direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.BP00075-VG04

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding wijziging bestemmingsplan

De gemeente Aalten heeft besloten om de bestemmingsplannen voor het buitengebied te actualiseren.

In 2005 heeft een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden, waarbij de gemeenten Aalten en Dinxperlo zijn samengevoegd tot de nieuwe gemeente Aalten. Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Aalten is in 2004 een bestemmingsplan vastgesteld. In 2007 heeft een correctieve herziening van dit plan plaatsgevonden en is tegelijkertijd een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het landelijk gebied van de voormalige gemeente Dinxperlo. Bij besluit van 19 april 2016 is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' voor het eerst vastgesteld door de gemeenteraad van Aalten.

Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' is vervolgens opnieuw op 21 maart 2017 vastgesteld. Naar aanleiding van ingediende beroepen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 10 januari 2018, nr. 201603579/1/R/1 enkele plandelen uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2105' vernietigd. De gemeente Aalten heeft op onderdelen de uitspraak van de Afdeling verwerkt in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015, herstelbesluit 2018', dat op 16 oktober 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 4 maart 2020, nr. 201603579/4/R/1 (zie Bijlage 12 Uitspraak Raad van State 4 maart 2020), enkele plandelen uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' zoals vastgesteld op 21 maart 2017 vernietigd, voor zover het betreft:

  • a. het plandeel perceel Velsdijk ongenummerd nabij nr. 6 in Aalten;
  • b. artikel 3, lid 3.4.2 en artikel 4, lid 4.4.2 van de planregels;
  • c. het plandeel met de bestemming 'Sport' en de aanduiding 'specifieke vorm van sport - clubhuis motortoerclub' voor het perceel Ganzenpoelendijk ongenummerd;

Hieronder wordt per onderdeel aangegeven welke wijzigingen er hebben plaats gevonden.

Velsdijk ongenummerd

Het perceel heeft in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' met identificatie nummer NL.IMRO.0197.BP00075-VG02 de bestemming 'Agrarisch met waarden', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting', een bouwvlak, de functie aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten, en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - vee en mest'. Gezien de uitspraak van 4 maart 2020 wordt met voorliggend bestemmingsplan het houden van vee toegestaan.

Regeling stikstofdepositie

De regeling zoals opgenomen in de uitspraak van 4 maart 2020 wordt overgenomen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. De regeling uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' met identificatie nummer NL.IMRO.0197.BP00075-VG02 is door de afdeling vernietigd.

Ganzenpoelendijk motortoerclub

Het perceel aan de Ganzenpoelendijk ongenummerd ten behoeve van een clubhuis voor de motortoerclub waar de bestemming 'Sport' en de aanduiding 'specifieke vorm van sport - clubhuis motortoerclub' op rust is vernietigd in de uitspraak van 4 maart 2020 voor het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' met identificatie nummer NL.IMRO.0197.BP00075-VG02. In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming 'Sport' en de aanduiding 'specifieke vorm van sport - clubhuis motortoerclub' vervangen door de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00075-VG04_0001.jpg"

Grondgebieden van de voormalige gemeentes Aalten (geel) en Dinxperlo (oranje)

Er bestaan dus verschillende bestemmingsplannen voor het landelijk gebied van de gemeente. Bovendien voldoen de huidige bestemmingsplannen niet aan de recente standaarden voor bijvoorbeeld digitale raadpleegbaarheid en zijn ze niet afgestemd op recent beleid van hogere overheden.

Het voorliggende bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente en sluit, daar waar mogelijk, aan op de voor dit gebied vigerende bestemmingsplannen.

In het plan zijn verschillende voorwaarden opgenomen, waaronder ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Hiermede wordt door het gemeentebestuur invulling gegeven aan het “Ja, mits - principe”.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de actualisatie van het huidige beleid en voldoet aan het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is volgens de nationale uitwisselingsstandaard opgesteld en is digitaal toegankelijk.

1.2 Het plangebied

Het plangebied bevat vrijwel het gehele landelijke gebied, met uitzondering van de kernen Aalten, Barlo, Bredevoort, De Haart, De Heurne, Dinxperlo, IJzerlo en Lintelo. Enkele recent vastgestelde plannen zijn evenmin opgenomen.

Onderstaande afbeelding geeft een globale begrenzing weer van het plangebied. De exacte begrenzing komt tot uitdrukking op de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00075-VG04_0002.png"

Het plangebied van dit bestemmingsplan (bron: Google Earth)

1.3 De te vervangen bestemmingsplannen

Dit plan 'Landelijk gebied 2015' vervangt de bestemmingsplannen voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Aalten en Dinxperlo, die de huidige gemeente Aalten vormen. Het betreft de volgende zogenaamde moederplannen:

  • bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004', vastgesteld door de raad van de gemeente Aalten op 14 december 2004 en gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Gelderland op 28 juni 2005;
  • de correctieve herziening/actualisatie 'Buitengebied Aalten 2007', vastgesteld door de raad van de gemeente Aalten op 11 september 2007 en grotendeels goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Gelderland op 21 juli 2008;
  • bestemmingsplan 'Buitengebied Dinxperlo 2007', vastgesteld door de raad van de gemeente Aalten op 11 september 2007 en grotendeels goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Gelderland op 13 juni 2008.

