direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Aalten, uitwerking Ludgerstraat
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.UP00007-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met Woningcorporatie De Woonplaats is in het verleden in het kader van een grondruil overeengekomen dat ter plaatse van de voormalige school van het College Schaersvoorde aan de Ludgerstraat woningbouw wordt mogelijk gemaakt. De school is inmiddels naar een andere locatie verhuisd en de bebouwing aan de Ludgerstraat is gesloopt. De locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan een globale (uit te werken) bestemming. Om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, dient een uitwerkingsplan te worden opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Ludgerstraat 75 in Aalten. Het plangebied wordt begrensd door de Polstraat aan de zuidwestzijde, Eligiusstraat aan de noordwestzijde, de Molenkamp aan de oostzijde en de Ludgerstraat aan de zuidzijde. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een geel kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0002.jpg"

Globale begrenzing

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kern Aalten 2011, Ludgerstraat', vastgesteld op 10 juni 2014. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0003.jpg"

Huidige bestemming plangebied

Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als Woongebied - Uit te werken. Binnen dit bestemmingsplan is vastgelegd dat het plangebied bestemd is voor wonen, ontsluitingswegen en -paden met daarbij behorende parkeerplaatsen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, infilitratievoorzieningen, water en bijbehorende bouwwerken en andere werken. Daarnaast is de dubbelbestemming Waarde - Boom opgenomen. De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, beheer en bescherming van waardevolle bomen.

Bij de uitwerking van de globale bestemming dienen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan 'Kern Aalten 2011, Ludgerstraat' in acht genomen te worden. In de uitwerkingsregels is opgenomen dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 58, met dien verstande dat het aantal gestapelde woningen ten hoogste 38 mag bedragen. Het woningbouwprogramma dient zoveel mogelijk aan te sluiten op de gemeentelijke woonvisie. De goot- en bouwhoogte van grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan resprectievelijk 7 en 10 meter en de bouwhoogte van het gebouw, waarin de gestapelde woningen worden gerealiseerd, mag ten hoogste 11 meter bedragen;

1.4 Leeswijzer

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het uitwerkingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het uitwerkingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 volgen de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten. Het zesde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Het perceel ligt aan de Ludgerstraat 75 te Aalten en wordt begrensd door de Eligiusstraat, de Polstraat en de Molenkamp. Het plangebied heeft een omvang van circa 13.120 m². Het plangebied ligt ter plaatse van de voormalige school van het College Schaersvoorde aan de Ludgerstraat. Het schoolgebouw bestond uit drie bouwlagen. De bebouwing is inmiddels gesloopt. Alleen de lage stenen muur is nog aanwezig. Het terrein is op dit moment onbebouwd en wordt gebruikt als tijdelijk speelterrein en groenvoorziening. Aan de Polstraat ligt een bomenrij. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0007.jpg"

Impressie huidige situatie

2.3 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in de realisatie van grondgebonden en gestapelde woningen in het oosten van Aalten. De ambitie voor woningbouw op deze locatie vloeit voort uit het geldende bestemmingsplan Kern Aalten 2011, Ludgerstraat en de Woonvisie.

Bij het ontwerp van deze ontwikkeling speelt de historische structuur en het groen een belangrijke sturende rol. De bomen en structuur zijn bij het ontwerp als uitgangspunt genomen. Het plangebied kent in de toekomstige situatie deelgebieden. Deze deelgebieden binnen het plangebied worden gescheiden door groen. Door deze groenstrook en knik in de bebouwingsrichting wordt de oorspronkelijke historische structuur van het gebied hersteld. Voor de ontwikkeling is navolgend ontwerp opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0008.jpg"

Ontwerp plangebied

Met deze ontwikkeling worden maximaal 56 woningen in (voornamelijk) het sociale segment gerealiseerd. Het plangebied zal in drie fasen worden ontwikkeld, met als eerst het noordelijk deel (fase 1) en vervolgens het zuidelijk deel (fase 2 en 3). Fase 1 is uitgewerkt en daarom concreet bestemd. Fase 2 en 3 is globaler. De precieze invulling staat nog niet vast. Hiervoor zijn wel bouwregels en een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteit is bijgevoegd als Bijlage 1. Middels een proefverkaveling is onderzocht of het programma mogelijk is. Hieruit biljkt dat 54 woningen met groen en parkeren mogelijk is. In het appartementengebouw is binnen de contouren uit de proefverkavling ruimte voor maximaal 21 appartementen. Het totaal aantal woningen komt hiermee op maximaal 56. Ook is een parkeeronderzoek uitgevoerd. In dit uitwerkingsplan zijn de parkeernormen opgenomen. Bij de uitwerking van de plannen moet hieraan worden voldaan.

