Plan: | Bestemmingsplan Kieveen 21 Loenen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1012-vas1 |
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieueffectrapportage.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie Kieveen 21 onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk, indien er meer dan vijftig vierkante meter nieuwbouw wordt gedaan. Voor interne verbouwingen is geen bodemonderzoek nodig. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning mag het rapport niet ouder dan vijf jaar zijn.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Omgevingstype
Het omgevingstype waarbinnen de planlocatie is gelegen is aan te duiden als een gemengd gebied, gelet op de ligging nabij geluidgezoneerd industrieterrein Kieveen en de drukke doorgaande weg Kanaal Zuid. Voor de betreffende planlocatie kan dus een correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype “rustige woonwijk” uitgevoerd worden voor het aspect geluid. Een woonfunctie betreft een milieugevoelige functie. Er is hier dus sprake van inwaartse milieuzonering
Inwaartse milieuzonering
Binnen het onderzoeksgebied (100 meter rond het plangebied) is een aantal bedrijven en instellingen gelegen. Verwezen wordt naar bijgevoegde factsheet(s). Uit het onderzoek komen de volgende relevante objecten naar voren:
Sonac bv.
Op het perceel Kieveen 20 te Loenen is Sonac b.v. gevestigd, een bloedverwerkend/biochemisch bedrijf. Voor deze inrichting is op 9 november 1994 door B&W een revisievergunning verleend. Op 16 augustus 2002 is een 8.19 verklaring afgegeven. Momenteel loopt de procedures voor een nieuwe milieuvergunning.
Uit de aanvraag is op te maken dat via de sproeidrogers emissie van geur plaatsvindt. Echter de berekende geuremissie is der mate laag dat deze niet waarneembaar is in de omgeving. Het aspect geur vormt dan ook geen relevant aspect.
Voor het aspect geluid dient Sonac in de nabije toekomst te voldoen aan de 50 dB(A) op de zonegrens van het geluidgezoneerde industriegebied. Voor de woning Kieveen 21a wordt in dat kader een hogere waarde Wet geluidhinder vastgesteld. Zie ook de toelichting Geluidzone industrieterrein Kieveen/Lona hieronder.
Het bedrijf heeft ten behoeve van koeling van haar producten een ammoniakkoelinstallatie. In verband met deze koeling dient het bedrijf te voldoen aan de bepalingen uit het Besluit en de Regeling externe veiligheid (Bevi/ Revi). Voor Sonac gelden de volgende risicocontouren:
Plaatsgebonden risico
Rond de machinekamer van de koelinstallatie geldt een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 van 35 meter. De planlocatie is gelegen buiten de plaatsgebonden risico contour.
Groepsrisico
Rond de koelinstallatie van Sonac is geen invloedsgebied voor het groepsrisico aanwezig. Dit houdt in dat er geen reële scenario's aanwezig zijn waarbij een groep personen ten gevolge van een calamiteit met de koelinstallatie zullen komen te overlijden.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de aanwezigheid van Sonac b.v. geen belemmering vormt voor de gewenste 2e woning.
Industrieterrein Kieveen/Lona
Het industrieterrein Kieveen/Lona is planologisch vormgegeven middels het principe van milieuzonering waardoor er ook planologisch voldoende ruimtelijke scheiding bestaat tussen de woonfunctie en (toekomstige) bedrijven. Bijkomend is de bestaande woning op het perceel Kieveen 21 te Loenen maatgevend. Deze woning is dichterbij het industrieterrein gelegen dan de 2e woning op het perceel, waardoor de aanwezigheid van deze 2e woning geen extra belemmering voor de bedrijfsvoering van bestaande en toekomstige bedrijven op het industrieterrein Kieveen teweeg zal brengen.
Geluidzone industrieterrein Kieveen/Lona
De 2e woning betreft een gebouw dat al decennia wordt bewoond als zijnde een woning. En derhalve als het kader van de Wet Geluidhinder als geluidgevoelig object beschouwd dient te worden. De planlocatie is gelegen binnen de geluidzone rondom industrieterrein Lona/Kieveen.
In verband met stedebouwkundige, landschappelijke- en natuurgronden is er voor gekozen geen alternatieve locatie aan te wijzen. Vanuit landschappelijk oogpunt is de huidige situatie aanvaardbaar, en verplaatsing naar de zuidzijde van het perceel is niet wenselijk omwille van de negatieve invloed op aanwezige landschappelijke- en natuurwaarden. De huidige bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke- en natuurwaarden – natte verspreide natuurwaarden” onderstreept deze landschappelijke en natuurwaarden. Derhalve is de huidige situering aangehouden, ondanks de ligging van de woning binnen de geluidzone van industrieterrein Kieveen.
In het kader de in voorbereiding zijnde bestemmingsplanprocedure Zone industrieterrein Lona/Kieveen welke voorziet in het realiseren van gewijzigde geluidzone van een bestaand industrieterrein wordt op grond van artikel 110a Wet geluidhinder voor onder andere de woningen Kieveen 21 en 21a een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde vastgesteld.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een industrieterrein.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidszone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn Kanaal Zuid en Kieveen. Voor de wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze buitenstedelijke wegen hebben een geluidszone van 250 meter.
In de rapportage d.d. 4 juli 2011, opgesteld door Sain Milieuadvies en opgenomen in bijlage 3van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van Kanaal Zuid en Kieveen berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde vanwege Kanaal Zuid wordt overschreden. Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige en financiële bezwaren. De realisatie van de woning is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van een hogere waarde. De grond waarop het vaststellen van de hogere waarde is gebaseerd, is vervanging van bestaande bebouwing. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning dient te worden aangetoond (door middel van een gevelisolatietekening) dat aan de normen voor het binnenniveau wordt voldaan.