Daarnaast zijn er partiële herzieningen en wijzigingsplannen opgesteld vanwege diverse particuliere initiatieven (veelal in het kader van de toepassing van de zgn. Rood-voor-Rood-regeling).

Deze worden gezien het aantal niet apart benoemd, maar zijn wel integraal verwerkt in voorliggend plan.

Een overzicht van deze plannen is te vinden op de gemeentelijke website via de volgende link: http://www.aalten.nl/internet/ruimtelijke-plannen_247/.

1.4 Nieuwe bestemmingsplan

Tussen de vaststelling van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' met identificatienummer NL.IMRO.0197.BP00075-VG02 en het voorliggend bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' met identificatienummer NL.IMRO.0197.BP00075-VG04 zijn verschillende partiële herzieningen vastgesteld door de gemeenteraad en in werking getreden. Deze herzieningen maken geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015'. Deze plannen worden hieronder weergegeven:

Bestemmingsplan   IMRO-code   vastgesteld  
Buitengebied Aalten, Lichtenvoordsestraatweg 67 ca   NL.IMRO.0197.BP00090-VG01   22-09-2015  
Landelijk Gebied, herziening 2017   NL.IMRO.0197.BP00082-VG01   20-06-2017  
Landelijk gebied, tweede herziening 2017   NL.IMRO.0197.BP00087-VG01   28-01-2018  
Landelijke gebied 2015, herstelbesluit 2018   NL.IMRO.0197.BP00093-VG01   16-10-2018  
Landelijk gebied, herziening 2019   NL.IMRO.0197.BP00096-VG01   11-06-2019  
Landelijk gebied, Vorsterkamp   NL.IMRO.0197.BP00097-VG01   17-12-2019  
Aalten Bedrijventerrein Westrand   NL.IMRO.0197.BP00083-VG02   17-12-2019  
Uitbreiding Aaltense Goor   NL.IMRO.0197.BP00098-VG01   03-07-2019  

1.5 Doelen van dit bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' dient verschillende doelen.

Ten eerste biedt het bestemmingsplan rechtszekerheid. Eigenaren, gebruikers en belanghebbenden van gronden of gebouwen in het landelijk gebied krijgen zekerheid door de regels die in het bestemmingsplan staan. Deze zekerheid houdt verband met de geboden functies die op hun eigen terrein of in de omgeving van hun terreinen mogen worden gerealiseerd en de bebouwing die daar mag worden opgericht.

Ten tweede biedt het bestemmingsplan inzicht in ontwikkelingsmogelijkheden die per functie worden geboden. Het gaat om uitbreiding van bebouwing, maar ook om het starten van nevenfuncties of het volledig veranderen van functies.

Ten derde biedt het bestemmingsplan een bescherming van natuur- en landschapswaarden, archeologische en cultuurhistorische waarden, het woon- en leefmilieu, enzovoort.

Het bestemmingsplan vormt een vertaling van het kaderstellend beleid van de Europese, nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke overheid. Dit beleid is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.

1.6 Plan-MER

Dit bestemmingsplan is kaderstellend voor een aantal m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet daarom een planMer-procedure worden doorlopen.

Een planMER is een in de Wet milieubeheer vastgelegde procedure waarbij de bandbreedte van de milieugevolgen van dit bestemmingsplan worden beoordeeld. De uitkomsten moeten bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden betrokken. Het planMER is als bijlage 2 en 3 bij de toelichting van dit plan opgenomen. In het navolgende wordt in het kort ingegaan op de procedure en de passende beoordeling.

Procedure.

De procedure is gestart met het uitbrengen van de Notitie Reikwijdte en detailniveau. In deze notitie is aangegeven hoe het planMER zal worden opgesteld en tot welke onderwerpen het is beperkt.

Vervolgens is het planMER opgesteld. De uitkomsten van het planMER zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan betrokken. Bij de terinzagelegging van het (voor)ontwerpbestemmingsplan is het planMER toegevoegd.

De bestemmingsregeling is afgestemd op het planMER, incl. aanvulling en de adviezen van de commissie voor de Milieueffectrapportage.

De commissie MER stelt in het het advies van 25 september 2015 dat in het MER en de aanvullingen daarop tezamen de essentiële informatie aanwezig is om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan waarbij het milieubelang volwaardig kan worden meegewogen. Het advies is als bijlage 3 aan de toelichting toegevoegd.

