Plan: | Bellertstraat 16 Beemte Broekland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1115-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Bellertstraat 16 Beemte Broekland
Op het perceel Bellertstraat 16 is een voormalige agrarische bedrijfswoning met agrarische bedrijfsopstallen aanwezig. De bedrijfslocatie is niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden, maar de bedrijfswoning wordt regulier bewoond en er is onder meer een caravanstalling aanwezig. Op de locatie is exclusief de bedrijfswoning 2220 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig.
De eigenaar van het perceel wil gebruik makend van de regeling functieverandering voor voormalige agrarische bedrijfsbebouwing door de bestaande bebouwing te slopen en 6 woningen terug te bouwen. Onder de huidige bestemming heeft het perceel de bestemming agrarische doeleinden. Het initiatief past niet binnen die bestemming waardoor een aanpassing van het bestemmingsplan nodig is om de woningen te kunnen realiseren.
De planlocatie ligt in het noordoosteljk buitengebied van de gemeente Apeldoorn, in een gebied dat bekend staat als Beemte Broekland. In het westen ligt op ongeveer 275 meter afstand het Apeldoorns kanaal en ten oosten bevindt zich op zo'n 700 meter de rijksweg A50.
Figuur 1: ligging in omgeving met plangebied gearceerd weergegeven
Het plangebied wordt slechts gevormd door het perceel Bellertstraat 16. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Apeldoorn, sectie E, nummers 4667, 4389 en 4668. Zie figuur 1 t/m 3 voor de ligging van het plangebied in haar omgeving en figuur 4 voor een luchtfoto van het erf van de bedrijfslocatie Bellertstraat 16 en waarop de agrarische opstallen zijn weergegeven.
Figuur 2: luchtfoto 2015 met ligging plangebied in de omgeving
Figuur 3: luchtfoto 2015 met ligging plangebied in de omgeving
Figuur 4: luchtfoto 2015 van de bedrijfslocatie Bellertstraat 16
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juli 2013.
Het gehele plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Daarmee zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijven. De gebouwen op het perceel zijn gelegen in een bouwvlak van circa 6.800 m2 groot, zie figuur 5 voor de situering van het bouwvlak. Tevens zijn de gebiedsaanduidingen Open landschap en Geluidzone - vliegveld van toepassing en geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog.
De bouw van woningen is met deze bestemmingsregeling op de gronden niet toegestaan. Er is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de functieverandering mogelijk te maken.
Figuur 5: situering bouwvlak in bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost
Figuur 6 geeft een uitsnede van de plankaart van bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost. Uit deze figuur kunnen de bestemmingen worden afgelezen die op omliggende gronden van toepassing zijn. Hieruit blijkt dat de gronden in de omgeving hoofdzakelijk zijn bestemd voor agrarische doeleinden met in het gebied verspreid liggende woonbestemmingen. De bebouwing concentreert zich hoofdzakelijk binnen de bestemmingsvlakken van de woonbestemmingen en binnen de bouwvlakken van enkele agrarische bedrijven.
Figuur 6: omliggende bestemmingen bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost
De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht en afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld in 2012, formuleert het kabinet zijn ambities. Onder andere wordt in de visie gesteld dat:
In 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
In de Omgevingsvisie wordt het plangebied, voorzover voor de ontwikkeling relevant, deels aangewezen als onderdeel van Nationaal Landschap. Het gaat dan om nationaal landschap de Veluwe. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom speciale aandacht. Deze cultuurhistorische landschappen zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend zijn de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. De ontstaansgeschiedenis van het landschap is hier nog leesbaar.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening, die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.
Figuur 7: kaartuitsnede Nationaal Landschap Veluwe
In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.
Wonen (artikel 2.2.1.1)
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Toetsing
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering passen ook de woningen waarin dit plan voorziet. Zie ook paragraaf 2.5.
Nationaal landschap (artikel 2.7.4.2)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en (buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.
Toetsing
Dit plan leidt tot minder bebouwing op het perceel. Een aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap is niet aan de orde.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Figuur 5: Structuurvisie buitenstad
In november 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Woningbouwprogramma 2010-2029. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In het Woningbouwprogramma 2012-2019 is per dorp/deelgebied, dus ook voor Beemte Broekland, het woningbouwprogramma bepaald. Dit bestemmingsplan voegt zes woningen toe aan de gemeente. Deze woningen zijn opgenomen in het voornoemde programma. Meer specifiek vallen deze woningen onder de in het programma opgenomen categorie Kleine initiatieven Beemte Broekland.
