Plan: | Aalten bedrijventerrein Westrand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0197.BP00083-VG02 |
De fa. Aalbers heeft in 2014 het 75 jarig jubileum mogen vieren en heeft thans diverse locaties binnen de gemeente Aalten in gebruik. Gelet op de ontwikkelingen op de biomassamarkt en grondstoffenrecycling heeft Aalbers inmiddels een gedegen positie in de regio gekregen. De firma heeft ruimtegebrek, omdat op de hoofdlocatie (Broekstraat 31) er beperkingen zijn om de gewenste uitbreidingen te realiseren.
Om toch een uitbreiding te kunnen realiseren is in 2013, in samenspraak met de gemeente Aalten besloten om een gedeelte van de voormalige gemeentewerf aan de Derde Broekdijk te huren. Daarnaast zijn er andere uitwijkmogelijkheden (voor de opslag van grondstoffen) gezocht om de huidige bedrijfsvoering uit te kunnen voeren.
Omdat de huidige bedrijfsprocessen nu op verschillende locaties zijn gelegen is een optimale bedrijfsvoering niet mogelijk. Veel tijd en energie (kosten) gaan verloren, doordat grondstoffen tussen de locaties onnodig getransporteerd moeten worden. Daarnaast heeft een naastgelegen bedrijf aan de hoofdlocatie uitbreidingsplannen die thans niet gerealiseerd kunnen worden. Om aan de uitbreidingswensen van de bedrijven en aan een efficiëntere werkwijze voor Aalbers tegemoet gekomen is besloten om actief te onderzoeken of het Werklandschap Aalten-West, thans ‘Bedrijventerrein Westrand’ een optie zou kunnen zijn om zoveel mogelijk activiteiten te centraliseren op één nieuw te ontwikkelen terrein. Dit terrein van circa 5 ha aaneengesloten wordt aangeduid als ‘Aalten bedrijventerrein Westrand’ en ligt aansluitend aan bedrijventerrein ‘t Broek.
Voorliggend bestemmingsplan beoogt de bedrijfsvestiging van Aalbers op de hoek Zomerweg/Sondernweg mogelijk te maken. Bij de kern Aalten zijn geen kavels voorhanden voor deze bedrijfsvestiging. Tevens voorziet het bestemmingsplan in de door de gemeente gewenste westelijke uitbreiding van bedrijventerrein ’t Broek. Uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplan zijn een zorgvuldige inpassing in de omgeving en voldoende flexibiliteit ten aanzien van de bedrijfsvoering van Aalbers. Daarbij is maatwerk noodzakelijk.
Doel van voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een adequate juridisch planologische
regeling voor de uitbreiding van Bedrijventerrein Westrand te Aalten. De omvang van het gebied bedraagt de nu nog “witte vlek” op de hoek Zomerweg/Sondernweg. Voor zover de gronden niet nodig zijn voor het bedrijf/de landschappelijke inpassing behouden de gronden een agrarische bestemming.
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van bedrijventerrein ’t Broek te Aalten en wordt aan de noordzijde begrensd door de Sondernweg. Een deel van het openbaar groen dat thans de rand vormt van het bestaande bedrijventerrein en de Sondernweg is meegenomen om een goede inpassing en ontsluiting van het plangebied mogelijk te maken. Het overig deel van het bestemmingsplan blijft agrarisch in gebruik, en houdt derhalve de bestemming agrarisch. Het gebied sluit aan op het bestaande bedrijventerrein ‘t Broek. Het openbaar groen langs de bestaande Zomerweg krijgt de bestemming bedrijventerrein zodat de bestaande bedrijven deze gronden kunnen gebruiken, in het bijzonder om de parkeerproblematiek op te lossen. Het groen wordt gecompenseerd aan de westzijde van het bedrijfsterrein. De ligging van het plangebied is te zien op navolgende afbeelding 1.1.
Figuur 1.1. plangebied “Aalten Bedrijventerrein Westrand
Figuur 1.2 Het plangebied
Door de onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan Werklandschap Aalten (201108109/1/R2; 23 mei 2012) herleeft voor dit plangedeelte het bestemmingsplan Buitengebied Aalten 2004, vastgesteld bij raadsbesluit van 14 december 2004. Voor deze gronden is in dat plan een agrarische bestemming toegekend. Verder wordt middels dit bestemmingsplan een klein deel van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2015”en "Kern Aalten 2011" herzien. De ligging van het plangebied is hieronder aangegeven. Na de ter inzage legging van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau eind 2016 is een agrarisch perceel ten zuiden van de bedrijfsbestemming bij de planvorming betrokken. Dit perceel wordt ingericht als natuur. Het is de bedoeling ter plaatse met name houtopstanden te realiseren; ook als afschermend groen.
Figuur 1.3 Verbeelding Bedrijventerrein Westrand Aalten (ontwerp)
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie (onder)delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.
De m.e.r.-procedure is wettelijk vastgelegd in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage en is een implementatie van de Europese Richtlijn 2001/42/EG in de nationale wetgeving. De Wet milieubeheer onderscheidt twee vormen van milieueffectrapportages, te weten milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r.) en milieueffectrapportage voor projecten (project-m.e.r.). Daarnaast kan sprake zijn van een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De plan-m.e.r.-verplichting geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen en programma's:
De project-m.e.r.-verplichting geldt:
Plan-m.e.r.-plicht: kaderstellend karakter van bestemmingsplan vanwege ontwikkeling van bedrijventerrein voor m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteit(en).
Het kaderstellend karakter van de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijfsactiviteiten (18.1 D-lijst) in het bestemmingsplan leidt tot een plan-m.e.r.-plicht voor het bestemmingsplan. Aangezien ook een plan-m.e.r.-plicht bestaat vanuit het kaderstellend karakter van het plan, kan de stap van de m.e.r.-beoordeling worden overgeslagen. De m.e.r.-beoordeling is immers niet anders dan de keuze van het bevoegd gezag of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. Aangezien een plan-m.e.r.-procedure doorlopen moet worden, is het niet noodzakelijk separate m.e.r.-beoordeling op te stellen. De effecten van de totale ontwikkeling worden in het plan-m.e.r. beschouwd.
Deze plan-m.e.r.-procedure is doorlopen in samenhang met de bestemmingsplanprocedure.
De Notitie reikwijdte en detailniveau heeft vanaf 22 november 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In het kader van de ter inzagelegging zijn 8 inspraakreacties ontvangen. Deze zijn bij het opstellen van het planmer en het ontwerpbestemmingsplan betrokken.
De MER is opgenomen in bijlage 1. Het toetsingsadvies van de Mer-commissie is opgenomen in bijlage 2 en de Notitie Reikwijdte Detailniveau (NRD) (inclusief reactienota) is opgenomen in bijlage 3.
Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierin wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het relevante beleid en in hoofdstuk 4 volgt de planbeschrijving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 6 uiteengezet. In hoofdstuk 7 komt tot slot de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het plan ter sprake.
De regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin de inleidende regels in hoofdstuk 1 zijn opgenomen, de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, de algemene regels in hoofdstuk 3 en de overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4.
Figuur 1.4 luchtfoto plangebied
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van deze bestaande situatie.
Het plangebied ligt tegen de bebouwingsgrens van Aalten tussen de Sondernweg en Zomerweg in het zuidwesten van het buitengebied. Het plangebied bestaat momenteel uit een weiland. Het gebied bevindt zich in het stuwwal- en grondmorenenlandschap van Midden- en Oost-Nederland en ligt op de rand van het Oost-Nederlands Plateau. De omgeving wordt gekenmerkt door dekzandruggen, als dan niet met een oud bouwlanddek.
Het plangebied is gelegen op de flank van een dekzandrug. Het plangebied ligt op een verhoging in het landschap op een es. Deze es heeft een hoogte van 24,6m+NAP. Het laagste deel van het plangebied heeft een hoogte van 22,7m+NAP.
De kaart van 1823 geeft een heidegebied weer met een weg door het plangebied. Op het Kadastrale Minuutplan van 1811-1832 is zichtbaar dat het plangebied bestaat uit meerdere percelen en enkele wegen. Op de kaart van 1852 is zichtbaar dat aan de noord- en noordoostzijde en in het zuiden van het plangebied begroeiing is weergegeven. Twee wegen lopen door het plangebied waarvan één krom loopt.
Figuur 2.1 Situatie rond 1889, met plangebied in het rode kader
De kaart van 1889 geeft opgaand naaldbos weer aan de noordrand. In het midden
van het plangebied is een groene, hoekige perceelsgrens. Er staat bebouwing op het uiterste zuidoostelijke punt van het plangebied. Ten hoogte van deze bebouwing loopt een groene perceelsgrens met bomen aan de noordzijde. De kaart van 1926 geeft een verhoogde weg weer in het noorden en oosten. Op het zuidelijke perceel lijkt de grond verhoogd te zijn. De perceelsgrens in het midden van het plangebied die naar de bebouwing liep is weg. Tevens is de kromme weg
aan de noordoostzijde korter geworden in het noordoosten. Op de kaart van 1960 is de oostelijke weg verlegd en volgt nu de afgeronde perceelsgrens in het noorden en de perceelsgrens van 1889 in het zuiden. In 1980 is te zien dat de oostelijke weg is rechtgetrokken en het noordelijke deel is in twee percelen gesplitst. De kaart van 2000 geeft aan dat in het noorden één lang perceel langs de
Zomerweg ligt. In het zuidelijke deel staat bebouwing in de zuidoostelijke knik.
Figuur 2. 2 situatie rond 2000 met het voorgenomen bedrijventerrein in het rode kader
De geraadpleegde historische kaarten bevestigen dat het plangebied tot en met het heden uit weide bestond. Vóór circa 1850 is het gebruik van het plangebied en omgeving onduidelijk. Voor zover bekend is het plangebied, op de bebouwing in het zuidoostelijke punt na, onbebouwd geweest. In het zuidoostelijke deel van het plangebied was tot ca. 2004 een burgerwoning aanwezig is. Deze is bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Industrieterrein II-2000 gesaneerd.