Passende beoordeling.

Naast de planMER-procedure dient in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Dit vanwege de te verwachten effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden. De passende beoordeling is als bijlage bij het planMER (zie bijlage 2 van deze toelichting) opgenomen.

1.7 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de aanwezige waarden en kwaliteiten van het plangebied wat betreft het landschap, natuur en de cultuurhistorie.

Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op de regels van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid (en daarmee de uitvoerbaarheid) van het plan. Hoofdstuk 5 bevat een algemene uitleg van de juridische aspecten van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 geeft tot slot aan welke procedure is doorlopen en wat de resultaten van de inspraak, het vooroverleg en de zienswijzen zijn.

Hoofdstuk 2 Landschap, natuur en cultuurhistorie

2.1 Inleiding

Allereerst wordt ingegaan op de waarden van landschap, natuur en cultuurhistorie. Deze waarden vormen het kader waarbinnen ontwikkelingsmogelijkheden aan de verschillende functies in het buitengebied kan worden geboden.

2.2 Landschap

2.2.1 Algemeen

Het landschap vormt het decor voor de functies en kwaliteiten in het buitengebied van de gemeente. Door de eeuwenlange ontwikkelingen is het landschap het resultaat van de wisselwerking tussen de opbouw van de ondergrond van een gebied en het gebruik door de mens. Het landschap is een zichtbaar en daarmee belangrijk onderdeel van het buitengebied. In deze deelparagraaf worden kort de ontstaansgeschiedenis en huidige situatie van het landschap beschreven.

2.2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het landschap van het buitengebied is ontstaan in de Würmijstijd (tussen 10.000 en 90.000 jaar geleden). Vanuit het droge IJsseldal waaide fijn zand op, dat de grote dekzandruggen in de richting van Aalten en het Ovinkveld vormde. Samen met de wat kleinere dekzandkoppen vormde zich in deze periode een licht glooiend deklandschap, dat kenmerkend is voor deze omgeving.

De oostelijke helft van de gemeente ligt op het Oost Nederlands Plateau. Dit plateau is een hoger gelegen gebied in het oosten van de Achterhoek. Het plateau ligt ten oosten van de lijn Eibergen - Aalten - Bocholt (Duitsland). De hoogteverschillen in deze terreinknik zijn bij Aalten het grootst, ca. 10 meter. Het plateau wordt doorsneden door beken die van oost naar west stromen, waaronder de Boven-Slinge.

Het westelijk deel maakt deel uit van het centrale lage deel van de Achterhoek. Ten zuiden van de gemeente (bij Dinxperlo) begint de overgang naar het rivierenlandschap.

Aalten is een gemeente met een overwegend agrarisch cultuurlandschap en een bijzonder watersysteem van plateau, plateaurand, pleistocene kom en de overgang naar het rivierenlandschap. De gemeente Aalten kent een lange landbouwgeschiedenis. Rond 1850 bestond het landschap uit een grote afwisseling in open en gesloten ruimten door een grote dichtheid aan bosjes en houtsingels met een fijnmazig netwerk van wegen. In de loop der tijd is een groot deel van het netwerk verloren gegaan, maar het coulisselandschap is nog steeds kenmerkend voor de gemeente Aalten, zeker in het gebied dat is aangeduid als Agrarisch met landschapswaarden. In het agrarisch gebied zonder landschapswaarden zijn nog maar weinig beplantingsingels aanwezig.

In andere delen van het plangebied waren de meer open ruimten (de grotere essen) gelegen. Deze essen zijn gelegen op de dekzandkoppen in het landschap. Essen hebben een bolronde vorm die karakteristiek is in dit landschap. Het grondgebruik bestond en bestaat vaak uit akkerbouw.

Vandaag de dag zijn vooral de oude essen nog duidelijk in het landschap aanwezig en herkenbaar. Over sommige essen lopen nog zandwegen, die worden gezien als waardevolle landschapselementen. Ook cultuurhistorisch zijn oude essen en zandwegen waardevol. Deze oude kenmerkende landschappelijke elementen laten de ontstaansgeschiedenis van het gebied zien. Daarnaast zijn er verspreid nog andere kleinschalige landschapselementen aanwezig in de vorm van bosjes en erfbeplanting.

Het landschap is in de loop der eeuwen ontstaan door een samenspel en afwisseling van landbouw en bos-/natuurelementen en de steeds groter wordende invloed van de mens. Vandaar dat er tegenwoordig wordt gesproken van het agrarisch cultuurlandschap. Ook tegenwoordig draagt de landbouw in belangrijke mate bij aan het landschapsbeeld door het beheer/gebruik van landbouwgronden. Wel is te zien dat het agrarisch cultuurlandschap steeds meer verweven raakt met de woonfunctie in het buitengebied door de terugloop van het aantal agrarische bedrijven.

