direct naar inhoud van Regels
Plan: Aalten bedrijventerrein Westrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.BP00083-VG02

Regels

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 achtergevel

De denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het gebouw - zonder bijbehorende bouwwerken - alsmede het verlengde daarvan. In hoeksituaties is sprake van slechts één achtergevel, waarbij de oriëntering van de woning bepalend is.

1.4 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.5 agrarisch grondgebruik:

een agrarische activiteit ten behoeve van agrarisch bedrijfsmatig gebruik of agrarisch hobbymatig gebruik, gericht op het benutten van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond.

1.6 akker- en tuinbouw:

de teelt van gewassen op open grond;

1.7 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.9 archeologische waarden

de aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

Het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen en/of het leveren van diensten.

1.12 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit met uitzondering van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep c.q. een bedrijf, kantoor of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 beperkt kwetsbaar object

Een beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 besloten prostitutie

Een besloten inrichting waarin prostitutie wordt uitgeoefend of de uitoefening ervan wordt aangeboden (onder andere erotische massagesalons, seksclubs, privé-huizen, thuisprostitutie en escortbedrijf).

1.16 bestaand

Op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezig(e)

bij bouwwerken:

een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik:

het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtens bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 escortbedrijf

Een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus).

1.30 extensieve (dag)recreatie

Recreatief medegebruik waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en naar de aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidswal

een massieve aarden wal met een akoestische werking zoals bedoeld in het akoestisch onderzoek behorende bij dit bestemmingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting.

1.33 glastuinbouw

een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen onder glas of daarmee gelijk te stellen materialen.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 kantoor

Een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of administratieve dienstverlening.

1.36 kwetsbaar object

Een kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.37 landschapswaarden

De aan een gebied toegekende waarde in visueelruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht.

1.38 nadere eis

Een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.39 negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie

elke toename van stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol stikstof) per hectare per jaar op voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied;

1.40 normaal onderhoud en beheer

Werkzaamheden met het doel objecten in zodanige conditie te houden of te brengen dat voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.41 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 overkapping

een voor mensen toegankelijke, overdekte en zonder wanden omsloten ruimte.

1.43 perceelsgrens

De scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.44 permanente bewoning

Bewoning door een persoon of door groepen van personen, zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen, van een voor wisselende bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats.

1.45 plan

Het bestemmingsplan 'Aalten bedrijventerrein Westrand' met identificatienummer NL.IMRO.0197.BP00083-VG02 van de gemeente Aalten.

1.46 prostitutiebedrijf

Een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, zich beschikbaar stelt of aanbiedt om tegen een vergoeding seksuele of erotische handelingen te verrichten.

1.47 risicovolle inrichting

een inrichting, waarbij volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten

1.48 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 slopen

Het geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.50 staat van bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.51 stikstofdepositie

Neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat c.q leefgebied van soorten, waarbij de belasting, op een punt binnen het habitat, wordt uitgedrukt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat in geheel in mol N/jr;

1.52 voorgevel

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw dan wel de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw.

1.53 voorgevellijn

De lijn (in hoeksituaties: de lijnen) waarin de naar de weg of ander openbaar gebied gekeerde gevel(s) van het dichtst bij die weg of ander openbaar gebied gelegen gebouw is (zijn) gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.54 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (één verblijfsobject met een woonfunctie).

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Bij de toepassing van de regels van het plan wordt als volgt gemeten:

 

dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

goothoogte

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

Voor wat betreft woningen wordt bij de toepassing van de goothoogte niet meegerekend:

maximaal een derde van de gezamenlijke goot- en/of boeiboordlengten;

 

bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

inhoud van een gebouw

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken; dakkapellen, dakopbouwen, kelders en onderbouwen tellen niet mee bij de inhoud.

Voor wat betreft woningen wordt bij de toepassing van de inhoud niet meegerekend:

bijbehorende bouwwerken, tenzij anders aangegeven.

 

oppervlakte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren en boven de begane grondvloer.

Voor wat betreft woningen wordt bij de toepassing van de oppervlakte niet meegerekend:

bijbehorende bouwwerken, tenzij anders aangegeven.