Industrielawaai: nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen nabij bestaand bedrijventerrein
Bij het projecteren van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen nabij een industrieterrein zal men een akoestisch onderzoek in moeten stellen naar de te verwachten geluidsbelasting op de gevels van deze nieuwe bestemmingen. Dat geldt in ieder geval voor geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone van een industrieterrein in de zin van de Wgh (terrein waar zich bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht kunnen vestigen). In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt dat ook voor geluidsgevoelige bestemmingen nabij een bedrijventerrein dat niet geluidgezoneerd is maar waar de gevestigde en te vestigen bedrijven cumulatief wel een relevante geluidsbelasting kunnen veroorzaken. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh. Voor geluidsgevoelige bestemmingen nabij een afzonderlijke bedrijfsbestemming wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3.
De geluidsbelasting afkomstig van alle bedrijven op een industrieterrein mag buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) (Letmaal). De vastgestelde zone legt daarmee enerzijds beperkingen op aan de industrie (via bestemmingsplan en omgevingsvergunning) en anderzijds aan de bouw van nieuwe woningen in de zone rondom het industrieterrein. Voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 55 dB(A) (Letmaal) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten industrielawaai
De woning is gelegen binnen de geluidszone van industrieterrein Kieveen. Zeer recentelijk is de zone van dit industrieterrein gewijzigd en is een hogere grenswaarde voor Kieveen 21a vastgesteld. Deze waarde bedraagt 55 dB(A). Voor de vaststelling van de hogere waarde zijn een akoestisch onderzoek d.d. 23 juni 2011, opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, en een gevelweringonderzoek d.d. 29 november 2010, opgenomen in bijlage 5van de Bijlagen bij de toelichting, uitgevoerd door Know How Acoustics. De nieuwe woning, ter vervanging van de bestaande woning, is gelegen op dezelfde locatie als de woning waarvoor een hogere waarde is vastgesteld en waarvoor een gevelweringonderzoek is uitgevoerd. Uit deze onderzoeken kan worden afgeleid dat er wordt voldaan aan de eerder vastgestelde hogere waarde 55 dB(A). Bij de aanvraag om omgevingsvergunning dient door middel van een gevelisolatieberekening te worden aangetoond dat aan de normen voor het binnenniveau wordt voldaan.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van één woning via functieverandering. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Er wordt voldaan aan de Wet milieubeheer.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsriscio mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet. Het Besluit transportroutes externe veiligheid zal naar verwachting op 1 juli 2012 in werking treden.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn
In juli 2008 is de beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bedrijven
Op het perceel Kieveen 20 te Loenen is Sonac b.v. gevestigd, een bloedverwerkend/biochemisch bedrijf. Het bedrijf heeft ten behoeve van koeling van haar producten een ammoniakkoelinstallatie. De externe veiligheid van de inrichting is adequaat geborgd in de milieuvergunning (Wm 20945, 29-10-2008). Momenteel wordt de milieuvergunning geactualiseerd. Voor Sonac gelden de volgende risicocontouren:
Plaatsgebonden risico
Rond de machinekamer van de koelinstallatie geldt een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 van 35 meter. De planlocatie is gelegen buiten de plaatsgebonden risico contour. De aanwezigheid van Sonac b.v. vormt geen belemmering voor de gewenst 2e woning.
Groepsrisico
Rond de koelinstallatie van Sonac is geen invloedsgebied voor het groepsrisico aanwezig. Dit houdt in dat er geen reële scenario's aanwezig zijn waarbij een groep personen ten gevolge van een calamiteit met de koelinstallatie zullen komen te overlijden.
Buisleidingen
Op circa 160 meter van de planlocatie is een aardgastransportleiding gelegen. De buisleiding kent geen PR-contour en heeft een effectafstand van 45 meter. De planlocatie is ruim buiten deze zone gelegen. Een nadere bepaling en verantwoording van de externe veiligheidsrisico's is daarom niet noodzakelijk. De aanwezigheid van de aardgastransportleiding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling op de planlocatie.
Transport gevaarlijke stoffen
De planlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied van de Kanaal Zuid. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Gelet op de bevindingen in de Uitvoeringsnotitie verantwoording groepsrisico Apeldoorn, d.d. december 2009 geeft de hoeveelheid transport gevaarlijke stoffen in combinatie met de bevolkingsdichtheid geen aanleiding om het groepsrisico nader te verantwoorden. In de Uitvoeringsnotitie is het groepsrisico berekend op basis van worst case-cijfers inzake transportintensiteit en bevolkingsdichtheid. Indien de bevolkingsdichtheid niet hoger is dan 110 personen per hectare is er geen sprake van een significante toename van het groepsrisico en kan volstaan worden met een beoordeling van de bereikbaarheid van de planlocatie en de zelfredzaamheid van toekomstige bewoners. In casu zal de bevolkingsdichtheid niet toenemen omdat het een legalisatie betreft van een reeds bestaande woning. Bijkomend heeft de gewenste verandering geen invloed op het karakter van de omgeving en zal het risicoprofiel ook niet wijzigen. De planlocatie is bereikbaar voor hulpdiensten en is door (toekomstige) bewoners te ontvluchten bij een eventuele, ophanden zijnde, calamiteit.
Bovengenoemde provinciale weg vormt dus geen belemmering voor de gewenste ontwikkelingen op de planlocatie.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7.