2.2.3 Landschapswaarden

In het buitengebied worden enkele landschapstypen onderscheiden. Globaal kan een driedeling worden gemaakt in het oude hoevenlandschap, de heide- en broekontginningen en de goorcultuurlandschap.

Van cultuurhistorisch waarde is de complexe combinatie en afwisseling van landschapstypen, als gevolg van de diverse ontginningsactiviteiten door de eeuwen heen. Het gaat dan om de oude kampontginningen met akkercomplexen (oudhoevig land, essen) en eenmansessen, de jongere heide- en broek/veenontginningen, maar ook om de moderne ruilverkavelingsgebieden. Ondanks structuurwijziging is de historische gelaagdheid leesbaar gebleven.

Tot het oude hoevenlandschap behoren:

  • het essenlandschap: grote oude bouwlandcomplexen met een open karakter (de terrasrand tussen de kernen Aalten en Groenlo), zoals aanwezig ten noorden van de kern Aalten (bij het gebied Dale en de kleine kern Barlo), ten oosten van de kleine kernen De Heurne, IJzerlo en Lintelo. Verspreid liggen talloze kleinere essen; het patroon is grillig met veel gebogen wegen en esranden;
  • het hoevenlandschap: kleinschalige, gevarieerde gebieden met veel microreliëf, verspreid over het gemeentegebied voorkomend;
  • het landgoedlandschap: een parkachtige variant van het hoevenlandschap met veel relatief oude beplantingselementen, zoals 't Beestman, 't Walfort, Hondorp en het Klooster.

Het jonge ontginningslandschap is nader onder te verdelen in:

  • heide- en veenontginningen: rechtlijnig verkavelde, voormalige heide- en veengebieden, zoals Schaarsheide, Witte Veen, Wolboom;
  • beekdalen rond de vestingstad Bredevoort: open, laaggelegen weidelandschap bij de samenvloeiing van de Schaarsbeek, Boven-Slinge en Zwanenbroek waterleiding;
  • de beekdalen langs de Keizersbeek en de Aa-strang bij de kern Dinxperlo;
  • ruilverkavelingslandschap: recentelijk sterk gewijzigde gebieden door uitvoering van de ruilverkaveling Aalten, zoals het noordelijk deel van het Aaltense Goor en het Zwanenbroek.

Tot het goorcultuurlandschap behoort:

  • het Aaltense Goor: kleinschalig 19e eeuws verkavelingspatroon.

In de gemeente Aalten is de afwisseling van landschapstypen herkenbaar en bovendien zijn de karakteristieke kenmerken van elk landschapstype op veel plaatsen nog goed bewaard gebleven. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat kenmerkende elementen moeten worden behouden.

Landschapskenmerken die in het bestemmingsplan worden beschermd zijn:

  • reliëf: dit betreft met name de plateauranden, steilranden, esjes en andere kleinschalige hoogteverschillen;
  • openheid: de grote escomplexen ten noorden van de kern Aalten en de essen richting Lintelo en De Heurne evenals de beekdalen ten zuiden en westen van de vestingstad Bredevoort;
  • beplanting: de vele houtwallen en bosjes, met name in het Oude hoevenlandschap en het Goorcultuurlandschap.
  • verkaveling: het Aaltense Goor vanwege de karakteristieke verkaveling en de vele kavelgrensbeplantingen.

Voor deze landschapswaarden geldt dat zij zonder specifieke bescherming mogelijk zouden kunnen verdwijnen ten gevolge van ingrepen en ontwikkelingen vanuit de overige functies van het buitengebied. In dit bestemmingsplan zijn daarom voor deze waarden beschermende regels opgenomen.

2.3 Natuur

2.3.1 Algemeen

De bossen en natuurgebieden in het buitengebied vervullen een belangrijke functie voor het voortbestaan van wilde planten en dieren. Er is sprake van diversiteit binnen de bossen en natuurgebieden. Zo kunnen binnen de bossen worden onderscheiden:

  • van zeer grote ecologische waarde zijn de vochtige tot natte loofbossen (Elzen-Vogelkersverbond), de drogere Eiken-Haagbeukenbossen en de natte broekbosjes en moerasstruwelen. Grotere complexen van deze bossen zijn vooral op landgoederen aanwezig.
  • van grote ecologische waarde zijn de Eiken-Berkenbossen, de Beuken-Eikenbossen en enkele populierenbossen en gemengde loof-naaldbossen met natuurlijke ondergroei. Deze vrij algemene bosvegetaties komen verspreid over het gemeentegebied voor.
  • een in vergelijking met de vorige categorieën beperkte ecologische waarde hebben de soortenarme, weinig natuurlijke naaldbossen (vooral aanwezig in het jonge ontginningslandschap) evenals jonge, gemengde loofhoutbeplantingen. Deze vrij algemene bosvegetaties komen verspreid over het gemeentegebied voor.

