Plan: | De Voorwaarts |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1035-onh1 |
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Algemeen
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan vijf jaar zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. In de fase van vergunningverlening bijvoorbeeld ten behoeve van bouwactiviteiten vormt het bodemonderzoek tevens onderdeel van de omgevingsvergunning. In deze fase mogen de bodemonderzoeken wettelijk niet ouder zijn dan vijf jaar.
De gemeente Apeldoorn vormt het bevoegd gezag inzake het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoek bodem
De resultatenvan het bodemonderzoek zijn over drie bijlagen verspreid. Het onderzoek in het gebied Barnewinkel, uitgevoerd in 2000 is opgenomen in Bijlage toelichting 17 De Voorwaarts (2002) in Bijlage toelichting 18 en de bodemsituatie ter plaatse van de voormalige voetbalvelden (2005), is beschreven in Bijlage toelichting 19.
Conclusie
De onderzoeken zijn ouder dan 5 jaar maar gelet op het meest recente gebruik is de bodem onverdacht op bodemverontreiniging. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Onderzoek milieuzonering
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies (bijvoorbeeld woningen). De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Pas nadat bekend is bijvoorbeeld tijdens de fase van vergunningverlening welke activiteiten concreet worden ontwikkeld, kan de daadwerkelijk milieubelasting worden uitgerekend. Voor het reeds gerealiseerde Omnisportcentrum is de omgevingsvergunning maatgevend voor het toepassen van milieuzonering. De richtafstanden geven de ondergrens voor de afstand tussen de milieubelastende functie(s) en de gevels van een milieugevoelige functie in de omgeving daarvan.
De gevoeligheid van een gebied voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van de aard van het stadsdeel waarin deze activiteit speelt. De richtafstandenlijst is afgestemd op een “rustige woonwijk”. Dit is een woonwijk die gebaseerd is op principe van functiescheiding (alleen wijkgebonden voorzieningen) en weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van omgevingstype “gemengd gebied” (grotere interne onrust) kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect "gevaar": de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de relatie tussen milieucategorie en de richtafstanden voor twee typen woongebieden (zie tabel 5.1).
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming zich kunnen vestigen.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied worden geen nieuwe gevoelige functies (wonen) mogelijk gemaakt. Er is daarom alleen sprake van uitwaartse zonering.
Gemengd - 1
In dit plan wordt nu binnen de bestemming 'Gemengd - 1' grootschalige detailhandel, leisure, kantoren en/of zakelijke dienstverlening, horeca en maatschappelijke voorzieningen. De milieuzoneringsafstanden die bij deze functies horen bedragen maximaal 50 meter. De feitelijke afstand tussen deze functies en de binnen en buiten het plangebied gelegen gevoelige bestemmingen is overal groter dan 50 meter.
Transferium
Voor een autoparkeerterrein van deze omvang geldt een maximale milieuzoneringsafstand van 30 meter voor geluidsaspecten. Binnen deze afstand zijn geen gevoelige bestemmingen gelegen.
Omnisportcentrum
Het Omnisportcentrum is reeds gerealiseerd en planologisch geregeld. Vanwege de omvang en impact wordt in dit plan ingegaan op de milieuzoneringsaspecten van deze functie. De toegestane geluidbelasting van het Omnisportcentrum en de bijbehorende skeeler- en schaatsbaan is vastgelegd in respectievelijk de omgevingsvergunningen van 13 augustus 2008 en 8 juli 2010.
De geluidsnormen zijn gebaseerd op de “Handleiding industrielawaai en vergunningverlenning” (1998) De grenswaarde voor industrielawaar zoals gehanteerd in in de handleiding zijn in onderstaande tabel weergegeven (zie tabel 5.2).
Tabel 5.2. Toetsingskader industrielawaai
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau indB(A) | Maximaal geluidsniveau in dB(A) | |
Industrielawaai | Dag: 50 Avond: 45 Nacht: 40 |
Dag: 70 Avond: 65 Nacht: 60 |
In het MER 2009 is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie van het Omnisportcentrum zoals beschreven in de aanvraag om omgevingsvergunning en de daarop gebaseerde omgevingsvergunning. Op basis hiervan is de geluidbelasting berekend. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevels van woningen in de omgeving.
In het Omnisportcentrum worden behalve sportevenementen naar verwachting ook concerten georganiseerd. De geluidemissie van een concert is als maatgevend voor de incidentele bedrijfssituatie beschouwd. Hierbij zijn de volgende aannamen gedaan: het concert eindigt voor 23.00 uur en het equivalente binnengeluidsniveau bedraagt maximaal 98 dB(A). De incidentele situatie mag volgens de onherroepelijke omgevingsvergunning d.d. 13 augustus 2008 maximaal 12 keer per jaar voorkomen.
