maken met het abusievelijk bestemmen tot de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' van dat deel van de Vlijtseweg terwijl dat gelegen is buiten de 30 km/uur zone. In dit bestemmingsplan wordt op een juiste wijze hierin voorzien door ter plaatse thans de bestemming 'Verkeer – Weg' op te nemen.

1.4 Opzet van de toelichting

Een bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument om de ruimtelijke ordening te bepalen. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat de bestemming van een stuk grond is. Per bestemming is in het bestemmingsplan bepaald waarvoor en hoe de gronden gebruikt mogen worden en wat er op gebouwd mag worden.

Het bestaat formeel uit twee delen: regels en verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting:

  • de regels; hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende opstallen. Per bestemming wordt ook aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met eventueel bijbehorende maximale bouwmaten. In sommige gevallen wordt ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen;
  • de verbeelding; op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven;
  • de toelichting; hierin worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen.

Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en ook voor overheden.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • een beschrijving van het plangebied als geheel (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante beleid en de regelgeving (hoofdstuk 3);
  • een beschrijving van de gewenste situatie (hoofdstuk 4)
  • een beschrijving van de planologische aspecten zoals milieu, water, natuur, archeologie, en cultuurhistorie verkeer en parkeren (hoofdstuk 5);
  • een onderbouwing van de juridische planopzet met een beschrijving van de bestemmingen en aanduidingen (hoofdstuk 6);
  • inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (hoofdstuk 7).

2 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

2.1 Geschiedenis

Het plangebied en zijn omgeving zijn vrijwel geheel door mensenhanden ingericht. Dat is gebeurd sinds de middeleeuwen. Het oudste landschappelijke element, ten westen van het plangebied, is de beek de Grift, die net ten westen van het plangebied stroomt van zuid naar noord. De huidige beekloop is pas gegraven in 2009, maar deze is een erfgenaam van de originele Grift, die in de 14de eeuw werd gegraven om het water dat van de Veluwe kwam, af te voeren naar de IJssel bij Hattem.

Aan de beek werd in 1434 een watermolen gebouwd, die later de naam De Vlijt kreeg. Eind 16de eeuw werd het een papiermolen, en niet veel later werd er tevens een kopermolen gebouwd. In het begin van de 19de eeuw ging het om een heel industrieel complex, bestaande uit een tiental gebouwen. Vanaf 1843 functioneerde dit alleen nog als koperpletterij van de firma De Heus, en dat bleef het tot in de 1960er jaren. Hoewel stoommachines en later elektromotoren het zware werk overnamen, werd nog tot 1926 van waterkracht gebruik gemaakt. Daarna werd de Grift voor een groot deel overkluisd, om eigenlijk alleen nog als riool te fungeren, tot de beek in 2009 weer bovengronds is gebracht.

Na het sluiten van de koperpletterij zijn de gebouwen in het laatste kwart van de 20ste eeuw afgebroken. De watermolens vormden eigenlijk de kern voor de ontwikkeling van bedrijvigheid in het gebied De Vlijt, en hebben daarmee in grote mate richting gegeven aan de historische gebiedsontwikkeling.

De Vlijtseweg
De Vlijtseweg is de oudste verkeersstructuur in het gebied. In de loop der eeuwen is de weg ontstaan uit een pad dat over de onontgonnen gronden langs de Grift liep. Dat de weg in oorsprong zo oud is, is niet beleefbaar. Wat wel beleefbaar is, is dat de weg ruimtelijke kwaliteit heeft, die onder andere gelegen is in het beeld van de aanliggende historische bebouwing en hekwerken, en de vele bomen met het overige groen.

De Pletterijweg
Toen het grondgebruik in de omgeving van de Vlijtsemolen in de 19de eeuw intensiever werd, ontstonden er meer wegen in het gebied. Direct ten noorden van de Watermolen De Vlijt werd een weg gemaakt precies haaks op de molenbeek. Deze liep westwaarts in de richting van het Loo (thans Frisolaan en Langeweg) en kruiste ten oosten van de molen schuin de Vlijtseweg, om aan de andere kant door te lopen naar een huis op deze locatie. Mogelijk liep de weg nog verder oostwaarts door voordat het Kanaal werd gegraven. Langs de onverharde weg werden laanbomen geplant. Na de aanleg van het Kanaal werd de weg, die Pletterijweg werd genoemd naar de koperpletterij, aangesloten op de kanaalkade die daar vandaan zuidwaarts naar de Deventerbrug liep.

In de late 20ste eeuw verdween de weg tussen de Vlijtseweg en het kanaal nadat de grond ter weerszijden in handen van het farmaceutisch bedrijf kwam.

Het Apeldoorns Kanaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0005.png"  

Afbeelding – het Apeldoorns Kanaal ten oosten van De Zwitsal, zicht in zuidoostelijke richting

Het Apeldoorns Kanaal werd gegraven tussen 1824 en 1829 om de Veluwezoom tussen Apeldoorn en de IJssel bij Hattem te ontsluiten voor zwaar transport in de periode van beginnende industrialisering. Koning Willem I stimuleerde de aanleg, niet in de laatste plaats om daarmee ook zijn kroondomein goed te ontsluiten. Eerst was gestudeerd op het bevaarbaar maken van de Grift, maar omdat de watertoevoer en stroming gegarandeerd moesten blijven voor de watermolens, werd gekozen voor een nieuw kanaal evenwijdig aan de Grift. Aanvankelijk eindigde het kanaal in een havenkom bij de huidige Deventerbrug. In de jaren 1858-1866 werd het kanaal in zuidelijke richting doorgetrokken tot aan de IJssel bij Dieren.
Op de oevers van het kanaal werden een jaagpad en een parallelweg aangelegd, waarlangs gaandeweg een bebouwingslint ontstond. Hier vestigden zich bedrijven die gebruik maakten van het transport per schip. Het kanaal vormde dan ook een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van Apeldoorn en het gebied De Vlijt in het bijzonder. In 1972 werd het kanaal gesloten voor scheepvaart nadat het transport per spoor en vrachtwagen de scheepvaart volledig had overvleugeld.

Het kanaal is nog altijd een dominante structuurlijn in Apeldoorn. Ondanks het gegeven dat de bruggen niet meer open kunnen en er een paar dammen zijn gelegd, is het kanaal nog vrijwel gaaf als 19de-eeuws infrastructureel object.

De Zwitsal
Aan de Vlijtseweg werd direct na de Tweede Wereldoorlog een fabriek voor alkaloïde pijnstillers gebouwd. Apotheker en ondernemer Cor Jansen was in 1920 begonnen met een bedrijfje dat hij overnam van A.A. Bonnema aan de Floralaan.
In 1940 breidde het bedrijf uit aan de Deventerstraat. Maar omdat er nog meer ruimte nodig was vestigde het bedrijf zich kort na de oorlog aan de Vlijtseweg. De nieuwe fabriek werd al snel uitgebreid met de productielijn voor Zwitsal babyverzorgingsproducten. De onderneming was succesvol en groeide steeds groter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0006.png"  

Afbeelding - Zwitsalfabriek

De interessantste gebouwen van het complex zijn in de periode tot 1964 ontworpen door steeds dezelfde architect, Chris Ten Tuynte. Hij was een vooraanstaande ontwerper in het naoorlogse Apeldoorn, die behalve huisarchitect ook commissaris was van het bedrijf van Cor Jansen. De door hem ontworpen gebouwen zijn kenmerkend voor de naoorlogse periode, toen de modernistische en traditionalistische architectuurstromingen zich vermengden. De gebouwen van Ten Tuynte werden gaandeweg steeds modernistischer. Door consequent materiaal- en kleurgebruik, maar ook het herhalen van bijvoorbeeld metselwerkdetails, vormt het complex toch een duidelijke eenheid.

De Zwitsal is binnen Apeldoorn, en zeker binnen de Kanaalzone, een van de meest waardevolle historische bedrijfscomplexen. Bovendien verkeert het in relatief goede staat. De aanleg en bebouwing van de delen van het terrein uit de periode voor 1970, toen men na een overname afstapte van de beeldtaal van Ten Tuynte, hebben hoge cultuurhistorische en ruimtelijke waarde wegens de conceptuele eenheid, de architectonische kwaliteit en de afleesbare ontwikkeling van de fabriek.
Het fabriekscomplex vormt ook een tastbare herinnering aan de stormachtige ontwikkeling die veel grote bedrijven in Apeldoorn na de Tweede Wereldoorlog doormaakten; een ontwikkeling die parallel liep aan de uitbreiding van de stad in deze periode.

2.2 Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0007.png"  

Afbeelding – Huidige situatie Zwitsalfabriek

De Kanaalzone - Noordwest maakt deel uit van het grootschalige herontwikkelingsgebied de Kanaalzone. In Kanaalzone - Noordwest is sprake van een traditioneel gemengd bedrijventerrein aan het kanaal, direct naast een woongebied met daarin ook diverse maatschappelijke functies en sportvoorzieningen. Er is een scala aan kleine en grote bedrijven gevestigd, zoals handels- en transportbedrijven, bouwbedrijven en reparatiebedrijven. Op enkele locaties in het gebied is zakelijke dienstverlening en de grotere (perifere) detailhandel aanwezig.

In het gebied bevinden zich nu onder meer bedrijven in voedingsmiddelen, betonwaren en metaalbewerkende industrie. Enkele van deze industriële bedrijven worden gerekend tot de zwaardere belastende bedrijven wat betreft milieuhinder voor de omgeving. In het noordelijk deel van het bedrijventerrein wordt weinig gewoond, alleen hier en daar in een bedrijfswoning.
Het zuidelijk deel, rond de Vlijtseweg, is van oudsher meer een woon- en werk gebied, omdat de Vlijtseweg een uitvalsweg (oude landroute) vanuit het centrum was. Naast een in omvang toenemende woonfunctie is hier nog enige zelfstandige dienstverlenende en ambachtelijke bedrijvigheid en handel aanwezig.

Wat betreft het plangebied, de voormalige Zwitsallocatie, stonden in 2014 het grootste deel van de gebouwen leeg. Inmiddels (april 2016) is circa 50% van de oppervlakte van het totale areaal van gebouwen verhuurd. Naast het vaste gebruik door de huurders van de gebouwen wordt voor kleinschalige evenementen, als congres, concert, manifestatie e.d., gebruik gemaakt van de 'vrije' ruimte (in de gebouwen en op het terrein). Nu het park op het voormalige Wassinkterrein halverwege 2016 in gebruik wordt genomen, is te verwachten dat de belangstelling voor het houden van evenementen verder zal toenemen.

3 BELEIDSKADER

Dit bestemmingsplan wijzigt de bedrijfsbestemming in een bredere gemengde bestemming. In dit hoofdstuk wordt in hoofdlijnen stilgestaan bij het relevante beleidskader rond deze bestemmingswijziging.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat provincie en gemeenten zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

  • Concurrentiekracht:
    in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
  • Bereikbaarheid:
    in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
  • Leefbaarheid en veiligheid:
    in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
3.1.3 Modernisering Monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van de minister van OCenW op de monumentenzorg weer. De visie is geschreven mede namens de ministers van LNV en VROM. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is een van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk. Sinds de aanpassing van het Besluit Ruimtelijke Ordening per 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht bij het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast heeft het Rijk aanvullend op de Structuurvisie infrastructuur en ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opgesteld; 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De provincie zet in op duurzame verstedelijking. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen.

Stedendriehoek (2.6)

Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot.

Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:

  • innovatie krachtig maken;
  • sociaal kapitaal beter benutten;
  • blijven werken aan bereikbaarheid;
  • de leefomgeving met kwaliteit versterken.

Steden en regio's die elkaar versterken (3.1.1)

De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden.

De grote steden en hun omgeving hebben elkaar nodig. De provincie en partners willen de (economische) kracht van steden en stedelijke netwerken versterken. Verbindingen tussen de steden helpen om agglomeratie-voordelen te benutten. De provincie meent dat de economische kracht van steden toeneemt als de steden en de (landelijke) omgeving een samenhangend geheel vormen. Het over en weer bereikbaar maken van voorzieningen en werkgelegenheid biedt veel potenties, ook over de grens met de buurprovincies en Duitsland.

Windenergie uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen (3.2.2.7.2)

In deze gebieden gelden wettelijke beperkingen. Het gaat om:

  • hoogspanningsleidingen;
  • bebouwde kommen, met uitzondering van bedrijventerreinen;
  • laagvliegroutes;
  • luchthavens en omliggende zone;
  • buisleidingen;
  • hoogspanningsleidingen;
  • spoorwegen;
  • rijkswegen.

De plaatsing van windturbines in deze gebieden is niet toegestaan. De provincie zal niet meewerken aan ruimtelijke planvorming hiervoor.

Intrekgebieden (4.4.4.6)

De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en daar bij besluiten rekening mee houden.

Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.

Grondwaterfluctuatiezone (4.5.3.4)

In een zone rondom het Veluwemassief, aan de oostzijde van de stuwwal van Nijmegen en een zone langs de Randmeren is sprake van een (smalle) zone die extra gevoelig is voor grondwateroverlast, de zogenoemde grondwaterfluctuatiezone. Via informatie over de grondwaterfluctuatiezone wil de provincie de beschikbare inzichten beschikbaar stellen.

Als de klimaatverandering doorzet, dan zullen de grondwaterstanden structureel blijven stijgen; daarnaast kunnen ook langjarige (niet trendmatige) schommelingen van de neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. De combinatie van deze twee processen zorgt ervoor dat in de grondwaterfluctuatiezone de kans op grondwateroverlast verder toeneemt. Daardoor kan in gebieden waar nu geen overlast is, wateroverlast optreden.

Het is daarom van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zonodig maatregelen te nemen. De stijging van de grondwaterstand in de grondwaterfluctuatiezone zal van plaats tot plaats kunnen verschillen, maar de provincie houdt rekening met een lokale stijging van de grondwaterstand langs de randen van de Veluwe tot circa 80 centimeter.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

Intrekgebied (2.6.3.1)

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Dit bestemmingsplan maakt dit niet mogelijk.

