direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Molenvaart 34 en Molenakker 5 Lieren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1206-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Molenvaart 34 en Molenakker 5 Lieren

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Molenvaart 34/36 te Lieren is voornemens het pand met bijbehorende opstallen als woning in gebruik te gaan nemen. Op grond van het geldende bestemmingsplan is dit niet mogelijk. Het pand is een gemeentelijk monument.

Daarnaast is initiatiefnemer eigenaar van Van der Kamp Elektrotechniek aan de Lierderstraat 5 te Lieren, evenals de achtergelegen woning met bijgebouw aan de Molenakker 5. De initiatiefnemer heeft gevraagd of dit bijgebouw dat achter op het erf staat, gebruikt mag worden voor opslag voor zijn elektronicawinkel. Ook dit is op grond van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.

Om medewerking te kunnen verlenen moet het bestemmingsplan dan ook worden aangepast. Onderhavig plan dient hiertoe.

1.2 Ligging en begrenzing

In onderstaande afbeelding is de ligging van beide locaties in Lieren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1206-vas1_0001.jpg"

Molenvaart 34/36 met in rood omrand beoogde ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1206-vas1_0002.jpg"

Molenakker 5 met in rood omrand betreffende bijgebouw

1.3 Geldend bestemmingsplan

Van toepassing is bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren.' Dit bestemmingsplan is op 12 februari 2012 onder kenmerk 6-2012 vastgesteld. Op het perceel Molenvaart 34/36 is de bestemming 'agrarisch' van toepassing. Het perceel Molenakker 5 heeft de bestemming 'Wonen.' Het betreffende bijgebouw ligt binnen het deel van het perceel dat is aangewezen als 'erf.'

Voor een uitsnede van de geldende bestemmingsplanbepalingen wordt verwezen naar bijlage 1 van de toelichting.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In het tweede hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de relevante geldende beleidskaders. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie beschreven voordat in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het plan zelf. In Hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan nader onderbouwd. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht.

Tot slot wordt ingegaan op de wijze van inspraak en (voor)overleg.

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk worden de geldende beleidskaders beschreven. Omdat het in dit geval gaat om een kleinschalige ontwikkeling beperkt dit hoofdstuk zich met name op een paar provinciale beleidsthema's en het gemeentelijk beleid.

2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

Generiek beleid

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.

De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.

Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.

Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek

Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.

Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.

De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.

2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."

In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is, voor zover voor Lieren van belang, het volgende bepaald.

Wonen

  • 1. In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied.
  • 2. De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen, zoals opgenomen in bijlage 9 bij de Verordening.

ad. 1

Beide locaties liggen op grond van de verordening binnen bestaand bebouwd gebied. In onderstaande afbeelding is dit inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1206-vas1_0003.png"

Bestaand bebouwd op grond van de Provinciale Verordening

ad. 2

Het aantal woningen neemt, als gevolg van deze bestemmingsplanherziening, niet toe. Dit omdat aan de Molenvaart al een bedrijfswoning was toegestaan.

2.3 Structuurvisie Buitenstad 2030

Voor Apeldoorn vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.

Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.

Verbetering van het wegennet en vooral de aanleg van de spoorlijn naar Dieren (met station Beekbergen in Lieren) leidden in tweede helft van de negentiende eeuw al snel tot de ontdekking van Beekbergen als woondorp. Ook vestigden zich 'instituten' in de bosrijke omgeving en werd Beekbergen ontdekt als toeristisch oord. Beekbergen ontwikkelde zich van agrarisch lintdorp naar een 'burgerdorp' met een compacte kern. De ontwikkeling van Lieren is sterk met die van Beekbergen verweven. Het ontstond net als Beekbergen op de hogere gronden als een losse verzameling boerderijen en enken. Na de opening van het station (1871) groeide het dorp geleidelijk langs zijn linten uit. Dat kenmerkt Lieren nog steeds.

In veel dorpen moet de komende jaren rekening worden gehouden met afname van de bevolking of met stabilisatie. Handhaving van de (vaak relatief goede) voorzieningenniveau's in de dorpen zal vooral gedragen moeten worden door het inzetten op leefbaarheid, op het multifunctioneel maken van voorzieningen, door het maken van slimme combinaties, en door versterking van het draagvlak dat toerisme en recreatie biedt. Daarom wordt in de structuurvisie ingezet op:

  • ontwikkeling van de dorpen gericht op het binden van inwoners (leefbaarheid);
  • het verbeteren van de kansen voor dorpse voorzieningen door het bevorderen van multifunctionaliteit en het combineren van functies;
  • versterking van het draagvlak voor winkelvoorzieningen in de dorpen door verhoging van de toeristische attractiviteit en verblijfstijd (meer toeristen die ook nog eens langer blijven).
  • verbetering van de concurrentiepositie van het centrum van Apeldoorn door het winkelaanbod te verbreden en de verblijfskwaliteit op een hoger niveau te brengen.

