direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Blekemeer 26 en 28 Uddel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1120-vas2

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Blekemeer 26 en 28 Uddel

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De eigenaar van de kalverenhouderij aan het Blekemeer 26 en 28 in Uddel heeft het voornemen ter plekke de bedrijfsvoering te beëindigen. Hierom heeft hij verzocht, ter vervanging van de aanwezige stallen, nieuwe woningen te mogen realiseren en de twee bedrijfswoningen een woonbestemming te geven.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel ligt in het buitengebeid ten westen van het dorp Uddel binnen het gebied dat wordt aangeduid als Agrarische Enclave. Even ten westen van het perceel ligt de gemeentegrens met Ermelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0001.jpg"

Figuur 1: ligging in omgeving

Het plangebied wordt alleen gevormd door het genoemde perceel. Kadastraal is dat bekend gemeente Apeldoorn, sectie A, nummers 2742, 3943, 3944, 3945.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0002.jpg"

Figuur 2: luchtfoto omgeving met het plangebied rood omkaderd

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juni 2013.

Het gehele plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Daarmee is het plangebied in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijven. De gebouwen op het perceel zijn gelegen in een bouwvlak van circa 0,75 hectare groot, dat uit twee delen bestaat. Middels een aanduiding wordt in een tweede bedrijfswoning voorzien. Voor het gedeelte buiten het bouwvlak geldt de aanduiding 'open landschap'. De watergang die het plangebied doorkruist, heeft aanduiding 'ecologisch water'.

De realisatie van nieuwe woningen past niet binnen de omschreven bestemming. Derhalve is daarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0003.png"

Figuur 3: uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de toekomstige situatie. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

1.5 Herstelbesluit 2017

Begin 2017 ontvingen wij de eerste aanvraag vooroverleg om omgevingsvergunning voor één van de te realiseren woningen. Bij toetsing van deze aanvraag bleek dat er een technische fout zit in de digitale verbeelding van het bestemmingsplan zoals deze op 17 april 2014, als vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0200.bp1120-vas1, is vastgesteld. De cijfers van de maximale goot- en bouwhoogte zijn verwisseld waardoor de goothoogte 8 meter mocht bedragen en de totale hoogte van de woning 3 meter. In de analoge versie van het plan was het wel goed opgenomen maar ingevolge artikel 1.2.3. Besluit ruimtelijke ordening is bij een verschil tussen analoog en digitaal, de digitale planset beslissend. Teneinde het project toch uit te kunnen voeren, is een aanpassing van de digitale planset noodzakelijk waarbij ook op de digitale verbeelding de maximale goothoogte naar 3 meter wordt gebracht en de maximale bouwhoogte op 8 meter wordt bepaald. Hiertoe is een herstelbesluit opgesteld in lijn met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien het een ondergeschikte aanpassing betreft die naar aard en omvang niet zodanig groot is dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld en tevens de belangen van belanghebbenden niet worden geschaad. Voor het overige is het plan ongewijzigd.

2 BELEIDSKADER

2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

Generiek beleid

Vanwege ontwikkelingen in de landbouw verliezen in de komende periode veel agrarische gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Ook zijn er agrariërs die hun agrarische gebouwen deels willen gebruiken voor niet-agrarische activiteiten. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het landelijk gebied. Doel van functieverandering naar woonfuncties is het accommoderen van de behoefte naar landelijke wonen. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied.

Functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De provincie acht het belang van een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het buitengebied zodanig hoog dat zij bij toepassing van functieverandering aandringt bij gemeenten op een vorm van verevening. Met de verandering van de functie van gebouwen veranderen ook de 'eisen' die door bewoners en gebruikers aan de omgeving en publieke ruimte kunnen worden gesteld.

In het Streekplan is het plangebied voor een groot gezoneerd als Multifunctioneel Platteland. Binnen het generieke beleid is de verdere invulling van het ruimtelijke beleid vooral de verantwoordelijkheid van de verschillende gemeenten. Daarnaast ligt het plangebied in een extensiveringsgebied voor intensieve veehouderij. Het beleid is gericht op het stimuleren van een afwaartse beweging van de intensieve veehouderij in gebieden die in of vlakbij beschermde natuurgebieden liggen. Dit vloeit mede voort uit het reconstructieplan Veluwe.

De zuidwestelijke hoek van het plangebied, inclusief de aanwezige watergang, en de watergang langs den noordzijde van het plangebied zijn gezoneerd als EHS Verweving. In deze zone ligt het primaat op het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag erop toezien dat hiernaar onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, heeft de provincie de wezenlijke kenmerken en waarden per gebied gespecificeerd in een streekplanuitwerking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0004.jpg"

Figuur 4: Uitsnede streekplankaart

Regiospecifiek beleid

De spelregels voor functieverandering zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan worden daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.