 

afstand tot de perceelgrens

tussen grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

 

de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

peil

voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bebouwingsvlakken, bouwpercelen of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en kroonlijsten, dorpels, plinten, regenpijpen, pilasters, stoeptreden, kozijnen en dergelijke ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch (A)

 

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen, zoals bosjes, houtwallen en poelen;
  • c. watergangen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. extensieve (dag)recreatie;

met bijbehorende bouwwerken, voorzieningen, toegangs- en ontsluitingswegen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, is toegestaan conform het bepaalde in onderstaande tabel en met inachtneming van de in de tabel uitgewerkte maatvoering eisen:

  • a. erf- en terreinafscheidingen 1,25 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 1 meter.
3.2.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van erfontsluitingswegen, paden en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van (geluids)wallen.
3.3.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschapswaarden dan wel de landschapselementen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.3.3 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 4 Bedrijventerrein (BT)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 1 ; één bedrijf dat bedrijfsmatige activiteiten uitoefent ten behoeve van be- en verwerking en/of opslag van zand , compost en groenafval, bouw- en andere secundaire bouwstoffen, alsmede ondergeschikte detailhandel in grondstoffen en bouwmaterialen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water - waterretentie, water ten behoeve van waterretentie;
  • c. duurzame energievoorziening voor de opwekking van duurzame energie;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’, een grond- en/of geluidswal;

 

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals (on)verharde paden en wegen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan het maximale bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%) aangegeven percentage, dat is aangegeven op de verbeelding.
  • b. de afstand ten opzichte van de perceelsgrens dient ten minste 5 m. te bedragen.
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,25 m;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Met inachtneming van de voorwaarde dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet in onevenredige mate worden geschaad kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.1, onder a, voor het vergroten van het maximum bebouwingspercentage;
  • b. artikel 4.2.1 onder c voor het verhogen van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot een hoogte van 14 meter;
  • c. artikel 4.2.2 onder d voor het verhogen van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. Wonen
  • b. Bedrijfsactiviteiten, niet genoemd in artikel 4.1;
  • c. Detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in 4.1;
  • d. Verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
  • e. Kantoorfuncties, met uitzondering van een kantoor ten behoeve van het bedrijf als bedoeld in 4.1;
  • f. Evenementen, behoudens bedrijfsgerelateerde evenementen, ondergeschikt aan de bedrijfsactiviteiten ter plaatse;
  • g. Risicovolle inrichtingen,
  • h. Horeca;
  • i. het gebruik van gronden en gebouwen, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie, met dien verstande dat tot een strijdig gebruik met deze bestemming niet wordt aangemerkt:
    • 1. het gebruik van gronden en gebouwen waarvoor op 11 juli 2019 een aanvraag om vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is ingediend bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland - zaaknummer 2019-008818 - en waarvan uit de in bijlage 15 bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen passende beoordeling is gebleken dat de stikstofdepositie van dit gebruik geen negatief effect veroorzaakt op een Natura 2000-gebied.
4.4.2 Opslag

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende voorwaarde dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' evenmin een hogere opslag van materieel toegestaan is binnen dat (deel van het) bouwvlak.

4.4.3 Geluids- en of grondwal

Het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het in artikel 4.1 toegelaten gebruik is niet toegestaan, indien’ geen massieve geluids- en/of grondwal is aangelegd dan wel in stand wordt gehouden met een hoogte van ten minste 6 m ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’.

4.4.4 Landschappelijke inpassing

Het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het in artikel 4.1 toegelaten gebruik is niet toegestaan, indien ter plaatse van de bestemming 'Groen' geen landschappelijke inpassing is aangelegd dan wel in stand wordt gehouden, overeenkomstig bijlage 2 van de planregels. 

4.4.5 Zonebeheer

Bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover er niet meer geluid wordt geproduceerd dan het in bijlage 5 van de toelichting opgenomen akoestisch onderzoek. 

4.4.6 Nadere detaillering toegestaan gebruik van een puinbreker

Het gebruik van een puinbreker is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - puinbreker', met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste één puinbreker is toegestaan;
  • b. het breken van puin ten hoogste 84 uur per kalendermaand is toegestaan gedurende de dagperiode tussen 07:00 en 19:00 uur en niet gedurende zon- en feestdagen;
  • c. de puinbreker opgesteld is op een zandbed op een gebroken puinlaag of een daarmee gelijk te stellen zachte ondergrond, teneinde trillinghinder te voorkomen;
  • d. ter handhaving van het onder 4.4.6 toegestane gebruik dient een administratie te worden bijgehouden van het aantal dagen dat de puinbreker in werking is; deze administratie dient ten minste twee jaar te worden bewaard en op eerste aanvraag aan een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage te worden gegeven.
4.4.7 Nadere detaillering toegestaan gebruik van de shredder