Het plangebied ligt aan de Sondernweg ten zuidwesten van Aalten en is momenteel onbebouwd. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door enerzijds het open agrarisch gebied tussen de Zomerweg en Sondernweg met in de directe nabijheid van het plangebied een drietal agrarische bedrijven en anderzijds bedrijfsbebouwing behorende tot het bestaande bedrijventerrein ‘t Broek.
Figuur 2.3 Bedrijventerrein ‘t Broek
De bebouwing aan de Zomerweg en Sondernweg wordt gekenmerkt door een grote diversiteit in bouwstijlen, dakvormen, kaprichtingen, goten nokhoogtes, situering en functies. Dit beeld is ontstaan doordat in verschillende periodes is gebouwd en op locaties van eerdere bebouwing soms herontwikkeling heeft plaatsgevonden. Zodoende is er een onregelmatig bebouwingsritme ontstaan met enkele verspreid liggende woningen en bedrijven.
De hoofdgebouwen bestaan veelal uit één- of twee bouwlagen en zijn voorzien van een
kap. Ten oosten en zuidoosten van het plangebied ligt bedrijventerrein ‘t Broek. Dit bedrijfsterrein is nagenoeg geheel verkaveld/bebouwd. Dit deel wordt gekenmerkt door een onregelmatig bebouwingsritme. Verspreid over het terrein staan meerdere bedrijfshallen. De ruimte rondom de bedrijfshallen wordt veelal gebruikt voor de opslag van materieel. Daarnaast wordt dit terrein gekenmerkt door de aanwezigheid van enkele bedrijfswoningen.
Ontsluiting
Het plangebied ligt binnen een structuur van landelijke wegen en verbindingswegen.
Ten noorden van het plangebied ligt de Sondernweg. De Sondernweg heeft buiten de bebouwde kom een maximumsnelheid van 60 km/h. De Sondernweg sluit aan op de Nijverheidsweg. Deze weg is de belangrijkste westelijke ontsluitingsroute voor de kern Aalten. Vanuit de Nijverheidsweg wordt het bedrijventerrein 't Broek ontsloten. In zuidelijke richting loopt de Zomerweg. Ook deze landelijke weg leidt uiteindelijk naar bedrijventerrein ’t Broek. Op de Zomerweg geldt een maximumsnelheid van 60 km/h.
Het plangebied is momenteel in agrarisch gebruik (grasland). Alleen aan de randen is
opgaande begroeiing aanwezig in de vorm van bomen en struiken. In het zuiden van het plangebied zijn wat bestaande houtopstanden aanwezig. Het gaat om kweekgoed op een voormalige huiskavel dat niet is verplant. Langs de Sondernweg en Zomerweg staan bomen. De directe omgeving van het plangebied heeft, ondanks de aanwezigheid van een bedrijventerrein, een groene uitstraling. Dit heeft een drieledige oorzaak. Allereerst ligt er ten zuiden van het plangebied, aan de Zomerweg de hierboven reeds genoemde kleine bosschage. Ten tweede ligt ten westen van het plangebied het agrarisch gebied met een agrarisch bedrijf. Tenslotte is er gezien de ligging van het bedrijventerrein op veel plekken zicht op het buitengebied.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen sloten of andere waterlopen aanwezig. In het zuiden van het plangebied is een (retentie)vijver aanwezig, bedoeld voor de afwatering van de aangrenzende percelen.
Zoals in paragraaf 2.2 al is aangegeven wordt de directe omgeving van het plangebied gekenmerkt door de aanwezigheid van enerzijds bedrijvigheid op bedrijventerrein ‘t Broek en anderzijds woningen verspreid over het buitengebied. Naast de woningen liggen in het omliggende buitengebied ook enkele agrarische bedrijven.
Bedrijventerrein ‘t Broek is een bedrijventerrein met een gemengd karakter. De bedrijven die gevestigd zijn op dit bedrijventerrein zijn zeer divers van aard en omvang en zijn grotendeels aan te merken als categorie-2 bedrijven conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten
(bijlage 1 bij de regels). Een aantal bedrijven valt onder categorie 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2. Daarnaast zijn op het bedrijventerrein ook enkele bedrijfswoningen aanwezig.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleidskader dat van toepassing is op het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
Op 13 maart 2012 is de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's waaronder de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Het huidige stelsel van regels en procedures is steeds omvangrijker en complexer geworden. Dit zet een behoorlijke rem op nieuwe ontwikkelingen. Om goed op deze ontwikkelingen in te spelen, is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid. Het Rijk snoeit in het woud van procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Een en ander is vastgelegd in de Omgevingswet die medio 2019 in werking treedt.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Bepalen regionale vraag naar ruimte (trede 1)
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.
Extra ruimte voor ontwikkeling kan op twee manieren worden gecreëerd. De makkelijkste manier is het benoemen van nieuwe uitleglocaties. Echter, vanuit de gedachte van een zuinig ruimtegebruik zal in eerste instantie naar de tweede mogelijkheid moeten worden gekeken:
extra bedrijfsruimte creëren door inbreiding.
Daarom is braakliggende grond geïnventariseerd op onder andere bestaande bedrijventerreinen die geschikt is voor eventuele bedrijfshuisvesting. Intensivering door bijvoorbeeld functies te stapelen is buiten beschouwing gelaten. Binnen het bestaande bedrijventerrein te Aalten zijn slechts enkele kleine kavels uitgeefbaar. Deze zijn veelal in handen van derden.
De gemeente Aalten kan niet aan de behoefte van dit bedrijf voldoen door alleen in te breiden.
Daar komt bij dat de haalbaarheid van deze inbreidingsopties nog onzeker is en te beperkt van omvang ten behoeve van het bedrijf Aalbers. Dit wordt verderop in de toelichting onderbouwd en uitgeschreven.
Geconstateerd kan worden dat er zeker sprake is van een lokale vraag en dat zich een verschil tussen behoefte en capaciteit aftekent, waarin ruimte is voor onderhavig bedrijventerrein.
Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (trede 2)
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Bij voorgaande trede is reeds inzichtelijk gemaakt dat de capaciteit niet binnen bestaand stedelijk gebied gevonden kan worden.
De locatie bevindt zich in een gebied dat in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zowel in de geconsolideerde versie als in de laatste herziening) is aangewezen als een zachte ‘uitbreiding van het bedrijventerrein van 5 tot 15 hectare.
Het sluit aan op een gebied met bestaande bedrijvigheid aan de Zomerweg. Het past binnen het beleid, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties dat de aanleg van lokale terreinen alleen nog mag plaatsvinden aansluitend bij al aanwezige bedrijventerreinen of
aansluitend bij kernen waar al bedrijventerrein is gevestigd en dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij, of een goede aanvulling zijn op, het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern.
Bouwen buiten bestaand stedelijk gebied (trede 3)
In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied passend (in de duurzaamheidsladder wordt gesproken over ‘multimodaal’) ontsloten is of kan worden, wat aangemerkt kan worden als een kwaliteit voor de betreffende locatie. Het gaat in dit om een specifieke bedrijfsbestemming voor een lokaal bedrijf, direct aansluitend aan bestaand stedelijk gebied.
Multimodale ontsluiting is een relatief zware kwaliteitsnorm voor een bedrijventerreinuitbreiding als onderhavig initiatief. Toch kan, kijkend naar mogelijkheden voor multimodale ontsluiting geconstateerd worden dat de locatie van het initiatief hiertoe gunstig gesitueerd is ten opzichte van andere plekken in Aalten:
Het perceel ligt direct goed ontsloten aan de Sondernweg die direct aansluit op de ontsluitingsroute aan de westzijde van het dorp Aalten (Nijverheidsweg). De Nijverheidsweg maakt zowel verbindingen mogelijk naar Varsseveld/A18 als naar Dinxperlo en Bocholt (BRD). Deze weg sluit direct aan op de Provinciale weg ten noorden (Varsseveldsestraatweg N318) en ten zuiden op de Bocholtsestraatweg die uitkomt op de Provinciale weg (Hamelandroute N318) en de Provinciale weg (Dinxperlosestraatweg N819). Tevens is het perceel gelegen op korte afstand van het centrum en is dus zowel vanuit Aalten als daarbuiten goed bereikbaar.
Conclusie
De afweging aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking laat zien dat er voldoende basis is voor onderhavig initiatief.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor deze onderwerpen voorziet het besluit ook niet in de (definitieve) begrenzing. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere PKB’s en beleidsnota's die in de SVIR zijn herbevestigd. Deze onderdelen zijn op 30 december 2011 in werking getreden.
Het betreft de volgende onderdelen:
Op 28 augustus 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Sinds 18 oktober 2014 zijn de Gelderse Omgevingsvisie en -verordening van kracht. De Omgevingsvisie vervangt vijf strategische provinciale plannen op het gebied van ruimte, water, natuur, milieu en mobiliteit. De Omgevingsverordening vervangt 27 provinciale verordeningen. Het Omgevingsbeleid van de provincie is daarmee eenvoudiger geworden en kent meer samenhang. De Omgevingsvisie en –verordening zijn ook dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen.
De provincie Gelderland heeft in de Omgevingsvisie vier doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De noodzaak tot uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen of de ontwikkeling van
nieuwe moet worden bezien in relatie tot de mate waarin met inbreiding en/of herstructurering
van bestaande terreinen ruimte voor bedrijvigheid kan worden gevonden. Wanneer dit niet het geval is dient de ontwikkeling van bedrijventerreinen ruimtelijk te worden geconcentreerd en gebundeld op de beste locaties en dus zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande stedelijke gebied en infrastructuur.
De locatiekeuze van bedrijven en voorzieningen dient het resultaat te zijn van een afweging tussen economie (behoefte aan vestigingsmogelijkheden voor bedrijven), bereikbaarheid (ontsluitingsmogelijkheden van locaties) en leefbaarheid (ruimtelijke- en milieukwaliteiten). Van essentieel belang daarbij is dat het mobiliteitsprofiel van de te vestigen (gevestigde) bedrijven, voorzieningen en instellingen overeenkomt met het mobiliteitsprofiel van de betreffende locatie/knooppunt.
