direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Dinxperlo 2012, wijziging Brinkerveldstraat 14
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.WP00037-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Er is een plan ingediend voor herontwikkeling van de locatie Brinkerveldstraat 14 in Dinxperlo. De bestaande bebouwing waarin een fysiopraktijk is gevestigd wordt gesloopt waarna er twee grondgebonden woningen worden gebouwd.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit een bebouwd perceel op de hoek Brinkerveldstraat/Nieuwstraat in Dinxperlo. De locatie is op onderstaande luchtfoto rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00037-VG01_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het geldende bestemmingsplan Kern Dinxperlo 2012 is het perceel bestemd tot 'Maatschappelijk'. Hieronder is een uitsnede van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00037-VG01_0002.jpg"

Dit bestemmingsplan bevat ook een wijzigingsbevoegdheid waarmee o.a. de bestemming 'Maatschappelijk' kan worden gewijzigd in 'Wonen' en 'Tuin'. Deze wijzigingsbevoegdheid is in het eveneens geldende bestemmingsplan 'Parapluplan Gemeente Aalten' aangepast. De volledige wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Artikel 45.4 Wijzigingsbevoegdheid 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf', 'Detailhandel', 'Dienstverlening', 'Horeca' of 'Maatschappelijk' wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de niet meer functionele bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt
  • b. de goot- en bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7 en 10 m
  • c. uit milieuoogpunt bestaan geen bezwaren tegen de bouw van de woning;
  • d. binnen het plangebied dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel staat een pand bestaande uit twee bouwlagen met een eenlaagse aanbouw aan de zijde van de Nieuwstraat. Het perceel is nagenoeg geheel verhard. Op onderstaande foto is de bestaande situatie te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00037-VG01_0003.jpg"

De Brinkerveldstraat is een woonstraat en kenmerkt zich door voornamelijk vrijstaande woningen met wisselende goothoogtes. Aan de noordzijde van het perceel liggen aan de Nieuwstraat rijwoningen.

2.2 Planbeschrijving

De fysiopraktijk verlaat het pand waarna het pand wordt gesloopt. Op de kavel worden twee twee-onder-één-kapwoningen gebouwd. Op onderstaande afbeeldingen is een impressie van de beoogde bebouwing te zien (aanzicht + plattegrond).

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00037-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00037-VG01_0005.jpg"


De woningen worden uitgevoerd als levensloopbestendige woning, alle voorzieningen (incl. slaap-/badkamer) bevinden zich op de begane grond. De bouwmassa past goed in de omgeving. Het bouwplan is positief beoordeeld door de welstandscommissie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft -voor zover relevant- de rijks-, provinciale-, regionale- en/of gemeentelijke beleidsnota's.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en -verordening

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegen-gaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.


Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat het plangebied geen provinciale belangen raakt.
Dit plan levert een bijdrage aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met deze ontwikkeling krijgt een inbreidingslocatie een passende invulling én wordt aardgasloos ontwikkeld. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen is gesteld in de Omgevingsvisie. Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Woonvisie

De woonvisie beschrijft het beleid van de gemeente Aalten op het gebied van het wonen, zowel als het gaat om nieuwbouw als bestaande voorraad, fysieke als sociale opgaven. De visie geeft de kaders aan waar binnen de gemeente werkt om via verschillende maatregelen, instrumenten en afspraken de ambities op de gemeentelijke woningmarkt de komende vijf jaar (2020-2025) te bereiken. Deze kaders zijn richtinggevend, al is er uiteraard ruimte voor flexibiliteit en maatwerk.
De gemeente conformeert zich aan de regionale kaders, maar zet daarbinnen wel accenten bij thema's die voor de gemeente Aalten het meest relevant zijn. Navolgend zijn de uitgangspunten uit het regionale woonbeleid opgenomen:

  • Focus ligt op de aanpak van de bestaande woningvoorraad;
  • Nieuwe plannen eerst toetsen op kwaliteit, dan pas op kwantiteit;
  • Opzetten van transformatie- en sloopstrategie voor leegstaand / leegkomend vast-goed;
  • Onderzoeken mogelijkheid tot opzetten sloop- / transformatiefonds;
  • Ruimte geven aan lokaal maatwerk;
  • Woonbeleid baseren op actuele feiten en trends;
  • Inbreiden gaat boven uitbreiden;
  • Stimuleren nieuwe, bijzondere manieren van wonen;
  • Afstemming vraag en aanbod wonen met zorg;
  • Leefbaarheid is meer dan wonen;
  • Economie benutten als aanjager van de woningmarkt.