Er worden sociale huurwoningen voor met name één- en tweepersoonshuishoudens gerealiseerd. Het plan bestaat uit woonblokken met in het noorden 23 aaneengebouwde woningen verdeeld over vijf woonblokken en in het zuiden van het plangebied uit appartementen in een appartementengebouw. De aaneengebouwde woningen bestaan uit maximaal één laag met een kap. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 3 en 9 meter. In afwijking hiervan is in plaats van een kap ook een dakopbouw mogelijk miets de bouwhoogte dan niet meer dan 7 meter bedraagt. De woningen aan de Molenkamp hebben een kleine voortuin. Het appartementengebouw heeft een L-vorm, waarbij het noordelijke deel aan de Polstraat bestaat uit maximaal twee lagen met een maximale bouwhoogte van 7 meter. Het zuidelijke deel aan de Ludgerstraat bestaat uit maximaal drie lagen met een maximale bouwhoogte van 11 meter. Voor fase 2 wordt onderzocht of hier een 'Aaltens Hof' ingepast kan worden. Dit is een geclusterde woonvorm voor ouderen. Ze wonen gezamenlijk in een hofje en verlenen elkaar informele hulp. De exacte invulling van het Aaltens Hof is echter nog niet bepaald.

Het openbaar groen wordt functioneel ingericht met ruimte voor waterberging in een tweetal wadi's, waarin ook natuurlijke speelaanleidingen worden gecreëerd. De lage stenen muur en de herstelde historische structuur is als structuurbepalend element in het plangebied opgenomen. De bestaande waardevolle bomenrij aan de Polstraat blijft behouden. Het plangebied heeft een groene uitstraling.

Een deel van de lage stenen muur blijft behouden, maar de zuilen en de openingen worden verplaatst om de toekomstige inritten te realiseren. De woningen worden ontsloten op de Eligiusstraat en de Molenkamp. Het parkeren vindt plaats aan de Molenkamp en Eligiusstraat in de vorm van langsparkeren en twee parkeerkoffers. Er worden in totaal 77 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel. In voorliggend plan wordt een ontwikkeling met maximaal 56 woningen in het plangebied gerealiseerd. Het plan wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Het plangebied is bestemd als 'Woongebied - uit te werken', waarbinnen maximaal 58 woningen zijn toegestaan. Dit uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 56 woningen. Omdat bebouwing al mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan binnen het plangebied is een nadere onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig. Met de realisatie van maximaal 56 woningen wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen (zie paragraaf 3.4). Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid. De ontwikkeling is in lijn met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit uitwerkingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Toetsing

Gelderland heeft een ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van ons land; een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio's – Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). Gelderland is daarmee uitstekend verbonden en werkt daarmee samen, net zoals met onze buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland – haar natuur, groene steden op menselijke schaal, kennisinfrastructuur, cultuur, recreatie en toerisme en sport – kan zij zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie om te werken en te wonen. Met een brede blik op de leefomgeving geeft de provincie dan ook een krachtige impuls aan de regionale economie en arbeidsmarkt. Zo kunnen mensen in Gelderland zich ontplooien, ontspannen en ontwikkelen. Volgens de navolgende 'Visieschets voor het gesprek over vestigingsklimaat' is het plangebied gelegen binnen de zone 'Sterke Gelderse sectoren Health, Energy, Tech, Food: Maakindustrie Achterhoek' en is het aangeduid als een 'Werklocatie groen, schoon en slim.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0009.png"

Visiekaart 'Vestigingsklimaat'

De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van appartementen en aaneengebouwde woningen en zorgt daarmee voor een divers woningaanbod. Onderdeel van deze ontwikkeling is een knarrenhof. De ontwikkeling komt daarmee overeen met het streven van pronvincie naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige provinciale belangen gemoeid. De ontwikkeling is in lijn met provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Structuurvisie nieuwe stijl Regio Achterhoek

De Achterhoekse gemeenten werken op het vlak van de ruimtelijke ordening samen in een intergemeentelijk overleg ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. In een ambtelijke werkgroep en een bestuurlijk overleg zijn alle acht de gemeenten vertegenwoordigd. In maart 2010 is in het bestuurlijk overleg afgesproken om een gezamenlijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Achterhoek op te stellen met als uitkomst de 'Structuurvisie nieuwe stijl Regio Achterhoek: Speerpunten voor het regionale ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020'.