De spelregels voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan Gelderland 2005 worden daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Het plangebied ligt in de zone rond de stad Apeldoorn. In die zone is hergebruik voor wonen, overeenkomstig het streekplan, toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning). Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad kennisgenomen van de notitie 'Wonen in het landelijk gebied Apeldoorn'. In deze notitie is de uitvoering van het functieveranderingsbeleid, zoals toegelicht in paragraaf 2.6, geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan heeft de raad besloten een striktere toepassing van het functieveranderingsbeleid voor te staan. Bij functieverandering naar wonen geldt sindsdien, voor die toepassing van het beleid het volgende uitgangspunt:
Het toepassen van maatwerk op grond van de (ruimtelijke) kwaliteiten van een gebied, met een maximum van twee woningen. Daar waar aantoonbaar sprake is van een versterking van de (ruimtelijke) kwaliteiten kan meer ruimte geboden worden, tot een maximum van 50% van het voormalig agrarisch bebouwd oppervlak. Het te slopen of her te gebruiken oppervlak bedraagt minimaal 500m².
Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m².
Onderhavig plan is de uitkomst van het initiatief van de eigenaar om tot functieverandering van de bedrijfslocatie over te gaan, dat in 2010 is gestart. Het heeft enkele jaren gekost om tot een goed uitgewerkt ruimtelijk en functioneel ontwerp te komen en dat tevens o.a. financieel uitvoerbaar is. Het startmoment van het project ligt ruim voordat tot de hierboven beschreven, aangescherpte toepassing van het beleid werd overgegaan. Daarom is in dit plan niet uitgegaan van een (standaard)maximum van twee woningen.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het licht van de gemeentelijke woningbouwprogrammering is vast komen te staan dat er nog maar beperkt ruimte is voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Dat terwijl een deel van de beschikbare ruimte in de programmering ingevuld is met plannen, waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is, maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt tot uitvoering komen, geldt nu in principe een realisatietermijn van drie jaar voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Na de termijn en als de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn, dienen burgemeester en wethouders te overwegen om het bestemmingsplan te wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen. Vervolgens kan de programmatische ruimte die daarbij vrij komt, worden aangewend worden voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat aan een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling wordt begonnen, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente. De privaatrechtelijke grondexploitatieovereenkomst is echter reeds voorafgaand aan dit beleid gesloten. Om deze reden heeft dit beleid geen verdere gevolgen voor de planontwikkeling.
De locatie ligt in het noordoostelijk buitengebied van Apeldoorn. Dit gebied is relatief laat ontgonnen en wordt gekenmerkt door een rationele verkaveling, vaak in slagen. Het is een nat gebied en dat is te zien aan de hoeveelheid sloten die de kavels afwisselen. Vroeger kende het gebied veel kavelgrensbeplantingen in de vorm van knotbomen en hagen. Deze zijn in de loop van de tijd grotendeels verdwenen als gevolg van efficiëntere bedrijfsvoering in de landbouw. Daardoor is het nu een relatief open gebied.
Het huidige erf ligt op twee slagen (langgerekte percelen). Het erf is ooit begonnen op het zuidelijk deel en is door schaalvergroting uitgegroeid tot het erf van de huidige omvang. De oorspronkelijke scheidende sloot is ter hoogte van het erf gedempt.
Het huidige erf kent diverse gebouwen die min of meer ortogonaal ten opzichte van elkaar staan. De kavelrichting ligt hier net niet haaks op de ontsluitingsweg. De bebouwing op het erf richt zich op de kavelrichting en staat dus niet haaks op de weg.
Zie daarnaast het voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen als Bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting.
De bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komen een zestal woningen. Deze zijn zo gepositioneerd dat vanaf de weg gezien gerefereerd wordt aan de grotere stalvolumes. De bebouwing richt zich nu ook op de kavelrichting en komt dus net niet haaks op de ontsluitingsweg te staan. De bestaande bedrijfswoning zal vervangen worden door een nieuwe. De andere, toe te voegen woningen zijn in beeld ondergeschikt aan de hoofdwoning en dat refereert aan de oorspronkelijke agrarische opzet.