Het gebruik van een shredder is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - shredder', met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste één shredder is toegestaan;
  • b. het gebruik van de shredder is gedurende maximaal 1.200 uur per kalenderjaar toegestaan gedurende de dagperiode tussen 07:00 en 19:00 uur en niet gedurende zon- en feestdagen;
  • c. ter handhaving van het onder 4.4.7, onder b, toegestane gebruik dient een administratie te worden bijgehouden van het aantal dagen dat de shredder in werking is; deze administratie dient ten minste twee jaar te worden bewaard en op eerste aanvraag aan een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage te worden gegeven.
4.4.8 Nadere detaillering toegestaan gebruik van een biomassakachel of -centrale

Het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van een met biomassa gestookte kachel of centrale is uitsluitend toegestaan:

  • a. gedurende een periode van ten hoogste zes maanden per jaar;
  • b. mits de capaciteit van de biomassakachel of –centrale niet meer bedraagt dan 0,5 MW;
  • c. ter handhaving van het onder 4.4.8, onder a, toegestane gebruik dient een administratie te worden bijgehouden van het aantal dagen dat de biomassakachel of –centrale in werking is; deze administratie dient ten minste twee jaar te worden bewaard en op eerste aanvraag aan een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage te worden gegeven.
4.4.9 Nadere detaillering ten aanzien van de hemelwaterinfiltratie

Het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het in artikel 4.1 toegelaten gebruik is -met het oog op de waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast- slechts toegestaan indien op dit terrein zodanige maatregelen zijn genomen dat aan de normen en uitgangspunten uit de notitie 'Duurzaam en Veilig water in de stad' van het waterschap Rijn en IJssel (versie april 2012) wordt voldaan, te weten:

  • a. bij een bui van T=10+10%, moet 40 millimeter water worden geborgen, om dit vertraagd af te voeren,
  • b. bij een bui van T=100+10%, moet 74 millimeter water worden geborgen, zodat er geen wateroverlast ontstaat.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Omschakeling naar ander type bedrijf of het toestaan van meer bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 voor het toestaan van:

  • a. bedrijven voor zover genoemd in de categorieën 2 t/m 3.2 van de in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijven die naar aard, milieubelasting en/of ruimtelijke impact vergelijkbaar zijn met de bestaande bedrijven, met dien verstande dat de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu;
  • b. meer bedrijven binnen een bestemmingsvlak naast het toegestane bedrijf.
4.5.2 Milieubelastingcomponenten

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in 4.5.1 dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:

  • 1. het te vestigen bedrijf is opgenomen in de categorieën 2 t/m 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel indien het bedrijf niet is opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten, het bedrijf kan voor wat betreft de aarde en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk worden gesteld aan een bedrijf behorende tot de categorieën 2 en 3.2 van de staat van bedrijfsactiviteiten
  • 2. de totale bestaande aard en omvang van de milieuhinder mag door de toename van het aantal bedrijven niet toenemen, onder meer op het gebied van geluid, geur, stofuitworp, verontreiniging van lucht en bodem, visuele hinder, externe veiligheid;
  • 3. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu (waaronder geen vergroting van de verkeersaantrekkende werking) er dient sprake te zijn van een goede streekeigen landschappelijke inpassing en erfinrichting;
  • 4. er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd.
4.5.3 Afwijking verkavelingskaart

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.5 ten behoeve van een andere wijze van bedrijfsvoering, zoals uitgewerkt in Bijlage 3 van de planregels, met dien verstande dat:

  • a. de geluidwerende voorzieningen minimaal gelijkwaardig zijn aan de voor het desbetreffende perceel uitgevoerde akoestisch onderzoek en de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het industrielawaai op woningen of geluidsgevoelige objecten niet wordt overschreden;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
4.5.4 Afwijking in verband met stikstofdepositie

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het van het bepaalde in lid 4.4.1 sub i ten behoeve van intensivering, uitbreiding of wijziging van het planologisch toegestane gebruik indien:

1. met een bij de aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde berekening is aangetoond dat met de voorgenomen intensivering of uitbreiding de grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,00 mol stikstof per hectare per jaar niet wordt overschreden, of;

2. voor de voorgenomen intensivering of uitbreiding een natuurbeschermingsvergunning is verleend dan wel een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Artikel 5 Groen (G)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing;
  • b. voet en/of fietspaden en onderhoudspaden;
  • c. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’, een grond- en/of geluidswal;

met bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 5.2.1 genoemde bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken en het gebruik van gronden ten behoeve van:

  • a. de sociale veiligheid;
  • b. gebruiksmogelijkheden van de gronden;
  • c. het behoud van groen en/of bomen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Geluids- en of grondwal

