Plan: | Deventerstraat 214 en 218 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1113-onh1 |
De planlocatie Deventerstraat 214 en 218 ligt volgens de gemeentelijke archelogische beleidskaart 2006 binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch bureauonderzoek verplicht is. Afhankelijk hiervan kan een veldonderzoek verplicht worden gesteld. Concreet betekent dit dat voor de geplande werkzaamheden in het plangebied, te weten het bouwen van twee huizen en bijgebouwen, een archeologisch onderzoek nodig is. Dit onderzoek kan er het beste als volgt uitzien: bureauonderzoek en een verkennend bodemonderzoek om de bodemopbouw en intactheid van de bodem te onderzoeken.
Afbeelding 5 - uitsnede beleidskaart archeologie 2006
Plangebied
Apeldoorn ontleent haar karakter aan de vorming van de stuwwal in de voorlaatste ijstijd (het Saalien). De stuwwal is het resultaat van een eeuwenlange stuwing van de bodem door het landijs. Dit landijs kon een dikte bereiken van meer dan 200 meter en dit verklaart dan ook de kracht die ontwikkeld moet zijn om deze stuwwal op te werpen. De stuwwal zelf kent een maximale hoogte van meer dan 90 meter. In de laatste ijstijd (het Weichselien) heeft het landijs Nederland niet bereikt. In deze periode heeft het klimaat een flucturerend verloop, waarbij koude en iets warmere perioden elkaar afwisselen. Vooral tijdens koude perioden waar vegetatie nagenoeg ontbreekt en de bodem bijna permanent bevroren is heeft veel erosie plaatsgevonden. Door erosie langs de hellingen van de stuwwal ontstaan aan de monding van erosiedalen uitgestrekte daluitspoelingswaaiers. Op deze daluitspoelingswaaiers is in een koude periode aan het einde van het Wechselien door de wind en de afwezigheid van vegetatie dekzand afgezet (Jong Dekzand). Deze Jonge Dekzanden komen veel voor op de daluispoelingswaaiers ten westen van Apeldoorn. In het dekzandgebied heeft zich tijdens het Holoceen steeds meer vegetatie ontwikkeld en kwam voorlopig een einde aan grootschalige erosie- en sedimentatieprocessen in het stuwwallenlandschap. Pas vanaf de late middeleeuwen zijn delen van het dekzandlandschap weer gaan stuiven door intensief gebruik van landbouwgronden en ontbossing.
Het plangebied Deventerstraat 214 en 218 ligt geomorfologisch gezien op een dekzandvlakte of -laagte op helling- en daluitspoelingswaaierafzettingen (code Y21/Hn21g). Over het algemeen zijn dekzandvlakten en -laagten ongeschikt of minder geschikt voor bewoning door de lage ligging en daardoor vaak natte omstandigheden. De dekzandvlakte waar het plangebied in is gelegen is echter relatief hooggelegen en kent hierdoor een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
In de omgeving van het plangebied zijn geen vondstmeldingen of waarnemingen bekend (straal circa 1 km). Op circa 900 meter ten noordoosten is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in 2006, hierbij zijn geen aanwijzingen voor archeologische resten aangetroffen.