Het plangebied ligt in de zone rond het dorp Uddel. In die zone is hergebruik voor wonen, overeenkomstig het streekplan, toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning). Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:

  • De gemeenten zullen van geval tot geval, op basis van maatwerk, bepalen wat wel en niet mogelijk is. Kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.
  • De gemeenten staan naast woongebouwen ook vrijstaande woningen toe, gezien de behoefte daaraan. Bovendien zullen die woningen vaak meer bijdragen aan ontsteningswinst dan het bouwen van woongebouwen met meerdere wooneenheden.
  • De gemeenten gaan er van uit dat bij veel vrijkomende gebouwen slopen en nieuwbouw voor wonen meer voor de hand ligt dan verbouwen. Veel agrarische stallen zijn niet geschikt om te verbouwen tot woning. Het niet toestaan van sloop en nieuwbouw zal leiden tot minder winst voor de omgevingskwaliteit. Dit omdat dan minder functieverandering zal plaatsvinden en omdat hergebruik van bestaande gebouwen voor wonen vaak minder zal bijdragen aan verbetering van de omgevingskwaliteit dan het toestaan van nieuwbouw.

2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van de Ruimtelijke Verordening Gelderland dienen in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.

Als uitwerking van het Kwalitatief Woonprogramma heeft de gemeenteraad op 22 november 2012 ingestemd met de gemeentelijke woningbouwprogrammering tot 2029. Hierin is per dorp, dus ook voor Uddel, het woningbouwprogramma bepaald.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Het plangebied ligt in het van oorsprong zeer natte gebied ten westen van Uddel, het Uddelsche Veen. Ten opzichte van de omgeving ligt dit gebied vrij laag. Door de hoogteligging was dit gebied weinig geschikt om te ontginnen voor agrarisch gebruik. Het plangebied maakte vanouds onderdeel uit van de collectief beheerde markegronden, waarop schaapskuddes werden geweid. Vanaf het midden van de 19de eeuw is het Uddelsche Veen in fasen ontgonnen. Dat gebeurde op systematische wijze, met een regelmatige, rechthoekige verkaveling. De gronden worden sindsdien voornamelijk gebruikt als grasland. Ten zuiden van het plangebied ligt het Blekemeer. Dit is een pingoruïne.

Een pingo is een heuvel in het landschap waaronder zich een ijslens bevindt. Gedurende het Weichselien, 115.000 tot 10.000 jaar geleden heerste er in Nederland een toendraklimaat. In Nederland kwamen toen pingo's voor. Pingoruïnes zijn de overblijfselen van een pingo als het ijs in de ondergrond smelt. Er ontstaat dan een ringvormige krater die wordt opgevuld met water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0005.jpg"

Figuur 5: topografische kaart van omstreeks 1900

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

3.2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in de Agrarische Enclave. Dat is het gebied, binnen de bossen van de Veluwe, rond Elspeet, Garderen, Speuld en Uddel. In dit gebied is, naast natuur, de landbouw een belangrijke en grote functie. Naast natuur is de landbouw een belangrijke en omvangrijke functie in het gebied. Daarbij is de kalverhouderij een belangrijke economische motor in het gebied. Gelijktijdig herbergt het gebied een schat aan landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het plangebied ligt in het buitengebied ten westen van het dorp Uddel en wordt omsloten door het dorp en bossen. Het grondgebruik is hier overwegend agrarisch, met verspreid door het gebied burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven. De agrarische bedrijven zijn meest kalverhouderijen. Rond het dorp Uddel is een relatief hoge bebouwingsdichtheid waarneembaar, die richting het westen snel afneemt. Verder zijn in het gebied een aantal bovenlopen van de Hierdense beek te vinden.

Het landschap in de omgeving van het plangebied is te typeren als broekland, ontstaan uit een jonge natte heideontginning. Dit is een open en grootschalig opgezet landschap, dat wordt omgeven door de beboste randen van de Veluwe. De verkaveling is meestal rechthoekig van vorm, met een lengterichting die haaks staat op de ontginningsbasis: een rechte weg. De randen van de percelen zijn meestal niet beplant, zodat het gebied wijds is. Opgaande beplanting is vooral te vinden op en rond de erven. De erven kennen doorgaans eenzelfde opbouw, aan de weg staat de bedrijfswoning met daarachter de bedrijfsgebouwen met kaprichtingen die haaks op de weg staan.

Belangrijkste kwaliteit van het gebied is de grootschalige, afgebakende openheid. Het streven is die kwaliteit te versterken door beplanting zich te laten concentreren op de erven en de rest van het gebied zoveel mogelijk open te houden.