Het Aaltense Goor is een bijzonder natuurgebied binnen de gemeente en ter plaatse is het kleinschalige cultuurhistorisch landschap nog goed zichtbaar. Er is vrijwel geen bebouwing, met uitzondering van enkele boerderijen langs de randen van het gebied. De perceelindeling is strak en regelmatig. Dit verkavelingspatroon is om verschillende redenen behoudenswaardig, zowel landschappelijk, cultuurhistorisch als ecologisch. Deels kent het gebied een verdicht karakter, met name door de perceelbeplanting bestaand uit elzen, wilgen en populieren. Het gebied wordt extensief agrarisch beheerd.

Naast de bossen en natuurgebieden zijn er andere gebieden die een belangrijke rol spelen als leefgebied voor planten en dieren. Dit betreft vooral de agrarische gebieden. Hoewel de hoofdfunctie in agrarische gebieden is gericht op het uitoefenen van de agrarische functie, komen er allerlei elementen voor die in de ecologie een rol vervullen. Zo is er sprake van een ruime verspreiding van kleine houtopstanden, kruidenrijke bermvegetaties, sloot- en beektaluds die, te midden van het agrarisch gebruikte cultuurland, een netwerk vormen van min of meer natuurlijke elementen. Deze elementen vormen als het ware de ecologische infrastructuur van het landschap.

2.3.2 Natte ecologische verbindingszones

Het landschap rondom het bekenstelsel ten noordoosten van Aalten vormt een afwisselend ruimtelijk geheel, met grote landschappelijke en ecologische waarden. De afwisseling tussen open en dicht is niet alleen ecologisch, maar ook landschappelijk gezien van belang. Zo is overal in het beekdal het stadje Bredevoort te zien. De houtwallen en bossen aan de randen hebben over het algemeen een grote ecologische waarde. Met name het Klooster heeft zeer grote ecologische waarde.

2.3.3 Droge ecologische verbindingszones

De beken in het buitengebied doorsnijden delen van het hoevenlandschap en het jonge ontginningenlandschap. Het aan de beken grenzende gebied heeft een landbouwkundig gebruik en kent over het algemeen redelijke agrarische productieomstandigheden. De voorkomende ecologische verbindingszones zijn de verbinding vanaf de Veengoot langs landschapselementen richting Winterswijk en de ecologische verbinding die onder de kern Aalten langs loopt.

2.4 Cultuurhistorie

2.4.1 Historische geografie en gebouwde omgeving

De cultuurhistorie is verweven in, en met de eigenheid van, een gebied. De mate waarin cultuurhistorische structuren herkenbaar zijn in het huidige landschap geeft een cultuurhistorische waarde aan een gebied.

In het buitengebied zijn verschillende landschapstypen te onderscheiden met elk hun eigen karaktereigenschappen (zie paragraaf 2.2). Met name binnen de bestemmingen met betrekking tot het agrarisch gebied wordt hier aandacht aan besteed door het beschermen van de verschillende (aardkundige) waarden (zoals openheid, hoogteverschillen en houtwallen). Unieke en onvervangbare elementen krijgen in dit bestemmingsplan extra bescherming.

Fysiek komt de cultuurhistorie tevens tot uitdrukking in de bebouwde omgeving. Een belangrijke kwaliteit in het buitengebied wordt gevormd door panden, boerderijcomplexen en elementen met cultuurhistorische waarde (zoals de hallehuisboerderijen).

Karakteristieke panden, objecten en bebouwingsensembles worden in dit bestemmingsplan beschermd (zie paragraaf 3.12).

Verwezen wordt naar de cultuurhistorische analyse, die als bijlage 5, 6 en 7 bij dit plan is opgenomen.

2.4.2 Archeologie

Over de prehistorie en de ontwikkeling van de gemeente Aalten in de historische tijd, zijn in de laatste jaren veel gegevens verzameld. Onderstaande bevindingen zijn overgenomen uit het rapport 'Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart als basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Aalten' uit 2010 van onderzoeksbureau Vestigia.

Steentijd

Op grond van het archeologische materiaal dat binnen de gemeentegrenzen is aangetroffen, kan worden gesteld dat de eerste menselijke activiteit binnen Aalten een aanvang neemt aan het einde van de laatste ijstijd (einde Pleistoceen), het Laat-Paleolithicum (35.000-8800 v. Chr.) in Nederland. Rondtrekkende jagers die deze regio bezochten trokken achter het beschikbare wild aan en bleven slechts korte tijd op dezelfde plaats. Daarom stichtten zij geen nederzettingen, maar woonden in tenten in tijdelijke kampementen. Van deze kampementen zijn geen restanten aangetroffen.