Uit de berekening blijkt dat tengevolge van de incidentele activiteiten op de gevels van enkele dichtbij gelegen woningen in Groot Schuylenburg een geluidbelasting kan optreden variërend van 49 dB(A) tot aan een maximum van 61 dB(A) gedurende de avondperiode. Het betreft de woning aan De Voorwaarts 10 en 12 (49 dB(A)) en Appelvink 78 (61 dB(A)).
De maximaal te verwachten geluidbelasting van 61 dB(A) als gevolg van incidentele activiteiten wordt gezien de lage frequentie waarin dit zich voordoet aanvaardbaar geacht. Dit is ook vastgelegd in de rechtens onherroepelijke Omgevingsvergunningen voor het Omnisportcentrum.
Overige functies
De afstand tussen de overige reeds gerealiseerde functies in het plangebied en gevoelige bestemmingen binnen en buiten het plangebied is in alle gevallen voldoende groot en voldoet aan de geldende milieuzoneringsafstanden. Tussen de milieubelastende functies welke zijn en/of worden toegestaan in het bestemmingsplan en omliggende milieugevoelige objecten is voldoende ruimtelijke scheiding gecreëerd, waardoor het niet aannemelijk is dat hinder zal ontstaan voor omwonenden van het plangebied De Voorwaarts.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de feitelijke invloed van de concreet gevestigde en de te vestigen functies geen hinder veroorzaken voor nabij gelegen milieugevoelige objecten. Er is sprake van voldoende ruimtelijke scheiding tussen de aanwezige en geplande functies en de omliggende milieugevoelige objecten.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in drie geluidbronnen waarmee bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden: wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. De Voorwaarts ligt binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en spoorwegen. Er zijn geen gezoneerde industrieterreinen in de nabijheid gelegen. Daarom wordt hier alleen het weg- en railverkeer beschouwd.
Wegverkeer
In het plangebied worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt. De nieuwe verbindingsweg van en naar het transferium is reeds geregeld in Bestemmingsplan 'Barnewinkel naast nr.13'. Wel vindt er een reconstructie plaats van bestaande wegen: Zutphensestraat, Laan van Erica en Laan van Osseveld.
Reconstructie van een bestaande weg
Voor geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een te wijzigen weg moet onderzocht worden of er sprake is van “reconstructie” van die weg zoals dat is gedefinieerd in de Wet geluidhinder. Er is sprake van een reconstructie indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstige maatgevende jaar, zonder geluidbeperkende maatregelen, met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. Voor het toekomstige maatgevende jaar wordt het tiende jaar na de wijziging aangehouden.
De voorkeursgrenswaarde bij een reconstructie is bepaald in artikel 100 van de Wet geluidhinder. Het betreft de laagste waarde van de geluidbelasting één jaar voor de wijziging en de eventueel eerder vastgestelde hogere waarde. Als er geen hogere waarde is vastgesteld geldt de heersende waarde. Als de heersende waarde lager is dan 48 dB dan geldt 48 dB als voorkeursgrenswaarde.
Indien sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder moeten geluidreducerende maatregelen onderzocht worden. Het doel daarbij is om de toekomstige geluidbelasting zoveel mogelijk terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Daarbij wordt het eerst gekeken naar maatregelen bij de bron (stiller wegdek) en vervolgens naar maatregelen in de overdracht (geluidsschermen of –wallen).
In situaties waarin de toepassing van geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, is ontheffing mogelijk mits de toename niet meer dan 5 dB bedraagt. Verder moet worden voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde. Voor woningen in stedelijk gebied geldt 63 of 68 dB, afhankelijk van de situatie.
Onderzoek wegverkeer
De ontwikkeling in het verkeersgeluid is vastgelegd in een separate rapportage opgesteld door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. (rapportnummer V.2010.0507.00.R002 d.d. 1 juli 2011). Deze rapportage maakt onderdeel uit van de onderhavige toelichting (zie Bijlage
toelichting 20).