Het planvoornemen bestaat uit de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein (‘t Broek). Dit bedrijventerrein is zeer gunstig gelegen vanwege de directe aansluiting op de Sondernweg. De ontwikkeling in het plangebied sluit derhalve aan bij bestaand stedelijk gebied en infrastructuur en past derhalve ook binnen het provinciaal beleid.
Beleid bedrijventerreinen
Drie provinciale hoofddoelen.
De uitgangspunten voor bedrijventerreinen zijn als volgt.
Ambitie en rol van de provincie
De provincie en haar partners streven samen naar voldoende voorraden bedrijventerreinen van de juiste kwaliteiten om gerichte groei te faciliteren. Zij zien de volgende opgaven:
vraag en aanbod van bedrijventerreinen kwantitatief en kwalitatief op elkaar afstemmen;
De bestaande bedrijventerreinen moeten kwalitatief hoogwaardig blijven, waar nodig door tijdige revitalisering of herstructurering.
Bedrijventerreinen agenda
De provincie gaat uit van de kracht van bedrijven en staat voor een ondernemersgerichte benadering. De provincie begeleidt initiatieven en plannen die de economische kracht en dynamiek vergroten en verbeteren. In elke regio identificeert de provincie waar deze kracht en dynamiek zich bevindt en waar deze wordt bekneld door ruimtelijke of milieuhygiënische vraagstukken. Samen met partners gaat de provincie op zoek naar oplossingen.
Werkwijze: Regionaal Programma Bedrijventerreinen
De bestemming tot bedrijventerrein is in Gelderland slechts toegestaan indien dit past in de regionale afspraken over de programmering van bedrijventerreinen. Deze afspraken worden opgenomen in een zogenaamd Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) dat door het college van GS wordt vastgesteld. Daaronder vallen onder meer afspraken over regionale bedrijventerreinen, intergemeentelijke terreinen en kadegebonden terreinen. Het uitgangspunt is zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudend zijn met het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen. De regionale afspraken moeten overcapaciteit tegengaan en ruimte bieden om te kunnen inspelen op nieuwe gewenste ontwikkelingen.
De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken die zijn gemaakt over voorraden en soorten bedrijventerreinen of werklocaties. Deze afspraken moeten zorgen voor voldoende kwaliteit en kwantiteit van bedrijventerreinen.
De provincie en haar partners voeren in zes regio's de Regionale Programma's voor Bedrijventerreinen (RPB's) de vastgelegde afspraken (2011 en 2012) uit. In elke regio zijn minimaal afspraken over de planning van bedrijventerreinen gemaakt. Indien er overlap bestaat tussen de programmering van bedrijventerreinen met andere werklocaties zoals kantoren en perifere detailhandel, dan ligt het voor de hand om één regionaal afsprakenkader te maken: een Regionaal Programma Werklocaties.
Het is van belang dat het regionaal afsprakenkader actueel is. In principe heeft de provincie een faciliterende rol. Mocht een actueel afsprakenkader regionaal niet tot stand komen binnen een redelijke termijn, of mochten Gedeputeerde Staten constateren dat de kwaliteit van de afspraken onvoldoende is, dan ziet de provincie het als haar verantwoordelijkheid om zelfstandig programmeringsafspraken op en vast te stellen.
Provinciaal belang Ladder van duurzame verstedelijking
De rijksladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op elk ruimtelijk besluit dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling. De provincie zal in samenwerking met haar partners aangeven over welke plannen zij in overleg wil. De provincie wil hierbij focussen op plannen die van provinciaal belang zijn.
Naast het inzien van bestemmingsplannen die inhoudelijk het provinciaal belang raken is de provincie ook verantwoordelijkheid voor het generieke toezicht op de toepassing van de rijksladder voor duurzame verstedelijking. De provincie kan hierbij zelf de wijze van toezicht bepalen. Dit is conform bestuurlijke afspraken over interbestuurlijk toezicht en conform de Wet Revitalisering generiek toezicht. Ook hierover zal de provincie Gelderland het gesprek aangaan met de Gelderse gemeenten.
Bestaande voorraad gebouwen
Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied.
Beschikbare grond
De ladder impliceert niet dat elke open (groene) plek bebouwd dient te worden. Het gaat om het maken van een zorgvuldige afweging, waarbij stedenbouw, wateropvang, klimaatadaptie en leefomgevingskwaliteiten redenen kunnen zijn om open plekken in het stedelijk weefsel te handhaven en te versterken.
Gelders Natuurnetwerk
Intensieve samenwerking tussen Gelderse partners heeft geleid tot een samenhangend omgevingsbeleid voor natuur en landschap aan de hand van verschillende ruimtelijke categorieën en andere instrumenten. Om de nieuwe verantwoordelijkheid van de provincie te benadrukken spreekt de provincie niet meer van een Ecologische Hoofdstructuur, maar van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de nog te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. De provincie streeft naar het opheffen van versnippering en een goede aansluiting tussen het Natuurnetwerk en het Duitse Biotopverbund. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit de bestaande natuurwaarden, de nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities, zoals stilte.
Nieuwe functies Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:
Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het Gelders Natuurnetwerk opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.
Uitbreiding bestaande functies Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de compensatie.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland door Provinciale Staten vastgesteld. Met de omgevingsverordening stelt de provincie regels voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de ‘juridische vertaling’ van de hiervoor samengevatte Omgevingsvisie.
Conclusie is dat het voornemen in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone of een Natura-2000-gebied.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren. De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem
Medio 2011 hebben acht gemeenten in de Achterhoek het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) opgesteld. GS van Gelderland hebben dit RPB in december van dat jaar vastgesteld. Doel van het RPB was de bedrijventerreinopgave te definiëren en afspraken te maken over te nemen maatregelen en activiteiten. Het RPB 2011 is het vigerend bestuursconvenant tussen provincie Gelderland en Achterhoekse gemeenten inzake bedrijventerreinplanning.
Aan de opgave om het toentertijd becijferde overaanbod terug te dringen, heeft gemeente Aalten bijgedragen door 6,43 ha aan zachte plannen te schrappen, namelijk 1,43 ha Vierde Broekdijk (Aalten) is definitief geschrapt en 5 ha Hietveld fase 2 (Dinxperlo) is op de langere termijn geschoven. Daarnaast is een uitbreidingsrichting in fase 1 (B) van ’t Hietveld van 3 ha in Dinxperlo ‘on hold’ gezet: stop planvorming.
Het Werklandschap Aalten-West is met 10 ha netto als hard plan in de planninglijst opgenomen, aangezien er sprake was van een vastgesteld en goedgekeurd bestemmingsplan. De Raad van State heeft op 23 mei 2012 het bestemmingsplan vernietigd en tevens goedkeuring aan het plan onthouden. Hierna zijn voorbereidingen getroffen om te komen tot een nieuw bestemmingsplan. In de crisisjaren waarin we ons inmiddels bevonden was de vraag naar nieuw bedrijventerrein echter minimaal en vond juist op het bestaande bedrijventerrein een grote dynamiek plaats. In de loop van 2014 heeft fa. Aalbers het verzoek ingediend om 5 ha (gefaseerd) af te kunnen nemen.
Vraag-aanbodanalyse 2016
Eind 2015 is door zeven portefeuillehouders Economie van Achterhoekse gemeenten aan Stec Groep opdracht gegeven om, als input voor een nieuw op te stellen RPB, een nieuwe vraag-aanbodanalyse uit te voeren. De uitbreidingsvraag naar bedrijventerrein in de periode 2016-2025 is in de gehele Achterhoek becijferd op ca. 73 ha. Het aanbod bestaat uit ca 160 ha harde plancapaciteit en ca. 80 ha zachte plancapaciteit. Het harde planaanbod overstijgt daarmee de verwachte vraag met ca. 87 ha. Inclusief zacht planaanbod is de overcapaciteit afgerond ca. 170 ha. Deze vraag-aanbod cijfers zijn vertaald naar een verdeling per subregio:
Stec concludeert in haar rapport dat in de Achterhoek sprake is van een fors overaanbod en adviseert gemeenten om keuzes te maken, te schrappen, om weer tot een gezonde marktspanning te komen. Plannen die nog een bestemmingsplanprocedure moeten doorlopen, moeten aan de Ladder voor duurzame verstedelijking worden getoetst, waarbij o.a. de daadwerkelijke behoefte moet worden aangetoond.
In 2017 worden er kwalitatieve analyses opgesteld. Eind 2017 moeten er nieuwe afspraken liggen in het kader van de RPB. De ontwikkeling van bedrijventerrein Westrand is in dit proces uitdrukkelijk in ogenschouw genomen (zie H. 4).
Op 20 november 2007 heeft de gemeenteraad het landschapsontwikkelingsplan (LOP) ‘Nieuwe noabers, vernieuwend landschap’ vastgesteld. Het LOP moet gezien worden als een ideeën- en inspiratieboek voor de ontwikkeling en beheer van het landschap. Naast natuur en landschap geeft het LOP ook concrete voorbeelden voor recreatieve ontsluiting en functieverandering van het landelijk gebied. In het LOP worden negen landschapsensembles onderscheiden:
Voor elk landschapsensemble is een apart werkboek opgesteld. Elk werkboek bevat de volgende onderdelen:
Binnen de gemeente Aalten is 11,6 ha. terstond uitgeefbaar bedrijventerrein beschikbaar waarvan in de kern Aalten; 2 ha aan de Vierde Broekdijk (plan Cattier, eigendom projectontwikkelaar) en 1 kavel op 't Broek met een oppervlakte van 0,38 ha (eigendom van de gemeente)
De overige uitgeefbare gronden zijn gelegen in de kern Dinxperlo en in eigendom van projectontwikkelaars. In 2011 is het bestemmingsplan Werklandschap Aalten-West ten behoeve van de ontwikkeling van 10 ha aan de westrand van Aalten in procedure gebracht (vastgesteld raadsbesluit d.d. 7 mei 2008, nr. 9, gedeeltelijke goedkeuring door Gedeputeerde Staten d.d. 19 december 2008, nr. 2008-009105).