In het Mesolithicum (8800-5300 v. Chr.) zet de klimaatsverbetering definitief door en neemt het Holoceen een aanvang. De kampplaatsen worden nu niet altijd meer eenmalig gebruikt. Naast tijdelijke jachtkampen ontstaan basiskampen waar mensen langer verblijven of terug komen. Het natte klimaat dwingt de mensen zich op de hoge en droge delen van het landschap te vestigen, zoals de dekzandruggen- en koppen. Concentraties vuurstenen werktuigen en vuursteen afval, samen met stenen, verbrand bot en houtskool, zijn kenmerkend voor deze verblijfplaatsen. In totaal zijn er uit het Mesolithicum slechts vier waarnemingen aangetroffen.

Bronstijd tot en met de Romeinse Tijd

Rond 2000 v. Chr. vangt de Bronstijd aan. In deze periode voltrekt zich geleidelijk de omslag van het gebruik van (vuur)steen naar brons als grondstof voor snijdende werktuigen. De mensen leiden voornamelijk een boerenbestaan met akkers en vee. In totaal hebben 37 waarnemingen binnen de gemeente betrekking op (mogelijke) Bronstijdvondsten.

Met de intrede van de ijzertijd werd het zachtere brons vervangen voor het maken van gereedschap en wapens. Binnen een totaal van 38 waarnemingen komen (mogelijke) IJzertijdvondsten aan bod. Een veelheid aan waarnemingen gaat in op grafvondsten (urnen).

Tot aan de bepaling van de Rijn als zogeheten limes (47 n. Chr.) trokken de Romeinse troepen mogelijk tijdens hun expedities door de Achterhoek en zijn enkele stamverbanden historisch overgeleverd. Daarna lag de Achterhoek buiten het Romeinse Rijk. Opmerkelijk voor Oost-Nederland is het dat merendeel van de inheems-Romeinse nederzettingen in de 4e eeuw niet verlaten werd, maar gekenmerkt wordt door continuïteit. In de loop van de 3e en 4e eeuw ontstonden grote nederzettingen, die rond 350 na Chr. worden opgegeven, of krompen tot slechts enkele boerderijen. Alhoewel duidelijke nederzettingsgegevens rond Aalten nog ontbreken, lijkt het zeker gezien de nabijheid tot de locatie Zelhem aannemelijk dat een dergelijk nederzettingssysteem tijdens de Romeinse periode ook hier te verwachten valt. Elf waarnemingen binnen de gemeente behandelen (mogelijk) Romeinse vondsten. Het merendeel behandelt Romeins handgevormd, dan wel gedraaid aardewerk.

Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

Er is relatief weinig bekend over wat zich in de eerste eeuwen na de Romeinen in Aalten en omgeving afspeelde. De kerstening in Nederland moet hebben plaatsgevonden in de zevende eeuw. Rondom kerken groeiden kleine nederzettingen.

De oudste vermelding van Aalten dateert van 828 na Chr.. In de 9e eeuw maakt Aalten deel uit van de gouw Hamaland. In de 9e en 10e eeuw groeide de bevolking aanzienlijk en werd op veel plaatsen een begin gemaakt met de ontginning van woeste gronden. Na 1018 kwam het deel van Hamaland waartoe Aalten behoorde in handen van de graven van Lohn. Ook werd in deze periode de basis gelegd voor het wegenpatroon, dat tegenwoordig nog grotendeels in gebruik is. Met betrekking tot de periode van de Vroege Middeleeuwen zijn in Aalten 12 waarnemingen gevonden.

De bevolkingstoename uit de 9e en 10e eeuw zette in de Late Middeleeuwen (1050 - 1500) door. In de loop van de 12e eeuw en het begin van de 13e eeuw ging het grondgebied deel uit maken van het graafschap (vanaf 1339 hertogdom) Gelre. In het begin van de 14e eeuw was Aalten een belangrijke pleisterplaats aan de Koningsweg/Heelweg van Zutphen naar Bocholt en van Doesburg naar Bocholt. Vanaf het midden van de 14e eeuw maakt het grondgebied van Aalten deel uit van het Kwartier Zutphen (Graafschap).

De boeren die aanvankelijk op de hogere dekzandruggen in kleine gehuchten en losse hoeven woonden, namen steeds vaker de minder gunstig gelegen nattere zones in gebruik als gras- en hooiland en legden dijken aan om overstromingsrisico's van beken en rivieren in te perken. Bossen op de woeste gronden van de stuwwallen werden op grote schaal gekapt, wat ruimte bood voor de groei van heide. Dekzandruggen werden jaarlijks bemest met een mengsel van de heideplaggen en schapenmest. Door jaar in jaar uit dit mengsel op te brengen, ontstonden in de loop der eeuwen de karakteristieke bollende akkers, die essen worden genoemd.