2.4 Structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020

Medio 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 vastgesteld. Met de structuurvisie is het ruimtelijke beleid voor de komende jaren voor beide dorpen vastgelegd. Belangrijkste thema's zijn de woningbouwontwikkeling, het voorzieningenniveau (zorg, welzijn en recreatief) en de herinrichting van de Oude Beek en omliggend beekdal.

Wonen

Voor Beekbergen en Lieren ligt er de woningbouwopgave voor de komende 15 jaar van totaal ca. 400 woningen. Een groot deel van dit programma wordt gerealiseerd op uitbreidingslocaties, waarbij aansluiting bij de bestaande ruimtelijke structuur van het gebied, waarvan de dorpen deel uitmaken, van wezenlijk belang is.

Een klein deel van het programma wordt gerealiseerd door kleinschalige invullingen in de dorpen, door functieverandering van bedrijfsbebouwing, door een enkele kleinschalige invulling in linten, door kleinschalige invullingen in Oosterhuizen en door functieverandering in het buitengebied.

Bedrijvigheid

In zowel Beekbergen als Lieren wordt geen ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gereserveerd.
Voor de leefbaarheid en levendigheid van de dorpen is behoud en waar mogelijk beperkte uitbreiding van bedrijvigheid van belang. Echter bedrijven die uitbreidingsbehoefte hebben kunnen dat vaak niet realiseren op hun huidige locatie. Dan is verplaatsing naar elders, bijvoorbeeld Kieveen nodig.
Verplaatsing naar een vrijkomend agrarisch bedrijf is ook een optie. Uiteraard kan het alleen gaan om bedrijven die niet veel verkeer aantrekken en die weinig milieuhinder veroorzaken.

Vestiging van een nieuw bedrijf op de vrijkomende locatie is mogelijk, uiteraard passend in de dorpse structuur en met een milieucategorie passend in de betreffende omgeving. Soms is vestiging van een nieuw bedrijf op de vrijkomende locatie niet gewenst in verband met andere toekomstige ontwikkelingen in de directe omgeving. In die gevallen is wonen de meest voor de hand liggende nieuwe bestemming.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in omzetting van een voormalig agrarisch bedrijf naar een woonfunctie. Dit is in lijn met de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie waarbij functieomzetting plaatsvindt.

Wat betreft het gevraagde voor het perceel Molenakker 5. Hierbij is sprake van beperkte uitbreiding ten behoeve van een bestaand bedrijf.

Daarmee past de gevraagde ontwikkeling binnen de kaders van de Structuurvisie. In onderstaande afbeelding is de visiekaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1206-vas1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1206-vas1_0005.png"

Visiekaart Structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 

2.5 Gemeentelijke woningbouwprogrammering

Voor de uitbreiding van woningbouw is nu de in november 2012 door de raad vastgestelde woningbouwprogrammering het beleidsmatig kader. Daarmee komen de doelstellingen van de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 over het onderwerp wonen grotendeels te vervallen.


Doelstelling van de nieuwe woningbouwprogrammering is om een realistisch en haalbaar programma te schetsen, gebaseerd op lange termijn prognoses en aansluitend bij de huidige woningmarkt.

In dit concrete geval gaat het om een functiewijziging waarbij het aantal woningen niet toeneemt. Daarmee past het initiatief binnen de woningbouwprogrammering.

2.6 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.

De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

2.7 Gemeentelijk rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

2.8 I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.9 Welstandsbeleid

Beeldkwaliteitsplan

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor Beekbergen en Lieren is gebiedsgericht welstandsbeleid gemaakt in de vorm van een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan is samen met het bestemmingsplan vastgesteld. Het is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden.

Groot Apeldoorns landschapskookboek

In het Landschapskookboek staat voor Apeldoorn beschreven hoe de gemeente de steeds belangrijkere rol in de ruimtelijke ordening kan vervullen met minder middelen en minder regels. Aanleiding voor het kookboek zijn het gebrek aan structuur in het landschap en tegelijk de enorme dynamiek in het buitengebied. Het landelijk gebied is volop in beweging: nieuwe functies zoeken een plaats, agrarische bedrijven stoppen, verbreden of worden juist groter, nieuwe landgoederen worden gesticht.