De gemeenteraad van Aalten gaat er in 2004 bij het opstellen van de Toekomstvisie Aalten van uit dat er ruimte nodig is voor 28 hectare aan bedrijventerrein. Een belangrijk deel hiervan wil de gemeenteraad realiseren aan de westkant van Aalten. Het gaat hierbij in eerste instantie om een gebied van circa 15 hectare (lichtblauw op onderstaande figuur) en op langere termijn mogelijk nog 10 hectare (gestreept op onderstaande figuur). Via de zogenaamde ‘noordelijke inprikker’ zal het nieuwe terrein ontsloten moeten worden.
In de aanloop naar het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Westrand is, in verband met de demografische ontwikkelingen, is besloten geen noordelijke inprikker aan te leggen. De zone ten zuiden van het station wordt de komende periode gerevitaliseerd, met name ten behoeve van het bedrijf Beele Engineering. De omvang van te ontwikkelen werklocaties aan de westzijde wordt aanmerkelijk minder dan in de Toekomstvisie voorzien. Echter de locatie van de geprojecteerde uitbreiding van het bedrijventerrein past wel in deze visie en is nog steeds actueel.
Stuurgroep Bedrijventerreinen Oost Achterhoek
De gemeente Aalten vormt samen met gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk naar aanleiding van het RPB 2011 de ‘stuurgroep Bedrijventerreinen Oost Achterhoek’. In deze stuurgroep, geformaliseerd middels een overeenkomst, vindt subregionale afstemming over de planning van bedrijventerreinen plaats.
De gemeente Aalten heeft het akkoord van Groenlo ondertekend en daarmee regionaal (Regio Achterhoek) ingezet op energieneutraliteit in 2030.
Samen met het energieverbruik voor mobiliteit en afvalverbranding is de CO²-uitstoot van de gemeente Aalten circa 155 kiloton per jaar.
De gemeente kiest er voor om het duurzaamheidbeleid te richten op concrete prestaties, in concrete vermindering van de CO²-uitstoot. Dit vanuit de overtuiging dat dát nodig is om resultaat te behalen in de beperking van de klimaatverandering/temperatuurstijging.
De focus ligt op energiebesparing en opwekking van duurzame energie, omdat hiermee op korte termijn de grootste winst is te behalen. De sectoren waarop zal worden ingezet zijn: woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.
Het bedrijf Aalbers heeft aangegeven op de nieuwe bedrijfslocatie zoveel als redelijkerwijs mogelijk energieneutraliteit voor het bedrijf na te streven, onder meer door de opwekking van zonnestroom en het gebruik van de biomassakachel.
In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het
plangebied.
Bedrijvenontwikkeling Aalten - maatwerk
Binnen de gemeente Aalten is sprake van lokaal gebonden, historisch gegroeid bedrijfsleven; nieuwvestigers zijn schaars. Om deze lokale bedrijven en lokale werkgelegenheid te kunnen faciliteren is er behoefte aan maatwerk en heeft het gezond houden cq revitaliseren van bestaande terreinen prioriteit. De dynamiek op bestaande bedrijventerreinen in Aalten heeft de afgelopen jaren getoond dat bedrijven met name vooruit kunnen door aanpalende terreinen/panden aan te kopen, nieuwbouw op eigen perceel te plegen en/of geheel te reloceren op het bedrijventerrein.
De gemeente ondersteunt bedrijven hier desgewenst in door te faciliteren, mee te denken en bedrijven hier actief voor te benaderen. Alleen al de afgelopen vijf jaar is hierdoor zeker 10 ha van 75 ha bestaand bedrijventerrein in de kern Aalten herontwikkeld.
Wij denken daarbij aan de op handen zijnde gebiedstransformatie ten zuiden van het station Aalten (met een omvang van ruim 4 ha). Hier wordt in 2017 een initiatief van het bedrijf Beele Engineering gerealiseerd. Ook het bedrijf Kaemingk (groothandel in decoratieartikelen) heeft verschillende grootschalige ontwikkelingen op bestaande bedrijfslocaties doorgevoerd (sloop gevolgd door vervangende nieuwbouw) aan o.a. Eerste, Derde en Vierde Broekdijk. Daarnaast hebben diverse bestaande bedrijven op eigen en naastgelegen terreinen in- en uitgebreid, zoals LUVA en ARA aan de Tweede Broekdijk, Ducona aan de Eerste Broekdijk/Weverij, Inteqnion aan de Weverij en Ottevanger aan de Dinxperlosestraatweg.
Deze ontwikkelingen zijn geheel in lijn met de (ten tijde van RPB 2011) SER-ladder ofwel de huidige Ladder van Duurzame Verstedelijking waarmee wordt voorkomen dat op bestaande bedrijventerreinen leegstand ontstaat. Inbreidingen op bedrijventerrein ’t Broek lopen echter tegen grenzen aan. Door mee te werken aan het verzoek van fa. Aalbers ziet de gemeente kans de lokale bedrijfsbehoefte te faciliteren, door nog eenmalig nieuw terrein te ontwikkelen en tevens voldoende ruimte binnen bestaand terrein te creëren om aan uitbreidingsbehoefte van bestaande bedrijven te kunnen voldoen. De huidige verspreid liggende kavels die het bedrijf nu in gebruik heeft, zijn dan wel worden deels aan bestaande bedrijven met uitbreidingsbehoefte aangeboden. Aan de Broekstraat 31 heeft het bedrijf een groot deel van zijn gronden reeds verkocht aan het naastgelegen bedrijf Ducona voor uitbreiding. Het perceel aan de Spinnerij kan pas na realisatie van het bestemmingsplan worden verkocht en dit geldt evenzo voor het terrein aan de Derde Broekdijk dat thans gehuurd is met het recht op koop. Indien er na realisatie van het plan gegadigden zijn voor het overgebleven gedeelte van het perceel aan de Broekstraat 29-31 is Aalbers ook bereid om deze geheel te verkopen onder de voorwaarde dat ook het tegenover gelegen perceel Broekstraat 20-22 (inclusief bedrijfshal) wordt afgenomen.
Het verzoek van Aalbers om 5 ha (in twee fases) te kunnen afnemen is daarnaast noodzakelijk om het bedrijf Aalbers op één locatie efficiënt, toekomstgericht, zonder overlast voor omgeving en met oog voor een goede inpassing een nieuw bedrijfsterrein te realiseren.
Vanwege de sterke lokale binding van het bedrijf is een verhuizing naar elders niet aan de orde.
Het klantenbestand van Aalbers bestaat voornamelijk uit (semi)overheden, waaronder de gemeente Aalten zelf en al haar inwoners (milieustraat). Daarnaast mag Aalbers diverse bedrijven in de directe omgeving van Aalten rekenen tot haar klantenbestand.
Regionaal en provinciaal (voor)overleg
Art. 2.3.2.4, lid 1 van de Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat op lokale bedrijventerreinen een kavelgrootte van maximaal 0,5 ha kan worden toegestaan. Lid 2 van datzelfde artikel maakt het mogelijk om een ruimere kavelgrootte toe te staan indien wordt aangetoond dat er sprake is van een aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt. Afspraken in het kader van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) vereisen daarnaast (sub) regionale afstemming.
De voorliggende ontwikkeling is daarom in provinciaal overleg met betrokken gedeputeerden, in het portefeuille-overleg Economie van 7 Achterhoekse gemeenten en in de Stuurgroep Bedrijventerreinen Oost Achterhoek (gemeenten Berkelland, Oost Gelre, Winterswijk en Aalten) besproken.
Bij e-mail van 13 november 2014 is een (zowel ambtelijk als bestuurlijke) positieve grondhouding ten aanzien van de geschetste ontwikkeling door provincie Gelderland betoond. In de notitie die aan het verzoek ten grondslag ligt is benadrukt dat gemeente Aalten hiermee bijdraagt aan terugdringing van nog bestaande regionale overcapaciteit door af te zien van ontwikkeling van de resterende 5 ha die als harde plancapaciteit in het vigerende RPB is opgenomen.
In de stuurgroep Bedrijventerreinen Oost Achterhoek (9-9-2014 en 15-2-2016) is eveneens positief gereageerd: algemeen erkend wordt dat verplaatsing van een type bedrijf als Aalbers naar een regionaal bedrijventerrein niet aan de orde is en aldus voor lokale werkgelegenheid behouden moet blijven. De gemeente moet hiervoor goed onderbouwd maatwerk kunnen leveren.
Het regionaal portefeuillehoudersoverleg Economie heeft vanuit het belang van behoud van lokale werkgelegenheid en bedrijvigheid in zijn vergadering van 15 december 2016 ingestemd met de ontwikkeling van Aalten-West.
De gemeenten Winterswijk, Berkelland, Oost Gelre en Aalten hebben in hun stuurgroep Bedrijventerreinen Oost Achterhoek besloten een visie op bedrijventerreinen te ontwikkelen, alvorens te komen tot een set van maatregelen om overcapaciteit tegen te gaan. Deze visie zal medio 2017 gereed zijn. Belangrijk uitgangspunt van deze visie is te komen tot bedrijventerreinontwikkeling op de juiste locatie, daar waar er specifieke vraag ontstaat: lokaal maatwerk dus.
Conclusie
Nu de lokale binding en het bestaansrecht van het bedrijf Aalbers is aangetoond, ziet gemeente Aalten deze ontwikkeling als noodzakelijk om dit lokale bedrijf te faciliteren en de uitbreidingsbehoefte van overige lokale bedrijven in aansluiting op de praktijk van de afgelopen jaren, binnen bestaand bedrijventerrein op te vangen. Gemeente Aalten kan hiermee op twee fronten het zo gewenste maatwerk leveren. Gemeente Aalten benadrukt voor toekomstige nieuwe verzoeken om bedrijventerrein ruimte binnen bestaande terreinen te willen vinden en richt zich hiermee op het in stand en vitaal houden van bestaand bedrijventerrein.
De ontwikkeling heeft de steun, mits voldoende onderbouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening/beladdering, van het regionaal portefeuillehoudersoverleg Economie en de stuurgroep Bedrijventerreinen Oost Achterhoek.
Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van bedrijventerrein ’t Broek in westelijke richting ten behoeve van de vestiging van het bestaande bedrijf (Aalbers) De uitbreiding in westelijke richting wordt gezien als een logische voortzetting van de bedrijfsbebouwing. De ontwikkeling biedt tevens kansen de uitstraling van het bedrijventerrein vanuit het zuiden te verbeteren.