Door destijds nieuwe maatschappelijke trends werd de actualisatie van het beleid nodig geacht. De belangrijkste uitgangspunten hiervoor waren:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening en;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied.

Voor het voorliggend initiatief is de bevolkingsverandering van belang. Uit het rapport blijkt dat de gemeenten te maken hebben met regionale krimp, vergrijzing en ontgroening. Als gevolg hiervan is de planvoorraad destijds teruggeschaald van 15.000 naar 5.900 woningen.

Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025

De Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 is de opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar procesbegeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven. De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Dit betekent dat er tussen 2015 en 2025 netto nog 3.145 woningen worden toegevoegd;
  • een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn;
  • voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn;
  • wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De zeven gemeenten uit de regio zijn na vaststelling van de Regionale woonagenda begonnen om deze lokaal uit te werken. Deze lokale uitwerking is een update van de Regionale woonagenda, welke nog uitging van een krimpscenario. In de lokale uitwerking is er niet langer sprake van een krimpscenario. In de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' wordt tevens niet langer uitgegaan van een krimpscenario.

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt echter langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:

  • De behoefte is aangetoond;
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober is deze door de provincie Gelderland vastgesteld. De kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw zijn doorvertaald in de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw'.

Toetsing

In de woonagenda wordt aangegeven dat er (bijna) voldoende woningen zijn om te voorzien in de vraag. Op basis van meer recente gegevens uit het regionaal onderzoek naar de leefbaarheid in de regio en de meest recente woningmarktcijfers blijkt echter dat er wel een actuele vraag is naar meer (senioren)woningen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 56 woningen op de locatie waar in het verleden een school heeft gestaan in de kern van Aalten. Onderdeel van deze ontwikkeling is de realisatie van een knarrenhof voor senioren. Het initiatief voldoet daarmee aan de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw. Het initiatief is in overeenstemming met regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2021-2026

Op 23 februari 2021 is deze geactualiseerde woonvisie vastgesteld voor de gemeente Aalten. De 'Woonvisie 2021 – 2026' beschrijft het beleid van de gemeente Aalten op het gebied van het wonen, zowel voor nieuwbouw als de bestaande woningvoorraad, fysieke- als sociale opgaven. De visie geeft de kaders aan waar binnen via verschillende maatregelen, instrumenten en afspraken wordt gewerkt om de ambities op de gemeentelijke woningmarkt de komende vijf jaar (2021-2026) te bereiken. Deze kaders zijn richtinggevend waardoor er ruimte is voor flexibiliteit en maatwerk. De volgende onderwerpen komen aan bod in de woonvisie:

  • Flexibel inspelen op de woonvraag: op het snijvlak van groei en krimp
  • Mogelijkheden voor starters vergroten
  • Meer ruimte voor innovatieve woonconcepten
  • Mogelijkheden voor woningsplitsing en vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) in het buitengebied verruimen
  • Wonen en zorg voor ouderen
  • Spoedzoekers; voor wie moet de gemeente er zijn, voor wie wil de gemeente er zijn en wie zijn zelfredzaam?
  • Evaluatie afwegingskader: meer ruimte voor duurzaam bouwen, grens goedkope koop omhoog.