Het Groot Apeldoorns Landschap Kookboek geeft handreikingen voor een toepassen van gebiedseigen middelen bij ontwikkelingen in het landelijk gebied van de gemeente.


Klein Apeldoorns dorpenkookboek

De dorpen zijn nooit af. Er wordt gebouwd, de openbare ruimte verandert en functies wijzigen. Met elke ingreep verandert het dorp. Bewoners, ondernemers, instellingen en overheid werken allemaal aan onze dorpen, ieder met zijn eigen middelen. Maar hoe kunnen we samen ondanks al die ontwikkelingen toch de specifieke eigenheid van een dorp behouden? Op deze vraag geeft het dorpenkookboek op een laagdrempelige en enthousiasmerende wijze antwoord.


In het 'Klein Apeldoorns Dorpen Kookboek' is de ambitie vertaald hoe Apeldoorn de dorpen verder wil ontwikkelen op een wijze die de eigenheid van de dorpen respecteert. Om de regeldruk te beperken en de eigen verantwoordelijkheid te stimuleren is de ambitie vertaald in een Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit.

 

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Beide locaties zijn gelegen in Lieren, Molenakker 5 in het midden van het dorp en de Molenvaart 34/36 aan de oostelijke rand. De ontwikkeling van Lieren is altijd sterk verweven geweest met die van Beekbergen. Lieren ligt op de landschappelijke overgang van de hoger gelegen enk op de stuwwal naar het lager gelegen beekdal van de Oude Beek. Langs deze beek ontstond een losse opzet van boerderijen tussen het gebied Engeland in het westen en Oosterhuizen in het oosten. Het dorp groeide daarna vanaf het begin van de twintigste eeuw, na de komst van de spoorlijn, geleidelijk uit langs de linten van de Tullekensmolenweg, Molenvaart en de Lierderstraat. Er ontstond op kleine schaal een eigen middenstand.

De planmatige uitbreiding in de naoorlogse periode is vooral beperkt gebleven tot een aantal kleine straatjes achter de bebouwingslinten. Verder zijn veel boerderijen omgevormd naar burgerwoningen en zijn nieuwe burgerwoningen in het boerenlint ingepast.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Molenvaart 34/36

Het perceel Molenvaart 34/36 is gelegen aan het oorspronkelijke lint waaruit Lieren is ontstaan. De Molenvaart is een van de linten in Lieren waar het voormalige agrarische karakter nog zeer herkenbaar aanwezig is. In het lint bevinden zich meerdere (voormalige) boerderijen die veelal al een woonfunctie hebben gekregen. Verscheidene (voormalige) boerderijen en bijgebouwen hebben hoge cultuurhistorische waarde, en zijn benoemd als monument of aangeduid als karakteristiek object in het geldende bestemmingsplan. De gave historisch-landschappelijke context, met de enk aan de ene kant van het lint en aan de andere kant het beekdal, draagt verder bij aan de ruimtelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied. In de directe omgeving bevinden zich geen (actieve) agrarische bedrijven meer. Wel zijn in het lint een aantal bedrijfsfuncties aanwezig.

Molenakker 5

Het perceel Molenakker 5 ligt centraal in het dorp en is direct gelegen achter de Lierderstraat. Dit gebied wordt gekenmerkt door een wat meer gemengd karakter. Naast overwegend woningen komen bedrijfs- en detailhandelsfuncties voor. Ook de kerk van de Protestantse gemeente ligt in de directe omgeving.   

3.3 Groenstructuur

De bebouwing aan de Molenvaart ligt ingebed in het omliggende (open) agrarische landschap. Tussen de verschillende bebouwingsensembles zijn fraaie doorzichten mogelijk naar het omliggende open landschap hier en daar afgewisseld met houtwallen en individuele bomen. Op beide locaties zelf is geen structureel groen aanwezig.

3.4 Verkeer en vervoer

De percelen zijn rechtstreeks gesitueerd aan de lokale ontsluitingswegen Molenvaart en Molenakker.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Bebouwing

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd.

Molenvaart 34/36

De bebouwing op het perceel Molenvaart 34/36 bestaat uit voormalige agrarische bedrijfsbebouwing met bijbehorende bijgebouwen. De woning met naastgelegen bijgebouw (nr. 36) heeft de status van gemeentelijk monument. Het voormalige agrarische karakter dat zo kenmerkend is voor Lieren is op deze plek nog goed zichtbaar waarbij de agrarische activiteiten met name naar de straatzijde gesitueerd zijn en het wonen aan de achterzijde plaatsvindt. Dit wordt ondersteund door de nauwelijks waarneembare grens van boerenerf en openbare ruimte, waarbij grind een belangrijke rol speelt. In onderstaande foto's is dit goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1206-vas1_0006.png"

Molenvaart 34/36

Het plan voorziet in een verbouwing van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing tot woning. Ook het naastgelegen voormalige bedrijfsgebouw krijgt een woonfunctie. Het is echter niet gewenst dat dit een zelfstandige woonfunctie krijgt.