In totaal hebben 42 waarnemingen een (mogelijk) laatmiddeleeuwse datering op basis van het vondstmateriaal. Middeleeuws aardewerk overheerst, maar daarnaast zijn ook funderingsresten, een stadsmuur, een waterput, een beerput en een laatmiddeleeuwse hutkom vermeld. Daarnaast hebben de wegen Aalten-Winterswijk, Aalten-Varsseveld, Aalten-Lichtenvoorde, Aalten-Bocholt en Aalten-Halle-Zelhem-Hengelo-Zutphen en de Heelweg (Anholt-Bocholt) een laatmiddeleeuwse oorsprong.

De voortdurende uitbreiding van de landbouwgronden en het marke-systeem (het gebruik van gronden werd schriftelijk vastgelegd) vanaf de Late Middeleeuwen zorgden ervoor dat er vrijwel geen gemene gronden overbleven. Het ontstaan van plaggendekken wordt in de Achterhoek in de 15e en 16e eeuw geplaatst. In totaal behandelen 26 waarnemingen vondsten uit deze Nieuwe tijd.

2.4.3 Cultuurhistorische waarden

Algemeen, landschap

In het plangebied komen de volgende agrarische cultuurlandschappen voor: het oude hoevenlandschap, de heide- en broekontginningen en de goorontginningen. Deze landschappen hebben cultuurhistorische waarden die reeds in paragraaf 2.2 zijn toegelicht.

Karakteristieke ensembles

Verspreid in het plangebied bevinden zich enkele bijzondere ensembles met hoge cultuurhistorische waarde. Het betreft kleine gebieden, waarin de cultuurhistorische karakteristiek in hoge mate wordt bepaald door de sterke samenhang tussen het landschap met de daarin aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten, en een groep karakteristieke historische gebouwen, waaronder rijks- of gemeentelijke monumenten. Het gaat om voornamelijk agrarische ensembles met verspreid of juist geclusterd gelegen boerenerven, waarvan de bebouwing monumentale of anderszins hoge cultuurhistorische waarden bezit (in de inventarisatie opgenomen als bebouwing met een hoge dan wel positieve waarde). Daarnaast is er een duidelijke samenhang in de onderliggende ruimtelijke structuur: bebouwing in samenhang met een groep eenmansessen, rondom een grote es, als onderdeel van een karakteristieke lintstructuur of geclusterde kernbebouwing.

Het gaat om de volgende ensembles:

  • Barlo: groot ensemble boerenerven met historische boerderijen op eenmans- en meermansessen bij Aladnaweg en Markerinkdijk.
  • Ensemble boerderijen rond de aansluiting van de Buddinkdijk op de Bolwerkweg, op de grens van eslandschap en heideontginning.
  • Klein cluster boerderijen rond de aansluiting van de Klumperdijk op de Kloosterdijk. Ligt binnen het gebied Het Klooster.
  • Kern De Heurne, rond dorpskerk. Eenvoudig ensemble met kerk en dorpse woonhuizen (dit gebied behoort tot het plan Kern De Heurne 2010).
  • Dinxperlosestraatweg, Aalten: bebouwingsensemble rond school op nr. 125, met school, schoolmeesterswoning, boerderij;
  • Gelkinkweg, De Heurne: oude bochtige landweg met diverse waardevolle boerderijen en maalderij.
  • Teubenweg, De Heurne: boerderijenensemble langs de Teubenweg, met diverse waardevolle historische boerderijen, waaronder een rijksmonument.
  • Huisstededijk: ensemble historische boerderijen (hoge en positieve waarde) aan bochtige Huisstededijk, bij Keizersbeek.
  • Hondorpweg: Bijzonder landschap met historische boerderijen 5 en 7 (rijks- en gemeentelijk monument).
  • Eslandschap met kleine essen en reeks historische erven met waardevolle oude boerderijen, waaronder twee rijksmomunumenten, bij Haartseweg en Spiekerdijk.
  • Rijksgrens met Veerbeek en historische grenspalen omgeving IJzerlo.

Deze ensembles zijn in het bestemmingsplan beschermd doordat de gemeente de bevoegdheid heeft in deze gebieden nadere eisen te stellen te stellen aan de situering en de afmetingen van bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Toelichting op de regels

3.1 Inleiding

Het buitengebied heeft een landelijk karakter. Het fraaie landschap wordt alom gewaardeerd. Primair uitgangspunt is dan ook het behouden en waar mogelijk versterken van dit karakter. Daarnaast worden de bestaande rechten die (agrarische)bedrijven, burgerwoningen en overige voorzieningen bezitten, waar mogelijk gerespecteerd. Om het buitengebied vitaal en leefbaar te houden worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor de functies die aan het buitengebied gerelateerd zijn (zoals de agrarische sector en de recreatief-toeristische sector).