Uitwerkingsregels

Bij de uitwerking van de globale bestemming dienen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan 'Kern Aalten 2011, Ludgerstraat' in acht genomen te worden. Het woningbouwprogramma dient zoveel mogelijk aan te sluiten op de gemeentelijke woonvisie. In de uitwerkingsregels is geregeld dat de uitwerking van de bestemming plaats vindt in goede afstemming met nabijgelegen bestemmingen en functies. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 58 met dien verstande dat het aantal gestapelde woningen ten hoogste 38 bedraagt. De gestapelde woningen moeten worden geprojecteerd op de hoek Ludgerstraat/Polstraat/Eligiusstraat. De goot- en bouwhoogte van grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan resprectievelijk 7 en 10 meter en de bouwhoogte van het gebouw, waarin de gestapelde woningen worden gerealiseerd, mag ten hoogste 11 meter bedragen. Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast moet in het uitwerkingsplan inzicht gegeven te worden in de financiële haalbaarheid van het plan en in de uitkomsten van onderzoek naar hemelwaterretentie en andere relevante milieuaspecten.

Toetsing

Met het oog op voorliggend initiatief zijn de onderwerpen 'Mogelijkheden voor starters vergroten' en 'wonen en zorg voor ouderen' van toepassing. Met name starters zitten in de huidige woningmarkt in de knel. De bestaande woningvoorraad bestaat uit relatief veel ruime twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen die nauwelijks financieel bereikbaar zijn voor starters. De behoefte aan betaalbare huurwoningen is dan ook groot. Daarbij gaat het met name om appartementen en rij- en hoekwoningen die iets kleiner zijn dan de gemiddelde woning in de gemeente Aalten. Deze ontwikkeling voorziet in sociale huurwoningen voor één- en tweepersoonshuishoudens. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Woonvisie 2021-2026.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 56 woningen. De ontwikkeling is afgestemd met omliggende functies en bestemmingen en sluit zoveel mogelijk aan op de gemeentelijke visie. Er worden grondgebonden woningen en gestapelde woningen gerealiseerd waarvan de maximale goot- en bouwhoogte gelijk of lager is dan de opgenomen goot- en bouwhoogtes in het vigerende bestemmingsplan. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeernormen zijn in dit uitwerkingsplan opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Deze vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitwerkingsregels. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het uitwerkingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

4.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door PJ Milieu is in december 2021 een verkennend bodem-, astbest in grond- en infiltratieonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek geen stand houdt. Enkele parameters (nikkel en molybdeen) zijn licht verhoogd aangetoond. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Daarnaast wordt geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het asbest in grondonderzoek geen stand houdt. Er is geen asbest aangetroffen en/of aangetoond in het plangebied. Het is dus niet noodzakelijk hier nader onderzoek naar uit te voeren.

De resultaten van het uitgevoerde onderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

De gemiddelde doorlatendheid op de locatie is 3 meter per dag, waarbij de resultaten tussen 2 en 3,6 meter per dag liggen.

Aanbevelingen

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodem- of asbest in grondonderzoek te adviseren.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

De Eligiusstraat en de Molenkamp kennen een snelheidregime van 30 km/h. Deze wegen hebben dus geen zone en de geluidbelasting op de gevel hoeft dan formeel niet te worden bepaald. De Polstraat en Ludgerstraat kennen een snelheidsregime van 50 km/h. Voor de Ludgerstraat en Polstraat zijn de geluidscontouren berekend. Deze zijn weergegeven op de navolgende afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0010.jpg"

Gevelbelasting Polstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0011.jpg"

Gevelbelasting Ludgerstraat

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op drie rekenpunten hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De berekende waarde ligt wel onder de maximaal toelaatbare grens van 63 dB. Op basis van de Wet geluidhinder kan de gemeente Aalten een hogere waarde verlenen voor het geluid afkomstig van de Polstraat en Ludgerstraat. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Conclusie

Het aspect geluid vormt na verlening van hogere waarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van maximaal 56 woningen. Het aantal toegestane woningen in de huidige situatie bedraagt 58. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbaar objecten. Het plangebied is blauw omcirkeld. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire of mobiele risicobronnen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0012.jpg"

Uitsnede risicokaart

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Bedrijven- en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Onderzocht moet worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. De volgende functies in de omgeving van het plangebied kunnen eventuele hinder veroorzaken.

1. Basisschool Groen van Prinsterer, Ludgerstraat 86

2. Zuiderkerk Aalten, Ludgerstraat 64

3. Aladnahal, Bevrijding 1

4. Kinderdagverblijf De Kabouter, Ahavestraat 3

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Afstand tot plangebied  
Basisschool   0   0   30   0   30   circa 80  
Kerk   0   0   30   0   30   circa 80  
Sporthal   0   0   50   0   50   circa 160  
Kinderdagverblijf   0   0   30   0   30   circa 95  

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Niet-gesprongen explosieven

Algemeen

In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem aanwezig zijn.