Om het voormalige agrarische karakter ook na de functiewijziging intact te houden is een erfinrichtingsplan gemaakt.

Molenakker 5

In dit geval gaat het om een bestaand bijgebouw op het perceel Molenakker 5 van ca. 115 m2. Het object is nu bestemd als bijgebouw bij de bijbehorende woning. Onderhavig bestemmingsplan voorziet erin dat het gebouw gebruikt mag worden ten behoeve van opslag bij het naastgelegen installatiebedrijf Van der Kamp aan de Lierderstraat 5. Het gaat hierbij om kleinschalige opslag ten behoeve van de elektrawinkel.

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

Het woonpand ligt rechtstreeks aan de Molenvaart. Op eigen erf is ruimschoots voldoende parkeergelegenheid, ook voor bezoekersparkeren.

De beoogde ontwikkeling aan de Molenakker heeft betrekking op uitbreiding van magazijnruimte. Dit leidt niet tot extra winkelcapaciteit. Ten behoeve van de ontwikkeling is extra aanleg van parkeerplaatsen niet aan de orde. De bevoorrading vindt plaats via de bestaande toegangsweg van het bedrijf tussen de panden Lierderstraat 8 en Molenakker 3.

5 UITVOERBAARHEID

Om te bezien of het gevraagde uitvoerbaar is heeft een toetsing plaatsgevonden aan alle relevante wet- en regelgeving. De resultaten daarvan zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op basis van het historisch bodembestand is de locatie Molenvaart 34/36 verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Als er meer dan 50 m² gronduitbreiding plaatsvindt of sprake is van sloop en herbouw is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk bij de aanvraag om omgevingsvergunning, activiteit bouwen. Van sloop is in dit geval geen sprake vanwege de status van het pand en bijgebouw als gemeentelijk monument.

Volgens het historisch onderzoek staat er op de locatie een schuur met asbestdak.

In de rapportage d.d. 13 mei 2013, opgesteld door Asbestinventarisering Lieren en opgenomen in bijlage 2 van de toelichting, is hiernaar onderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat er geen spoedeisende asbestsanering noodzakelijk is. Daarmee is het bestemmingsplan op dit onderdeel uitvoerbaar.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Molenvaart 34/36

Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) zijn geen bedrijven en instellingen gelegen.

Op de percelen Molenvaart 28, 29 en 30 rust planologisch wel een agrarische bestemming. Echter feitelijk vinden er op deze locaties geen agrarische activiteiten plaats. Gelet op het feit dat aangrenzend van de percelen zowel feitelijk als planologisch sprake is van woonfuncties in het niet mogelijk de planologische rechten te effectueren.

Derhalve wordt voor de percelen Molenvaart 28, 29 en 30 geen milieuzone aangehouden voor de planologisch toegestane activiteiten en vormen deze dus ook geen belemmering voor de gewenste woonbestemming op de planlocatie.

Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

Molenakker 5

De gewenste activiteit op de planlocatie is opslag van elektronicagoederen in het bijgebouw. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1206-vas1_0007.png"

Voor de gewenste activiteit in het bijgebouw op de planlocatie geldt een milieuzone van 10 meter. Op 6 meter van de planlocatie bevindt zich op het perceel Voshuizen 5 een woning. Dit gevoelige object bevindt zich dus binnen de geldende milieuzone. Gezien het feit dat op de planlocatie al bedrijfsactiviteiten aan huis in milieucategorie 1 zijn toegestaan, is het niet te verwachten dat in dit geval de gewenste elektronicaopslag extra belemmeringen zal veroorzaken.

Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

5.1.4 Geluidhinder

Molenvaart 34/36

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht. Voor dit plan geldt dat er gezoneerde wegen nabij de planlocatie liggen, maar aangezien het gaat om het herbestemmen van een bestaande woning is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting.