3.2.3 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.

Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.

Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.

Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.

Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:

  • a. aantal nieuw te bouwen woningen
    Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
  • b. verhouding huur-koop
    Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.
  • c. betaalbare segmenten
    Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.
  • d. aandeel nultreden
    Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.
  • e. woningbouw korte termijn
    De gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties spannen zich gezamenlijk in met de provincie om een lijst van uit te voeren projecten op te stellen, die als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze lijst zal als bijlage aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 worden toegevoegd.

Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is nog niet afgerond.

3.2.4 Waterplan Gelderland 2009-2015

Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie inzet.

3.2.5 Stroomgebiedsvisies

De provincie Gelderland heeft stroomgebiedsvisies opgesteld. Hierin wordt een indeling gehanteerd in meer en minder sturende wateropgaven voor de ruimtelijke inrichting van Gelderland. Hierna is aangegeven welke wateropgaven als sturend en welke als mee-ordenend zijn aangemerkt.

Sturende wateropgaven
Dit zijn opgaven die alleen zijn op te lossen door er ruimte voor te reserveren en aan de bestemming water prioriteit te geven boven andere bestemmingen. Bij het combineren met andere functies geldt de noodzakelijke ruimte voor water minimaal als vertrekpunt.

Mee-ordenende wateropgaven
Voor deze opgaven bestaan meerdere alternatieven voor de invulling van de noodzakelijke ruimte voor water. De ruimte voor water is op creatieve wijze te combineren met andere bestemmingen in deze gebieden via meervoudig ruimtegebruik.

3.3 Waterschapsbeleid

Waterschap Vallei & Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Vallei & Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Vallei & Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.

Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheerplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
In het Waterbeheerplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:

  • 1. Veilige dijken;
  • 2. Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden;
  • 3. Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden;
  • 4. Goede onderhoudssituatie;
  • 5. Herstel en behoud van bijzondere natuur;
  • 6. Goede waterkwaliteit;
  • 7. Stedelijk waterbeheer;
  • 8. Transport en zuivering van afvalwater;
  • 9. Brede kijk.

De maatregelen die Waterschap Vallei & Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede-overheden in de deelstroomgebieden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Voor het plangebied als geheel vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002. De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.

Het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie: de kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen de basis van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.

De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat de gemeente rekening moet houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte waar onderhevig plangebied onderdeel van uit maakt.

De Kanaalzone biedt ruimte aan een aantal onderliggende doelen zoals de comfortabele gezinsstad, innovatieve economie en het toeristisch toplandschap. Zo kan het transformatiegebied binnen de Kanaalzone aanvullend worden ingezet bij de versterking van de woonmilieu “Buitenstad". De zone biedt ook volop ruimte voor allerlei vormen van werken die ook tot verrassende samenwerkingen kunnen leiden. Het kanaal met haar oevers geeft samen met het nieuwe stadspark ruimte voor een nieuw recreatief programma, zodanig dat het toeristisch product van de gemeente wordt versterkt.

De Zwitsallocatie wordt als onderdeel van de Kanaalzone in de structuurvisie aangemerkt als een van de 'dynamo's voor vernieuwing'. Een gebied waar je eerst zelf iets moet doen voordat er iets gebeurt. Maar als je de gebiedsontwikkelingen aan de praat hebt, dan voegen ze ook echt iets nieuws toe aan de Buitenstad (net als een echte dynamo).
Dergelijk gebieden zijn belangrijk voor de Buitenstad; ontwikkelingen met meerwaarde.De Dynamo's zijn als gebieden voor de Buitenstad belangrijk. Hier ligt (blijvende) prioriteit. Dat betekent dat de gemeente ook in tijden van schaarste, programma naar deze gebieden probeert te geleiden. De gemeente wil zich daar extra voor inspannen omdat zij ervan overtuigd is dat ze een meerwaarde voor de hele stad zijn. Juist omdat er veel tegelijkertijd speelt, of omdat de bijbehorende oplossingen om een lange adem vragen.

3.4.2 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0008.png"  

Afbeelding - kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat vooral in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus:

  • 1. Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
  • 2. Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
  • 3. Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de Kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Het kanaal is een belangrijke schakel in de vorming van de Groene Mal. Wat betreft de noordelijke Kanaalzone zijn de Groene Mal-projecten aan de oevers van het Kanaal van groot belang.

Apeldoorns Kanaal
Het Apeldoorns Kanaal vormt een groen-blauwe verbinding vanuit de stad naar het omringende landschap. Vooral in het zuidelijke deel van het kanaal staan op de oevers enkele waardevolle bomen, waarvan sommige nog uit de 19e eeuw.

Door de gemeenten waardoor het kanaal loopt, is gezamenlijk onderzoek gedaan naar landschappelijke herinrichting, herstel van cultuurhistorische waarden en naar de mogelijkheden om het kanaal weer bevaarbaar maken. Door herinrichting van de oevers en in de toekomst aanleg van enkele markante bomenstructuren op groene knooppunten wordt het Kanaal als verbindende lijn door de stad naar buitengebied geaccentueerd.
De oeverzone langs het kanaal behoort waar mogelijk tot de stedelijke groene hoofdstructuur. Het bevaarbaar maken kan een van de toekomstige projecten zijn.

3.4.3 Structuurschets Kanaalzone Apeldoorn

Al langer denkt de gemeente na over hoe, met een blik op de toekomst gericht, om te gaan met het kanaal en de omliggende bedrijven- en industrieterreinen. Dit denken heeft in 2003 geleid tot de vaststelling van het Plan in Hoofdlijnen Kanaalzone door de gemeenteraad. In dit Plan in Hoofdlijnen zijn vier structurerende principes voor de Kanaalzone vastgelegd. De vier hoofdprincipes zijn:

  • structurering vanuit cultuurhistorie;
  • verkeer en verblijf langs het kanaal;
  • wonen, werken en voorzieningen: differentiatie en intensivering;
  • duurzaamheid op alle schaalniveaus.

In de Structuurschets Kanaalzone, vastgesteld op 1 december 2005, zijn deze principes nader uitgewerkt en geconcretiseerd. De Structuurschets geeft een ontwikkelingsrichting met kaart en beschrijving (zie navolgde afbeelding) aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0009.jpg"

Afbeelding – Structuurschets Kanaalzone Noordelijk deel (2005); behoud bestaande panden en gesuggereerde nieuwbouw

Apeldoorn wil dat het langgerekte, monofunctionele bedrijventerrein langs het kanaal niet meer als een barrière door de stad loopt. Daarom wil de gemeente de zone herstructureren en gedeeltelijk van functie doen veranderen. Nieuwe functies worden toegevoegd die interessant zijn voor de bewoners van de aanliggende wijken, die door veilige en goed bruikbare routes langs en door de zone worden ontsloten. Zo kan een herkenbaar en aantrekkelijk gebied ontstaan waar mensen zich prettig voelen en graag willen wonen, werken en verblijven. Dit gebied zal levendig en vitaal zijn, belangrijk voor stad en regio.

In de structuurschets zijn de ambities voor de Kanaalzone benoemd:

  • Gebied voor en door mensen
    De Kanaalzone wordt een gebied voor mensen. Het gaat om een gebied waar een aantrekkelijk woon-, leef -, en werkmilieu gecreëerd moet worden. De kwaliteit van het leefmilieu, aandacht voor openbare ruimte en aandacht voor verschillen in beleving en smaak krijgen in een dergelijke omgeving extra nadruk.
  • Groen-blauwe hoofdstructuur
    De groen-blauwe hoofdstructuur is een combinatie van de groene en de blauwe elementen. De groene elementen zijn de parken, bomen, lanen en oevers. De blauwe elementen zijn het kanaal, beken (bergings-)vijvers en singles. Samen vormen zij de kwaliteit van de openbaar en collectief gebruikte en onbebouwde ruimte.
  • Bereikbaarheid en recreatieve route
    De Kanaalzone biedt vooral een recreatieve voorziening voor de stadsbewoners. Het creëren van verbindingen voor langzaam verkeer langs en over het kanaal verhoogt de kwaliteit van de uitwisseling van de stad en haar aantrekkelijke buitengebied. Bovendien verbetert dat de relatie tussen de verschillende stadsdelen onderling.
  • Erfgoed als richtsnoer
    Het cultuurhistorisch erfgoed is een belangrijke inspiratiebron voor het ruimtelijk ontwerp. Bestaande rijks- en gemeentelijke monumenten worden gekoesterd, maar ook worden hier en daar structuren die inmiddels zijn verdwenen als inspiratiebron en referentie voor de nieuwbouw ingezet.
  • Kanaalzone als stedelijke mix
    Functiemenging is een belangrijke ambitie voor de Kanaalzone. Naast wonen blijft de kanaalzone ook werkgebied. Sprake is van een gevarieerde stedelijke omgeving waar wat mag gebeuren.
  • Kanaalzone als recreatief lint door de stad
    In aanvulling op het stadscentrum kan de Kanaalzone toeristisch-recreatieve trekpleisters herbergen. De ligging in de stad, de omgevingskwaliteiten en de bereikbaarheid zijn prima condities voor dergelijke voorzieningen. Aantrekkelijke wandel- en fietsroutes langs en over het kanaal kunnen dit recreatief medegebruik ondersteunen.

Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt vooralsnog uitgegaan van hergebruik van bestaande gebouwen op het terrein. In het nieuwe bestemmingsplan wordt een breed scala aan nieuwe functies mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Gemengd'. Het toevoegen van wonen wordt in de verdere toekomst niet uitgesloten. In het voorliggende bestemmingsplan wordt wonen echter niet mogelijk gemaakt.

3.4.4 Ontwikkelplan Vlijtsepark

Met de gehonoreerde subsidieaanvraag van het Fonds Economische Structuurversterking, een aanvullende subsidie van de provincie Gelderland en een bijdrage van de gemeente Apeldoorn werd het mogelijk Diosynth/Zwitsal te verwerven. In deze subsidieaanvraag is uitgegaan van een mix aan functies. De gemeente Apeldoorn is nu eigenaar waardoor het vanaf 1 januari 2013 mogelijk is om het terrein te gebruiken voor andere functies.

Hiervoor is een ontwikkelplan opgesteld die het mogelijk maakt om het gebied Vlijtsepark gefaseerd te ontwikkelen. Binnen dit plangebied ligt de voormalige Diosynth-locatie die kan uitgroeien tot een mooi en uniek woon- werkgebied met stedelijke functies. Als eerste stap wordt nu het terrein opengesteld, bekend gemaakt en in dit bestemmingsplan planologisch voor meerdere functies geschikt gemaakt.

Het ontwikkelplan Vlijtsepark zet in op de verbinding tussen de woonwijken de Parken en Zevenhuizen door het realiseren van een groot stadspark met een goede fietsontsluiting op de voormalige Wassinklocatie aan de Vlijtseweg.

Ingezet wordt ook op behoud van waarden zoals de vele (gebouwde) historie, het groen, het water en dat alles met ruimte voor initiatief. Dit initiatief wordt niet opgelegd maar wordt binnen flexibele kaders mogelijk gemaakt. Kansen zien, kansen pakken. Een meer organische wijze van doorontwikkelen.

De Zwitsal als gave fabriek, de Parken als naastgelegen woongebied, het majestueuze Kanaal, de goede ontsluiting en de ligging in de flanken van de binnenstad maken dit tot een zeer kansrijke ontwikkellocatie. Toch is voorzichtigheid geboden. De huidige economische ontwikkeling maakt duidelijk dat de 'maakbaarheid' en 'planbaarheid' achterhaalde principes zijn. Daarom wordt er gekozen voor een sterk gefaseerde aanpak waarbij tijdelijkheid ook een kwaliteit is. Door de komende jaren eerst te kiezen voor verhuur van panden op de Zwitsal kan dit deel van het plangebied groeien in zijn betekenis. De eerste initiatieven op de Zwitsal maken duidelijk dat de locatie potentie heeft om uit te groeien tot een gebied met stedelijke- misschien wel regionale functies.

3.4.5 Notitie Ruimte voor Ontdekking: een profiel voor Zwitsal

Nadat op de Zwitsal de eerste huurders zich vestigden en kandidaathuurders zich aandienden, ontstond bij de gemeente en de markt de behoefte tot het hebben van een gewenst gebiedsprofiel. De uit dit profiel af te leiden selectiecriteria maken het mogelijk passende afwegingen te maken voor initiatieven met betrekking tot de invulling en het gebruik van de gebouwen en het terrein.

Vanuit het uitgangspunt dat de herontwikkeling van de Zwitsal een nieuw stedelijk milieu toevoegt aan Apeldoorn, is het van belang daarvoor afwegingskaders te hebben. Daarnaast geeft het gebiedsprofiel houvast bij te maken keuzes van programmatische, ruimtelijke en strategische vraagstukken in relatie tot andere locaties in de stad. Deze notitie is op 14 april 2016 vastgesteld door de gemeenteraad.

3.4.6 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 - 2020

De economische koers en ambities van Apeldoorn zijn vastgelegd in de Strategische Economische Beleidsvisie Apeldoorn (SEBA) 2000-2020. Deze beleidsvisie is in 2001 door de gemeenteraad vastgesteld en vormt het kader waar concrete projecten en nieuwe initiatieven aan worden getoetst. Apeldoorn kiest ervoor zich te ontwikkelen als een stad met een brede economische basis en een evenwichtig opgebouwde werkgelegenheid. Dit betekent dat Apeldoorn wil beschikken over voldoende en gevarieerde locaties voor bedrijven, kantoren, detailhandel, toerisme/recreatie en leisurevoorzieningen, een goed opgeleide beroepsbevolking en een innovatief bedrijfsleven.