3.2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de zuidwestelijke hoek van de broeklanden. Ten zuiden van het plangebied ligt het Blekemeer. Dit meer wordt omgeven door kleine bospercelen en een recreatieterrein. Even ten westen van het plangebied ligt een strook met bos omzoomde weidegronden en bospercelen, waar ook de Hierdense Beek in ligt. Deze strook bakent de broeklanden ten westen van Uddel af. Voor het overige is het plangebied omgeven door weilanden, met andere bebouwde percelen op ruime afstand. Het plangebied is ruimtelijk te kenmerken als een solitair gelegen agrarisch erf, aan de rand van het open, agrarische gebied ten westen van Uddel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0006.jpg"

Figuur 6: luchtfoto plangebied

Bij de ontginningen in de omgeving van het plangebied zijn de van nature aanwezige beekjes vaak rechtgetrokken en verlengd om te gaan dienen als afwateringssloot, richting de Hierdense Beek. De watergang die de noordelijke grens van het plangebied vormt, is hiervan een voorbeeld. Voor het beekje dat zorgt voor de afwatering van het Blekemeer gaat dit echter niet op. Deze heeft grotendeels een tracé behouden, dat diagonaal op het huidige verkavelingspatroon staat. Deze bovenloop van de Hierdense beek doorkruist het plangebied.

Geënt op die doorkruising heeft het erf in het plangebied een opzet die enigszins afwijkt van de strakke rechthoekige verkaveling die gebruikelijk is in de omgeving. De erftoegangsweg loopt vanaf de weg Het Blekemeer naar het erf met de bedrijfsbebouwing en kruist daarbij de bovenloop van de beek. De bedrijfswoningen liggen op afstand van de openbare weg en zijn enigszins gedraaid ten opzichte van de verkavelingsrichting in de omgeving.

De meeste bedrijfsgebouwen staan achter de bedrijfswoningen. Deze gebouwen staan enigszins gedraaid, op dezelfde manier als de bedrijfswoningen. De gebouwen worden vanaf de openbare weg deels aan het oog onttrokken door de bomen die de bovenloop begeleiden. Deze bomen vormen gelijk ook het enige opgaande groen van betekenis in het plangebied. De overige bedrijfsbebouwing is te vinden langs de erftoegangsweg, tussen de bovenloop en de openbare weg. Door deze opzet van het erf is de eerste bedrijfswoning niet goed herkenbaar als het hoofdgebouw van het erf.

In totaal en exclusief bedrijfswoningen is op het erf circa 2500 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig. Het betreffen allemaal eenvoudige bouwvolumes; één bouwlaag met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0007.jpg"

Figuur 7: het noordelijke deel van het erf

3.3 Cultuurhistorie

Uit de cultuurhistorische analyse voor het bestemmingsplan Agrarische Enclave, blijkt dat het Uddelsche Veen een nat heidegebied was. Dat werd vanaf het midden van de 19de eeuw in fasen omgevormd tot agrarische grond met voornamelijk grasland. De kriskras door de heide lopende paden werden voor een deel rechtgetrokken en als ontginningsbasis gebruikt, terwijl een ontginningsstructuur werd gerealiseerd van langgerekte, smalle kavels haaks op de weg. Hierdoor is in het Uddelsche Veen een wonderlijke combinatie ontstaan tussen een rationele orthogonale verkaveling binnen een uitwaaierend stelsel van wegen die bijeenkomen aan de westzijde van het dorp Uddel. Ruimtelijk gezien is het landschap te typeren als broekland, ontstaan uit een jonge heideontginning, vooral in verband met de grote mate van openheid.
Gelet op de ontstaangeschiedenis, heeft het landschap rond het plangebied een middelhoge waardering. De aanwezige bovenlopen van de Hierdense beek hebben een hoge waardering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0008.jpg"

Figuur 8: de stallen in het zuidelijke deel van het erf

3.4 Archeologie

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn ligt het plangebied in een zone met een hoge tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde, een klein deel van het terrein heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachting is grotendeels gebaseerd op het landschap en op bekende archeologische waarden uit de omgeving. Het plangebied ligt daarbij tegen het Blekemeer aan, een pingoruïne. Bekend is dat in de directe nabijheid van dergelijke meertjes in de Steentijd graag vertoefd werd. Niet alleen door jagers-verzamelaars, maar ook door de eerste boeren in het gebied. Vanwege deze archeologische achtergrond zal een archeologisch onderzoek nodig zijn om te bepalen of er daadwerkelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn en in hoeverre deze door de ontwikkelingen zullen worden verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0009.png"

Figuur 8: het plangebied op de archeologische beleidskaart van de gemeente (met in groen: gebieden met een lage, in geel: gebieden met een middelhoge en in oranje: gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde).

3.5 Verkeer en vervoer

Het perceel wordt ontsloten via de weg het Blekemeer. Deze weg haakt in het zuiden aan op de Garderenseweg (N310).

3.6 Kabels en leidingen

In het plangebeid zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee specifiek rekening gehouden dient te worden nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

4.1 Vertrekpunt

De kalverhouderij in het plangebied heeft een beperkt toekomstperspectief. Als zelfstandige locatie is de omvang niet groot genoeg om ook in de toekomst rendabel te zijn. Schaalvergroting is hier echter niet aan de orde, omdat het bedrijf in een extensiveringsgebied ligt. Dit betekent dat het bedrijf niet kan uitbreiden. De eigenaar wil dan ook over gaan tot een andere invulling van zijn perceel. Een invulling die duurzaam is richting de toekomst. Functieverandering naar wonen, op basis van het provinciale beleid daarvoor, ligt hier dan ook voor de hand.