De bijgebouwen zijn deels geclusterd en voor het overige in de woningen geïntegreerd waardoor het gehele bebouwingsbeeld rustig zal zijn. Het erf krijgt een rationele inrichting waarbinnen de verschillende functies (tuinen, parkeren) informeel georganiseerd zijn.
De landschappelijke inpassing van het geheel is eenvoudig en gebiedseigen. De perceelsranden worden aangezet met gebiedseigen beplanting zoals elzen en knotwilgen. Aan de voorzijde van het erf wordt een boomgaard aangeplant die het beeld vanaf de weg zal bepalen. Met hagen wordt de interne verdeling vormgegeven.
Zie daarnaast het voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen als Bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken moeten recent zijn (de bodem en het grondwater moet minimaal onderzocht zijn op het nieuwe stoffen pakket).
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Door Hunneman Milieu - advies is een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (d.d. 28 mei 2015). De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de Toelichting. Uit het rapport blijkt dat de bodem geschikt is te maken voor het beoogde gebruik. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is het uitvoeren van een nader asbestonderzoek nodig waarbij nader wordt ingegaan op de verhoogde gehalten aan asbest in de contactzone zoals blijkt uit de rapportage d.d. 28 mei 2015. Gelet op de bevindingen in het rapport zijn er geen aanwijzingen voor een mogelijk noodzakelijke sanering met dermate hoge kosten dat daardoor het financiele resultaat van de grondexploitatie onder druk komt te staan. Dit mede gelet op het bouwplan dat uitgaat van de herbouw van de bedrijfswoning als reguliere woning en waarbij tevens 6 reguliere woningen aan de locatie worden toegevoegd. Derhalve kunnen eventueel noodzakelijke saneringskosten in de exploitatie verdeeld worden over 7 woningen. Er zijn geen belemmeringen voor een bestemmingsplanwijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aangezien er alleen milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt is alleen inwaartse zonering relevant. Binnen 200 meter zijn echter geen milieubelastende functies/bedrijven gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Zodoende vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het plan.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Verder dient rekening te worden gehouden met vliegtuiglawaai op grond van de Wet luchtvaart. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en vliegveld Teuge en daarom dient inzicht te worden gegeven in de invloed van de verkeerswegen en het vliegverkeer op het plan.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Bellertstraat en de Broeklanderweg. De geluidsbelasting vanwege deze wegen is berekend en de uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in de rapportage Akoestisch onderzoek Woningen Bellerstraat 16 Beemte Broekland d.d. 4 mei 2015, opgenomen als Bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Cumulatief is de geluidbelasting lager dan 53 dB en zodoende is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het plan heeft een dusdanig geringe verkeerstoename tot gevolg dat deze verkeertoename niet hoorbaar is en niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.
Luchtvaartlawaai
Ten aanzien van vlieglawaai wordt geconcludeerd dat het plangebied, volgens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (BGKL), in zijn geheel is gelegen tussen de 47 en 57 BKL-contouren van het vliegveld Teuge. Gelet op de recent in werking getreden Omzettingsregeling, is het BGKL komen te vervallen en zijn op de verbeelding de BKL-zones van 47- en 57-BKL als gebiedsaanduidingen opgenomen. Volgens het BGKL, geldt dat woningbouw in de 47 BKL-contour alleen mogelijk is mits er wordt voldaan aan één van onderstaande ontheffingscriteria:
In de nieuwe wetgeving (waaronder het luchthavenbesluit) wordt gerekend met Lden contouren. Vervolgens is door Adecs een concept 'berekeningsrapport geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit Teuge' ten behoeve van het luchthavenbesluit opgesteld waarin ook de 56 dB Lden contour is bepaald. Binnen deze contour is woningbouw niet toegestaan. Buiten de contour geldt geen specifiek ruimtelijk regime.