In verschillende gemeentelijke en regionale programma's worden de SEBA uitgangspunten uitgevoerd. In een groot aantal uitvoeringstrajecten wordt daarbij nauw samengewerkt met externe partners zoals (regionaal) bedrijfsleven, onderwijsinstellingen, en maatschappelijke organisaties. Het versterken van de Kanaalzone - De Vlijt door herstructurering met inpassing van nieuwe woon- en werkfuncties sluit aan bij de economische uitgangspunten. Vooralsnog wordt in het nieuwe bestemmingsplan wonen uitgesloten.

3.4.7 Detailhandelsvisie Apeldoorn 2014 - 2019

De gemeenteraad heeft in januari 2014 de nieuwe ‘Detailhandelsvisie Apeldoorn 2014 - 2019’ vastgesteld. De Apeldoornse detailhandel kent een profiel dat past bij de identiteit van onze gemeente en regio. Deze detailhandel is door zijn fijnmazigheid én compleetheid aantrekkelijk voor consumenten uit Apeldoorn en van ver (voor toeristen en recreanten).

In de visie is een aantal hefbomen benoemd. De hefbomen zijn bepalend om de ambitie voor de winkelstructuur te bereiken. De twee belangrijkste hefbomen zijn die voor de binnenstad en de fijnmazige winkelstructuur. Gekozen is de concurrentiepositie van de Apeldoornse binnenstad te verbreden en de verblijfskwaliteit op een hoger niveau te brengen. De binnenstad is namelijk het visitekaartje van Apeldoorn. Daarnaast het zoveel mogelijk handhaven van het aanbod van dagelijkse voorzieningen in de wijken en buurten. Versnippering van winkelfuncties wordt onwenselijk geacht. Ruimte wordt gegeven aan innovatieve ontwikkelingen binnen de detailhandelsbranche. Het ruimte geven aan internetwinkels moet worden afgewogen tegen de twee eerder hiervoor genoemde doelstellingen, te weten de vitale binnenstad en de fijnmazige structuur. Daarnaast gaat het beleid voor volumineuze detailhandel (PDV/GDV) uit van concentratie van deze vormen van detailhandel in twee zones, de Voorwaarts.

De visie geldt ook als toetsingskader voor, onder meer door de markt, ingediende plannen. Bij initiatieven voor winkels en locaties die niet aansluiten bij de kaders voor detailhandelsbeleid wordt een maatwerkafweging gemaakt. Het gaat er hierbij - vanuit economisch perspectief - om dat de doelstellingen voor de binnenstad en de fijnmazige winkelstructuur niet in het gedrang komen. Naast de sectorale (economische) ambities voor detailhandel worden ook bredere gemeentelijke beleidsdoelstellingen meegenomen in de uiteindelijke afweging rond detailhandelsinitaitieven die niet één op één passen binnen de primaire doelstellingen van het detailhandelsbeleid. Maatwerk is dan vereist, waarbij een zorgvuldig handelen gewenst is. Het detailhandelsbeleid geeft richting waaraan bij een dergelijke maatwerkafweging moet worden gedacht.

Vanuit de doelstellingen van de Kanaalzone om te komen tot gebiedstransitie waarbij sprake moet zijn van het creëren van een aantrekkelijk en divers woon, - werk en -leefmilieu toe te voegen aan de stad, bestaat in dit kader de wens om het markante gebouw de Drieslag beperkt aan te wenden (oppervlakte 2.000 m2) voor vestiging van een overdekte vrije markt (ambulante detailhandel). De mogelijkheid hiertoe wordt in dit bestemmingsplan via een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Van deze bevoegdheid wordt niet eerder gebruik gemaakt dan nadat de in het detailhandelsbeleid verwoorde maatwerkprocedure tot deze keuze heeft geleid.

3.4.8 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.

De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.
Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.

De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse Spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.
Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen, vooral om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

3.4.9 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

3.4.10 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

3.4.11 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, onder meer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitsverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

3.4.12 Cultuurhistorisch beleid

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

Zie voor de uitwerking hiervan voor dit bestemmingsplangebied verder in paragraaf 5.6 Archeologie.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Overeenkomstig de nota I-cultuur dienen gebieden met een hoge attentiewaarde in het bestemmingsplan een beschermende regeling te krijgen, waarmee de karakteristiek gewaarborgd is, zeker in combinatie met het welstandsbeleid. Ontwikkelingen blijven mogelijk mits deze voldoen aan een hoge ruimtelijke kwaliteit die passend is. De cultuurhistorische analyse geeft een analyse van welke elementen cultuurhistorisch waardevol zijn. Alleen die elementen die hoog gewaardeerd zijn in de cultuurhistorische analyse worden via het bestemmingsplan beschermd.
Zie voor de uitwerking hiervan voor dit bestemmingsplangebied verder in paragraaf 5.7 Cultuurhistorie

3.4.13 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied Vlijtsepark, waarbinnen ook de Zwitsallocatie is gelegen, wordt een gebiedsgericht welstandbeleid met handreikingen gemaakt. Onderdeel van het welstandsbeleid is een collectief reclameplan die duidelijkheid biedt aan huurders en gebruikers, maar ook stuurt op de collectieve samenhangende uitstraling van de voormalige Zwitsalfabriek.

4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Uitgangspunten

De Zwitsal maakt onderdeel uit van een groter plangebied waarvoor ontwikkeling is voorzien. Dit plangebied, Vlijtsepark kent een ontwikkelplan.

Het ontwikkelplan stuurt de herontwikkeling van het gebied op hoofdlijnen aan en geeft ruimte aan initiatieven. Vanuit dit plan is een gebiedsprofiel opgesteld wat in aanvulling stuurt op de leidende programmatische kleur van deze unieke locatie in de stad.

Het plan en profiel voorziet een geleidelijke transformatie van het gebied met een planhorizon voorbij de 10 jaar. Daarmee wordt de wettelijke looptijd van een bestemmingsplan overschreden. Voor het voorliggende plangebied wordt dan ook uitgegaan van een herontwikkeling in twee opeenvolgende stappen:

  • Stap 1: de tussenfase / huidige situatie

De gemeente blijft vooralsnog eigenaar van de gronden en de panden; het terrein wordt tijdelijk verhuurd. Dit bestemmingsplan heeft als doel om de tijdelijke situatie te voorzien van een passende flexibele regeling en die een goede ontwikkeling mogelijk maakt. In het nieuwe bestemmingsplan worden de komende 10 jaar meerdere functies mogelijk gemaakt op het terrein en in de bestaande bebouwing. Een belangrijk aspect daarbij is dat er in dit bestemmingsplan geen wonen mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast wordt en zal de publieke ruimte worden opgepakt met als doel verblijfs- en gebruikskwaliteit te laten groeien. Kernbegrippen daarbij zijn functionaliteit en flexibiliteit.

Daarmee fungeert dit bestemmingsplan als een tussenstap richting een volgende fase die te zijner tijd wederom in een nieuw bestemmingsplan zal worden vastgelegd.

  • Stap 2: volgende fase; de stip op de horizon

Wanneer er op basis van nieuwe ontwikkelingen behoefte ontstaat aan een nieuw stedenbouwkundig plan wat ook uitvoerbaar is, ontstaat er de mogelijkheid van een nieuw bestemmingsplan. Hierbij zijn de eerder benoemde ambities en doelstellingen leidend. Overigens is het goed mogelijk dat ook hier weer gekozen wordt voor brede/globale bestemmingen. Een en ander is afhankelijk van de inzichten die er op dat moment voor het gebied zijn geformuleerd. Het grote verschil met de tussenfase zal zijn dat in de tweede herziening de functie wonen mogelijk wel in beeld komt.

4.2 Gebiedsvisie

Het Vlijtsepark behelst de Zwitsal met het voormalige Wassinkterrein (plangebied) in samenhang met de naastliggende bedrijfsterreinen zoals de gemeentewerf (ook wel 'Kwekerij”) en de voormalige Remehafabriek aan de overzijde van de Vlijtseweg. Voor het Vlijtsepark is een ontwikkelplan vastgesteld.

Het gebied Vlijtsepark kent veel bestaande kwaliteiten en waarden, waarbij niet alleen gedacht wordt aan de hoge cultuurhistorische waarde van de bestaande gebouwen en structuren, ook de landschappelijke en ecologische waarden in en rond het gebied zijn waardevol. Daarbij is het gebied goed ontsloten op de snelweg en de RING en is het station en de binnenstad op minder dan 10 minuten fietsen bereikbaar.

In de ontwikkelvisie wordt gesteld dat de bestaande waarden alleen niet voldoende zijn om het gebied zinvol te transformeren. Nieuwe waarden zijn ook nodig om een koers te bepalen, investeringskracht te organiseren en het gebied levensvatbaar te herontwikkelen. Daar waar het ontwikkelplan een globaal eindbeeld schetst met een flexibel programma, kleurt het profiel, de Zwitsal programmatisch meer.

De volgende waarden vormen de basis voor de Zwitsal en haar park:

  • Erfgoed als inspiratiebron
  • Multifunctioneel gebruik;
  • Water als kans;
  • Apeldoorns groen;
  • Verbinden en ontmoeten.

De ontwikkeling van de Zwitsal zal een lange periode in beslag nemen. Dat betekent dat de gemeente langere tijd bestaande gebouwen beheert, in afwachting van ontwikkeling en op langere termijn verkoop. De ontwikkelstrategie richt zich op een aanpak die ervoor zorgt dat er een goede balans ontstaat tussen de beheerskosten en het realiseren van de ambities. Zo biedt dit voormalige fabrieksterrein kansen voor, op termijn, een woon- en dynamisch werk- en verblijfsgebied. Aantrekkelijk voor iedereen die ruimte zoekt of iets anders, minder conventioneels, zoekt. Het profiel zal hierbij verder richting geven aan de invulling van Zwitsal.

Dit profiel gaat daarbij uit van Maken, Spelen en Beleven. Hierdoor biedt de Zwitsal ruimte de technische en ambachtelijke maakindustrie. Zij krijgen op de Zwitsal een podium. Daarnaast is er ruimte voor cleantech als speerpunt voor innovatie en economische ontwikkeling. Beide vallen onder het Maken.

Door het industriële karakter is het terrein een plek waar voor 'jongeren' fysieke, vernieuwende en net andere sporten plaatsvinden dan elders in de stad. Dit valt onder het Spelen.

Tot slot biedt het terrein ruimte voor kleine en grootschalige activiteiten die het terrein, park of de gebouwen als podium en decor gebruiken. (Beleven).

Hierdoor ontstaat een afwegingskader om nieuwe initiatieven te kunnen beoordelen, is het mogelijk om te zoeken naar een balans in functies, kan gericht gezocht worden naar nieuwe huurders en wordt duidelijkheid geboden aan de directe omgeving van de Zwitsal en Apeldoorn over wat er op de Zwitsal aan mogelijkheden, gebruik en activiteiten te verwachten valt.

 

Het profiel is passend bij het reeds aanwezige karakter van het complex. Reden om hier zuinig op te zijn en daar waar vernieuwingen plaats vinden rekening te houden met deze waarden. Zo zal het complex blijvend herkenbaar zijn. Samen met het gevarieerde programma een omgeving die nu nog ontbreekt in Apeldoorn. 'New ideas need old buildings'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0010.jpg"  

Afbeelding - Drie overlappende zones


De Zwitsal laat zich globaal lezen als drie samenhangende/overlappende zones die elk vanuit hun context en unieke setting mogelijkheden en belemmeringen kent.

  • 1. het noordelijk deel
    Het noordelijk deel kan worden gezien als een overgangsgebied tussen het middengedeelte en de aanwezige bedrijvigheid grenzend aan de noordzijde van de Zwitsal. Het accent in dit gebied ligt op Werken en Spelen. Grote hallen en een ruime maat in de openbare ruimte geven het een robuust en open karakter. Dit jongere deel van het complex zal als overgangszone naar de aanwezige bedrijven ten noorden van het terrein fungeren. Lawaaimakers en (grote) ruimtezoekers kunnen hier terecht. Voor parkeren bij evenementen lijkt hier ook ruimte.
  • 2. het middengedeelte
    In het middengebied bevindt zich het authentieke hart van het voormalige fabrieksterrein van de Zwitsal. Vanuit deze oorsprong biedt dit deel van het terrein kansen voor een dynamisch verblijfs- en werkgebied dat aantrekkelijk is. Het industriële erfgoed geeft een unieke sfeer binnen, maar ook buiten, door de industriële stegen en boeiende architectuur. De panden zijn kleiner en zelfstandig afleesbaar maar maken gezamenlijk een duidelijke structuur. Daarmee biedt het intimiteit en spannende hoekjes, maar biedt het bovenal ruimte voor ontmoeting, recreatie, educatie en culturele activiteiten. Ook een plek waar zelfstandige horeca aan de Vlijtseweg of aan het kanaal logisch lijkt. Kortom een grote mix van functies op een relatief klein stuk van het gehele terrein; De aanwezige functies ondersteunen elkaar hierin, stralen uit naar buiten en dragen bij aan de herkenbare samenhang.
  • 3. het zuidelijk gedeelte
    In het zuidelijk deelgebied is de het nieuwe stadspark van een kleine 3 hectare voorzien. Aan de noordzijde geflankeerd door bebouwing van een grote maat en schaal die het park in de ruimte 'ondersteunen'. Maar ook functioneel uitwisseling kunnen krijgen met dit park. Denk daarbij aan de grote 3-slag loods en de voormalige extractieloods. Het geplande stadspark geeft plek aan stedelijk programma of misschien wel het gedroomde stadsstrand. Het park biedt kansen voor stedelijke evenementen en kleinschalige buitenactiviteiten die vooral ruimte nodig hebben. Het is een groene plek voor inspirerende nieuwe ideeën. Geheel in de traditie van de Apeldoornse parken. In ieder geval zal dit circa drie hectare grote park multifunctioneel inzetbaar zijn. Delen van het park kunnen in de toekomst ook worden ingezet als overloop parkeren voor de evenementen in het Zwitsal-complex.
    Historische lijnen zoals de Pletterijweg en natuurlijk de oevers van het kanaal met zijn landschappelijke beplanting en toekomstige doorgaande fietsroute naar het buitengebied worden belangrijke dragers in het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0011.jpg"  

Afbeelding - De gebieden die de Zwitsallocatie 'verdelen'

Wonen

Binnen de Zwitsal dient wonen bij te dragen aan het totaalplaatje van de Zwitsal; in die zin is het geen hoofddoel maar kan de functie wonen als ondersteunend worden gezien aan wat Zwitsal zo bijzonder maakt. Een gemengd en divers maar vooral levendig binnenstedelijk gebied in een industriële setting. Wonen op de Zwitsal zorgt voor levendigheid - ook na sluiting van voorzieningen in de avonduren - en draagt bij aan de sociale veiligheid van het gebied. Het wonen moet om deze redenen buitengericht worden vorm gegeven. Wonen maakt om die reden ook deel uit van de thema's van het gebiedsprofiel. Deze thema's zijn Maken, Spelen, Beleven en Wonen.