Omdat de huidige bedrijfsprocessen nu op verschillende locaties zijn gelegen is een optimale bedrijfsvoering niet mogelijk. Veel tijd en energie (kosten) gaan verloren, doordat grondstoffen tussen de locaties onnodig getransporteerd moeten worden. Bij het bedrijf, thans gevestigd op meerdere locaties in Aalten, worden diverse stromen (waaronder afvalstoffen) op- en overgeslagen. Het streven is om alle activiteiten in de toekomst met uitzondering van het kantoor in het onderhavige plangebied te laten plaatsvinden.
Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn voorafgaand aan het proces de volgende
uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd:
Werkgelegenheid
Momenteel heeft Aalbers 10,3 fte in vaste dienst en ca. 6 fte aan ingehuurd personeel. Het aantal m2 dat begin 2016 feitelijk in gebruik was, is ruim 2,7 hectare op meerdere locaties binnen de gemeente Aalten. De uitbreidingsbehoefte in m2 is nog steeds actueel, mede doordat in de aanloop van deze voorgenomen bedrijfsontwikkeling een gedeelte van het bedrijfsterrein aan de Broekstraat reeds is verkocht aan de buurman t.b.v. een uitbreiding. Bij de toekomstige uitbreiding van het bedrijf zal het aantal fte's o.b.v. de huidige inzichten met 30% toenemen. Daarnaast is de intentie aanwezig om in de toekomst het bedrijf aantrekkelijk te maken voor werknemers met een lichte beperking, die onder toezicht allerhande werk kunnen verrichten. Hierover zijn reeds gesprekken gaande in een afzonderlijk traject.
Inrichting terrein
In figuur 4.1 is een inrichtingsschets weergegeven die een indicatie geeft van de mogelijke inrichting van de nieuwe locatie. Globaal samengevat wordt het nieuwe terrein ingedeeld in 3 gedeelten en is als volgt (gezien vanuit de Sondernweg):
Ook op de huidige locatie vinden thans vervoersbewegingen plaats. Indien de nieuwe locatie in gebruik wordt genomen vind er naast uitbreiding voor een deel een verschuiving plaats van de verkeersbewegingen. Dit betekent voor het perceel Broekstraat 31 dagelijks een vermindering van verkeersbewegingen van 40 vrachtwagens (maandag t/m zaterdag) en 20 personenauto's.
Qua ontsluiting is in overleg met de gemeente er voor gekozen om de Zomerweg als algehele toegangsweg in te richten voor al het verkeer, zodanig dat filevorming op de Sondernweg wordt voorkomen. De nieuwe uitrit aan de Sondernweg zal in principe alleen worden gebruikt voor alle particulieren en kleine vrachtwagens, zijnde lichte en middelzware motorvoertuigen. De vrachtwagens en tractoren verlaten het terrein via de bedrijfsweg (Zomerweg) en vervolgens via de Eerste Broekdijk. Na overleg tussen Aalbers en TripleA Networks is verzocht om het zwaar verkeer te laten aansluiten op de Eerste Broekdijk en niet op de Spinnerij. In overleg met de gemeente is hierover overeenstemming bereikt. Daarnaast is op basis van buurtconsultatie door de gemeente naar voren gekomen dat er voor de Zomerweg (vanaf nieuwe uitrit Aalbers) tot aan de Derde Broekdijk een verbodsbepaling komt voor vrachtverkeer. Zwaar verkeer kan in de toekomst via de Eerste Broekdijk het terrein benaderen en verlaten, waar een aparte weegbrug wordt aangelegd. Hierdoor wordt de verkeersdruk als gevolg van zwaar verkeer op de Sondernweg ontlast en is in zoverre rekening gehouden met de wensen vanuit de omgeving. In het navolgende wordt een impressie vanaf de Sondernweg gegeven en een schematische weergave van de voorgenomen ontsluiting van het bedrijf.
Schematische weergave ontsluiting
Toelichting op de schematische weergave:
Groen en water
Door Natuurbank Overijssel is een beplantingsplan gemaakt voor de inrichting van het gebied.
Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een agrarisch perceel (weiland) ontwikkeld als natuur. Dit gebied kan tevens worden gebruikt als infiltratiegebied. De te graven vijver aan de noordzijde van de bedrijfsbestemming langs de Sondernweg zal dienen als afvoer van hemelwater. De bestaande groenstructuren in de omgeving van het plangebied blijven gehandhaafd. Langs de westzijde van het plangebied komt een 20 meter lange inpassingsstrook met daarin opgenomen een onderhoudspad en wandel/fietspad.
Figuur 4.2. landschappelijke inpassing
In dit hoofdstuk volgt een verantwoording van de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten van toepassing op de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Voor elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te
worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. Daarom is op 3 en 17 oktober 2016 een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van het perceel aan de Sondernweg/Zomerweg te Aalten (gemeente Aalten)(Bijlage 4). Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren.
De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 215 cm-mv voor peilbuis 01, 209 cm-mv voor peilbuis 02, 214 cm-mv voor peilbuis 03, 174 cm-mv voor peilbuis 04, 220 cm-mv voor peilbuis 05, 249 cm-mv voor peilbuis 06 en 169 cm-mv voor peilbuis 07.
Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
(a) in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de
achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
(b) het grondwater licht verontreinigd is met Barium, Xylenen, Naftaleen, Zink, Koper en Cadmium.
Voor zover bekend is op de onderzoeks locatie geen bronlocatie aanwezig of aanwezig geweest, die een dergelijke naftaleen- en xylenenverontreiniging veroorzaakt kan hebben. Mogelijk is de verontreiniging afkomstig van een bron elders.
Gezien het slechts licht verhoogde gehalte is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. Ook in het voorgaande onderzoek zijn barium en zink in licht verhoogde concentraties aangetroffen in het grondwater.
De hypothese "De gehele locatie is grootschalig onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Vanuit het aspect bodem komen derhalve geen belemmeringen voor het bestemmingsplan voort.
Conform de Wet geluidhinder heeft iedere (spoor)weg een onderzoekszone waarbinnen een akoestisch onderzoek dient te worden verricht indien de bouw van geluidsgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Uitzonderingen hierop zijn wegen waarvoor een 30 km-zone geldt en wegen die als woonerf zijn aangeduid.
In het akoestisch rapport ( Akoestisch onderzoek H.J. Aalbers en Zoon B.V. Locatie Zomerweg en Sondernweg, Westrand Aalten,16.109.01 versie 02) zoals opgenomen in bijlage 5 bij de toelichting wordt inzicht gegeven in de optredende geluidbelasting vanuit de inrichting zoals deze wordt verwacht nadat fase 1 en fase 2 op het terrein is gerealiseerd zoals in figuur 5.2 is opgenomen.
Het ontwerp van het terrein is zo opgezet dat de geluidbelasting richting de burgerwoningen zoveel als mogelijk wordt beperkt. De keerwand tot een hoogte van 6 meter vormt een barrière voor de geluidemissie van de puinbreker en de zeef ten opzichte van de burgerwoningen ten westen van het bedrijf.
Gezien de doorbrekingen te behoeve van de verkeersontsluitingen aan de noordzijde van het perceel, worden geluidafschermende maatregelen ten behoeve van het perceel Sondernweg 2 niet als effectief gezien.
Het aspect indirecte hinder is rekenkundig getoetst. Alleen ter plaatse van een woning gelegen op het gezoneerd industrieterrein is de geluidbelasting hoger dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A). Een geluidbelasting van 55 dB(A) vanwege indirecte hinder op een woning gelegen op een gezoneerd industrieterrein op de grens van deze zone wordt acceptabel geacht. Uitgaande van een geluidwering van 20 dB van deze woning wordt met een geluidbelasting van 55 dB(A) voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting in de woning van 35 dB(A).
De te verwachten piekgeluiden zijn ter plaatse van woningen van derden lager dan 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode. Deze waarden voldoen aan de richtwaarden voor deze omgeving zoals genoemd in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.
Het terrein waarop het bedrijf is gevestigd wordt samengevoegd met het gezoneerd
industrieterrein Het Broek. De geluidbelasting op de grens van deze zone mag maximaal 50 dB(A) bedragen als gevolg van de activiteiten van alle bedrijven samen. Er is een geluidcontour opgenomen van 50 dB(A) etmaalwaarde (figuur 5.1). De ligging van de zone moet worden herzien zodat de geluidsbelasting op de nieuw vast te stellen zone niet hoger is dan 50 dB(A). Dit zal in een separaat bestemmingsplan plaatsvinden, een partiële herziening van de omliggende bestemmingsplannen. Voor zover de nieuwe zone in het onderhavige bestemmingsplan valt, wordt deze nu al hierin opgenomen. De onderbouwing voor de ligging van de zone is opgenomen in de partiële herziening. Het akoestisch onderzoek ten behoeve van de partiële herziening is in de onderhavige toelichting ook opgenomen in bijlage 6.
Gezien het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Figuur 5.1 geluidszone
Figuur 5.2 fase 1 en fase 2 bedrijventerrein Westrand
Bij het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan zullen t.a.v. geluid de grootste geluidbronnen (Broekstraat puinbreker en Derde Broekdijk shredder) komen te vervallen evenals het transport naar deze locaties. Dit geeft binnen het geluidmodel een positief effect op de omgeving ter plaatse. Ter illustratie: in de huidige situatie liggen er 2 burgerwoningen binnen 100 meter afstand van de locatie Derde Broekdijk en in de nieuwe situatie zijn er geen burgerwoningen gelegen binnen deze afstand van 100 meter. De dichtstbij gelegen burgerwoning ten noordwesten Akkermateweg 2 ligt op ca. 160 meter van het plangebied. Deze effecten zijn in het geluidsrapport en milieueffectrapportage niet meegenomen en berekend omdat de vergunningen die op deze locaties vigeren, pas worden aangepast als de nieuwe locatie feitelijk in gebruik is. De huidige bedrijfsactiviteiten zullen gewoon doorgang moeten vinden, gezien de lopende bedrijfsvoering van Aalbers. Tot slot kan worden geconcludeerd dat, gelet op de ligging van met name de Derde Broekdijk aan de rand van het gezoneerde industrieterrein, aan de zuidwestzijde een reductie van geluidsemissie zal zijn naar die omgeving vergeleken met het planvoornemen zoals vastgelegd in het onderhavige bestemmingsplan.