Onderzoeksresultaten luchtvaartlawaai
Het plangebied is gelegen buiten de 56 dB Lden contour. Hierdoor geldt geen specifiek ruimtelijk regime. Daarnaast voldoet het plan aan de eerder van toepassing zijnde ontheffingscriteria. Er zijn zodoende geen beperkingen ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van 6 nieuwe woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Nota Milieu veiligheid
In november 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Op basis van het Registratiebesluit externe veiligheid en de ministeriële regeling provinciale risicokaart moet het bevoegde gezag risicobronnen vermelden op de risicokaart met de daarbij horende relevante risicocontouren. Voor transportroutes geldt dat de geldende invloedsgebieden (nog) niet op de risicokaart staan vermeld. Figuur 1 geeft een overzicht van de planlocatie in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij de planlocatie.
Figuur 1 Risicobronnen nabij planlocatie
Uit figuur 1 blijkt dat binnen/nabij het plangebied 2 risicobronnen zijn gelegen te weten de Hogedrukaardgasleiding N-556-73 en de Rijksweg A50. Er zijn in de nabijheid geen stationaire risicobronnen aanwezig.
Hogedrukaardgastransportleiding N-556-73
De buisleiding heeft de volgende parameters:
Buisleiding | Diameter (inch) | Werkdruk (bar) | Invloedsgebied (m) |
N 556-73 | 8 | 40 | 95 |
Het invloedsgebied van deze hogedrukaardgasleiding bedraagt 95 meter. Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het invloedsgebied. Hierdoor moet het plan worden getoetst aan het plaatsgebonden risico van de buisleiding en het groepsrisico van de buisleiding moet worden berekend en zonodig verantwoord. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet worden gerealiseerd binnen de contour van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De risico's zijn berekend met het softwareprogramma Carola en zijn opgenomen als Bijlage 3 van de bijlage bij de Toelichting.
Uit de risicoberekening volgt dat het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar is gelegen op de buisleiding. Het plaatsgebonden risico geeft derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. Verder blijkt dat er geen sprake is van een groepsrisico ten gevolge van de aanwezigheid van de buisleiding nabij de planlocatie. De Fn-curve voor het groepsrisico blijft leeg. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de planontwikkeling niet toe. Wel wordt in het plan rekening gehouden met een belemmeringenstrook van de buisleiding van 4 meter aan weerszijden van de buisleiding. Binnen deze zone is het niet toegestaan bouwwerken op te richten.
A50
De A50 is op meer dan 200 meter van het plangebied gelegen. Het plan ligt wel in het invloedsgebied van de A50. Het plan laat geen objecten toe voor verminderd zelfredzame personen en zodoende is er sprake van een standaard externe veiligheidssituatie.
Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit voor het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten buiten de 200 meter vanaf een transportroute, maar binnen het invloedsgebied vanaf de transportroute, ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
De commandant van de veiligheidsregio dient te adviseren over de mogelijkheden voor het voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Gezien de afwezigheid van een groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen.
Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen ligt is een wolkbrandexplosie. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De nieuwbouw is voorzien van isolatie tegen het binnendringen van toxische gassen en van een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Er zijn geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten in of nabij het plangebied.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de voorgaande paragrafen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het perceel Bellertstraat 16 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,55 hectare groot. Het plangebied bevindt zich binnen de Keurzone van een A-watergang, maar niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het omgevingsvisie heeft aangegeven.
Er zijn in het plangebied geen relevante grondwatergegevens beschikbaar. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Indien blijkt dat de grondwaterstanden hoger zijn dan de ontwateringsnormen zullen passende maatregelen genomen moeten worden (ophogen / kruipruimteloos bouwen) opdat het plan grondwaterneutraal kan worden ontwikkeld.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater of waterafhankelijke natuur aanwezig. Binnen de nieuwe ontwikkelingen zal ook geen nieuw oppervlaktewater worden gecreëerd.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een A-watergang. Indien hierop hemelwater wordt afgevoerd stelt waterschap Vallei en Veluwe hier mogelijk aanvullende eisen aan.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
In dit plangebied wordt het hemelwater geïnfiltreerd in voorzieningen met een minimale inhoud van 20mm.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke vuilwaterriool. Het bestaande drukriool in de Bellertstraat heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van deze nieuwbouw.
In september 2015 zijn bovenstaande uitgangspunten afgestemd met waterschap Vallei en Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone). Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Dit is niet het geval. Het plangebied ligt buiten Natura-2000 gebied en buiten het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet. Met het plan wordt er geen bestemming Bos of Natuur aangetast en dus gelden er geen compensatieregels.