In het plangebied is alleen de eerste bedrijfswoning geschikt om een nieuwe functie te krijgen binnen een functieverandering. Voor de tweede bedrijfswoning geldt dat deze bouwkundig niet meer aan de eisen van deze tijd kan voldoen. Ook is deze woning zo gepositioneerd, ten opzichte van de eerste bedrijfswoning, dat het een goede, nieuwe invulling van de locatie hindert. De tweede bedrijfswoning zal dan ook gesloopt worden. Elders op het perceel zal in plaats daarvan een nieuwe woning worden gebouwd.

De andere gebouwen zijn ongeschikt om te hergebruiken voor wonen. De bedrijfsgebouwen worden daarom gesloopt. Belangrijkste stelregel uit het functieveranderingsbeleid is dat maximaal 50% van het oppervlak dat gesloopt wordt, mag terug komen in de vorm van nieuwe woningen met bijbehorende bijgebouwen. Het type en aantal woningen is afhankelijk van de ruimtelijke kenmerken van het plangebied. Op basis van het terug te bouwen oppervlakte ruimte voor 5 á 6 woningen (uitgaande van 175 m² bebouwd oppervlak per woning).

Ruimtelijk laat het plangebied zich nu typeren als een agrarisch erf 'in de rand' van een het open, agrarisch gebied van de broeklanden. De broeklanden worden afgebakend door bospercelen en andere houtopstanden. Typerend is dat de verkavelingsrichting van het erf de richting volgt van de aanwezige watergang vanaf het Blekemeer richting de Hierdense beek.

In de nieuwe situatie wordt deze typerende verkavelingsrichting als uitgangspunt genomen voor de opzet van het erf. Door het toevoegen van beplanting wordt het erf wordt ontwikkeld tot een 'groen eiland' in een open landschap. De watergang blijft daarbij een herkenbaar landschappelijk element. Het voormalig agrarische erf wordt omgevormd tot een compact woonerf. De te behouden bedrijfswoning wordt daar een onderdeel van. Achter deze bedrijfswoning wordt een centraal erf gerealiseerd waaromheen de woonbebouwing georganiseerd is.

De nieuwe invulling dient te worden gecombineerd met het realiseren van nieuwe natuur op de resterende gronden. Daaronder valt ook een brede zone langs de beek. De functieverandering levert zo een bijdrage aan de ecologische doelstellingen voor het perceel (EHS). De sterke begeleidende beplanting van de beek zorgt voor een herkenbare landschappelijke structuur in de verder open broeklanden. Net zoals bij andere erven in de broeklanden, komt er beplanting rondom het nieuwe woonerf. Hierdoor wordt het erf tot een 'groen eiland' in de verder relatief open broeklanden. Dit zorgt ook voor een aantrekkelijke woonomgeving.

4.2 Uitwerking

Startpunt van de uitwerking vormt de watergang. De structurerende werking van de watergang wordt versterkt. In verband met de ecologische en landschappelijke doelen is als uitgangspunt genomen dat een zone van 20 meter langs de beekvrij blijft van nieuwe woningen en een zone van circa 10 meter vrij blijft van erven en tuinen. Daarnaast krijgt de toegangsweg een nieuwe plek ten oosten van de watergang. Hierdoor hoeft de toegangsweg de watergang niet meer 'door te snijden'. Voor een goede, landschappelijke inbedding, zal het nieuwe tracé van de toegangsweg parallel lopen aan de waterweg.

Alleen ten noorden van de te behouden woning is geschikte ruimte aanwezig voor nieuwe woningen. Naast de uitgangspunten in verband met de watergang is het zuidelijke deel van het erf/bouwvlak ongeschikt voor een nieuwe invulling in verband met de milieuzonering van het nabijgelegen recreatiepark. De uitwerking heeft geresulteerd in het onderstaande ontwerp.

In het ontwerp is rekening gehouden met:

  • een oriëntatie van de nieuwe woningen op het omliggende landschap;
  • het realiseren van een centraal erf met een gemeenschappelijk gebruik;
  • een goede situering van de verschillende achtertuinen ten opzichte van elkaar;
  • voldoende clustering van woningen rond een centraal erf;
  • voldoende afstand tussen de woningen om het omliggende landschap ook op het centrale erf beleefbaar te maken;
  • een situering van de woningen die uiting geeft aan de beoogde doorvertaling van een agrarische erf, zonder een te grote regelmaat te laten ontstaan (ervenensemble).
  • enige differentiatie in het woningaanbod, door niet alleen vrijstaande woningen te plannen.