In deze akoestische rapportage zijn de geluidsbelastingen ten gevolge van de reconstructie van de Zutphensestraat, Laan van Erica en Laan van Osseveld berekend. De reconstructie van deze wegen is voorzien in 2014. Er is daarom onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting één jaar voor de reconstructie (2013), en tien jaar na de reconstructie (2024). Ook is van alle relevante woningen geïnventariseerd of er eerder hogere waarden zijn vastgesteld. Met de berekende geluidsbelasting voor 2013, een eventueel verleende hogere waarde en de ondergrens van 48 dB is per woning een toetswaarde bepaald. Deze is vergeleken met de berekende geluidsbelasting voor 2024, 10 jaar ná de reconstructie. Voor veel woningen langs de Zutphensestraat en Laan van Osseveld is sprake van een verhoging van 2 dB of meer. Bij de Laan van Osseveld betreft dit een verhoging ten opzichte van de in 1992 verleende hogere waarde en niet ten opzichte van de situatie in 2013. Voor meerdere nieuw te realiseren woningen binnen het plan Groot Zonnehoeve zijn in mei 2011 hogere waarden vastgesteld (ontwerp) en ook ten opzichte van deze hogere waarden treedt een verhoging op van 2 dB of meer. Hierdoor is er sprake van een reconstructie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Er is onderzocht hoe deze verhoging ongedaan kan worden gemaakt. Voor de Zutphensestraat en de woningen langs deze weg is uitgegaan van de toepassing van stil asfalt in combinatie met een laag scherm. Met deze geluidbeperkende maatregelen is opnieuw een berekening gemaakt. Met deze maatregelen kan de overschrijding van de toetswaarde en verhoging ongedaan worden gemaakt. Hierdoor is voor geen enkele woning langs de Zutphensestraat een hogere waarde nodig. Voor de Laan van Osseveld/Laan van Erica biedt stil asfalt onvoldoende soelaas. Ook een laag scherm (als extra maatregel) heeft geen effect op de overschrijding/verhoging.
Voor de woningen langs de Laan van Osseveld/Laan van Erica dient dan ook een hogere waarde te worden vastgesteld. Deze procedure zal tegelijk met de procedure voor het ontwerp bestemmingsplan worden gestart.
Railverkeer
Op grond van de Wet geluidhinder hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Apeldoorn-Zutphen heeft een geluidzone van 100 meter evenals het traject Apeldoorn - Deventer. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht worden genomen.
In het plangebied zijn geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd, waardoor er geen nader onderzoek naar spoorweglawaai nodig is.
Algemeen
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de grenswaarden voor de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Apeldoorn al jaren voldaan. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitoringsrapporten over luchtkwaliteit.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Indien de voorgenomen ontwikkeling wel in betekenende mate bijdraagt én de grenswaarde wordt overschreden, kan de ontwikkeling eventueel door projectsaldering of opname in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden gerealiseerd.
Onderzoek luchtkwaliteit
Voor het bestemmingsplan is de luchtkwaliteit voor de jaren 2011, 2015 en 2021 onderzocht (DGMR Industrie 2010). Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage toelichting 21. Bij de berekeningen is uitgegaan van de verwachte verkeersintensiteiten voor 2011, 2015 en 2021 en is gebruik gemaakt van de toekomstscenario's uit het CAR II-model. Uit de berekeningen blijkt dat nergens langs de binnenstedelijke wegen en in geen enkel jaar de grenswaarden worden overschreden, niet in de autonome situatie en evenmin in de situatie met de geprojecteerde ontwikkelingen.
Op twee plaatsen direct langs buitenstedelijke wegen zijn er, alleen in 2015, zowel bij autonome ontwikkeling als bij geprojecteerde ontwikkelingen, overschrijdingen van de grenswaarde voor stikstofdioxide. De toename door de ontwikkelingen ten opzichte van de autonome ontwikkeling bedraagt echter 0,13 µg/m3 en valt dus onder de definitie “niet in betekenende mate” (namelijk minder dan 1,2 µg/m3). Bovendien zijn de plaatsen waar de overschrijdingen plaatsvinden gelegen op korte afstand van de rand van de Rijksweg A-1 en niet toegankelijk voor het publiek. Hierdoor is het toepasbaarheidsbeginsel van toepassing en kunnen betreffende locaties buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) zijn er geen belemmeringen tegen de ontwikkelingen die door dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.
In het onderzoek ten aanzien van externe veiligheid is onderscheid gemaakt in vier risicobronnen: de aanwezigheid van een risicovol bedrijf te weten het LPG station aan de Zutphensestraat, de aanwezigheid van een aardgastransportleiding en een hoogspanningslijn en het transport van gevaarlijke stoffen over de Zutphensestraat, het spoortraject Apeldoorn - Deventer en de A50. Achtereenvolgend worden deze bronnen beschreven.