Ten behoeve van de geplande activiteiten binnen het bestemmingsplan is door de gemeente Apeldoorn een quickscan uitgevoerd. Het doel hiervan was om vast te stellen of in te schatten of er sprake is van beschermde gebieden, beschermde planten of diersoorten, en wat het (mogelijke) effect van de voorgenomen plannen of handelingen daarop is. Deze quickscan is opgenomen als bijlage 5 van de Bijlagen bij de Toelichting. Op basis van deze quickscan heeft er vervolgonderzoek plaatsgevonden naar huismussen en vleermuizen. De rapportage van dit vervolgonderzoek is opgenomen als Bijlage 6 van de Bijlagen bij de. Uit de quickscan en het vervolgonderzoek blijkt dat zowel de Flora- en faunawet als de Natuurbeschermingswet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Voor het (tijdelijk) wegnemen of verstoren van nestplaatsen van Huismus moet een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden aangevraagd en dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen zoals genoemd in Bijlage 6 van de Bijlagen bij.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Het plangebied ligt volgens deze kaart gedeeltelijk in een zone met lage archeologische verwachting en gedeeltelijk in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Lage archeologische verwachting
In deze zone geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen vanaf respectievelijk 2500 m² en dieper dan 35 cm. Dit plan maakt geen bodemingrepen mogelijk die groter zijn dan 2500 m². Archeologische onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt een aanduiding opgenomen 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde'. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk of andere werkzaamheden waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Hoge archeologische verwachting
In deze zone geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen vanaf 500 m2 en dieper dan 35 cm onder het AHN2-maaiveld. In het bestemmingsplan wordt een aanduiding opgenomen 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde'. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk of andere werkzaamheden waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
In het plangebied zijn geen bijzondere, cultuurhistorische waarden aanwezig waarmee in de planvorming rekening gehouden dient te worden. Monumenten zijn eveneens niet aanwezig. Wel is in het specifiek voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan de ontstaansgeschiedenis en de gebiedskenmerken in beeld gebracht. Op basis van deze analyse is vervolgens het inrichtingsplan tot stand gekomen. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1 van de Bijlagen bij de.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De locatie is reeds in eigendom van de initiatiefnemers. Met de bouw of anderszins zijn geen dermate hoge kosten gemoeid op basis waarvan verondersteld zou moeten worden dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Bellertstraat 16 Beemte Broekland is een ontwikkelingsplan. De toekomstige situatie is uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. De geldende agrarische bestemming met een bouwvlak maakt plaats voor nieuwe woonbestemmingen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch
Het gedeelte van het plangebied dat een agrarisch gebruik houdt, behoudt de bestemming Agrarisch. Deze bestemming is materieel gelijk aan de huidige bestemming met dien verstande dat het bouwvlak ter plaatse is verwijderd.
Groen - Landschapselement
Het gedeelte van het plangebied waar de boomgaard is gepland, heeft de bestemming Groen - Landschapselement gekregen. Door deze specifieke bestemming op te nemen wordt er geborgd dat het stedebouwkundige plan / inrichtingsplan als zodanig wordt uitgevoerd. Dit aangezien met deze bestemming een inrichting ten behoeve van bijvoorbeeld een gebruik als tuin of parkeerfunctie niet is toegestaan. Dit wordt nog eens versterkt door de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in de bestemming Wonen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt het gebruik van gebouwen ten behoeve van de woonfunctie strafbaar gesteld wanneer de gronden ter plaatse van de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Groen - Landschapselement, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het opgestelde inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels. Een uitzondering is gemaakt voor het eerste jaar dat de gebouwen worden gebruikt voor de woonfunctie. Dit om het bouwproces niet onnodig te frustreren. Zie ook de uitleg van de bestemming Wonen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan het centrale erf en de toegang daartoe vanaf de openbare weg. Beide zaken hebben een verblijfsfunctie en vormen de semi-openbare toegang tot de woningen. De gronden gaan dus niet dienen als tuin of erf bij een van de nieuwe woningen en hebben daarom een eigen bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is niet in gebouwen voorzien.
Wonen
De bestaande woning en de nieuwe woningen hebben de bestemming Wonen gekregen, inclusief de bijbehorende tuinen. Voor de woningen zijn op de plankaart bouwvlakken aangegeven die de posities vastleggen.