Het plan bestaat uit een min of meer rechthoekig erf, met daaromheen de bestaande woning en vijf nieuwe woningen, opgenomen in drie kleinere en één groter volume. Binnen deze opzet zal de bestaande woning, in ruimtelijk opzicht, niet langer als hoofdgebouw fungeren. Hiervoor gelden drie oorzaken: de nieuwe plek van de toegangsweg, het beperkte volume van de aanwezige woning en de situering ten opzichte van de beplanting langs de watergang. De ruimtelijke functie van hoofdgebouw zal worden overgenomen door de nieuw te bouwen woning ten oosten van de bestaande woning. Hiervoor is het 'nieuwe hoofdgebouw' naast de bestaande woning gerprojecteerd.

De volumes achter het 'oude' hoofdgebouw en het 'nieuwe' hoofdgebouw doen denken aa 'agrarische bijgebouwen' bij de hoofdgebouwen en zijn daarom als schuurachtige volumes opgezet. Een gevarieerd én locatie-eigen beeld wordt verkregen door de nokrichtingen die min of meer evenwijdig zijn aan óf loodrecht staan op die van de 'hoofdgebouwen'. Aan de zijde van de watergang staat één vrijstaande woning.. Hiertegenover is ruimte voor de andere vrijstaande woning. Langs de noordelijke grens van het centrale erf is ruimte voor twee halfvrijstaande woningen, die samen in een 'grote schuur' zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0010.png"

Figuur 9: inrichtingsplan

Om de nieuwe gebouwen zo goed mogelijk in het landschap in te passen, is een inrichtingsplan gemaakt. De beplanting langs de beek zal, waar nodig, aangevuld worden. Verder wordt langs de beek meer natuurlijke zone aangelegd. De overige grond, buiten het nieuwe woonerf, wordt ingericht als nieuwe natuur: bloemrijk grasland.

De nieuwe situatie wordt voorzien van een adequate, landschappelijke inpassing. De beplanting langs de beek zal, waar nodig, aangevuld worden. Verder wordt langs de beek gestreefd naar het realiseren van een meer natuurlijke zone. De overige grond, buiten het nieuwe woonerf, wordt ingericht als nieuwe natuur: bloemrijk grasland. Daarbinnen zullen enkele paden worden aangelegd. Op twee punten zullen die paden rechtsstreeks aansluiten op het centrale erf.

De inrichting zal groen en informeel zijn. In het midden komt een groenvlak met bomen. Rondom het erf zullen verspreid bomen worden aangeplant. Het centrale erf zal doorlopen tot aan de gevels van de nieuwe woningen. Direct voor de gevels, zullen middels een ander type verharding dan de rest van het erf, parkeerruimte worden gerealiseerd. Op deze wijze wordt een scheiding gecreëerd tussen de woningen en het centrale erf, zonder daarvoor opgaande elementen nodig te hebben. Van formele parkeerplaatsen zal geen sprake zijn. Tussen de woonpercelen zullen hagen worden aangeplant; op deze manier zijn schuttingen overbodig en wordt de privacy van de tuinen geborgd. Langs de 'buitenranden' van de woningen zullen verspreid bomen en hagen worden aangeplant. Dit vooral om een duidelijk contrast aan te brengen tussen het woonerf en het aangrenzende, open landschap. Bij het intekenen van de omzomende beplantingen zijn 'doorkijken' vanuit de woningen richting het omliggende landschap behouden. Ter hoogte van het nieuwe hoofdgebouw, is een kleine boomgaard gepland.

Resultaat van de hele inrichting is dat het gehele erf één ruimtelijke eenheid wordt, die zich als een groen eiland in het open landschap bevindt, met de watergang als landschappelijke structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0011.png"

Figuur 11: impressie vrijstaande woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1120-vas2_0012.png"

Figuur 12: impressie halfvrijstaande woningen vanaf het centrale erf

4.3 Beeldkwaliteit

Om te voorkomen dat het nieuwe erf als een stedelijke oplossing ervaren wordt, is het belangrijk om voor de beeldkwaliteit van de nieuwe woningen de kenmerken van een agrarisch erf als uitgangspunt te nemen. Dit betekent dat de gebouwen zich voegen zich in de landelijke omgeving en daaraan ondergeschikt zijn. De bebouwing refereert aan de bestaande agrarische bebouwing in de omgeving.

Het is daarbij van belang een onderscheid te maken tussen het nieuwe hoofdgebouw en de overige. Het hoofdgebouw is herkenbaar als de belangrijkste woning. De nieuwe woningen zijn op te vatten als 'bijgebouwen'. Bijgebouwen op een agrarisch erf zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Dit krijgt vorm door de woningen in schuurachtige volumes onder te brengen. Moderne invullingen van deze traditionele vorm zijn niet uitgesloten. De gebouwen bestaan uit maximaal één laag met een forse kap, ze hebben lage goten en zijn in alle gevallen voorzien van een zadeldak. Er worden bij voorkeur geen dakkapellen gepland, voor lichtinval kan gebruik gemaakt worden van andere middelen. Bovendien worden bergingen inpandig gerealiseerd. De ondergeschikte positie van de 'bijgebouwen' vertaalt zich verder in de positie op het erf en de materialisatie en kleurgebruik. De woningen krijgen een ingetogen uitstraling: gedempte kleuren (gedekte, overwegend donkere tinten) en natuurlijke materialen (baksteen, gebakken dakpannen, hout, riet).