Het ligt voor de hand dat wonen van de Zwitsal gecombineerd wordt met ondernemerschap. De gemengde omgeving leent zich niet voor een huis-met-tuintje concept. Wonen op de Zwitsal mag anders zijn dan elders binnen de Kanaalzone of Apeldoorn. Dit ondernemerschap zit niet alleen in het ruimte bieden aan woon-werk gebouwen, maar ook in het toepassen van duurzame technologieën; het wonen van de toekomst.

Wonen hoeft niet (alleen) in nieuwbouw plaats te vinden; spannende woonvormen kunnen gevonden worden in de bestaande gebouwen. Voor tijdelijk wonen, loftwoningen of voor experimentele woonvormen moet ruimte zijn. Het handhaven en versterken van het ensemble van historische gebouwen als identiteit, vormt de leidraad daar waar het gaat voor het toevoegen van woningen. In de bestaande gebouwen ligt de nadruk op het versterken van de herkenbaarheid; wonen als logische aanvulling op het ensemble.

Bij het wonen zal altijd rekening gehouden moeten worden met bedrijven en bestaande omliggende bedrijvigheid. De Kanaalzone gaat over meer dan alleen wonen; het gaat ook over het realiseren van een vitaal economisch aantrekkelijk binnenstedelijk milieu. Dat betekent dat niet overal op Zwitsal gewoond zal worden. Kijkend naar het gebied, de setting en de gebouwen zou bijvoorbeeld de zogeheten fabrieksstraat gelegen in het hart van de Zwitsal en de loodsen gelegen aan het kanaal op termijn voor wonen in aanmerking kunnen komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0012.png"

Bron: Ruimte voor Ontdekking – een profiel voor de Zwitsal

Ontsluiting
Het voormalige fabrieksterrein wordt op drie plaatsen vanaf de Vlijtseweg ontsloten. Om te voorkomen dat de fabrieksstraat midden op het terrein door auto's wordt doorsneden wordt er voor een ontsluitingscircuit ten noorden en ten zuiden hiervan voorzien. Dit is van belang om het hart van het complex zo autoluw mogelijk te maken. De fabrieksstraat wordt immers een verblijfsgebied met ruimte voor een terrasje en kleinschalige bedrijvigheid en andere creatieve invullingen die wij nog niet kunnen voorzien.

Voor de komende periode gebruikmakend van de huidige en reeds aanwezige infrastructuur. De fietser en wandelaar krijgen ruim baan. Soms geconcentreerd vormgegeven in fietspaden zoals langs het kanaal maar voornamelijk informeel.

Het parkeren gebeurt bij voorkeur collectief en geconcentreerd op een beperkt aantal plaatsen om te voorkomen dat er straks overal auto's staan wat de verblijfskwaliteit kan schaden. De fabrieksstraat, de kanaaloever en de formele groene voorzone aan de Vlijtseweg blijven vrij van parkeren.

Groen
Van belang is de groene setting van het gehele complex. Met name de voorzijde met zijn formele tuinaanleg spreekt tot de verbeelding. Het handhaven en versterken van deze groene voorzone draagt in belangrijke mate bij aan de sfeer van het complex. De tuin is onderdeel van de compositie van het complex. Aan de oostzijde grenst het gebied aan de groene landschappelijk ingerichte oever van het kanaal. Een ruime groenzone die langs het gehele kanaal loopt tot diep in het centrum. Deze zone wordt ontsloten voor fietsers en wandelaars door de aanleg van een pad langs de gehele oever. In de toekomst zal deze route gaan aansluiten op het fietsnetwerk naar het buitengebied. Op het terrein zelf zal op een beperkt aantal plekken kleinschalig groen worden toegevoegd. Dit zal zich wel moeten verhouden tot het overwegend industriële karakter.

Resumé:
De zoektocht naar een Zwitsal met functies die onderling aanvullend en versterkend zijn en bijdragen aan de binnenstad zal een boeiende zijn. Een gebied wat onderhevig is aan dynamiek, maar waar sprake is van een unieke herkenbaarheid. Biedt ruimte aan initiatief die past binnen de visie, zodat er altijd wat te zien en te doen is.

4.3 Beheervisie

In het Ontwikkelplan wordt uitgegaan van een in tijd geleidelijke ontwikkeling. Marktpartijen moeten worden gevonden, en moeten de plek ontdekken. Dit bestemmingsplan betekent in planologisch-juridische zin een eerste stap in de herontwikkeling van het plangebied. Immers, de van oudsher op het terrein rustende bedrijfsbestemming wordt vervangen door een gemengde bestemming waarbinnen tal van functies, onder meer op het gebied van maatschappelijke voorzieningen, horeca, werken, sport en cultuur, mogelijk zijn.
Naast die eerste stap richting de stip op de horizon, heeft het bestemmingsplan ook een beheerfunctie. Door een goede invulling in tijdelijke verhuur wordt verpaupering voorkomen en krijgt het gebied aan ander gezicht met oog op die toekomst. Tijdelijke invulling biedt ook de mogelijkheid te komen tot een ontwikkeling waarbij verschillende functies elkaar kunnen versterken en waardoor een nieuw “levendig hart” kan ontstaan. Op termijn kan daarop worden ingespeeld door woningbouw toe te voegen en het einddoel daarmee gerealiseerd kan worden.

In eerste instantie wordt daarom uitgegaan van een verruiming van het toegestane gebruik in de bestaande bebouwing:

  • voor het gebruik wordt uitgegaan van een belangrijke verruiming van het toegestane gebruik van de gronden. De gewenste flexibiliteit wordt mogelijk gemaakt door de bestemming 'Gemengd' te gebruiken;
  • onder bestaande bebouwing wordt uitgegaan van de ruime interpretatie. Het gaat niet alleen om de feitelijk bestaande situatie, maar om de planologisch-juridisch bestaande situatie. Al de op basis van het geldende bestemmingsplan toegestane bouwwerken worden in deze uitleg als bestaand beschouwd.

Flexibele regeling
Flexibiliteit wil niet zeggen dat alles direct maar mogelijk moet zijn. Er zal ook aandacht zijn voor bouwkundige beperkingen en of cultuurhistorische en ruimtelijke waarden. Dit vraagt een onderzoekende houding.

Passen binnen de omgeving
Een andere belangrijke beperking/randvoorwaarde voor deze tussenfase is dat alleen functies worden toegestaan die passen binnen de omgeving. Immers meer zuidelijk aan de Vlijtseweg, aan de overzijde van het kanaal, en in de toekomst ook aan de overzijde van de Vlijtseweg tegenover de Zwitsal, wordt gewoond. Via milieuzonering kan gewaarborgd worden dat in het plangebied alleen verenigbare functies worden toegelaten.
Milieuzonering werkt ook inwaarts. Voorkomen moet worden dat vanuit de flexibiliteit functies mogelijk worden gemaakt, die een gewenste definitieve invulling in de weg staan, bijvoorbeeld door ruimtebeslag vanuit milieuhinder. Vandaar dat gekozen wordt voor het toestaan van een lage milieucategorie (maximaal milieucategorie 2) binnen de gemengde bestemming.

Milieu hygiënische afstemming
Ook milieu hygiënische afstemming is aan de orde. Het bedrijventerrein heeft, net zoals vele andere bedrijventerreinen, te kampen met een milieu hygiënische erfenis uit het verleden. Voor het plangebied is dit onder andere bodem- en grondwaterverontreiniging. De diverse milieu hygiënische aspecten worden in het bestemmingsplan in beeld gebracht.
De gemeente zet in op een kwaliteit van de bodem die past bij het toekomstig gebruik van de gronden. Voor de tussenfase kan dit ook betekenen dat het tijdelijk gebruik van de gronden wordt aangepast aan de kwaliteit van de bodem.

Bestaande beleidskaders
Tot slot blijft het bestemmingsplan binnen de bestaande beleidskaders, bijvoorbeeld met betrekking tot kantoorvestiging en detailhandel. Kantoorfuncties zijn slechts toegelaten indien deze ondersteunend zijn aan de ter plaatse gevestigde primaire bedrijfsfunctie.

Detailhandel die zich kan vestigen in de binnenstad wordt niet toegestaan; het bestemmingsplan kent dan ook een detailhandelsverbod. In het bestemmingsplan worden vier categorieën van detailhandel mogelijk gemaakt, te weten kringloopwinkels (maximaal 2), productie gebonden detailhandel, internet/postorderbedrijven en ten slotte onder voorwaarden een vrije markt via een afwijkingsbevoegdheid.

Horeca
Horeca levert een belangrijke bijdrage aan de levendigheid en ontmoetingsfunctie van de Zwitsallocatie. Horeca kan de aanwezige andere gemengde functies ondersteunen en speelt een belangrijke rol bij de gewenste publieke functie van de Zwitsallocatie. Voor de Zwitsallocatie wordt ingezet op een bescheiden aantal zelfstandige horeca-vestigingen. Onbeperkte horeca kan voor overlast zorgen in verband met de op termijn beoogde woningbouw. Daarom wordt aan de toe te laten zelfstandige horeca een bovengrens gesteld (enkel milieucategorie 1, minimaal 2 vestigingen, maximaal 1.500 m2).
Een andere vorm van horeca betreft ondersteunende horeca. Ondersteunende horeca wordt geacht integraal deel uit te maken van de functie waar het deel van uitmaakt, hierbij wordt gedacht aan een koffiebar in een sportcentrum, een lunchroom in een museum of een proeflokaal in een brouwerij.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet in het bestemmingsplan een beschrijving worden opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk zullen in het bestemmingsplan de resultaten van het onderzoek naar de milieu- en risico-aspecten worden beschreven.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan inhouden dat op een aantal locaties in het gebied bepaalde functies moeten worden uitgesloten.
Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Het plangebied heeft te kampen met bodem- en grondwaterverontreiniging. Deze verontreinigingen zijn goed in beeld gebracht. Voor de gronden van het plangebied is bekend dat delen rond de gebouwen licht tot ernstig verontreinigd zijn met onder meer PAK, zware metalen en organische verbindingen uit het productieproces. Ook is op een aantal incidentele plekken sprake van lichte tot ernstige verontreiniging. Grondsanering kan hier aan de orde zijn, maar dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat de gehele verontreiniging weggehaald moet worden. Dit is afhankelijk van bijvoorbeeld de toekomstige bestemming en of gebouwen al dan niet worden gesloopt.

Onderzoeksresultaten

De bodem ter plaatse van de Zwitsal is uitgebreid onderzocht en, behoudens een grondwaterverontreiniging onder enkele gebouwen (zie navolgende afbeelding), is er geen sprake van gevallen van verontreiniging die gesaneerd moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0013.png"  

Afbeelding - Situering bodemverontreiniging

Over het gehele terrein komen sporadisch verhoogde gehalten aan zware metalen (met name koper) en PAK (soort asfalt) voor maar die hoeven gezien de beperkte omvang ervan niet gesaneerd te worden.

De voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan maakt geen woningbouw of andere gevoelige bestemmingen met betrekking tot bodemverontreiniging mogelijk. Dit betekent dat de aangetroffen verontreiniging geen beletsel vormt voor de bestemmingsplanwijziging.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zicht tot doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype:

  • De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
  • Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 m kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 m tot 50 m. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

Milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied en woonwijk in de stad  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzoeksresultaten
Het plangebied kan volgens de VNG typering worden ingedeeld onder het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit omgevingstype doet recht aan de bestaande en gewenste functies in het gebied waarin bedrijvigheid (op termijn) wordt gecombineerd met woningbouw. Kleinschalige bedrijvigheid is hierdoor inpasbaar. De binnenstedelijke ligging maar ook het gebied Vlijtseweg waar wonen zich afwisselt met werken leent zich bij uitstek voor en dergelijke omgevingstypering.
Door deze gebiedstypering kunnen de richtafstanden van de betreffende milieucategorieën worden teruggebracht met één afstandsstap voor wat betreft het hinderaspect geluid.