Initiatieven voor nieuwe woningen worden op basis van deze woonvisie getoetst aan het Afwegingskader woningbouw. Hierbij wordt een plan getoetst op de aspecten kwalitatieve behoefte, transformatie, inbreiding/uitbreiding, langer zelfstandig wonen en innovatie.
Op de aspecten kwalitatieve behoefte (2 levensloopbestendige woningen), transformatie en inbreiding scoort het plan goed.

Toetsing

Met dit plan krijgt een inbreidingslocatie een passende invulling: leegkomend vastgoed wordt getransformeerd naar de functie wonen. Het plan voldoet verder ook aan de kwalitatieve behoefte (seniorenwoningen).

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Het plangebied is op de archeologische maatregelenkaart aangeduid als categorie 6: lage archeologische verwachting. Voor deze gebieden geldt geen verplichting tot archeologisch onderzoek bij ingrepen kleiner dan 5000 vierkante meter en ondieper dan 50 centimeter. Het plangebied kent een geringere omvang, waarmee een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

4.2 Bedrijven- en milieuzonering

Wanneer een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk maakt mogen deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door een plan. De aanvraag voorziet in een gevoelige functie (wonen). Voor de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies (zoals wonen) is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. Het betreft richtafstanden voor verschillende gebiedstypen.

Toetsing
Er zijn in de omgeving geen relevante bedrijven die van invloed zijn op het plan.

4.3 Bodem

In het kader van dit wijzigingsplan moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is een verkennend milieukundig bodem onderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 (ONV) en een nader bodemonderzoek naar PAK-verontreiniging op één deellocatie in het plangebied.

Daaruit volgt dat - uitgaande van de mate en het volume van de geconstateerde verontreinigingen (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond), dat er in het kader van de Wet bodembescherming sprake is van een bestaand geval van niet-ernstige bodemverontreiniging. Geadviseerd wordt de met PAK verontreinigde grond, op basis van een beknopt plan van aanpak en in overleg met de gemeente Aalten, te saneren. Nader onderzoek naar asbest wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht. Hierbij dient men tijdens uitvoering van de sanering wel attent te zijn op de aanwezigheid van asbest. In het plan dient tevens rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de klasse Industriegrond. In overleg met de gemeente moet worden vastgesteld hoe hiermee

moet worden omgegaan, ook in relatie tot het te saneren geval van bodemverontreiniging.

Het onderzoek is als Bijlage 1 Bodemonderzoek opgenomen.

4.4 Conventionele explosieven

De locatie is verdacht op de aanwezigheid van nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem. Om de risico's op het aantreffen binnen het plangebied in kaart te brengen is een vooronderzoek Conventionele Explosieven (CE)3 uitgevoerd.

Uit dit onderzoek volgt dat ten aanzien van de geplande werkzaamheden geldt dat het aantreffen/toucheren van eventueel aanwezige OO binnen de contouren van de bestaande bebouwing en ontgravingssleuven als zeer gering kan worden beschouwd. Voor het terreingedeelte buiten deze contouren (d.w.z. verdacht gebied) geldt dit echter niet. Het risico op het aantreffen van OO binnen de ongeroerde delen van het terrein is, hoewel gering, nog aanwezig. Binnen deze terreindelen, buiten de contouren van de bestaande bebouwing + een buffer van 1,00 meter rondom, kunnen werkzaamheden vanuit OO-oogpunt niet zonder aanvullende maatregelen worden uitgevoerd. Ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden adviseert BeoBOM maatregelen te nemen.

Het onderzoek is als Bijlage 2 Conventionele explosieven opgenomen.

4.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (of-wel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risi-co van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Toetsing

Uit raadpleging van de digitale risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de PR-contour en/of het invloedsgebied van (een van) de omliggende risicobronnen ligt. Daarmee is nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.6 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Toetsing

Voor een ontwikkeling aan de Nieuwstraat (gelegen op ruim 50 meter van het plangebied) is recent onderzoek gedaan. De conclusies uit dit onderzoek (quickscan) wijzen uit dat het meest nabije Natura 2000 gebied op circa 15 kilometer afstand van de plangebied ligt.
Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied is daarmee uit te sluiten. Verder is er in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

4.7 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Wanneer nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Dit plan voorziet in de realisatie van geluidgevoelige functies in de vorm van woningen. Daarom is een akoestische berekening uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai.
Uit deze berekening volgt dat de geluidbelasting maximaal 48 dB bedraagt, hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

4.8 Luchtkwaliteit

De omvang van het project is te klein om in dit kader te worden beschermd. Verder worden in dit deel van de gemeente Aalten de grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het uitvoeren van het plan.