Door de tuinen een groene invulling te geven, passen ze goed in het omliggende landschap. De overgangen tussen openbare ruimte en kavels dient middels een beplanting te worden opgelost. Naar de achterzijde van de kavels is meer openheid mogelijk. Bij de aanplant van groen moet rekening gehouden worden met de doorzichten richting het achterliggende landschap.

4.4 Verkeersontsluiting en parkeren

De verkeersontsluiting zal ongewijzigd blijven: via de weg het Blekemeer. Wel wordt de toegangsweg verlegd. Het parkeren zal op het centrale erf worden opgelost. Daar is ruim voldoende ruimte.

4.5 Volkshuisvesting

De woningen die dit plan mogelijk maakt, zijn opgenomen in het gemeentelijke woningbouwprogramma. Het betreft hier een kleinschalig initiatief in Uddel.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In mei 2011 is door het adviesbureau Van der Poel Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 11105.186, d.d. mei 2011). Dit onderzoek vormt bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. De bovengrond is op een punt licht verontreinigd met minerale olie. De overige bovengrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. De ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Er zijn bij het veldwerk in de bodem van boring 24 plaatjes aangetroffen. Na analyse is vastgesteld dat het om asbest gaat. Daarop is een nader onderzoek naar asbest in de grond uitgevoerd om vast te stellen of het een ernstig geval van bodemverontreiniging betreft. Dit onderzoek is bijlage 2 van de Bijlagen bij de. In het kader van dit onderzoek is verder geen asbest in de bodem aangetroffen.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planlocatie ligt in een landelijk gebied met verspreid liggende woningen en wat bedrijvigheid. Er kan derhalve geen correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype “rustige woonwijk” uitgevoerd worden. Dit plan betreft alleen milieugevoelige functies. Er is hier dus alleen sprake van inwaartse zonering.

Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) is één bedrijf gelegen. Op 10 meter van de planlocatie ligt aan het Blekemeer 29 een recreatiepark. Een recreatiepark valt in milieucategorie 3.1. Zowel op basis van feitelijk gebruik als planologische reservering moet er rekening gehouden worden met een milieuzone van 50 meter. De gewenste woningen zijn ruim buiten deze zone geprojecteerd.

Voor de gewenste functieverandering op de planlocatie kan artikel 14, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) worden toegepast. Dit houdt in dat in dit geval bij functieverandering een minimaal aan te houden afstand van 50 meter geldt tot aan omliggende veehouderijen. De gewenste woningen zijn op ruim meer dan 50 meter afstand geprojecteerd van omliggende veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij is op circa 250 meter van de planlocatie gelegen. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg. Derhalve wordt alleen wegverkeerslawaai beschouwd.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van <keuze: 63/53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage d.d. 31 mei 2011, opgesteld door adviesbureau Alcedo en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van het Blekemeer (de weg) berekend. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting op alle gevels beneden de voorkeursgrenswaarde blijft.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van vier nieuwe woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Nota Milieu veiligheid

In november 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Risicobedrijven

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi of bedrijven die anderszins een veiligheidscontour bezitten die over het plangebied is gelegen. Risicobedrijven vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in het landelijk gebied buiten het dorp Uddel. Het plangebied ligt niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

Door het plangebied loopt de bovenloop van de Hierdense beek. Dit is een A-watergang met keurzone.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone.

Het maaiveldniveau in het plangebeid ligt rond de NAP 26 m. Circa 300 m ten noordoosten van de locatie bevindt zich een peilbuis uit het gemeentelijke grondwatermeetnet. Tijdens de natte seizoenen worden hier ondiepe grondwaterstanden aangetroffen tot net onder maaiveld. Hieruit kan afgeleid worden dat ter plaatse van de locatie periodiek ook hoge grondwaterstanden voor kunnen komen. Voor de nieuwe bebouwing zal hiermee rekening gehouden moeten worden.

Voor de ontwatering gelden de volgende normen:

  • Ontwatering wegen minimaal 0,7 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG);
  • Ontwatering bebouwingen minimaal 0,9 meter boven GHG.

Bij kruipruimteloos bouwen bedraagt de ontwatering 0,7 meter boven de GHG. In verband met de aanwezig natuurwaarden is het niet toegestaan extra ontwateringsmiddelen aan te brengen om het plangebied te ontwikkelen. Bij een te geringe ontwatering kan gekozen worden voor ophoging van de percelen.

Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de ontwikkeling van het perceel zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Door het plangebied loopt de bovenloop van de Hierdense Beek. Het betreft een watergang met beschermde status. Volgens het provinciale functiebeschrijving heeft de watergang een SED-status (Specifieke Ecologische Doelstelling). De inrichting en het beheer van deze watergangen is gericht op het veiligstellen (standstill) en ontwikkelen van de ecologische waarden en het voorkomen van nadelige effecten.

Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt rekening gehouden met deze ecologische waarden. De bestaande watergang wordt ingepast in het plan en door de functieverandering en de aanleg van nieuwe natuur (o.a. langs de beek) worden de ecologische waarden versterkt. Voor de inrichting van de zone direct langs de beek is vooraf afstemming met het waterschap van belang. Voor werkzaamheden in de kernzone van de watergang dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In het plangebied ligt in de beschermingszone rond het Blekemeer, wat is aangewezen als natte landnatuur. Dit plan heeft geen nadelige gevolgen voor het Blekemeer.

5.2.4 Afvoer van hemel- en afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.

Het buitengebied is voorzien van drukriolering. De bestaande woningen zijn aangesloten op de drukriolering. Op de drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten. De drukriolering heeft naar verwachting voldoende capaciteit om het huishoudelijk afvalwater van het totale nieuwe bouwplan af te voeren.

Het regenwater van de daken en percelen moet conform de regelgeving uit de Bouwverordening en de huidige situatie op het eigen perceel worden verwerkt. Dit kan door infiltratie in de bodem via een bovengrondse voorziening (greppel, wadi, sloot). Eventueel kan ook een ondergrondse infiltratievoorziening worden toegepast. Voor een eventuele afvoer naar de beek dient toestemming te worden verleend door het waterschap. Als dit aan de orde is, wordt geadviseerd deze afvoer te leiden via een bodempassage of open greppel.

Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen. Voorbeelden zijn zink en koper.

5.2.5 Watertoets

Uit het voorgaande blijkt dat het plan geen wezenlijk negatieve effecten heeft op de waterhuishouding. In verband met de aanwezigheid van een A-watergang in het plangebied is vooroverleg gevoerd met het waterschap. De resultaten hiervan zijn in deze paragraaf en de planregels verwerkt.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van geplande activiteiten binnen het bestemmingsplan is door Ecologisch Adviesbureau Mulder een quickscan uitgevoerd naar beschermde flora en fauna. Deze quickscan is bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. Op basis van deze quickscan kunnen effecten op (strikt) beschermde soortgroepen (conform bedoeld in de tabellen 2 en 3 van de Flora- en faunawet) grotendeels worden uitgesloten. Geconcludeerd wordt dat effecten op korte termijn, gerelateerd aan deze wet, zich mogelijk nog voor kunnen doen bij het zonder meer ten uitvoer brengen van de geplande sloop van de kapschuur op het perceel. Dit door de daar mogelijk aanwezige broed- en rustplaatsen van vogels. Deze mogelijke negatieve effecten kunnen echter worden gemitigeerd.

5.4 Archeologie

Voor die delen van het plangebied waar de ontwikkelingen concreet zijn is door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek. Dit onderzoek is 5 van de Bijlagen bij. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat, vanwege de verstoring van de bodem in het verleden, bij de realisering van dit plan zeer waarschijnlijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. Het advies dat er geen vervolgonderzoek nodig is, is door de gemeente als selectiebesluit overgenomen.

Dit onderzoek is echter niet voor het gehele plangebied uitgevoerd. Voor de delen die niet bij het onderzoek betrokken zijn blijven de hoge, middelhoge, of lage archeologische verwachtingswaarden intact. Derhalve zijn voor delen van het plangebied in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog. Voor de gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde zal een algemene gebruiksregel worden toegevoegd. Dit betekent dat bij bodemingrepen in deze gebieden van groter dan respectievelijk 50 m2 (hoge verwachting), 100 m2 (middelhoge verwachting) of 1000 m2 (lage verwachting) en dieper dan 35 cm opnieuw een archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd.

5.5 Cultuurhistorie

De tracés van de bovenlopen van de Hierdense beek zijn de enige bijzondere, cultuurhistorische waarden in het plangebied. Door het aanleggen van nieuwe natuur, worden deze lijnen beter herkenbaar gemaakt. Verder is bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de kenmerken van het omliggende landschap.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is op 13 september 2010 een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Blekemeer 26 en 28 Uddel is een ontwikkelingsplan. De toekomstige situatie is uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. De geldende agrarische bestemming met een bouwvlak maakt plaats voor een nieuwe woonbestemming en een nieuwe natuurbestemming.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Natuur

Met de bestemming Natuur wordt in de nieuwe natuur voorzien. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied is gegeven aan het centrale erf en de toegang daartoe vanaf de openbare weg. Beide zaken hebben een verblijfsfunctie en vormen de semi-openbare toegang tot de woningen. De gronden gaan dus niet dienen als tuin of erf bij een van de nieuwe woningen en hebben daarom een eigen bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is niet in gebouwen voorzien.


Wonen

De bestaande woning en de nieuwe woningen hebben de bestemming Wonen gekregen, inclusief de bijbehorende tuinen. Voor de woningen zijn op de plankaart bouwvlakken aangegeven die de posities vastleggen.