De reductie van de richtafstanden leidt overigens niet tot een lager beschermingsniveau voor milieuhinderlijke activiteiten met 'stof en geur' en activiteiten met 'gevaar'. Activiteiten waar gevaar maatgevend is voor de aan te houden afstand zijn, zoals hiervoor al gezegd, uit de bedrijvenlijst zijn gehaald. Ze vallen vrijwel altijd onder specifieke regelgeving, die voor gaat voor de regeling van het bestemmingsplan, zoals het Bevi en het Vuurwerkbesluit.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en daarom dient inzicht te worden gegeven in de invloed van deze verkeerswegen op het plan. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten
De omliggende verkeerswegen hebben een 30 km/uur regime en daarmee is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Er is sprake van een significante en onaanvaardbare toename van geluid als deze toename 5 dB(A) of meer bedraagt. Dit is pas het geval bij drie keer zo veel verkeer als in de huidige situatie. In casu is dit niet aan de orde.
Op grond van de Geluidbelastingkaart van Apeldoorn kan worden geconcludeerd dat de geluidbelasting ook vanwege de verwachte (aanvaardbare) geluidtoename als gevolg van het plan niet meer gaat bedragen dan 63 dB(A). Pas bij geluidbelastingen van meer dan 63 dB(A) is sprake van een onaanvaardbare geluidssituatie en in casu is ook dit niet aan de orde.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
  • Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide.
Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten
Het plangebied is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en daarmee is voldoende aannemelijk gemaakt dat het plan voldoet aan de kaders voor luchtkwaliteit.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Bevi-inrichting
Sinds januari 2013 zijn de activiteiten van het bedrijf Organon (met bijbehorende ammoniakinstallatie en opslag gevaarlijke stoffen) beëindigd. Het voormalige fabrieksterrein wordt in het voorliggende bestemmingsplan Vlijtsepark - Zwitsallocatie dan ook niet meer aangemerkt als bedrijventerrein waarop risicobedrijven kunnen worden gevestigd. In de planregels is de vestiging van nieuwe risicobedrijven dan ook expliciet uitgesloten.

Leidingen
In of nabij het plangebied zijn echter geen hogedruk-aardgastransportleidingen gelegen. Er wordt hier derhalve niet verder op ingegaan.

Transport gevaarlijke stoffen
Met de beëindiging van de activiteiten van Organon is er een einde gekomen aan het transport van gevaarlijke stoffen over de Vlijtseweg. Over het Apeldoorns Kanaal (waterweg) vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. In de nabijheid van het plangebied is geen spoortraject gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Voor wat betreft transportroutes zijn er geen beperkingen voor het bestemmingsplan dus daar hoeven geen nadere eisen voor opgenomen te worden.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningsleidingen.

5.1.8 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen ondergrondse kabels of transportleidingen die regeling in het bestemmingsplan behoeven.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en grenst aan het Apeldoorns Kanaal. De keurzone van het kanaal is onderdeel van het plangebied.

5.2.2 Grondwater

De grondwaterstanden in het plangebied bevinden zich op circa 1,5 tot 2 m –mv. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door ontwikkeling van het plangebied zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door het Apeldoorns Kanaal. Binnen het plangebied komt geen ander oppervlaktewater voor.
Het Apeldoorns Kanaal heeft een peil van NAP 13,2 m bovenstrooms van de Apeldoornse sluis. Ten noorden van de sluis bedraagt het peil NAP 10,8 m.

Binnen het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

5.2.4 Afvoer van hemelwater

In de omgeving van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Voor de afvoer van hemelwater wordt onderscheid gemaakt in te handhaven woningen en bedrijven en nieuwbouw op te herontwikkelen inbreidingslocaties. Voor de bestaande bebouwing zal het schone dakwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd worden op het Apeldoorns Kanaal door de aanleg van een aparte regenwaterleiding. De bedrijfsterreinen, doorgaande wegen (zoals de Vlijtseweg) en belendende verhardingen blijven aangesloten op de vuilwaterriolering.
Bij inbreidingslocaties met nieuwbouw geldt dat het schone dakwater van woningen en gebouwen geïnfiltreerd wordt in de bodem of rechtstreeks afgevoerd wordt naar het Apeldoorns Kanaal. De aanwezige verhardingen zoals woonstraten en particuliere erven kunnen via een bodempassage lozen op het Apeldoorns Kanaal. De bodempassage dient een bepaalde bergingscapaciteit te krijgen en ligt bij voorkeur bovengronds. In overleg met de waterkwaliteitsbeheerder lozen schone oppervlakken rechtstreeks op het Apeldoorns Kanaal.
Voor bovengrondse berging dient ruimte gereserveerd te worden in het plan of een functiecombinatie te worden toegepast met bijvoorbeeld groenzones.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw. Initiatieven om nieuwe sanitatie toe te passen voor het afvalwater behoren tot de mogelijkheden.

5.2.6 Watertoets

In het kader van de Watertoets wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan het waterschap betrokken. Het waterschap wordt verzocht een wateradvies te geven op grond van de huidige plannen voor de herinrichting van de Kanaalzone. Het wateradvies wordt, indien nodig, vertaald in de juridische regeling van het bestemmingsplan van regels en verbeelding.

5.3 Verkeer en parkeren

Het projectgebied beslaat een groot gebied met een zeer diverse invulling van oude fabriekspanden, verschillende kantoorpanden, groene gebieden en daarnaast ook ruimtes die vrijkomen door de sloop van oude panden.

Er is een bestemmingsplan voor dit gebied in voorbereiding waarbij enerzijds doel is om zoveel mogelijk ruimte te bieden aan toekomstige gebruikers van het gebied. Hierdoor kunnen kansen die dit gebied biedt maximaal worden benut, en kan dit gebied zich ontplooien zodat ook een meerwaarde voor de omliggende buurt en zelfs de stad ontstaat.

Daarnaast moet het bestemmingsplan ook uitspraken doen over de toekomstige functies die in het gebied worden toegelaten. Daarbij hoort ook een beschrijving en borging van de mogelijke effecten die als gevolg van de toekomstige functies kunnen optreden naar de omgeving toe.

Ten aanzien van verkeer worden twee aspecten nader bekeken in de gebiedsontwikkeling: Parkeren en Verkeersontsluiting .

5.3.1 Parkeren

Het terrein kent een rijke variatie aan gebouwen, grootte en ligging. De doelstelling is om in het gebied te komen tot een multifunctionele invulling. Het voormalige fabrieksterrein van Zwitsal geeft een unieke sfeer en ruimte aan tal van activiteiten die juist op dat industriële karakter af komen en die iets 'bijzonders' zoeken. Door de diversiteit aan gebouwen ontstaat als het ware een natuurlijke mix van functies, omdat niet alle gebouwen geschikt zijn voor elke functie. Daarnaast wordt ook bij de uitgifte tot huur de doelstelling gehanteerd om tot een mix van functies te komen.

Zoals eerder is vermeld, wordt uitgegaan van een geleidelijke ontwikkeling en in verband daarmee van tijdelijke verhuur. Huurders hebben zich al hier en daar gevestigd en bevestigen een beeld van een gemengd gebied. Op dit moment zijn concrete functies zoals kantoor, horeca, bedrijf, maatschappelijk, horeca, sport en recreatie gevestigd of in beeld voor vestiging.

Het is vanuit het gebied en de bebouwing niet mogelijk om alle functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt ook onbeperkt te faciliciteren. Bepaalde functies roepen een grotere parkeervraag op, waardoor niet meer voldaan zou kunnen worden aan het uitgangspunt om de opgeroepen parkeervraag in het gebied op te lossen als elke functie qua omvang zich zou kunnen vestigen. Daarom wordt een methodiek gehanteerd waarbij maximaal invulling kan worden gegeven aan een flexibele ontwikkeling van het gebied, met als uitgangspunt dat de parkeercapaciteit binnen in het gebied moet worden opgevangen.

Structurele parkeercapaciteit
De structurele parkeercapaciteit wordt benut door de 'vaste' functies in het plangebied zoals kantoren, horeca, maatschappelijke functies, zoals sport en recreatie en dergelijke. Deze parkeercapaciteit wordt met volwaardige, permanente verharding aangelegd, zie voor de parkeerlocaties de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0014.jpg"  

Afbeelding - Overzicht van parkeerlocaties

Parkeren incidenteel (evenementen)
Het is de bedoeling dat in het plangebied ook evenementen / tijdelijke activiteiten worden georganiseerd. De parkeervraag behorend bij deze evenementen en activiteiten wordt ook in het plangebied geaccommodeerd. Hiervoor kunnen terreinen worden benut die normaal onderdeel zijn van bijvoorbeeld de groene inrichting (grasterrein), maar tijdelijk, gedurende het evenement of tijdelijke activiteit als overloopparkeerterrein kunnen worden benut. Zie hiervoor de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0015.jpg"  

Afbeelding - Uitwisseling van parkeren tijdens evenementen

Berekening parkeervraag op basis van een indicatieve representatieve invulling
Omdat het gebied met gemengde functies wordt gevuld is het aannemelijk om bij de bepaling van de parkeerbehoefte uit te gaan van een representatieve indicatieve invulling. Het uitgangspunt bij het parkeren is dat de parkeervraag die de verschillende functies in het gebied oproept, binnen het plangebied wordt opgelost.
Daarbij worden de verschillende parkeerfaciliteiten niet toebedeeld aan specifieke functies maar is er bij het gebruik van de parkeerplaatsen flexibiliteit mogelijk. Op deze manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare parkeercapaciteit in het gebied. Daar waar bijvoorbeeld kantoorpersoneel overdag parkeert, kan bijvoorbeeld in de avonduren worden geparkeerd door bezoekers van een horecagelegenheid.

In het gebied is een gezamenlijke parkeercapaciteit beschikbaar van 550 parkeerplaatsen. Daarom moet er, zoals eerder gezegd, een slimme mix van functies worden gezocht waarbij optimaal gebruik kan worden gemaakt van het aantal beschikbare parkeerplaatsen.

Om te kunnen bepalen of het gebied de parkeervraag van de nieuwe, toekomstige functies kan herbergen, is een aantal indicatieve functies beschouwd die een representatieve situatie weergeven. Hierbij waarbij rekening is gehouden met de specifieke karakters van de verschillende deelgebieden, zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 4.2.

In de onderstaande tabel is een indicatief representatief programma opgenomen zoals deze zou kunnen worden gerealiseerd, binnen de diverse algemene bestemmingen:

Deelgebied   Functie   Oppervlak  
Noord   bedrijf   7.500 m2  
  indoor speelhal / skatevoorziening   1.800 m2  
  kantoor   3.000 m2  
  horeca   750 m2  
  medische praktijkruimte (aantal ruimtes)   15 praktijkruimtes  
Midden   vergaderruimte   400 m2  
  sportschool (netto sportoppervlak)   1.000 m2  
  buurt- clubhuis   2.000 m2  
  sauna / wellness   1.500 m2  
Zuid   bedrijf   2.000 m2  
  vrije warenmarkt   2.000 m2  
Totaal oppervlak circa   23.500 m2  

Tabel - indicatief representatief programma 

De parkeervraag van het totale gebied wordt bepaald door de parkeernormen per functie, verdeeld op verschillende momenten in de week. Aan de hand hiervan kan worden bepaald wat de parkeervraag is op het drukste moment in de week (de maatgevende periode).

Het indicatieve programma bestaat uit een invulling van circa 23.500 m2. In bijlage 1 'Berekening parkeerbalans en verkeersgeneratie' van de toelichting is de berekening van de parkeervraag en de bijbehorende uitgangspunten opgenomen. Uit de berekening blijkt dat op de werkdagavonden sprake is van de maatgevende periode. Het indicatieve programma genereert op de koopavonden een parkeervraag van ca. 450 parkeerplaatsen.
Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat een gevarieerd programma in het gebied mogelijk is, waarbij de parkeervraag binnen het gebied kan worden opgevangen.

De specifieke mix van functies die in het gebied neerstrijken bepaalt straks de daadwerkelijke parkeervraag. Om naar de toekomst toe het gebied zo flexibel mogelijk te kunnen ontwikkelen, en tegelijk naar de omgeving de zekerheid te kunnen bieden dat de parkeervraag in het gebied wordt opgelost, worden in de regels van dit bestemmingsplan de gehanteerde parkeernormen en aanwezigheidspercentages opgenomen. Daarbij ook het uitgangspunt dat de parkeervraag in principe in het gebied opgelost moet worden (zie paragraaf 6.3.1).

5.3.2 Verkeersontsluiting

Langzaam verkeer: fiets
Het fietsverkeer wikkelt zich in de huidige situatie vooral langs het gebied af, via de Vlijtseweg voor het fietsverkeer in de noord/zuid richting, in oost/west richting is nu geen fietsverkeer mogelijk omdat het kanaal als een barrière aan de oostzijde van het gebied ligt.

In de Verkeersvisie 2010-2020 is de gewenste fietsstructuur vastgelegd. Hierin is de ontbrekende schakel voor de fietsroute in oost/westelijke richting aangegeven, tussen de Laan van Kerschoten en de Gentiaanstraat. Bij de planontwikkeling wordt hiervoor rekening gehouden met een extra verbinding over het kanaal. Verder kunnen fietsers straks in het gehele plangebied met de fiets alle bestemmingen bereiken via een fijnmazige structuur.

Langzaam verkeer: Voetgangers
Voetgangers kunnen bij de toekomstige ontwikkeling van het plangebied alle bestemmingen in het gebied bereiken via een fijnmazige structuur. Het gebied wordt verkeersluw ingericht waardoor voetgangers zich veilig kunnen begeven door het gebied.

Openbaar Vervoer
Lijn 11 vormt via de Vlijtseweg een verbinding tussen het bus- en treinstation in Apeldoorn en Vaassen.

Autoverkeer
Het plangebied wordt in de huidige situatie aan de westzijde ontsloten door de Vlijtseweg. Deze sluit verder in noordelijke richting aan op de Edisonlaan. In de wegenstructuur van Apeldoorn is de Vlijtseweg een 'erftoegangsweg' (ETW). De maximumsnelheid ter hoogte van het plangebied is 50 km/h. Verder in zuidelijke richting is de maximumsnelheid 30 km/h, hier staan woningen aan beide zijden van de weg. De Edisonlaan maakt onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur en is onderdeel van de Ring van Apeldoorn. Hier geldt ook een maximumsnelheid van 50 km/h.

In het plangebied moet de infrastructuur geschikt gemaakt worden zodat het gebied goed ontsloten wordt. Uitgangspunt hierbij is dat het gebied als verblijfsgebied wordt ingericht waarbij voetgangers en fietsers zich veilig kunnen verplaatsen. Snelheden van het autoverkeer liggen laag (30 km/h), het parkeren vindt plaats op verschillende 'parkeerkoffers' waardoor de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.