Het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het in artikel 4.1 toegelaten gebruik is niet toegestaan, indien’ geen massieve geluids- en/of grondwal is aangelegd dan wel in stand wordt gehouden met een hoogte van ten minste 6 m ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijking landschappelijke inpassing

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 ten behoeve van het realiseren van een andere wijze van de landschappelijke inpassing, zoals uitgewerkt in Bijlage 2 van de planregels, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijkwaardig zijn aan de voor het desbetreffende perceel uitgewerkte landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijkwaardig beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Artikel 6 Natuur (N)

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebieden en het behoud, herstel en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden;
  • b. waterretentie en de bescherming van het grondwater ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterretentie';
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. extensieve (dag)recreatie,
6.2 Bouwregels

Op of in de gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  • a. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  • b. het vellen of rooien van gewassen dan wel zodanig handelingen te verrichten die ernstige schade aan de gewassen kunnen veroorzaken;
  • c. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen, poelen en/of kolken; het verwijderen of wijzigen van perceel indelingen zoals tot uiting komend in greppels, sloten, waterlopen en houtsingels
6.3.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden dan wel het karakteristieke verkavelingspatroon en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

6.3.3 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 7 Waarde - Archeologie lage verwachting

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

 

Indien een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op een bouwperceel, gelden de meest vergaande regels voor de uitvoering van het project.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden voor een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
7.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 7.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 7.2.1 sub a geldt niet indien:

  • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • 2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders, of;
  • 3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met be-houd van bestaande funderingen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de af-metingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 5.000 m², uit te voeren of te laten uitvoeren :

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van be-staande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en lei-dingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
7.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. Ten aanzien van de in artikel 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. In dien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
7.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waaronder (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel gericht zijn, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wint deze advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de dubbelbestemming gelijkluidende regels bevat als de te wijzigen dubbelbestemming, de genoemde oppervlaktematen komen te vervallen en tevens een uitzondering op de omgevingsvergunning geldt voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,40 m onder het bestaande maaiveld.

Artikel 8 Waarde - Archeologie hoge verwachting

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in vol-doende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aan-brengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden voor een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
8.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 8.2.1 sub a, wint het advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 8.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 500 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders, of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 500 m² uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. In geval op grond van de monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
8.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rap-port moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. In dien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
8.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waaronder (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel gericht zijn, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goed-gekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wint deze advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de dubbelbestemming gelijkluidende regels bevat als de te wijzigen dubbelbestemming, de genoemde oppervlaktematen komen te vervallen en tevens een uitzondering op de omgevingsvergunning geldt voor werken en werkzaamheden die niet dieper rei-ken dan 0,40 m onder het bestaande maaiveld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 geluidzone - industrie
9.1.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming c.q. instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (bedrijventerrein 't Broek).

9.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in artikel 9.1.1. bedoelde gronden geen nieuwe woningen/bedrijfswoningen en andere in de zin van de Wet geluidhinder gevoelige gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van herbouw van woningen overeenkomstig deze voorschriften.

9.2 milieuzone - geurzone
9.2.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn, behalve de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming c.q. instandhouding van de geurzone in verband met de nabijheid van de nabijgelegen agrarische bedrijven.

9.2.2 Geurgevoelige objecten

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – geurzone’ mogen geen geurgevoelige objecten worden opgericht.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik in alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (proef)boren naar delfstoffen (waaronder schalie- en steenkoolgas);
  • b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor openlijke prostitutie en/of een seksinrichting;
  • c. gebruik van gronden en bouwwerken als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een gok- en/of speelhal;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van:
    • 1. detailhandel zoals toegestaan in de bestemming "Bedrijventerrein";
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van verblijfsrecreatie zoals toegestaan op grond van deze regels;
  • g. het gebruik van onbebouwde gronden voor de beoefening van de motor- en model-vliegtuigsport;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, met uitzondering van horeca zoals toegestaan op grond van deze regels;
  • i. het gebruik van gronden en opstallen als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;
  • j. het gebruik van gronden en opstallen als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt.
10.2 Verboden gebruik Agrarisch

Onder verboden gebruik in de bestemming "Agrarisch" wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als opslagplaats van geplastificeerd ingekuild gras/hooivoer;
  • b. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw;

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht bouwwerken

 

11.1 Algemeen

 

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

11.1.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.2 Uitzondering

Artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

 

11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbroken gebruik

 

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.3 Uitzondering

Artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Aalten Bedrijventerrein Westrand'.