Algemeen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het Bevi het plaatsgebonden risico vast en geeft het een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
Onderzoek Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het LPG-tankstation aan de Zutphensestraat 74 valt onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Het bedrijf is een categoriaal bedrijf zoals bedoeld in het Bevi waarvoor vaste afstanden gelden op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Het LPG-tankstation heeft een PR 10-6- contour (plaatsgebonden risico) van 45 meter rondom de het LPG-vulpunt, 25 meter rondom de ondergrondse LPG-tank en 15 meter rondom de afleverzuil. Deze contour van 45 meter wordt opgenomen op de plankaart. Het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 meter rondom het LPG-vulpunt. Het LPG-vulpunt is binnen het plangebied gelegen.
Binnen de plaatsgebonden risicocontour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten geprojecteerd. In de regels bij het bestemmingsplan is opgenomen dat er ook geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden binnen de hierboven genoemde PR 10-6- contouren.
In het MER 2009 is ook geconcludeerd dat in de verschillende alternatieven geen sprake is van het projecteren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de vastgelegde risicocontouren. Uit de risicoberekeningen die uitgevoerd zijn ten behoeve van de milieuvergunning van het LPG-tankstation is op de maken dat het groepsrisico niet wordt overschreden.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan zorgt niet voor een toename van de bevolkingsdichtheid ter plekke van de risicovolle inrichting. Derhalve zal het groepsrisico niet toenemen en is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Onderzoek aanwezige buisleidingen
Binnen het plangebied ligt een aardgastransportleiding met een druk van 40 bar en een diameter van 12 inch. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (bevb) is van toepassing op de aardgastransportleiding. De aardgastransportleiding kent geen plaatsgebonden risicocontour. Het groepsrisico van de buisleiding blijft onder 0,01 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.
Conclusie
De binnen het plangebied gelegen aardgastransportleiding vormt op basis van de bepalingen in Bevb geen belemmering voor de aanwezigheid van een transferium, omdat een transferium geen (beperkt) kwetsbaar object betreft. Door de Gasunie is ten tijde van de planvorming een risicoberekening (QRA), Bijlage toelichting 22 gemaakt. De aardgas-transportleiding kent geen plaatsgebonden risicocontour. Het groepsrisico van de buisleiding blijft onder 0,01 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.
Los van de bebouwingsafstand en de PR 10-6-contour geldt voor de leiding een Belemmerde Strook (BS) van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Deze is maatgevend en op de plankaart opgenomen.
Onderzoek hoogspanningslijn
Binnen het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gelegen. Ten oosten van het plangebied parallel aan de A-50 loopt een hoogspanningsleiding. In het oostelijk deel van het plangebied worden geen functies geprojecteerd waar langdurig personen (in het bijzonder kinderen) verblijven.
Conclusie
De nabijheid van een hoogspanningslijn vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van De Voorwaarts.
Onderzoek transport gevaarlijke stoffen
In de omgeving van De Voorwaarts liggen drie transportroutes voor gevaarlijke stoffen: het spoortraject Apeldoorn-Deventer, de Zutphensestraat en de A50. Achtereenvolgend worden de risico's van dit transport belicht.
Spoortraject Apeldoorn-Deventer
Het westelijke gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het spoortraject Apeldoorn - Deventer. Dit invloedsgebied is 200 meter vanaf het spoor. Het bestemmingsplan De Voorwaarts bestemt alleen de reeds aanwezige functie. Er is geen sprake van een toename van de bevolkingsdichtheid. In de aanvulling op het MER is ook geconcludeerd dat in de verschillende alternatieven geen sprake is van het projecteren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de vastgelegde risicocontouren. Bijkomend zal met de toekomstige implementatie van het Basisnet Spoor en het Besluit transportroutes externe veiligheid de transportintensiteit van in het bijzonder het LPG-vervoer dermate laag worden dat risico's in het kader van externe veiligheid minimaal worden.
Zutphensestraat
Binnen het plangebied is de Zutphensestraat gelegen. Over de Zutphensestraat vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats in verband met het bevoorraden van het LPG-tankstation aan de Zutphensestraat 74. De Zutphensestraat kent een invloedsgebied voor het groepsrisico van 200 meter. De verdubbeling van de Zutphensestraat heeft geen invloed op de transportintensiteit van transport van gevaarlijke stoffen.
Rijksweg A-50
Aangrenzend aan het plangebied is de A-50 gelegen. De PR 10-6-contour op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is niet aanwezig. Het groepsrisico kent een invloedsgebied van 200 meter. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan De Voorwaarts bevinden zich geen personen die langdurig verblijven binnen dit invloedsgebied. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Het transport van gevaarlijke stoffen in de omgeving van De Voorwaarts vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit gebied.