Voor de omliggende wegen is een analyse gemaakt waarbij is gekeken naar de toename van de verkeersintensiteiten als gevolg van de verdere ontwikkeling van het plangebied. Op basis van kencijfers voor verkeersgeneratie (bron: CROW, publicatie 317, 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie') is bepaald wat de toename van het autoverkeer is op de omliggende wegen. Het eerder benoemde indicatieve, representatieve programma is daarbij als uitgangspunt genomen. Zie voor berekeningswijze en uitgangspunten bijlage 1 bij deze toelichting.

Huidige situatie en autonome situatie
In de figuur hieronder zijn de huidige (2016) en toekomstige (2024) verkeersintensiteiten weerrgegeven op de omliggende wegen rond het plangebied. Voor het jaartal 2024 is nog geen rekening gehouden met de ontwikkeling van het plangebied (autonome situatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0016.jpg"  

Afbeelding - huidige (2016) en toekomstige (2024) verkeersintensiteiten op omliggende wegen voor het gebied zonder ontwikkeling (autonome situatie), in mvt/etmaal (gemiddelde weekdag)

Verkeersbewegingen die als gevolg van het gebied ontstaan
Als gevolg van de indicatieve invulling van het plangebied kan op basis van de kencijfers voor verkeersgeneratie (bron: publicatie 317, CROW) worden bepaald hoeveel verkeersbewegingen straks van en naar de locatie zullen rijden (zie bijlage 1 bij deze toelichting ). Op grond van de kencijfers van het CROW bedraagt de verkeersproductie van het indicatieve programma 1.977 mvt per weekdag, afgerond naar boven houden we hiervoor aan: circa 2.000 verkeersbewegingen.

Om te toetsten of deze extra verkeersbewegingen goed kunnen worden verwerkt door de omliggende wegen moet worden bepaald uit welke richtingen het verkeer het plangebied benadert.
Hiervoor is de volgende verdeling aangehouden:

  • 50 % naar/vanaf de Edisonlaan;
  • 25% naar/vanaf de Laan van Kerschoten;
  • 25% naar/vanaf de Vlijtseweg (uit zuidelijke richting).

Op grond van deze verdeling kan de toename van het verkeer op de omliggende wegen worden bepaald:

- Vlijtseweg (tussen Laan van Kerschoten en Edisonlaan)   = autonome groei + 1.000 mvt/etmaal  
- Laan van Kerschoten (tussen Boerhavestraat en Vlijtseweg)   = autonome groei + 500 mvt/etmaal  
- Vlijtseweg, ten zuiden van de Laan van Kerschoten   = autonome groei + 500 mvt/etmaal  

wegvak   2014   2024
(autonoom)  
2024
(met ontwikkeling)  
Vlijtseweg (tussen Laan van Kerschoten en Edisonlaan)   4.600   5.100   6.100  
Laan van Kerschoten (tussen Boerhavestraat en Vlijtseweg)   2.300   2.700   3.200  
Vlijtseweg, ten zuiden van de Laan van Kerschoten   4.200   4.700   5.200  

Op grond van onderstaande berekening wordt duidelijk dat de groei van het verkeer door de ontwikkeling van het plangebied op een goede manier kan worden opgevangen op de omliggende wegen.

Incidenteel verkeer als gevolg van evenementen
In het plangebied wordt ook het houden van evenementen mogelijk gemaakt. Deze evenementen zullen met name op vrijdag en in de weekenden plaatsvinden. Op de vrijdag, zaterdag en vooral zondag ligt de gemiddelde verkeersintensiteit op de omliggende wegen 20 tot 40% lager dan op werkdagen. Op grond hiervan kan worden gesteld dat verkeer, als gevolg van evenementen in het plangebied (die incidenteel plaatsvinden), zonder problemen kunnen worden verwerkt via de omliggende wegen.

Specifieke grootschalige evenementen worden op grond van de evenementenverordening apart getoetst en vergund. Op dat moment worden afspraken gemaakt om de verkeersafwikkeling en het parkeren ten behoeve van dit evenement in goede banen te leiden, eventueel op verderaf gelegen locaties in combinatie met het organiseren van pendeldiensten.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de provinciale Omgevingsverordening.

Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming
Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor een dergelijke gebiedsbescherming geldt en ook niet in de invloedssfeer van een dergelijk gebied, wordt daarop niet verder ingegaan.
Het Natura 2000-gebied De Veluwe bevindt zich op circa 2 km van het voorliggende plangebied.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

In het kader van dit bestemmingsplan is door het adviesbureau Mertens een natuurtoets voor het plangebied uitgevoerd. Het rapport 'Natuurtoets Vlijtsepark te Apeldoorn' (d.d. november 2013) is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat een gebiedsbescherming op grond van de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur niet aan de orde is. Soortbescherming is echter altijd van toepassing en dat geldt ook voor het Vlijtsepark te Apeldoorn.

Het voorkomen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis), steenmarter en broedvogels (algemene soorten, huismus, gierzwaluw en buizerd) kan niet worden uitgesloten.
Op grond hiervan is een gerichte inventarisatie uitgevoerd:

  • Uit het gerichte veldonderzoek komt naar voren dat het plangebied ter plaatse van en direct rond het Vlijtsepark te Apeldoorn foerageergebied is voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis en ruige dwergvleermuis. Deze situatie komt overeen met de situatie in 2007 (Adviesbureau Mertens, 2007). Gedurende en na de reconstructie is het mogelijk dat vleermuizen op en in de directe omgeving van de reconstructielocatie blijven foerageren. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Steenmarter is niet vastgesteld.
  • In het gebied komt één nest van buizerd voor en diverse andere vogels. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang dat wordt gewerkt buiten het broedseizoen of op een manier dat vogels niet tot broeden komen. De buizerd staat op de lijst met jaarrond beschermde vogels (LNV-DLG, 2009a) en derhalve is deze verblijfplaatsen ook buiten het broedseizoen beschermd via de Flora- en faunawet (LNV-DLG, 2009b).
    Indien deze nestplaats (tijdelijk) negatief beïnvloedt wordt door de plannen, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Het plan van het Vlijtsepark te Apeldoorn dient hierop nader getoetst te worden. Een ontheffingsaanvraag neemt vier maanden in beslag en ontheffing wordt alleen afgegeven onder voorwaarden.

5.5 Evenementen

De Zwitsallocatie kan ook worden gebruikt voor het houden van evenementen. Vooral voor grotere geluidsevenementen, dat wil zeggen activiteiten met een duur van één of enkele dagen, met een grote publieke belangstelling en een geluidsproductie van minimaal 95 dB(A) die tot (ver) buiten het terrein van het evenement hoorbaar is, is er behoefte aan een kader met criteria voor een goede belangenafweging tussen het evenement en de gevolgen voor de omgeving.

Volgens vaste jurisprudentie is een evenementenvergunning als gevolg van de APV vooral ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde. Milieu- en ruimtelijke aspecten worden daarin onvoldoende meegenomen. Het feit dat de APV de mogelijkheid biedt om geluidsvoorschriften aan een evenementenvergunning te verbinden biedt niet genoeg bescherming. De voorschriften zijn namelijk niet bedoeld om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. De APV is dus geen toetsingskader als het gaat om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement. In casu betekent dit dat in het bestemmingsplan waarin evenementen mogelijk worden gemaakt, dit extra zorgvuldig voorbereid en onderbouwd moeten worden. Volgens recente jurisprudentie is het in een bestemmingsplan onvoldoende om bij de beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid van evenementen(terreinen) te verwijzen naar de APV en/of omgevingsvergunning. Op basis van deze jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat de planregels duidelijke informatie over de mogelijke evenementen moeten bevatten.

In Apeldoorn is in 2008 de Notitie geluid en evenementen vastgesteld als beleidskader voor evenementen in relatie tot een evenementenvergunning. Uit de Notitie valt wel af te leiden onder welke voorwaarden een geluidsevenement aanvaardbaar wordt geacht en wanneer niet. Het beleidskader uit 2008 wordt momenteel herzien en zal naar verwachting medio 2016 worden vastgesteld.

Binnen dit nieuwe evenementenbeleid wordt gewerkt met locatieprofielen, waarvoor per locatie een akoestisch onderzoek is verricht. De Zwitsal valt wat betreft het locatieprofiel binnen deelgebied 2, zijnde een evenementenlocatie gelegen aan de rand van de binnenstad en nabij locaties waar zich woningen bevinden. De evenementenregeling is hier op afgestemd en bepaald is onder welke omstandigheden nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • het park als buitenlocatie en
  • het bebouwde deel van de Zwitsal met vooral gebouwen (inpandige locaties).

Verder zijn criteria voor de aanvaardbaarheid van geluidsevenementen aangehouden ten aanzien van de frequentie, duur en het maximaal toelaatbare geluidniveaus (geluidnormen). Deze criteria zijn vertaald in de regels van het bestemmingsplan om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

5.6 Archeologie

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn is een archeologische beleidskaart opgesteld. Op deze archeologische beleidskaart staan bekende archeologische vindplaatsen en terreinen waarbij reeds is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn, daarnaast is het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn verdeeld in zones met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachtingswaarde. Deze verdeling is gebaseerd op onder andere bodemkundige, geo(morfo)logische, archeologische en historische kaarten en kennis.
Deze verwachtingswaarden geven geen feitelijke vindplaatsen weer, maar de kàns op het aantreffen van een archeologische vindplaats bij het uitvoeren van bodemingrepen. Concreet betekent dit dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen en/of vondsten binnen een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde wel aanwezig is, maar dat deze kans veel kleiner is dan binnen een zone met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde.
Het verschil in de zogenaamde trefkans heeft ertoe geleid dat er verschillende grenzen van bodemingrepen zijn opgesteld waarbij het doen van archeologisch onderzoek nodig is. Deze grenswaarden zien er als volgt uit:

  • Hoge archeologische verwachting, bebouwde kom:
    Bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
  • Hoge archeologische verwachting, buitengebied:
    Bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 35 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
  • Middelhoge archeologische verwachting, bebouwde kom:
    Bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
  • Middelhoge archeologische verwachting, buitengebied:
    Bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 35 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
  • Lage archeologische verwachting, bebouwde kom:
    Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
  • Lage archeologische verwachting, buitengebied:
    Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 35 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Een archeologisch onderzoek kent vele vormen. In veel gevallen kan volstaan worden met een archeologisch bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Ook kan het zijn dat gedetailleerder booronderzoek, een zogenaamd karterend booronderzoek, nodig is, of dat er zelfs proefsleuven moeten worden gegraven. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal deze vindplaats vervolgens ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Het huidig plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart grotendeels in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Een klein deel aan de westkant bezit een hoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0017.png"  

Afbeelding – Archeologische verwachtingswaarden in het plangebied

Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek (zie bijlage 3). Uit dit onderzoek komt een genuanceerder beeld naar voren dan de archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0018.jpg"  

Afbeelding - Archeologische verwachtingen op basis van de resultaten het onderzoek

Het selectiebesluit dat op basis van het onderzoek is opgesteld luidt als volgt: Voor het gehele onderzoeksgebied (waar dit plan onderdeel van uitmaakt) gelden vier verschillende archeologische verwachtingen. Dit is een bijstelling van de archeologische verwachting ten opzichte van de archeologische beleidskaart 2006.

  • Hoge archeologische verwachting (op voorgaande kaart rood, inclusief het deel dat gearceerd is):
    Ter hoogte van deze zone worden de sporen en vondsten verwacht die met de voormalige molenlocatie (met een datering vanaf het begin van de 15e eeuw) te maken hebben. Als in deze zone graafwerkzaamheden gepland staan, dan is er een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven nodig. Dit onderzoek kan het beste vóór vaststelling van het bestemmingsplan worden uitgevoerd, zodat eventuele resultaten van het onderzoek in het bestemmingsplan meegenomen kunnen worden. Is dit niet mogelijk dan dient in ieder geval in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'waarden-archeologie-hoog' met bijbehorende bestemmingsregel (archeologisch onderzoek vanaf 50 m2 en 50 cm diep) te worden opgenomen.
  • Middelhoge tot lage archeologische verwachting (zachtgroen gebied binnen de gele cirkel in het zuidwesten):
    Ter hoogte van deze zone zouden mogelijk prehistorische resten van bewoning of begraving kunnen voorkomen. Dit naar aanleiding van een melding van een mogelijke grafheuvel ten zuidwesten van het plangebied. Als in deze zone graafwerkzaamheden gepland staan, dan is er een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven nodig. Dit onderzoek kan het beste vóór vaststelling van het bestemmingsplan worden uitgevoerd, zodat eventuele resultaten van het onderzoek in het bestemmingsplan meegenomen kunnen worden. Is dit niet mogelijk dan dient in ieder geval in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'waarden-archeologie-middelhoog' met bijbehorende bestemmingsregel (archeologisch onderzoek vanaf 100 m2 en 50 cm diep) te worden opgenomen.
  • Lage archeologische verwachting (zachtgroen gebied in het noordoosten, buiten de gele cirkel):
    In deze zone kan de lage archeologische verwachtingswaarde gehandhaafd blijven. Als bij onderzoek in de overige delen van het plangebied archeologische resten worden aangetroffen die mogelijk ook doorlopen in deze zone, dan is hier verder archeologisch onderzoek nodig. Als het onderzoek in de rest van het plangebied geen aanleiding geeft hier verder archeologisch onderzoek uit te voeren, dan is dit niet nodig. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat de lage archeologische verwachtingswaarde gehandhaafd blijft met de algemene gebruiksregel voor deze gebieden (archeologisch onderzoek vanaf 1000 m2 en 50 cm diep).
  • Geen archeologische verwachting:
    Op basis van het bureau- en verkennend booronderzoek kan worden geconcludeerd dat een deel van het terrein dermate verstoord is door latere (bouw)werkzaamheden dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn. In deze delen is geen verder archeologisch onderzoek nodig (op onderstaande kaart de gearceerde gebieden met uitzondering van het gearceerde deel met rode achtergrond). De exacte begrenzing van deze gebieden binnen de zone met een middelhoge tot lage archeologische verwachting zal bij het proefsleuvenonderzoek vastgesteld moeten worden.