Binnen de bouwvlakken zijn vrijstaande woningen toegestaan. Hierin wordt voorzien middels de aanduiding 'vrijstaand'. Hieraan is gekoppeld dat, conform bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost, een maximale inhoudsmaat van 700 m³ geldt. De maximale bouw- en goothoogte zijn op de plankaart aangeduid. Voor de hele woonbestemming in het plangebied geldt dat aan bijgebouwen maximaal 440 m² is toegestaan, dit in afwijking van de gebruikelijke systematiek om het oppervlak aan bijgebouwen vast te leggen per woning. Hiermee kan er een groot bijgebouw worden gerealiseerd waarmee het stedebouwkundige plan gerealiseerd kan worden en waarmee voldaan kan worden aan de voorwaarden van het functieveranderingsbeleid, ergo de maximaal 50% terugbouwregeling. De gedachte achter het stedebouwkunidge plan is om het aantal verspreid liggende bijgebouwen in het plangebied te beperken. Bij elke woning is er sowieso ook ruimte om vergunningvrij bijgebouwen te realiseren zodat elke woning hoe dan ook de mogelijkheid heeft om over bijgebouwen te beschikken. De woonbestemmingen hebben een kleine maat om onder andere de oppervlakte vergunningvrije bouwwerken binnen de perken te houden zoals in het stedebouwkundige plan is beoogd.
Om de landschappelijke inpassing te borgen die met het inrichtingsplan wordt beoogd, is een specifieke gebruiksregel in de bestemming opgenomen waardoor het gebruik van gebouwen ten behoeve van de woonfunctie strafbaar is wanneer de gronden ter plaatse van de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Groen - Landschapselement, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen niet zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het opgestelde inrichtingsplan. Zie ook de uitleg van de bestemming Groen - Landschapselement. Om toch een bepaalde mate van flexibiliteit te bieden in de inrichting, is een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen om een andere inrichting toe te staan dan in het inrichtingsplan is aangegeven. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als er een wens is voor de aanplant van andere soorten dan in het inrichtingsplan is aangegeven en er geen redenen zich voordoen die zich daartegen verzetten.
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden mogelijk gemaakt uit categorie 2 van die lijst. Daarnaast zijn bij de, onder voorwaarden een tweetal recreatieve nevenactiviteiten toegestaan binnen Wonen: een Bed&Breakfast en/of een recreatief rustpunt.
Leiding - Gas
Binnen het plangebied ligt de hogedrukaardgasleiding N-556-73 met de volgende parameters:
Buisleiding | Diameter (inch) | Werkdruk (bar) | Invloedsgebied (m) |
N 556-73 | 8 | 40 | 95 |
Voor deze buisleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de buisleiding. Daarvoor is de dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. Binnen deze zone is het niet toegestaan bouwwerken op te richten. Tevens is er voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde een omgevingsvergunning nodig in die gevallen zoals omschreven in de tabel van Artikel 19 van de regels.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 9.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.
Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien. Deze bepaling geldt niet voor ondergeschikte bouwdelen en voor gebouwen die kleiner zijn dan 75 m².
In lid 9.3 bevat, conform gemeentelijk beleid, een regeling om woningen te mogen splitsen in twee wooneenheden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Deze bepaling geldt alleen voor de bestaande woning in het plangebied die wordt herbouwd. Een splitsing levert geen extra bouwmogelijkheden op en de uitstraling van één woning moet behouden blijven.
In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen.
In artikel 17 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 18 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Op 21 juli 2015 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden in dorpshuis Ons Huus. Tijdens deze bijeenkomst is het bouwplan aan omwonenden en overige geinteresseerden gepresenteerd met de mogelijkheid om op het plan een reactie te geven. Deze bijeenkomst is door enkele tientallen personen bezocht, waaronder direct omwonenden. Tijdens en naar aanleiding van de bijeenkomst zijn er geen bezwaren tegen het plan naar voren zijn gekomen.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. In paragraaf 4.2 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap. Over het bouwplan is contact gezocht met de Gasunie vanwege de ligging van het bouwplan nabij een hogedruk aardgas leiding. Hierbij zijn geen belemmererende aspecten naar voren gekomen die de planontwikkeling in de weg staan. Ten aanzien van het aspect veiligheid is het plan neergelegd bij de VNOG ter advisering/beoordeling. Hierop is geen reactie gekomen.