Met de bouwaanduiding 'vrijstaand' wordt geregeld dat binnen die bouwvlakken een vrijstaande woning mogelijk is. Met de bouwaanduiding 'twee-aaneen' wordt in de geplande tweekapper voorzien.

Voor de vrijstaande woningen zijn de bouwvlakken vrij ruim getrokken, zodat geen onnodige belemmeringen worden opgeworpen voor het maken van in de omgeving passende bouwvolumes. Om te voorkomen dat bouwvolumes ontstaan die te groot zijn voor de omgeving, in het geval dat (bijna) het hele bouwvlak maximaal wordt benut, is in de regels bepaald dat de woningen niet groter mogen zijn dan 700 m³, conform het gemeentelijke beleid voor woningen in het buitengebied. Voor de tweekappers is het bouwvlak bepalend. Daarvoor geldt geen inhoudsmaat en is het bouwvlak beperkt tot het gedachte bouwvolume.

De goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn geregeld met maatvoeringsaanduidingen op de plankaart. Hierop is in de regels een uitzondering aangebracht in verband met gedachte verbijzonderingen in de architectuur van de woningen. Daardoor wordt de aangegeven goothoogte namelijk overschreden. Middels de uitzondering is bepaald dat dit per woning eenmaal is toegestaan tot een lengte van 5 meter en een goothoogte van 6 meter.

Om te bewerkstelligen dat de woningen ook daadwerkelijk een plek krijgen die grenst aan het erf is daarvoor in de regels een specifieke bepaling opgenomen. Eén gevel van de nieuwe woningen dient te worden gebouwd op de grens van het bouwvlak, die grenst aan de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Dat dient zodanig te gebeuren dat het voor een groot deel om de totale breedte dan wel lengte van de woning gaat.

Bij de woningen is 75 m² aan bijgebouwen toegestaan. Naast het bouwvlak zijn bijgebouwen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'erf'. De begrenzing van die aanduiding zo getrokken dat de bijgebouwen een ondergeschikte positie krijgen ten opzichte van de woningen. Binnen de aanduiding 'erf' zijn ook aan- en uitbouwen bij de woning toegestaan.

Buiten de bouwvlakken en de aanduiding 'erf' heeft de woonbestemming de aanduiding 'tuin' gekregen. Qua bouwwerken zijn hier in principe alleen lage erfafscheidingen toegestaan.

Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden mogelijk gemaakt uit categorie 2 van die lijst. Daarnaast zijn, onder voorwaarden een tweetal recreatieve nevenactiviteiten toegestaan binnen Wonen: een Bed&Breakfast en/of een recreatief rustpunt.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 9.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.

Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, met een dakhelling van minimaal 30 graden en maximaal 60 graden. Deze bepaling geldt niet voor ondergeschikte bouwdelen en voor gebouwen die kleiner zijn dan 75 m².

In lid 9.3 bevat, conform gemeentelijk beleid, een regeling om vrijstaande woningen te mogen splitsen in twee wooneenheden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Een splitsing levert geen extra bouwmogelijkheden op en de uitstraling van één woning moet behouden blijven.

In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen.

In artikel 11 zijn bepalingen over de aanduiding 'overige zone - ecologisch water' opgenomen. De bovenlopen van de Hierdense Beek, langs de noordkant van het plangebied en door het plangebied heen, betreffen SED-watergangen. Ten behoeve van de bescherming hiervan is de regel opgenomen dat, in afwijking van de daar voorkomende bestemming, er uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de HEN-watergang mogen worden opgericht. Op de plankaart is een 5-meterstrook aan weerszijden van de waterlopen opgenomen met deze aanduiding.

Met artikel 12, de gebiedsaanduiding 'overige zone - natte natuur', krijgt de beschermingszone voor natte landnatuur rond het Blekemeer een doorvertaling. Werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden met betrekking tot de waterhuishouding en die effect kunnen hebben op de natte landnatuur zijn aan een vergunningplicht verbonden. Een aantasting van de ecologische kwaliteiten van het Blekemeer wordt hiermeer voorkomen.

De aanwezige openheid van het landschap in het plangebied is een belangrijke kwaliteit van het landschap, die doorontwikkeling voorzien. Met artikel 13 wordt deze openheid beschermd. Het aanbrengen van opgaande beplantingen is hier niet zondermeer mogelijk, maar vergunningplichtig.

In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het concept van dit bestemmingsplan is voorbesproken de provincie Gelderland. Daaruit is gebleken dat de provincie Gelderland het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor dit plan niet nodig achtte. Het plan is niet toegezonden aan de Rijksoverheid aangezien met dit plan geen nationale belangen in het geding zijn. In paragraaf 5.2 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap.

7.3 Totstandkoming plan

Van 26 september 2013 tot en met 6 november 2013 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen is één zienswijze ingediend. De samenvatting en de beoordeling van de zienswijze zijn te vinden in het vaststellingsbesluit bij dit bestemmingsplan.