Toetsing

Door AVG Explosieven Opsporing Nederland is in februari 2021 een risicoanalyse uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog was de projectlocatie grotendeels onbebouwd, op een enkel pand in het noorden na. Tevens liep er een weg door het plangebied. De verwachting is dat er een of enkele ontplofbare oorlogsresten kunnen worden aangetroffen. Kleinere kalibers geschutmunitie worden enkel verwacht in de bovenste laag van de bodem. Er zijn binnen het gebied detectieverstorende elementen aanwezig, zoals: afrastering/hekwerk, gemetselde muurtjes, bebording en begroeiing/bomen.

Gezien de te onderzoeken oppervlakten, de maximale onderzoeksdiepten en de toekomstige werkzaamheden dienen detectiewerkzaamheden uitgevoerd te worden. Hierop volgend kan, naar aanleiding van de locaties van de definitieve werkzaamheden, vastgesteld worden of en waar een benadering uitgevoerd moet worden. Een deel van de projectlocatie is reeds dieper ontgraven van de maximale indringingsdiepte van de te verwachten ontplofbare oorlogsresten en is derhalve niet meer verdacht. Voor deze locatie is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd in combinatie met het bouwrijp maken. Er wordt dan ontgraven onder begeleiding. Aangetroffen explosieven worden afgevoerd.

Conclusie

Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan wanneer wordt ontgraven onder begeleiding.

4.7 Water

Algemeen

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'. In de waterparagraaf van het uitwerkingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

Beleid

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland. Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.


Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.


In de bij de Omgevingsvisie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4).


Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer

De regels voor de bescherming van waterstaatswerken (waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en kunstwerken zoals stuwen en gemalen) en voor het onttrekken van grondwater zijn opgenomen in de keur. De keur is de verordening van het waterschap.


In de keur is vastgelegd voor welke activiteiten een vergunning noodzakelijk is. Voor specifieke, veel voorkomende activiteiten, bijvoorbeeld het leggen van kabels en leidingen langs een watergang, heeft het waterschap algemene regels. Daarin is aangegeven dat een vergunning niet nodig is als men zich aan bepaalde regels houdt. Meestal moeten de werkzaamheden dan wel bij het waterschap worden gemeld.


Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.


Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  

1
2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee
Nee  
2
2

1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

Het plangebied betreft een transformatielocatie in het dorp Aalten. Op de locatie stond voorheen de voormalige Technische school Schaersvoorde. Op onderstaande afbeelding is de voormalige situatie te zien. Het plangebied was grotendeels bebouwd/verhard. De bebouwing bestond uit ca. 4.150 m², de verharding uit ca. 1.250 m².


afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0013.jpg"

Impressie voormalige situatie

De school is - vooruitlopend op de woningbouw - gesloopt waarbij het terrein de afgelopen jaren (tijdelijk) in gebruik was als onder meer speelterrein en hondenuitlaatterrein. In het geldende bestemmingsplan “Kern Aalten 2011, Ludgerstraat” is de locatie bestemd tot 'Woongebied – uit te werken'. Deze bestemming maakt mogelijk dat op de locatie maximaal 58 woningen kunnen worden gebouwd.

Het voorliggende ontwerp(uitwerkings)plan voorziet in de bouw van maximaal 56 woningen met bijbehorende openbare ruimte. Door deze ontwikkeling is er sprake van een toename van verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie (braakliggend terrein met o.a. een tijdelijke speelfunctie). Ten opzichte van de onderwijsfunctie die het terrein had en de daarop gelegen gebouwen en verhardingen zal mate van verharding niet toenemen.