Door de voorgenomen activiteiten kunnen archeologische verwachtingswaarden worden aangetast. Afhankelijk van de ligging binnen het plangebied is een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk. In de planregels van zijn de randvoorwaarden geformuleerd op basis waarvan werkzaamheden plaats kunnen vinden.
Op basis van het onderzoek wordt op de verbeelding de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog op de verbeelding aangegeven op 500 m vanaf de grafheuvel. Voor de resterende gronden gelden de algemene randvoorwaarden, zoals opgenomen in de Algemene gebruiksregels (artikel 8.1, onder g).

5.7 Cultuurhistorie

Op de Cultuurhistorische beleidskaart bij de Nota I-cultuur (zie paragraaf 3.4.12) is het onderhavige bestemmingsplangebied aangemerkt met 'hoge attentiewaarde' (grofweg de oostelijke helft) en 'gemiddelde attentiewaarde' (grofweg de westelijke helft).
Bij een hoge attentiewaarde geldt volgens de nota I-cultuur het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Bij een gemiddelde attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht.

5.7.1 Cultuurhistorische waardebepaling van het complex

Door MonumentenAdviesBureau uit Nijmegen is voor het onderhavige bestemmingsplangebied een Cultuurhistorische Analyse (CHA) gemaakt ( Cultuurhistorische analyse en waardenbepaling Complex voormalige Diosynth-fabriek, d.d november 2011). De uitkomsten van deze analyse zijn in dit bestemmingsplan verwerkt (zie onder) en het rapport is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Bij toekomstige ontwikkelingen kan op grond van de attentiewaarde specifieker onderzoek vereist zijn.
Overeenkomstig de nota I-cultuur dienen gebieden met een hoge attentiewaarde in het bestemmingsplan een beschermende regeling te krijgen, waarmee de karakteristiek gewaarborgd is, zeker in combinatie met het welstandsbeleid. Ontwikkelingen blijven mogelijk mits deze voldoen aan een hoge ruimtelijke kwaliteit die passend is. De cultuurhistorische analyse geeft aan welke elementen cultuurhistorisch waardevol zijn. De elementen die hoog gewaardeerd zijn in de cultuurhistorische analyse, worden in het bestemmingsplan beschermd via een gebiedsaanduiding.

Uit de cultuurhistorische analyse blijkt dat het (voormalige) fabriekscomplex aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bevat. Er is sprake van cultuurhistorisch waardevolle structuur, gebouwen, objecten en cultuurhistorisch waardevol groen; dit alles in een waardevolle samenhang. Specifiek waardevolle aspecten/elementen zijn:

  • de industriële uitstraling van het geheel;
  • de orthogonale opzet van de plattegrondstructuur;
  • de verkeersstructuur van het complex met drie oost-west-assen gekoppeld aan drie ingangen vanaf de Vlijtseweg, drie noord-zuid-assen (langs het kanaal, vanaf gebouw 15 noordwaarts en achter het ketelhuis) en een pleintje voor de ingang van het kantoor;
  • de fabrieksstraat dwars door het hart van het complex tussen Vlijtseweg en Kanaal, ten dele overbrugd en omgeven door dichte bebouwing in verschillende volumes;
  • de recht doorlopende oever van het kanaal;
  • de representatieve, deels verdiept gelegen, groene siertuin met vijver, hekwerken en tuinmuur aan de voorzijde van het complex langs de Vlijtseweg;
  • het functionele karakter van de terrein-inrichting (m.u.v. de siertuin);
  • de gebouwen die hoog en positief zijn gewaardeerd in de Cultuurhistorische Analyse van het complex (zie bijlage 4);
  • de objecten/bouwwerken die hoog en positief zijn gewaardeerd in de Cultuurhistorische Analyse van het complex (zie bijlage 4);
  • de architectonische samenhang tussen de gebouwen en objecten die hoog en positief zijn gewaardeerd in de Cultuurhistorische Analyse van het complex (zie bijlage 4). De architectonische samenhang manifesteert zich met name door materiaal- en kleurgebruik;
  • de grote wandschildering uit 1970 tegen de noordelijke gevel in gebouw 24, die het productieproces van alkaloïden uitbeeldt.
afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1207-vas1_0019.png"  

Afbeelding - Waardevolle gebouwen en objecten (bron: Cultuurhistorische analyse en waardenbepaling Complex voormalige Diosynth-fabriek, Vlijtseweg 118 Apeldoorn)

5.7.2 Gemeentelijke monumenten

Het kantoor (gebouw 19-21), het voormalige ketelhuis (gebouw 26-27) met de schoorsteen (gebouw 28), de voormalige portiersloge (gebouw 22) en de terreinaanleg tussen deze gebouwen en de Vlijtseweg, inclusief de tuinmuur, terreinafscheiding en vijver, zijn medio 2015 gemeentelijke monumenten geworden. Met betrekking tot de overige gebouwen en objecten op het centrale deel van het fabriekscomplex bestaat nog geen duidelijk beeld in hoeverre deze gehandhaafd kunnen blijven en of deze in aanmerking komen voor de status van gemeentelijk monument.

Bij een eventuele bescherming als (gemeentelijk) monument, zal dit niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht.

5.7.3 Herbestemming waardevolle panden en objecten

In het plangebied staan veel loodsen en gebouwen. Uit de Cultuurhistorische Analyse uit 2011 (zie bijlage 4) blijkt dat een deel van de gebouwen cultuurhistorisch waardevol is. Tegelijkertijd blijkt dat een aantal van deze gebouwen in slechte bouwkundige staat verkeert. De meeste waardevolle gebouwen bevinden zich in het middengebied van het plangebied. Alle gebouwen vragen om onderhoud. Door het behouden van alle gebouwen zullen beheer- en onderhoudskosten aan de gebouwen de komende jaren flink oplopen.

Gezien de lange ontwikkelingstermijn en de tijdelijke verhuur is op dit moment nog slechts in beperkte mate duidelijk welke gebouwen een goede herbestemming zullen vinden. Het vertrekpunt is om de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te bewaren en te zoeken naar een passende herbestemming. Deze opzet is in de grondexploitatie opgenomen en levert een sluitende exploitatie. Wijzigingen en aanpassingen zijn mogelijk maar zullen altijd tot een (opnieuw) sluitende exploitatie moeten leiden. Om de kansen van hergebruik/herbestemming te optimaliseren wordt per gebouw een verleidingsdocument opgesteld waarin wordt beschreven wat voor het betreffende gebouw en de directe omgeving belangrijk is om te bewaren en waar de transformatieruimte ligt.
Om het industriële karakter van het terrein voor de toekomst te bewaren kan ook een samenstelling van panden en objecten waardevol zijn. Die samenstelling hoeft niet uitsluitend uit cultuurhistorisch waardevolle panden te bestaan maar biedt door zijn ensemble een waardevol geheel.

Niet uitgesloten wordt dat na verloop van tijd, wanneer geen passende invulling aan een pand (of groep van panden) gegeven, kan worden besloten tot sloop. Voor de cultuurhistorisch waardevolle panden zal deze tot het uiterste worden uitgesteld. Daarbij zal gekeken worden naar de bouwkundige staat en de mogelijkheden tot verhuur of juist het uitblijven van belangstelling daarvoor.

Voor de cultuurhistorisch waardevolle panden in het centrale deel van het complex wordt een sloopvergunningsstelsel opgenomen via de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch gebied'(zie onder). Voor de mogelijk aan te wijzen gemeentelijke monumenten geldt een sloopvergunningsstelsel vanuit de gemeentelijke monumentenverordening.

5.7.4 Bescherming cultuurhistorisch gebied

In dit bestemmingsplan is een specifiek gebied opgenomen, waarbinnen sprake is van een bijzondere concentratie van cultuurhistorische waarden. Dit gebied heeft de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied' gekregen. Binnen dit gebied is de historische kern van het fabriekscomplex gelegen, en is sprake van cultuurhistorisch waardevolle structuur, gebouwen, objecten en cultuurhistorisch waardevol groen; dit alles in een waardevolle samenhang.
De specifiek waardevolle aspecten/elementen zijn al eerder beschreven in paragraaf 5.7.1.

De cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten van het gebied worden zoveel mogelijk gehandhaafd en gebruikt als inspiratiebron voor nieuwe stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen, zodat de specifieke identiteit van het gebied wordt gerespecteerd en uitgebouwd. Waar nodig, zinvol of gewenst wordt het bestaande (gedeeltelijk) bewaard in oorspronkelijke of getransformeerde vorm. Het doel van de herontwikkeling van de te handhaven gebouwen is niet de monumentenstatus op zichzelf maar duurzaam behoud door haalbaar hergebruik, zodat het een meerwaarde geeft aan het totale gebied.
Voor transformatie en nieuwbouw zijn in het ontwikkelplan een aantal regels geformuleerd, ten behoeve van behoud van de samenhang. In hoofdzaak komt het er op neer dat het industriële karakter en de bestaande (orthogonale) hoofdstructuur in het centrale deel van het gebied leidend zijn.

Aan de gebiedsaanduiding is een aantal regels gekoppeld. De gronden zijn, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en (groen)structuren, en hun onderlinge samenhang. Specifiek wordt daarbij verwezen naar de waardevolle aspecten/elementen zoals benoemd in paragraaf 5.7.1.
Daarnaast is een vergunningsplicht opgenomen voor graven, dempen, verharden en ophogen van de siertuin en de vijver langs de Vlijtseweg en voor sloop van de panden en objecten die in de cultuurhistorische analyse een hoge of positieve waardering hebben gekregen (m.u.v. de monumenten, want die worden al via de verordening tegen sloop beschermd).

Die vergunningsregeling met betrekking tot sloop ligt in het verlengde van de regeling voor 'karakteristieke panden en objecten' zoals die in andere bestemmingsplannen wordt toegepast, op basis van de Implementatienotitie Modernisering Monumentenzorg (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2012) en het rijksbeleid in het kader van Modernisering Monumentenzorg (zie paragraaf 3.1.3), waarin is bepaald dat cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening.

Er is in dit bestemmingsplan gekozen voor een andere methode van bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden dan in andere Apeldoornse bestemmingsplannen van de afgelopen jaren omdat het deze methode niet bruikbaar is. De objectgerichte bescherming is niet geschikt voor een industrieel complex van samenhangende panden, waarvoor het eindbeeld voor de langere termijn nog niet vaststaat (zie paragrafen 4.1 en 4.2). Omdat sprake is van een samenhangend cultuurhistorisch waardevol gebied wordt in dit bestemmingsplan gekozen voor een andere wijze van beschermen. Namelijk het aanduiden van het 'cultuurhistorische hart' als waardevol gebied, waarbinnen een sloopverbod geldt. Slopen is alleen toelaatbaar indien:

  • 1. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de samenhangende cultuurhistorische waarden van het gebied;
  • 2. het gebouw redelijkerwijs niet in stand kan worden gehouden vanwege de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat;
  • 3. is gebleken dat het gebouw langdurig onverhuurbaar (incourant) is.

Mocht eventuele sloop tot herbouw leiden dan gebeurt dit 'vanuit en met respect voor de cultuurhistorische waarden van het gebied', zoals beschreven in artikel 10 van de planregels.

5.7.5 Het Apeldoorns Kanaal

Het Apeldoorns Kanaal is in de 19e eeuw aangelegd om de oostflank van de Veluwe te ontsluiten voor de scheepvaart, en het gebied daarmee op te stuwen in de vaart der volkeren. Nadat het transport over water ernstig terrein verloor ten opzichte van het wegtransport, werd het kanaal in 1973 gesloten voor de scheepvaart. Sindsdien is de voornaamste functie van het kanaal de werking als groen-blauwe verbinding vanuit de stad naar het omringende landschap.
De zes gemeenten waar het kanaal doorheen loopt, hebben gezamenlijk onderzoek gedaan naar landschappelijke herinrichting, herstel van cultuurhistorische waarden en naar de mogelijkheden om het kanaal weer bevaarbaar maken. Dit alles met het doel om de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis leesbaar te houden en de regionale identiteit te versterken. De ambitie om het Kanaal opnieuw bevaarbaar te maken wordt vooralsnog alleen voor het noordelijke deel van het kanaal omgezet in positieve actie (gemeenten Hattem en Heerde), maar de gemeenten delen het uitgangspunt om eventuele bevaarbaarheid niet verder te verhinderen door afdammingen en dergelijke. De ambitie om het Kanaal tot intergemeentelijk beschermd gezicht te benoemen is bevroren.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk om het Kanaal herkenbaar te houden als cultuurhistorisch relict en de bijbehorende waarden in stand te houden. Dit gebeurt onder andere via de diverse bestemmingsplannen. De provincie Gelderland heeft in haar Belvoir-beleid het Apeldoorns Kanaal benoemd als cultuurhistorisch waardevolle structuur in de IJsselvallei, die in samenhang met bijbehorende sluizen en gebouwen duidelijk als industrieel erfgoed herkenbaar moet blijven.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Het nieuwe bestemmingsplan heeft als doel om de geldende bedrijfsbestemming van dit voormalige fabriekscomplex van de Zwitsal en het aangrenzende terrein van steenhandel Wassink, met het oog op de voorgenomen transitie naar een gevarieerd binnenstedelijk milieu, om te zetten naar de bestemming Gemengd.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

6.3.1 Gemengd

De geldende bestemming 'Bedrijventerrein' wordt in het nieuwe bestemmingsplan verbreed naar de bestemming 'Gemengd'. Binnen de gemengde bestemming wordt het aantal toegestane functies in het gebied fors uitgebreid:

  • bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de lijst van toegelaten bedrijfstypen;
  • zelfstandige horeca in de categorie 1 met een minimum van 2 vestigingen en een gezamenlijk oppervlak van 1.500 m2 (excl. terrassen);
  • ondersteunende horeca;
  • maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2;
  • sport in de categorieën 1 en 2;
  • dagrecreatie;
  • zelfstandige kantoren en/of zakelijke dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van het voormalige kantoorgebouw (gebouw 19-21);
  • cultuur en ontspanning in de categorieën 1 en 2;
  • (geluids)evenementen;
  • nutsvoorzieningen;
  • verblijfsgebied (ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen);
  • tuin en/of erf.