Met het vaststellen van hogere grenswaarden en de uitvoering van de akoestische maatregelen zoals genoemd in het hier beschreven akoestisch onderzoek blijft voor de betrokken woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat zoals bedoeld in het gebiedsgerichte geluidbeleid van de gemeente Aalten.
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen dan wel aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Aalten aan de Sondernweg en de Zomerweg.
Het plangebied heeft een oppervlakte van 5.000 m2 .De exacte bodemverstoring is bekend (zie bijlage 7) en zal dieper zijn dan 60 cm-mv.
Omdat het gebied een (lage en hoge) archeologische waarde (AWG-categorieën 6 en 4) heeft op de archeologische beleidskaart van gemeente Aalten, dient aangetoond te worden
dat met de geplande bodemingrepen geen archeologische waarden verloren gaan. Bij meerdere verwachtingswaarden is de hoogste verwachtingswaarde leidend. Archeologisch onderzoek is verplicht bij alle bodemingrepen dieper dan respectievelijk 40 cm-mv.1
Het bevoegd gezag, Gemeente Aalten en haar adviseur, de Regionaal Archeoloog van de Omgevingsdienst Achterhoek (dhr. drs. D. Kastelein), hebben de resultaten van het onderzoek en het selectieadvies getoetst.
Het plangebied ligt op een dekzandrug waarop in het noordelijke deel een enkeerd gevormd is en in het zuidelijke deel een veldpodzol aanwezig is. Door het geplande bedrijventerrein wordt het perceel afgevlakt en dieper dan 60 cm-mv verstoord. Volgens het archeologisch beleid van de gemeente heeft het gebied een hoge verwachting en moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd aangezien het plangebied groter is dan 500 m2 en de geplande bodemverstoring dieper dan 40 cm-mv bedraagt.
Afbeelding 5.3 : Geomorfologische kaart, situering van het plangebied binnen het rode kader
Op historische kaarten is geen bebouwing bekend in het plangebied op één woning na in het zuidoostelijke deel. Enkele wegen en perceelsgrenzen in het plangebied zijn uit het verleden bekend en zijn tegenwoordig niet meer aanwezig. Gezien de omvang van het plangebied, de aanwezigheid van vindplaatsen vanaf de Steentijd in de omgeving en de verwachte onverstoorde bodem wordt een karterend booronderzoek geadviseerd.
Uit het verkennend en karterend booronderzoek (Bijlage 7) blijkt dat in het plangebied van oorsprong een veldpodzol aanwezig was, die door ontginning van de voormalige heide en door ploegen deels vermengd is geraakt met de eerdlaag. Deels is de podzol nog intact. Na ontginning is een plaggendek gevormd, dat afgedekt wordt door een subrecente bouwvoor.
In het centrale deel van het plangebied is de dikte van de holocene deklaag maximaal 130 cm. Aan de flanken is de dikte van de holocene deklaag maximaal 50 cm. In de basis van het plaggendek zijn een aantal fragmentjes kogelpotaardewerk gevonden, die erop wijzen dat het plaggendek vanaf de 12e of 13e eeuw ontstaan is. De subrecente bouwvoor is niet ouder dan de 19e eeuw. Op grond van het uitgevoerde archeologisch onderzoek kunnen in het centrale deel van het plangebied gebouwsporen van een historisch erf worden verwacht in de top van het dekzand op een diepte van maximaal 130 cm-mv. Ook kunnen oudere vindplaatsen uit de Steentijd op voorhand niet worden uitgesloten. Hiervoor zijn echter geen aanwijzingen voor aangetroffen zoals fragmenten bewerkt vuursteen of fragmenten van neolithisch aardewerk.
Figuur 5.4: Bodemkaart, met de situering van het plangebied binnen het rode kader
Selectieadvies
Indien bodemingrepen tot in de basis van het plaggendek of dieper worden uitgevoerd is de kans aanwezig dat archeologische spoor- en vondstniveaus worden aangesneden van een middeleeuws erf uit de ontginningsperiode (12e of 13e eeuw).
Het bouwpeil van het bouwrijpe terrein krijgt hetzelfde peil als de bestaande Zomerweg. Dit betekent dat het terrein geëgaliseerd wordt. Het verschil tussen het peil van de Zomerweg en het hoogste punt is nu ca. 50 cm, deze kop zal dus worden verwijderd. De toekomstige erfverharding (bovenkant erfverharding = peil Zomerweg) zal als volgt worden uitgevoerd / opgebouwd: 30-35 cm gemalen puin, 10 cm ophoogzand en erfverharding 8-14 cm, danwel een vergelijkbaar alternatief. Totale diepte erfverharding: minimaal 48 cm en maximaal 59 cm. (8 cm voor gedeelte voor licht verkeer en 14 cm voor zwaar verkeer). De geplande bodemingrepen t.o.v. het toekomstige peil (= peil Zomerweg) voor nutsvoorzieningen bedragen 0,4 tot 0,8 m-peil, voor riolering en zuivering technische werken bedraagt dit minimaal 0,6 m-peil en voor de loodsen, infiltratievoorzieningen en weegbruggen bedraagt deze minimaal 1,5 m-peil. Als het hoogste punt van het plangebied als uitgangspunt genomen wordt (rondom boring 17), dan bedragen de ingrepen minimaal 1,09 m beneden het bestaande maaiveld. Het in het plangebied aanwezige vondstniveau betreft de basis van het plaggendek en bevindt zich op het hoogste punt op een diepte van 80 tot 130 cm-mv. Het spoorniveau betreft naar verwachting de top van het dekzand incl. de inspoelingshorizont (110 tot 130 cm-mv) tot een maximale diepte van circa 180 cm-mv voor de diepere sporen (greppels, paalkuilen, waterputten). Naar de randen van het plangebied wordt de afdekkende laag dunner en komt het archeologisch niveau relatief dichter aan het oppervlak.
De conclusie die op basis van het definitieve inrichtingsplan getrokken kan worden is dat alle geplande bodemingrepen minimaal reiken tot in het vondstniveau en dieper, tot ruim onder het spoorniveau. Derhalve leiden alle voorgenomen bodemingrepen tot een verstoring van het archeologisch waardevolle niveau wordt het gehele plangebied in eerste instantie extensief gewaardeerd door middel van proefsleuven, waarbij minimaal 5 % van het totale plangebied (= 2.750 meter) onderzocht wordt door middel van proefsleuven. De proefsleuven worden volgens een verspringend patroon aangelegd en noord-zuid georiënteerd om eventuele huisplattegronden en bijgebouwen te kunnen herkennen. Het exacte puttenplan wordt in overleg met de Regionaal Archeoloog bepaald en zal worden vastgelegd in een vooraf door de gemeente goed te keuren Programma van Eisen (IVO-P).
Voorbehoud
Voorts geldt voor toevalsvondsten een wettelijke meldingsplicht ex. Art. 5.10 Erfgoedwet. Opdrachtgever verplicht de aannemer(s) dan ook om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de graafwerkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten zo spoedig mogelijk te melden bij de Minister van OCW, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. De lokale overheid, i.e. de gemeente waar de toevalsvondst is gedaan, wordt door de melder tevens direct in kennis gesteld van de vondsten en /of sporen, zodat eventueel aanvullende acties ondernomen kunnen worden.
Nu aanvullend archeologisch onderzoek (Bijlage 8) is uitgevoerd is archeologie geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebondenrisico). Daarnaast moet in relevante situaties de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord. Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ (BEVI) van belang.
Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Daarnaast is het toetsingskader voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd in de ‘Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ en het ‘Besluit externe veiligheid buisleidingen’ (Bevb). In 2013 wordt de circulaire vervangen door het ‘Besluit transportroutes externe veiligheid’.
Op het bedrijventerrein Westrand Aalten zijn in de huidige situatie geen Bevi-inrichtingen (risicovolle bedrijven in het kader van externe veiligheid) aanwezig. De vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen is hier niet toegelaten.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer: een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden luchtkwaliteit;
De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. Deze ontwikkeling behoort niet tot een categorie die als ‘niet in betekende mate’ is aan te merken en is niet opgenomen in een regionaal of nationaal programma met betrekking tot luchtkwaliteit. Daarnaast is vanwege de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies niet te verwachten dat de beoogde ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Derhalve is een specifiek luchtkwaliteitonderzoek noodzakelijk.
In onderstaande tabel zijn de hoogst berekende jaargemiddelde concentraties NO2 weergegeven voor de aan te vragen situatie.
Uit de tabel blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 liggen (40 µg/m3).
De uurgemiddelde concentratie NO2 mag niet meer dan 18 keer per jaar groter zijn dan 200 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de genoemde grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 op alle beoordelingspunten minder dan 18 keer per jaar wordt overschreden.
Fijn stof (PM10)
In tabel 4.2 zijn de hoogst berekende jaargemiddelde concentraties PM10 weergegeven voor de aan te vragen situatie.
Uit de tabel blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 liggen (40 µg/m3).
De 24-uursgemiddelde concentratie PM10 mag niet meer dan 35 keer per jaar groter zijn dan 50 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de genoemde grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 op alle beoordelingspunten minder dan 35 keer per jaar wordt overschreden.
Fijn stof (PM2,5)
De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. PM2,5 is een deelverzameling van PM10 en beide zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 zal worden voldaan.
Uit de berekeningen volgt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 op alle beoordelingspunten minder dan 25 µg/m3 bedragen. Aangezien deze concentraties PM10 al lager zijn dan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 (en PM2,5 een deelverzameling is van PM10), zullen de jaargemiddelde concentraties PM2,5 de grenswaarde voor deze stof niet overschrijden.