Wateroverlast (oppervlaktewater) 

Het gebied wordt ingericht als woongebied met woningen, tuinen en openbare ruimte. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Voor zowel de woonkavels als de openbare ruimte wordt hier rekening mee gehouden:

Woonkavels 

Hemelwater afkomstig van de woonkavels (dakoppervlak/verharding) moet zoveel mogelijk op de kavels zelf worden geïnfiltreerd. Hiervoor moeten voorzieningen op eigen terrein (woonkavels) worden getroffen. Hiervoor moeten een infiltratieplan worden opgesteld op basis van de volgende uitgangspunten:

  • per vierkante meter verhard oppervlak dient minimaal 40 mm hemelwater geïnfiltreerd te worden op eigen terrein;
  • overtollig hemelwater mag bovengronds worden geloosd op de openbare ruimte;
  • ondergrondse afvoerleidingen ten behoeve van het hemelwater op het gemeenteriool zijn niet toegestaan.

Deze vereisten zijn vastgelegd in de realisatieovereenkomst. Het infiltratieplan wordt getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning.

Openbare ruimte

Voor de infiltratie van hemelwater in de openbare ruimte is een voorkeursvolgorde voor berging en infiltratie bepaald:

  • Natuurlijke bodeminfiltratie in bermen langs bijv. doorgaande wegen en langs wegen bij voldoende openbaar groen (gras, struiken, plantsoen, greppels, e.d.);
  • Ondergronds infiltratieriool in de vorm van een IT-riool;
  • Infiltratiekratten.

Het maximaal afkoppelen van regenwater moet als uitgangspunt worden gehanteerd. Straatverharding binnen de openbare ruimte moet in principe 100% afgekoppeld te worden. Voor het bergen van water zijn diverse oplossingen mogelijk zoals wadi's, greppels, verlaagde groenzones, en molgoten. Deze basisprincipes zijn toegepast in het stedenbouwkundig plan voor de Ludgerstraat. Dit heeft geresulteerd in een ontwerp dat uitgaat van zo weinig mogelijk infrastructuur in het plangebied, er wordt zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van bestaande omringende wegen als de Eligiusstraat en Molenkamp. Er komt alleen een parkeerterrein met in-uitrit aan de Eligiusstraat. De parkeerplaatsen worden zoveel mogelijk uitgevoerd met waterdoorlatende verharding.


Voor het overige bestaat de openbare ruimte uit groen, wadi's en of paden (veelal half verharding). Op minimaal twee plekken (noordzijde Elgiusstraat en de groene middenzone) komen wadi's. Het stedenbouwkundig ontwerp is te zien in bijlage 1 van de toelichting van het bestemmingsplan (het beeldkwaliteitplan). In dit beeldkwaliteitplan wordt verder hier ingegaan op de groenstructuur, infiltratief en materiaalgebruik (o.a. ten behoeve van infiltratie).


Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan moet een ontwerp/bestek voor de inrichting van de openbare ruimte worden opgesteld. Een waterhuishoudingsplan is hier onderdeel van. Hierin moet het systeem en de dimensionering voor de infiltratiemaatregelen/-voorzieningen verder worden uitgewerkt. Uitgangspunt daarbij is een berging van minimaal 40mm per vierkante meter verhard oppervlak voor de openbare ruimte (dus naast de berging op de woonkavels). Al deze vereisten zijn vastgelegd in de realisatieovereenkomst.


Het waterhuishoudingsplan moet worden goedgekeurd door de gemeente én het Waterschap Rijn en IJssel vóór aanleg van de openbare ruimte.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

De gemeente Aalten heeft een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie uit laten voeren voor het gehele grondgebied van Aalten. Een uitsnede van deze kaart is weergegeven op navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0014.jpg"

Archeologie

Op basis van deze verwachtingskaart is de verwachting laag. Een onderzoek kan derhalve achterwege blijven. Het grootste deel van het terrein is bovendien reeds geroerd gelet op het gebruik voorheen (school, verharding, bebouwing).