Detailhandel
Detailhandel wordt enkel toelaatbaar geacht binnen de context van de toegestane functies, producten die op het terrein zijn ontworpen of geproduceerd alsmede twee kringloopwinkels.
Zelfstandige winkelvestigingen worden niet toegestaan: geen bouwmarkten, geen supermarkten, outlet, geen repeterende functies c.q. geen landelijke filiaal-winkelformules die normaliter behoren tot het kernwinkelgebied. Met andere woorden: géén concurrentie met het stedelijk kernwinkelgebied.
Met een afwijkingsbevoegdheid is een vrije markt toegestaan. In de afwijkingsregels zijn de randvoorwaarden opgenomen.

Zelfstandige kantoren en/of zakelijke dienstverlening
Kantoorvestiging is alleen toegestaan in combinatie met c.q. als onderdeel van de bedrijfsvoering.
Een uitzondering vormen de reeds aanwezige kantoorgebouwen van Zwitsal. Deze gebouwen kunnen slechts als kantoor dienen en krijgen binnen de bestemming 'Gemengd' een specifieke functieaanduiding 'kantoor'.

Wonen
Binnen de bestemming wordt de functie 'wonen' niet mogelijk gemaakt. Wonen wordt echter op (de middellange / lange termijn) niet uitgesloten. Op dit moment wordt wonen op het terrein echter nog niet wenselijk geacht.

Zelfstandige horeca en ondersteunende horeca
In de planregels wordt onderscheid gemaakt tussen zelfstandige en ondersteunende horeca. In de planregels wordt op de Zwitsallocatie zelfstandige horeca-activiteiten toegestaan, variërend van snackbar, café, restaurant tot hotel (categorie 1).
De omvang van zelfstandige horeca wordt in de planregels gemaximeerd tot een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlakte van 1.500 m2. Het bestemmingsplan gaat uit van minimaal 2 horecavestigingen.

Binnen de gemengde bestemming is ondersteunende horeca toegestaan, als onderdeel van de andere hoofdfuncties (niet zijnde horeca). In de begripsomschrijving is voor ondersteunende horeca een definitie opgenomen, waaruit blijkt dat het:

  • deel uitmaakt van en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • niet zelfstandig wordt uitgeoefend en enkel via de hoofdfunctie toegankelijk is.

Ondersteunende horeca bevindt zich dus binnen de hoofdfunctie en houdt dezelfde openingstijden aan. Daarbij wordt gedacht aan een coffeecorner in een sportcentrum of een lunchroom in een museum.

Evenementen
In het kader van het bestemmingsplan wordt voor de Zwitsallocatie een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten evenementen:

  • reguliere evenementen:
    periodieke en/of incidentele manifestatie zoals sportmanifestatie, concert, bijeenkomst, voorstelling, tentoonstelling, show, thematische beurs en thematische markt, niet zijnde een geluidsevenement of detailhandelsgerelateerd evenement;
  • geluidsevenementen:
    een evenement met een geluidsproductie van minimaal 95 dB(A), zoals een muziekfestival;
  • detailhandelgerelateerde evenementen:
    een evenement dat is gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders, zoals een boekenmarkt, kunstmarkt of ruilbeurs.

Naast een onderscheid in soorten evenementen wordt op de Zwitsallocatie een tweetal deelgebieden onderscheiden:

  • het park als buitenlocatie en
  • het bebouwde deel van de Zwitsal met vooral gebouwen (inpandige locaties).

Het park (de buitenlocatie) is op de verbeelding specifiek aangeduid als evenemententerrein.

Op de Zwitsallocatie kunnen in totaal 20 evenementen per jaar worden gehouden. Elk van de evenementen mag niet langer dan 5 dagen duren (inclusief op- en afbouw). Evenementen zijn niet toegestaan tijdens de nachtperiode (tussen 01.00 en 07.00 uur). Binnen het maximum van 20 evenementen per jaar mogen 12 inpandige geluidsevenementen worden georganiseerd zolang deze binnen een van de gebouwen plaatsvinden (inpandig).
Er mogen per jaar maximaal 4 uitpandige geluidsevenementen buiten worden georganiseerd op het evenemententerrein. Het evenemententerrein is op de verbeelding aangeduid. Hierbij geldt dat elk van de evenementen niet langer mag duren dan 3 dagen (inclusief op- en afbouw) en dat tijdens een geluidsevenement het geluidniveau op de gevel van de maatgevende geluidgevoelige bestemming niet meer dan 75 dB(A) mag bedragen. Om verder overlast te voorkomen is bepaald dat er geen twee afzonderlijke evenementen tegelijkertijd mogen plaatsvinden.

Met afwijking is het toegestaan om 8 (eventueel meerdaagse) detailhandelgerelateerde evenementen te organiseren met maximaal één branche thema per jaar. Als voorwaarde geldt dat er geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies mogen ontstaan. Er moet zijn aangetoond dat het evenement niet te organiseren is binnen de reguliere detailhandelslocaties en dat het evenement bijdraagt aan de regionale aantrekkingskracht of een bijzonder karakter heeft.

Kleine evenementen zoals buurtfeesten, straatbarbecues en dergelijke zijn zo kleinschalig en komen in zo lage frequentie voor dat deze worden geacht onder de gebruiksmogelijkheden van de geldende bestemming voor de openbare ruimte te vallen en zijn zonder planologische regeling mogelijk. Overigens is hierop wel de regeling voor evenementenvergunningen van de APV van toepassing, onder andere in verband met de veiligheid en openbare orde.  

Parkeren
Zoals hierboven is aangegeven is in het plangebied ruimte om maximaal 550 auto's te parkeren. De flexibele wijze van het bestemmen van functies in het gebied maakt het noodzakelijk om een grens te leggen op de parkeerbehoefte. Om deze reden is bouwen en gebruik in de regels verbonden aan de parkeernormen.

Voor het bouwen van een gebouw wordt in beginsel alleen een omgevingsvergunning verleend als voor de betreffende functie die in het gebouw gevestigd gaat worden nog voldoende parkeergelegenheid is in het plangebied. Om dit te berekenen moet worden uitgegaan van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage 7 van de planregels. Daarnaast zijn in de bijlage een beschrijving van de wijze van berekenen opgenomen. Deze berekeningsmethode komt overeen met de methode die is beschreven in de CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, 2012). In het plangebied is voornamelijk bestaande bebouwing aanwezig die met de vestiging van functies zal worden gevuld. In de gebruiksregels is opgenomen dat er sprake is van strijdig gebruik als door de vestiging van een functie meer parkeerplaatsen nodig zijn dan de aanwezige 550.

In de lijst met parkeernormen in bijlage 7 van de planregels zijn uitsluitend de functies opgenomen die conform de bestemmingsomschrijving van Gemengd zijn toegestaan. Aangezien in het plan via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk is om andere functies toe te staan, is tevens een afwijkingsbevoegdheid op genomen om van de parkeernormen in bijlage 7 af te wijken als er een functie in het gebied wordt toegestaan die niet is opgenomen in de lijst in bijlage 7. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid dat een functie door het toepassen van vervoersmanagement, zoals shuttle-bussen van en naar een verderop gelegen parkeerterrein, in adequate parkeergelegenheid of de parkeerbehoefte kan voorzien. In dat geval kan ook worden afgeweken van de parkeernormen.

Tot slot zijn er twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Met de eerste bevoegdheid is het mogelijk om de parkeernormen te wijzigen als door het vaststellen van een nieuwe gemeentelijke parkeernota de normen niet meer actueel zijn. Met de tweede bevoegdheid kan het maximum aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied worden aangepast als, bijvoorbeeld door sloop van gebouwen, meer parkeergelegenheid ontstaat in het gebied.

Bouwregels
Ten behoeve van de plaatsing van gebouwen is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. De bestaande bouwgrenzen zijn teruggelegd zodat de groene voorruimten aan de Vlijtseweg en parallel aan het kanaal niet kunnen worden bebouwd. Ook de fabrieksstraat is vrijgemaakt van bebouwingsmogelijkheden. Hiermee wordt aangesloten op de ambities uit het ontwikkelplan.

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema staan de maatvoeringsaspecten genoemd die voor de bestemming gelden. Daarbij wordt waar nodig verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is het bebouwingspercentage aangepast. Uit inventarisatie is gebleken dat er op het terrein ruim 26.141 m2 aan bebouwing aanwezig is. Het bouwvlak op de verbeelding heeft een oppervlakte van ruim 73.651 m2. Dit komt neer op een bebouwingspercentage van ongeveer 36%.
Voor de komende planperiode wordt in het bestemmingsplan niet uitgegaan van een structurele uitbreiding van de hoeveelheid bebouwing. Als uitgangspunt wordt dan genomen, 'bestaande bebouwing' + '10% uitbreiding'. Dit komt neer op een bebouwingspercentage van 40%. Dit percentage is dan ook als zodanig op de verbeelding vastgelegd binnen het bouwvlak.

Regeling cultuurhistorie
De bescherming van monumenten is afdoende gewaarborgd op basis van de monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. De bescherming van monumenten wordt dan ook niet nogmaals in het bestemmingsplan geregeld.

Een deel van het plangebied is vanwege de cultuurhistorische waarde (zie paragraaf 5.7.1) aangewezen als 'overige zone - cultuurhistorisch gebied (zie paragraaf 6.4). Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en (groen-)structuren in hun onderlinge samenhang.

6.3.2 Verkeer - Weg

De wegen met primair een functie voor het doorgaande verkeer hebben de bestemming 'Verkeer - Weg' gekregen. Het betreft dat deel van de Vlijtseweg waarvan de in het bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt' de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' door de Raad van State in de uitspraak van 28 december 2011 is vernietigd (zie paragraaf 1.3 Geldend bestemmingsplan).

6.3.3 Waarde - Archeologie Middelhoog

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' gekregen. Voor de bestemming geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 100 m2 tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen.

Algemene bouwregels
In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 7.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving.
Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

Algemene gebruiksregels
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een middelhoge trefkans hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen.
Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.
In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Het gaat hierbij om de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bijzondere boom' en 'overige zone - cultuurhistorisch gebied', zoals beschreven in 6.3.1 Gemengd.

Overige zone - bijzondere boom

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Overige zone - cultuurhistorische gebied
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische waarden, nadere eisen stellen aan de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. De specifiek waardevolle aspecten en elementen zijn beschreven in paragraaf 5.7.1.
In artikel 15 en 16 zijn aanvullende regels opgenomen voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, gen bouwwerk zijnde en werkzaamheden alsmede voor het slopen van een bouwwerk.

Algemene procedureregels en verwijzingen naar andere wettelijke regelingen
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Overgang- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 MAATSCHAPPELIJKE EN ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Communicatie

Op 3 april 2013 is in het kader van het Ontwikkelplan Vlijtsepark een informatieavond georganiseerd voor bewoners en bedrijven. Op 2 oktober 2013 is opnieuw een informatie gehouden, waarbij naast de afronding van het Ontwikkelplan ook aandacht is besteed aan het op te stellen bestemmingsplan en de uitgangspunten ervan.

In de aanloop van het totstandkomen van het bestemmingsplan hebben gesprekken plaatsgevonden met de belangenverenigingen van de binnenstadondernemers, de wijkvereniging en de broodfabriek Fuite. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan vindt op 27 mei 2014 een informatieavond plaats.

Door een aantal betrokken burgers is een zogenaamd 'burgerinitiatief' opgestart. Hiertoe wordt een stichting opgericht met een bestuur. Initiatieven op allerlei gebied (kunst, cultuur, sport, spel, werken enzovoort) kunnen zich bij hen melden en proberen een match te maken met andere initiatieven.

Het ontwerp van bestemmingsplan 'Vlijtsepark - Zwitsallocatie' heeft, tezamen met de bijbehorende stukken, voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd.

Er is een drietal zienswijzen ingediend. Met de indieners van deze zienswijzen is overleg gevoerd.

7.2 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De potentie is groot, de ontwikkeltermijn is lang en de risico's zijn aanzienlijk. Eerder is al aangegeven dat de ontwikkelstrategie zich richt op een aanpak die ervoor zorgt dat de gemeente minimaal een sluitende exploitatie behoudt en tegelijkertijd op termijn haar ambities voor de Kanaalzone realiseert.
In de ontwikkelingsvisie is een model opgenomen dat uitgaat van herbestemmen van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt voor de komende planperiode uitgegaan van tijdelijke verhuur van bestaande panden. Door te kiezen voor tijdelijke verhuur voor een periode van in ieder geval 5 jaar (met eventuele verlenging van 5 jaar) kunnen de kosten voor beheer en onderhoud door huurinkomsten worden gedekt. Daarmee wordt tijd gewonnen om te zoeken naar nieuwe interessante functies die in de bestaande bebouwing kunnen worden ingepast. Daarmee wordt ook een maximale poging gedaan de waardevolle bebouwing te herbestemmen.

Er worden in het kader van dit bestemmingsplan op voorhand geen nieuwe bouwactiviteiten mogelijk gemaakt, anders dan nu al mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan. Bovendien zijn de gronden in bezit van de gemeente en is het daarom niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.