Conclusie
In het kader van de bestemmingsplanprocedure terrein Aalbers te Aalten is een luchtkwaliteitonderzoek (Bijlage 9) uitgevoerd. Hierbij is rekening gehouden met alle bij de inrichting behorende bedrijfsactiviteiten. De concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn uitgerekend en getoetst ter plaatse van de relevante beoordelingslocaties in de directe omgeving. Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op betreffend punt te toetsen grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Indien voor een diercategorie geen geuremissiefactor is vastgesteld, gelden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object de volgende afstanden:
De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006. In de directe omgeving van het plangebied liggen meerdere agrarische bedrijven die van invloed kunnen zijn op een geurgevoelig object.
De geurcontouren zijn bepaald op basis van de bestaande (cumulatieve) achtergrondbelasting als gevolg van de nabijgelegen veehouderijen. Op basis daarvan zijn immers de geurcontouren bepaald. Van cumulatie is geen sprake nu in het onderhavige geval 99% van de geurbelasting afkomstig is van het agrarisch bedrijf Luiten, Akkermateweg 1-3. Als de voorgrondbelasting meer bedraagt dan de helft van de achtergrondbelasting dan is de voorgrondbelasting bepalend voor de hinder en is deze norm maatgevend. Uitgangspunt tenslotte is dat er geen nieuwe geurgevoelige objecten worden aangelegd binnen de geurzone van deze agrarische bedrijven.
In het kader van het bestemmingsplan is door Olfasense B.V. een geuronderzoek (Bijlage 10) uitgevoerd voor de activiteiten van de firma Aalbers BV te Aalten. Bij het bedrijf, thans gevestigd op meerdere locaties in Aalten, worden diverse stromen (waaronder afvalstoffen) op- en overgeslagen. Het streven is om alle activiteiten in de toekomst op één terrein te laten plaatsvinden, op een terrein aan de Zomerweg in Aalten. Het geuronderzoek is uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan.
De geuremissie van de geurrelevante activiteiten is berekend aan de hand van kengetallen. De berekende emissies zijn samengevat in onderstaande tabel. Uit de onderstaande tabel blijkt dat het verkleinen en de opslag van biomassa de bepalende geurbronnen zijn.
Aan de hand van deze emissiegegevens is vervolgens de geurbelasting in de omgeving berekend. De geurbelasting blijkt op alle omringende geurgevoelige bestemmingen lager dan de streefwaarde volgens het geurbeleid van de Provincie Gelderland. Daarmee wordt voldaan aan het toetsingskader voor nieuwe activiteiten en kan worden geconcludeerd dat de kans op geurhinder minimaal is.
Figuur 5. 5 Overzicht geuremissies firma Aalbers te Aalten
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit
van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om dit te bepalen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Aalten de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het (vigerende) bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap.
Onderstaande tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
Plangebied
In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerder bedrijven: aan de overzijde
van de Zomerweg bevinden zich bestaande bedrijven op bedrijventerrein ‘t Broek. Voor de uitbreiding van bedrijventerrein Westrand is inzichtelijk gemaakt welke bedrijfscategorieën
(maximaal) kunnen worden toegestaan. De milieuzonering richt zich uitsluitend op de uitbreiding van het bedrijventerrein. Vanuit de woonbebouwing die aanwezig is in de omgeving van het plangebied zijn indicatieve afstanden (zoals opgenomen in de voorgaande tabel) uitgezet. Hierbij is uitgegaan van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Op het bestaande bedrijventerrein bevindt zich een aantal bedrijfswoningen. Voor deze woningen kan worden uitgegaan van een hogere toegestane milieubelasting dan voor reguliere woningen. De bestaande bedrijfswoningen liggen op grote afstand van het plangebied. Om aansluiting te zoeken bij het bestaande bedrijventerrein wordt een milieucategorie van maximaal 3.2 aangehouden. De bedrijfsactiviteiten van Aalbers zijn daarbij specifiek bestemd zodat maatwerk mogelijk is.
Bedrijven in categorie 1 worden niet toegestaan op het bedrijventerrein Westrand. Dergelijke bedrijven zijn, gezien hun geringe milieubelasting, over het algemeen goed inpasbaar in
gebieden met functiemenging of in woongebieden, en passen minder goed op bedrijventerreinen.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot
actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Er is in het onderzoeksgebied (Bijlage 11) gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, rust- en voortplantingslocaties die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is gekeken of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermd (natuur)gebied.
De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren, doden en
verwonden van soorten genoemd in van Bijlage 1 van het Besluit natuurbescherming geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van Bijlage 2 van de Wet natuurbescherming mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode geeft aan hoe zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten omgegaan dient te worden. Voor het verstoren van soorten uit Bijlage 3, evenals het verstoren van bezette- en jaarrond beschermde vogelnesten dient een ontheffing op grond van artikel 3.2 Wnb aangevraagd te worden.
Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogel-, amfibieën- en vleermuissoorten. Vermoedelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in de bosstrook aan de zuidzijde van het plangebied. Van deze soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd; niet de oude nesten of de nestplaats. Voor het vernielen van bezette nesten en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘belang’ wordt beschouwd.
De meest geschikte periode om beplanting te rooien is augustus-februari. In deze periode bezetten vogels doorgaans geen nesten. Mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied of benutten het plangebied als foerageergebied. De functie als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast en heeft daarom geen wettelijke consequenties voor deze soorten. Soorten die een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten staan allen vermeld in tabel 1 van de Ff-wet of zijn niet beschermd (mol). Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties.
Vermoedelijk benutten sommige amfibieënsoorten de bosstrook als foerageergebied en winterrustplaats. De amfibieën die in het plangebied voorkomen staan allen vermeld in de Wet natuurbescherming. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties.
Vleermuizen bezetten geen vaste verblijfplaats in het plangebied, maar foerageren vermoedelijk langs de kronen en randen van de bomen en struiken in de bosstrook en laanbomen langs de Zomerdijk. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is heel beperkt en wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast. De voor genomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties.
Mits rekening wordt gehouden met de bescherming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 3.2 dan wel 3.5 van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk. Vanwege de lokale invloedsfeer, heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op beschermd gebied buiten het plangebied. De natuurwetgeving, Omgevingsverordening Gelderland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Foto's plangebied
Voor het plangebied is een landschappelijke inpassing (Bijlage 12) opgesteld die als voorwaardelijke verplichting in de regels is opgenomen. Hierdoor neemt in zijn algemeenheid de soortenrijkdom in het gebied toe.
Stikstof
Om te beoordelen of een ontwikkeling mogelijk significante effecten heeft vanwege stikstofdepositie is een Aerius-berekening uitgevoerd (Bijlage 13). Hieruit blijkt dat de ontwikkeling meldingsplichtig is. Verwezen wordt voor het overige naar de uitgevoerde berekeningen en melding.
Aanvulling naar aanleiding van de PAS-uitspraak 29 mei 2019
In het kader van artikel 2.8 Wet natuurbescherming is gekeken naar de mogelijke effecten van het plan op beschermde Natura 2000 gebieden. Gezien de ligging van het plangebied op circa 10 kilometer en verder, van de dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden Korenburgerveen en Bekendelle, zijn er met zekerheid geen effecten ten aanzien van verstoring of op de hydrologie van het gebied (verdroging). Wel is sprake van stikstofimmissies ten gevolge van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein en oprichting van het bedrijf Aalbers neemt de depositie toe tot 0,18 mol/ha/jr. Dit is destijds ook als zodanig gemeld (PAS melding 4 mei 2017 kenmerk: nfCYJJdkYUK). Nu blijkens de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 er geen aanspraak kan worden gemaakt op de status van deze melding zijn elders ammoniakrechten aangekocht door het bedrijf Aalbers. Tevens is in aanvulling op de omgevingsvergunning een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij Gedeputeerde Staten van Gelderland. Uit de verschilberekening gemaakt in Aerius calculator dd. 16 oktober 2019 kan worden afgeleid dat als gevolg van de oprichting van het bedrijf Aalbers er geen sprake is van een toename in depositie op Natura 2000 gebieden Korenburgerveen en Bekendelle wanneer er ammoniakrechten worden gesaldeerd van de locaties aan de Spiekerdijk 5a en de Klokkemakersweg 6 te Aalten. Er is sprake van een stikstofimmissie van 0,00. Meer specifiek nog, er is sprake ten opzichte van de huidige situatie van een afname van de emissies van 60%. Hieruit volgt dat de uitvoering van het bestemmingsplan met zekerheid ten aanzien van stikstof geen significante effecten heeft op beschermde Natura 2000 gebieden. Nu er ook overigens geen sprake is van andere effecten heeft het plan geen effecten in het kader van de gebiedsbescherming. Verwezen wordt voor het overige naar de passende beoordeling die als bijlage 15 aan de toelichting van het plan is toegevoegd. Deze kan worden beschouwd als oplegnotitie bij de planMER, die voor het bestemmingsplan is uitgevoerd.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Formeel kent de Waterwet twee waterbeheerders: het rijk, als de beheerder van de rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren (waterkwantiteit en –kwaliteit). De waterschappen zijn ook verantwoordelijk voor het beheer van de waterkeringen en het zuiveringsbeheer. Het plangebied valt onder beheer van Waterschap Rijn en IJssel.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft een watertoets plaatsgevonden. Deze watertoets is akkoord bevonden door het waterschap Rijn en IJssel. De watertoets is uitgevoerd in het kader van duurzaam waterbeheer ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw op de planlocatie alsmede het ontwerpbestemmingsplan “Bedrijventerrein Westrand- Aalten”. In de rapportage is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (Waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Aalten).
Omgevingsaspecten
Uit locatie specifiek onderzoek blijkt de bovengrond voornamelijk te bestaan uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Voor zover bekend zijn er tot de onderzochte diepte (maximaal 4,0 m -mv) geen storende lagen in de ondergrond waargenomen. Op basis van de gegevens van enkele grondwaterpeilputten uit de omgeving alsmede de grondwaterstromingsrichting is de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) voor de planlocatie ingeschat op circa 22,5 m +NAP. Hiermee zou de GHG zich op ± 1,5 m -mv bevinden. De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied. Behoudens een aan de zuidoostkant van het plangebied gelegen waterretentie is in de directe omgeving van de planlocatie geen oppervlaktewater aanwezig.