Cultuurhistorie

In en in de omgeving van het plangebied ligt geen cultuurhistorisch waardevol erfgoed. Beschermde maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk. Bij het ontwerp van de nieuwe woningen is de historische structuur de basis geweest. Hierdoor zal in de toekomst de historische structuur weer herkenbaar aanwezig zijn. De bestaande muur blijft behouden. De muur wordt ingepast in het ontwerp.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.9 Ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Toetsing

Door Gras Advies is in maart 2021 een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming opgesteld. De rapportage van deze quickscan is als Bijlage 4 bij dit uitwerkingsplan gevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Korenburgerveen op circa 6,7 km afstand van het plangebied en wordt hiervan gescheiden door agrarisch gebied en de bebouwde kom van Aalten. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 7 km) van het plangebied. Gelet op de ligging van het plangebied en de omvang van de ontwikkeling, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Op de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie wordt later in deze paragraaf ingegaan.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland betreft de watergang Boven Slinge en enkele aangrenzende percelen op 150 m afstand van het plangebied. Het plangebied wordt van dit Natuurnetwerk Nederland gebied gescheiden door de bebouwde kom van Aalten. Aangezien het projectgebied buiten de begrenzing van het NNN ligt en de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Gelderland geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing ten aanzien van NNN niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.

Vleermuizen

De aanwezige bomen aan de zuidkant van het plangebied, vormen duidelijke, robuuste lijnvormige structuren die voor vleermuizen belangrijke landschapselementen verbindt. Een eventuele functie als vliegroute voor vleermuizen is derhalve niet uit te sluiten. Deze bomen zullen niet worden gekapt. Dit betekent dat deze vliegroute ook behouden zal blijven. Indien tijdens de bouw en het toekomstig gebruik geen felle, nachtelijke verlichting op de bomen wordt gericht in de voor vleermuizen actieve periode (april t/m oktober), is van een negatief effect op mogelijke de vliegroute geen sprake en is nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag niet benodigd.

Vogels

Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het plangebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

Door de gemeente Aalten is in september 2021 een berekening stikstofdepositie uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 5. Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Onderstaande berekeningen voor verkeer en parkeren zijn gebaseerd op de proefverkaveling. Bij de uitwerking van de plannen moet het exact benodigde aantal parkeerplaatsen worden berekend op basis van de parkeernormen uit de beleidsregels.

Verkeer

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 23 grondgebonden woningen die voornamelijk in de sociale huursector worden aangeboden (fase 1) en 12 grondgebonden sociale huurwoningen en 17 sociale huurappartementen (fase 2 en 3). Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren'. Uitgegaan is van 'huur, huis, sociale huur' en 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen maximaal 286,5 per dag. Het plangebied wordt ontsloten op de Eligiusstraat en de Molenkamp. Deze ontsluitingswegen hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de 'Beleidsregel parkeernormen gemeente Aalten' welke is opgenomen in het 'Parapluplan gemeente Aalten', vastgesteld op 18 september 2018. De gebiedsaanduiding 'Rest bebouwde kom' is in het plangebied opgenomen. Navolgende tabel laat zien van welke categorieën is uitgegaan.

Categorie   Aantal   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
huurhuis, sociale huur   35   1,2   42  
huur etage, midden/goedkoop   17   1,0   17  

Volgens de parkeernormen uit het parapluplan zijn er voor het plangebied 59 parkeerplaatsen nodig. Er worden 59 parkeerplaatsen gerealiseerd. In het plangebied zijn al 18 parkeerplaatsen aanwezig. In het plangebied zijn in de toekomstige situatie in totaal 77 parkeerplaatsen aanwezig aan de Molenkamp en Eligiusstraat in de vorm van langsparkeren en twee parkeerkoffers. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de minimale parkeernorm.

Roelofs Advies en Ontwerp heeft een parkeerdrukonderzoek uitgevoerd op de Molenkamp en Eligiusstraat. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Op de Molenkamp is de hoogste parkeerdruk van 42% geregistreerd. In de Eligiusstraat is een parkeerdruk van 68% geregistreerd. In de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Het initiatief zal geen invloed hebben op de parkeerdruk in de omgeving.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.11 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend uitwerkingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit uitwerkingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade en de aanleg van de openbare ruimte voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan is op 15 juni 2021 aan direct omwonenden gepresteerd. Tijdens deze (digitale) bijeenkomst zijn zoveel mogelijk vragen beantwoord. Na deze bijeenkomst is het plan breder bekendgemaakt en kon het plan worden bekeken. Vragen en/of reacties zijn gebundeld en beantwoord. Deze inspraaknota is als Bijlage 7 opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een uitwerkingsplan

Een uitwerkingsplan is het resultaat van een uitwerkingsplicht op basis van een globale bestemming. Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit uitwerkingsplan

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels zijn opgesteld op basis van de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan Kern Aalten 2011, Ludgerstraat. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

5.2.1 Hoofdstuk 1 : Inleidende regels

Begrippen (Begrippen)

In Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de begrippenlijst uit bijlage 11 bij de SVBP 2012, voor de overige begrippen is aansluiting gezocht bij de formulering van de in Aalten gebruikelijke (meest recente) regels.