4.9 Parkeren

De gemeente Aalten heeft specifiek parkeerbeleid in de vorm van de 'Beleidsregel parkeernormen gemeente Aalten'. Voorliggend plan is getoetst aan de parkeernormen uit deze beleidsregel.

De normen 'Rest bebouwde kom' en 'koop, twee-onder-een-kap-woning' of 'huurhuis, vrije sector' moeten hier aangehouden worden. Hieruit volgt een parkeerbehoefte van resp. 1,8 en 1,6 parkeerplaats per woning. Beide woningen beschikken over een inrit waar twee auto's geparkeerd kunnen worden Daarmee wordt voorzien aan de parkeerbehoefte.

4.10 Water

Waterschapbeleid - Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Rijn en IJssel

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Watertoets

Om de waterhuishoudkundige gevolgen van het bouwplan in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de watertoets. Voor de watertoets is de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel gebruikt. Hierin worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. Als op één of meer vragen per waterthema 'ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00037-VG01_0006.jpg"

Uit deze tabel volgt dat het thema wateroverlast relevant is. Dit thema is hieronder uitgewerkt.

Wateroverlast

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak niet toe. Het terrein is al bebouwd en bijna volledig verhard.
In de nieuwe situatie wordt het mogelijk om af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd.

Bij de realisatie van het bouwplan is de exploitant verplicht het hemelwater te infiltreren op eigen terrein op basis van de volgende uitgangspunten:

  • per vierkante meter verhard oppervlak dient minimaal 40 mm hemelwater geïnfiltreerd te worden op eigen terrein
  • overtollig hemelwater mag bovengronds worden geloosd op de openbare weg
  • ondergrondse afvoerleidingen ten behoeve van het hemelwater op het gemeenteriool zijn niet toegestaan


Met deze maatregelen wordt in voldoende mate omgegaan met wateroverlast/waterberging.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het wijzigingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoekverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente heeft een realisatieovereenkomst gesloten met de exploitant waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Uitvoering van het plan komt volledig voor rekening en risico van de ontwikkelende partij.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak

Begin januari 2021 heeft de eigenaar de direct omwonenden per brief geïnformeerd over deze herontwikkeling en de impressies laten zien. Daarop is één (enthoustiaste) reactie gekomen, verder zijn geen reacties ontvangen. Een afzonderlijk inspraaktprocedure is, mede daardoor en gelet op de beperkte omvang van de ontwikkeling, niet nodig.

5.2.2 Vooroverleg

Met de ontwikkelingen op deze locaties zijn geen belangen van de andere overheden in het

geding. Daarom is geen vooroverleg gevoerd.

5.3 Procedure

5.3.1 Ontwerpfase

Het ontwerp van het bestemmingsplan is met ingang van 5 mei 2021 gedurende zes

weken ter visie gelegd en te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze

periode kan een ieder gedurende de terinzagetermijn op het bestemmingsplan reageren en

een zienswijze inbrengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Uitgangspunten

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend. Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De meest relevante standaard van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 wordt hieronder kort toegelicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografisch bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen zijn via een interface, zoals een website. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is aansluiting gezocht bij de standaard (meet)regels uit de SVBP 2012. Onderstaand is een voorbeeld opgenomen m.b.t. de interpretatie van de goot- en bouwhoogte van een gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.WP00037-VG01_0007.jpg"

Voor de bepaling van de goothoogte van een gebouw wordt, indien er sprake is van een lage en hoge druiplijn, uitgegaan van de onderste druiplijn voor het bepalen van de ‘goothoogte’. De bovenste druiplijn wordt aangemerkt als de ‘bouwhoogte’ (zie voorbeelden D en G). Met deze interpretatie wordt aangesloten bij jurisprudentie hieromtrent van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.

6.3.2 Bestemmingsregels

Het perceel wordt bestemd tot 'Wonen'. Binnen het bouwvlak zijn twee halfvrijstaande woningen toegestaan. De bouwregels (zoals maximale goot- en bouwhoogte) zijn gelijk aan de omliggende woonbestemmingen. Vóór de woningen aan de zijde van de Brinkerveldstraat is de bestemming 'Tuin' opgenomen.
De dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie Laag' en 'Waarde-Boom' blijven van toepassing, deze zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Kern Dinxperlo 2012. Dit geldt ook voor de gebiedsaanduiding 'overige zone - rest bebouwde kom' die uit het bestemmingsplan Parapluplan Gemeente Aalten is overgenomen. Deze gebiedsaanduiding heeft betrekking op de parkeernormen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

6.3.3.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.3.5 Verwerkelijking in de naaste toekomst

PM

6.3.3.6 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

6.3.3.7 Overige regels

PM

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.