Molenakker 5

Bij deze ontwikkeling is geen sprake van een geluidgevoelige functie. Akoestisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage "Beoordeling geluidssituatie Molenvaart 34/36 te Lieren d.d. 15 juli 2013, opgesteld door Tauw en opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting, is de geluidsbelasting berekend. Om na te gaan wat de geluidsbelasting is op de achtergevel van de woning zijn geluidberekeningen uitgevoerd met Geomilieu versie 2.20 van dgmr. Uit de rekenresultaten blijkt dat het geluidsniveau als gevolg van de Molenvaart ter plaatse van de noordgevel van de bedrijfswoning 43 dB bedraagt. Dit is ruim beneden de grenswaarde van 48 dB voor geluidgezoneerde wegen. Conclusie is dan ook dat ter plaatse van de achtergevel (noordgevel) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiermee is de bestemmingsplanwijziging, bezien vanuit het aspect geluid, uitvoerbaar.

5.1.5 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de beoogde ontwikkelingen bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.2 Waterhuishouding

Het plan betreft slechts een wijziging van het gebruik. Aangezien er geen ruimtelijke ingrepen zijn voorzien, met betrekking tot woningen c.q. bedrijfspanden (sloop, nieuwbouw, uitbreiding) en in of aan bestaande watergangen, en de afvoer van (huishoudelijk) afvalwater eveneens niet wezenlijk wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie, worden er geen waterhuishoudkundige randvoorwaarden opgenomen.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkelingen liggen beiden in de kern van Lieren buiten beschermde Natura 2000 en EHS gebieden. Omdat sprake is van een gebruikswijziging en geen sprake is van nieuwbouw dan wel sloop is afgezien van verder ecologisch onderzoek.

5.4 Archeologie

Beide locaties zijn gelegen in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Indien bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 35 cm plaats zullen vinden, dient dit vooraf te worden gegaan door een archeologisch onderzoek. In eerste instantie kan dit in de vorm van een gecombineerd bureauonderzoek en verkennend booronderzoek. Op grond van de resultaten wordt door de archeologen van de gemeente besloten of verder archeologisch onderzoek nodig is.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Sinds de aanpassing van het Besluit Ruimtelijke Ordening per 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht bij het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast heeft het Rijk aanvullend op de Structuurvisie infrastructuur en ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opgesteld; ‘Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte’. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.5.2 Monumenten en karakteristieke panden

Het pand Molenvaart 34/36 en het naastgelegen bijgebouw zijn gemeentelijke monumenten. Het object aan de Molenakker 5 heeft geen cultuurhistorische status.

5.5.3 Regeling voor cultuurhistorie in bestemmingsplan

De gemeentelijke monumenten zijn hooggewaardeerd, maar worden niet op de plankaart aangegeven. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Monumentenwet 1998 en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Als extra bescherming voor deze objecten is er voor gekozen om voor de bouwvlakken maatwerk toe te passen. Vergunningvrij bouwen is niet van toepassing op gemeentelijke monumenten.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is onder andere geregeld dat alle aan het plan toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer. Daarmee is het bestemmingsplan financieel economisch uitvoerbaar en ontbreekt de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Molenvaart 34 en Molenakker 5 Lieren is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Wonen

De woning op het perceel Molenvaart 34/36 heeft de bestemming Wonen. De woning is op de plankaart met een bouwvlak aangegeven. Omdat in dit geval sprake is van een monument is het bouwvlak strak om de bestaande bebouwing gelegd. Ook het bijgebouw heeft een bouwvlak gekregen.

Het is van belang dat het huidige agrarische karakter behouden blijft en het ensemble beschermd. Daarom heeft het hele perceel de aanduiding 'tuin' gekregen, met uitzondering van de bestaande aanwezige bijgebouwen en de gronden aan de achterzijde van het perceel. Deze gronden krijgen de aanduiding 'erf.' Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. In dit geval is de kavel groter dan 750 m2. Dit betekent dat ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing is toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.

Voor het object op het perceel Molenakker 5 blijft de woonbestemming gehandhaafd. Aanvullend wordt de aanduiding 'opslag' opgenomen. Bepaald wordt dat de gronden ter plaatse van deze aanduiding gebruikt mogen worden voor opslag ten behoeve van een elektronicawinkel.


Waarde - Archeologie hoog

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen. Voor deze bestemming geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 6.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Ook is in dit artikel vastgelegd dat de twee bouwvlakken aan elkaar zijn gekoppeld. Zodoende is juridisch sprake van één bouwvlak. Zodoende wordt voorkomen dat 2 zelfstandige woningen kunnen ontstaan. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is voor eventuele opmerkingen voorgelegd aan de dorpsraad Beekbergen en Lieren. Dit heeft niet geleid tot een reactie.

7.2 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

7.3 Totstandkoming plan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen om een ieder de mogelijkheid te bieden zienswijzen in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Er zijn geen ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.