Wijze van meten (Wijze van meten)

In artikel 2 Wijze van meten wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is aansluiting gezocht bij de standaard (meet)regels uit de SVBP 2012. Onderstaand is een voorbeeld opgenomen met betrekking tot de interpretatie van de goot- en bouwhoogte van een gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.UP00007-VG01_0015.jpg"

Voor de bepaling van de goothoogte van een gebouw wordt, indien er sprake is van een lage en hoge druiplijn, uitgegaan van de onderste druiplijn voor het bepalen van de ‘goothoogte’. De bovenste druiplijn wordt aangemerkt als de ‘bouwhoogte’ (zie voorbeelden D en G). Met deze interpretatie wordt aangesloten bij jurisprudentie hieromtrent van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (o.m. ABRvS 9 september 2009, 200901622/1).

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Groen (Groen)

Ter plaatse van de beoogde groen- en watervoorzieningen is de bestemming 'Groen' opgenomen.

Tuin (Tuin)

Ter plaatse van de beoogde voortuinen bij de aaneengebouwde woningen in het noorden van het plangebied is de bestemming 'Tuin' opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied (Verkeer - Verblijfsgebied)

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt ter plaatse van de verkeersverbindingen en parkeervoorzieningen. De bestemming is toegekend aan die gronden waar reeds de bestemming 'verkeer' aan was toegekend.

Wonen (Wonen)

Ter plaatse van de beoogde aaneengebouwde woningen in het noorden van het plangebied, is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Hierbinnen zijn separate bouwvlakken opgenomen met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 9 m. Het noordelijke bouwvlak heeft een maximum bouwhoogte van 3,5 m. Binnen de bestemming 'Wonen' geldt dat er maximaal 23 woningen zijn toegestaan. De aanduiding 'aaneengebouwd' is opgenomen. Voor het overige wordt er voor wat betreft de planregels grotendeels aangesloten bij het bestemmingsplan 'Kern Aalten 2011'.

Woongebied (Woongebied)

De bestemming 'Woongebied' geldt in het zuidelijk deel van het plangebied. Het betreft de gronden waarop woningen, groenvoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden, bermen en beplantingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen e.d. zijn toegestaan. Binnen deze bestemming is één bouwvlak opgenomen. In het zuidelijk deel van het bouwvlak is de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. In het bouwvlak zijn maximaal 33 woningen toegestaan. De maximum bouwhoogte voor het deel van het bouwvlak aan de Ludgerstraat bedraagt 11 m. De maximum bouwhoogte voor het deel van het bouwvlak aan de Polstraat bedraagt 7 m. Het noordelijk deel van het bouwvlak heeft een maximum goot- en bouwhoogte van 3 en 9 meter.

Waarde - Boom (Waarde - Boom)

De dubbelbestemming 'Waarde - Boom' geldt ter plaatse van de waardevolle bomen aan de Polstraat en de Ludgerstraat. De dubbelbestemming is toegekend aan die gronden waar reeds de dubbelbestemming 'Waarde - Boom' aan was toegekend.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Anti-dubbeltelbepaling)

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel

Overgangsrecht

In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit uitwerkingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen

Slotregel

De slotregel bevat de titel van het uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan naar de verschillende overlegpartners gestuurd. Het plan is voorgelegd aan de provincie Gelderland en het Waterschap. De provincie gaat akkoord met het plan maar merkt op om in de toelichting van het plan duidelijker te verwijzen naar de Omgevingsverordening wat betreft de doorwerking van de regionale woonagenda naar het bestemmingsplan. De toelichting is op dit punt aangevuld. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft ingestemd met het plan. In de waterparagraaf zijn -in overleg- een aantal aanpassingen gedaan. Deze gewijzigde waterparagraaf is opgenomen in het plan.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 januari 2022 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn twee zienswijzen naar voren gebracht.

De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 8). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond zijn en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn opgenomen in het Vaststellingsbesluit.