Planontwikkeling
De planlocatie is in gebruik als agrarisch land (weiland) en is voor zover bekend altijd onbebouwd en onverhard geweest. De initiatiefnemer is voornemens de huidige bedrijfsvoeringen op de hoofdlocatie (Broekstraat 31 te Aalten) uit te breiden en zodoende op locatie een nieuw bedrijfspand en buitenruimte te realiseren. De ontwikkeling is in 2 fasen, te weten: loot A (fase 1) en loot B en C (fase 2). Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan dat de planlocatie in de toekomst, met uitzondering van loot C, volledig verhard zal zijn (worst-case). Uitgegaan wordt derhalve van een verhard oppervlak van 4,8 ha. Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak en de uitgangspunten van het waterschap bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal circa 4.800 m3 (48.000 m2 x 0,1 m).
Hemelwater
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.
De initiatiefnemer is voornemens om aan de noordzijde ter hoogte van de Sondernweg (loot A) een bovengrondse infiltratievoorziening of infiltratievijver aan te leggen. Aan de zuidzijde ter hoogte van de Zomerweg/Spinnerij (loot B & C) is eveneens ruimte beschikbaar om water te bergen in de vorm van een bovengrondse infiltratiebuffer/infiltratievijver. Ten aanzien van de bovengrondse voorzieningen is uitgegaan van een diepte van 1,5 m -mv en een talud van 1:3.
Aalbers heeft aangegeven op de nieuwe bedrijfslocatie zoveel als redelijkerwijs mogelijk energieneutraliteit voor het bedrijf na te streven, onder meer door de opwekking van zonnestroom en het gebruik van de biomassakachel. Deze zonnepanelen zullen zowel (op eventuele palen) in de retentievijver als op het dak van de bedrijfsgebouwen worden geplaatst.
De bedrijfsactiviteiten van Aalbers qua omvang en doorzet betreffen met name groenafval en puin. Snoeihoutafval komt grof binnen en wordt lokaal bewerkt tot biomassa voor duurzame energie-opwekking. De vrijkomende grondstof wordt als groeiaarde lokaal weer ingezet als bodemverbeteraar. Deze keten is duurzamer als dit lokaal toegepast kan worden en op 1 verwerkingslocatie zodat de transportkilometers van vrachtwagens en de bedrijfsuren van de benodigde machines aanzienlijk gereduceerd worden. Nu worden dezelfde machines op 2 locaties gebruikt, wat dus resulteert in meer transportkilometers en dus meer overlast naar de omgeving van het bedrijf. Enkel alleen al door het feit dat het in de huidige situatie om 2 locaties gaat waar aan- en afvoer en bewerkingen plaatsvinden.
Met betrekking tot de ver- en bewerking van puin wordt het volgende opgemerkt. Grof puin komt binnen, wordt gebroken en uitgezeefd ter plaatse en vervolgens afgevoerd als bouwstof. Ook voor dit procedé zijn dezelfde voordelen t.a.v. transport en overlast naar de omgeving aan de orde zoals bij snoeihoutafval. Het transport op langere afstand wordt hier aanzienlijk mee verkleind. Transport van grof puin naar de breker is in de huidige situatie niet 100% effectief omdat vrachtwagens/kippers niet efficiënt beladen kunnen worden. Dit in tegenstelling tot het gemaakte product op de nieuwe locatie; gebroken puin dat effectief beladen kan worden, waardoor de transportbewegingen efficiënt kunnen worden ingezet. Derhalve is met name de reductie van transportkilometers een belangrijk item bij het breken van puin op de nieuwe locatie en is daarmee als duurzaam aan te merken. Zeker door het feit dat het gebroken puin weer als een bouwstof wordt toegepast.
Onderdeel van het huidige bedrijfsplan is de oprichting van een biomassakachel. Deze kachel wordt gevestigd in een klein bouwwerk en is bedoelt om biomassa uit het snoeihoutafval te kunnen nadrogen. Indien dit niet noodzakelijk is (marktafhankelijk) kan deze worden ingezet voor de productie van warmwater voor de omliggende bedrijven. In dit laatste geval betreft het een klein warmtenet waarbij de biomassa als brandstof wordt gebruikt om warmwater te maken t.b.v. ruimteverwarming. In deze opzet is dan sprake van een kleinschalig duurzaam lokaal initiatief. Snoeihoutafval wat lokaal wordt ingezameld wordt gebruikt als een grondstof geproduceerd wordt die vervolgens ingezet wordt om in de biomassakachel warmwater te produceren. Dit warm water kan worden ingezet bij omliggende bedrijven. Door deze toepassing hoeven zij geen fossiele brandstoffen (aardgas of olie) meer in te zetten voor ruimteverwarming van hun bedrijven. Een en ander draagt bij aan de duurzaamheidsdoelstelling van de gemeente Aalten. Tot slot wordt opgemerkt dat ten aanzien van de innovatieve ontwikkelingen op het gebied van de productie van duurzame energie ook in de nabije toekomst andere technieken niet ondenkbaar zijn zoals opwekking van duurzame energie met een stoomturbine die gevoed wordt met de warmte van de biomassakachel.
Trillingen kunnen veroorzaakt worden door het gebruik van de puinbreker of andere machines in het plangebied. Door bureau Peutz is - naar aanleiding van een ingediende zienswijze - een trillingtechnisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 14 in de toelichting opgenomen.
Op basis van de uitgevoerde metingen wordt een prognose gegeven van de trillingen die worden verwacht als gevolg van de activiteiten van het bedrijf Aalbers.
Conclusie van het rapport is dat het breken van puin en de passerende vrachtwagens niet resulteren in trillingniveaus die hoger zijn dan de nu heersende niveaus.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling
te scheppen voor het plangebied. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan
bestaat uit de regels en de verbeelding (plankaart). Voor wat betreft de systematiek
van de regels en de verbeelding is aansluiting gezocht bij de bestemmingsplannen van de gemeente Aalten en de SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) 2012.
Hieronder worden een aantal van de belangrijkste in het plangebied voorkomende bestemmingen beschreven.
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die zijn genoemd
in de bijlage bij de regels (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën
3.2.. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan. De bedrijfsactiviteiten van Aalbers worden specifiek bestemd, via een afwijking zijn andere bedrijven toegestaan. De gronden zijn ook bestemd voor een grondwal, landschappelijke inpassing, en wegen en paden. Tevens zijn ondergeschikte bouwwerken aan de eerder genoemde bedrijven toegestaan alsmede productiegebonden detailhandel, opslag en uitstalling voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De grondwal dan wel geluidswal is middels een voorwaardelijke verplichting verplicht gesteld. De waterretentie is specifiek aangeduid. Hetzelfde geldt voor de puinbreker en de shredder. Aan deze aanduidingen zijn gebruiksregelingen gekoppeld waardoor de in de (geluid- en trillings)onderzoeken beschouwde representatieve bedrijfssituatie is vastgelegd). Voorts is een regeling opgenomen over het gebruik van een biomassakachel of -centrale. Met het oog op de waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast is ook een hemelwaterinfiltratievoorschrift opgenomen.
Er zijn bouwregels opgenomen voor bedrijfsgebouwen, en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Er is een bevoegdheid opgenomen tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken om een bedrijf toe te staan dat niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 2 of 3.1 voor komt, indien geen onevenredige aantasting plaats vindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn conform de huidige bestemming bestemd voor agrarisch gebruik. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De landschappelijke inpassing en grondwal hebben de bestemming groen gekregen. Hierop mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Het agrarisch gebied ten zuiden van het plangebied heeft de bestemming ‘natuur” gekregen. Tevens is waterretentie in dit gebied mogelijk.
Om de gemeentelijke kosten die gemaakt worden bij uitvoering van voorgestane ontwikkeling te verhalen, dient een overeenkomst te worden gesloten met de initiatiefnemer zijnde Aalbers.
In voorliggend geval is ruim voor de vaststelling in september 2016 een anterieure overeenkomst opgesteld met de firma Aalbers, waarmee is verzekerd dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.
Het ontwerp van het plan is ter kennisname toegezonden aan de gemeentebesturen, die behoren tot Stuurgroep Bedrijventerreinen Oost Achterhoek, te weten Berkelland, Oost-Gelre en Winterswijk. Verder is het plan verzonden aan het gemeentebestuur van Oude IJsselstreek.
Gedeputeerde Staten van Gelderland zijn geïnformeerd over het initiatief. Van dit college is bij brief van 28 maart 2017, nr. 2016-015537, een reactie ontvangen.
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd.
In het kader van de Notitie reikwijdte en detailniveau is gelegenheid tot inspraak geboden ten aanzien van dit ruimtelijk initiatief.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Aalten Bedrijventerrein Westrand' heeft overeenkomstig Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet ruimtelijke ordening met ingang van donderdag 5 oktober tot en met woensdag 15 november 2017, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen.
Het plan 'Aalten bedrijventerrein Westrand' is toegezonden aan het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft een zienswijze kenbaar gemaakt. Dit heeft geleid tot een bijstelling van de watertoets. Deze toets is verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan.
Het ontwerp van het plan is toegezonden aan Gedeputeerde Staten van Gelderland, de gemeentebesturen van Berkelland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek en Winterwijk. Van deze overheidsorganisaties is geen reactie ontvangen.
Gedurende deze periode zijn tien zienswijzen ingediend. Op deze zienswijzen wordt nader ingegaan in de (geanonimiseerde) zienswijzennota, die onderdeel vormt van het raadsbesluit.
Van de commissie MER is op 19 december 2017 het toetsingsadvies ontvangen. De commissie concludeert dat het MER (incl. bijlagen) voldoende informatie bevat om het milieubelang volwaardig. mee te laten wegen in de besluitvorming over het bestemmingsplan. De commissie ziet nog wel verschillende verbeter- en aandachtspunten in het MER. Waar nodig hebben wij de toelichting aangevuld en het MER nog enigszins aangepast. Het advies is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Zie bijlage 2.
Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld in zijn openbare vergadering van dinsdag 22 mei 2018. Na vaststelling ligt het plan gedurende een periode van zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn staat beroep open bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.