In de volgende paragrafen worden de regels toegelicht. Als eerste wordt ingegaan op de regels van de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt ingegaan op de regeling van de diverse dubbelbestemmingen. Tot slot worden de algemene regels behandeld.

Uitleg gebruikte termen

In de volgende paragrafen worden de termen 'bij recht', na 'via afwijking met een omgevingsvergunning' en een 'wijzigingsbevoegdheid' gebruikt. Hieronder worden deze termen kort uitgelegd.

Bij recht
Indien er gesproken wordt over mogelijkheden 'bij recht' betekent dit dat er op grond van het bestemmingsplan geen aanvullende procedure aan deze mogelijkheden is gekoppeld. Deze mogelijkheden kunnen zondermeer worden toegepast.

Afwijking met een omgevingsvergunning
Indien er gesproken wordt over mogelijkheden 'via een afwijking met een omgevingsvergunning' betekent dit dat deze mogelijkheden niet zondermeer kunnen worden toegepast. Via een afwijking kan het college van burgemeester en wethouders toestemming verlenen om de betreffende mogelijkheden te benutten, zij zijn echter niet verplicht om medewerking te verlenen. Aan de afwijking kunnen voorwaarden zijn verbonden.

Wijzigingsbevoegdheid
Indien er gesproken wordt over een 'wijzigingsbevoegdheid', betekent dit dat deze mogelijkheden niet zondermeer kunnen worden toegepast. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan ten behoeve van deze mogelijkheden te wijzigen, zij zijn echter niet verplicht om medewerking te verlenen. Bij toepassing van deze bevoegdheid moet er een wijzigingsplan worden opgesteld, waarbij voorwaarden aan de nieuwe mogelijkheden kunnen worden gekoppeld. Voor het wijzigingsplan moet de uniforme voorbereidingsprocedure volgens de Algemene wet bestuursrecht worden gevolgd.  

Intrekken woonbestemming vóór het verstrijken van de planperiode van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015

In het bestemmingsplan zijn bestemmingen voor de bouw van een burger- of bedrijfswoning opgenomen die nog niet is gerealiseerd. Het gaat daarbij meestal, maar niet uitsluitend, om zgn. Rood-voor-Rood-woningen. In dit bestemmingsplan wordt deze bouwmogelijkheid vooralsnog gehandhaafd. Deze woningen zijn echter niet meer noodzakelijk in verband met de demografische ontwikkelingen in de gemeente Aalten/regio Achterhoek (zie ook de Regionale Woonagenda Gemeente Aalten 2015-2016).

In het buitengebied zijn voldoende woningen aanwezig om in de behoefte te voorzien. Er moet daarom rekening worden gehouden met het intrekken van deze bestemmingen, voordat, de planperiode is verstreken, als realisatie op korte termijn uitblijft. Deze paragraaf is opgenomen in dit bestemmingsplan om een planwijziging al aan te kondigen.  Als deze betreffende bouwtitels de komende beperkte periode (daarbij wordt aangesloten op het zgn. stoplichtenmodel) ongebruikt blijven, zal het gemeentebestuur overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan.

3.2 Agrarische bestemmingen

3.2.1 Algemeen

De agrarische sector is nog steeds de belangrijkste drager van de economische en ruimtelijke structuur op het platteland. De agrarische bestemming neemt binnen het bestemmingsplan een centrale positie in. In de eerste plaats omdat agrarische gronden een zeer groot deel van het fysieke buitengebied beslaan. Het agrarisch landschap is daarnaast het bepalende decor voor andere functies en kwaliteiten. Niet voor niets wordt gesproken over een agrarisch cultuurlandschap. De landschapskenmerken bepalen de herkenbaarheid en identiteit van de gemeente Aalten.

3.2.2 Grondgebonden landbouw

Op de gronden met een agrarische bestemming zijn diverse agrarische functies toegestaan. In zijn algemeenheid zijn grondgebonden agrarische functies bij recht overal toegestaan. Onder de toegestane grondgebonden bedrijven wordt in dit bestemmingsplan het volgende verstaan: "een agrarische bedrijfsvoering, waarbij de productie voor meer dan de helft afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken, waaronder een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven". 

Onder 'grond waar het bedrijf over kan beschikken' wordt grond verstaan die in eigendom is of die wordt gepacht. Indien gronden in eigendom dan wel pacht zijn, wordt er vanuit gegaan dat deze in de omgeving van het bedrijf zijn gelegen.

3.2.3 Stikstofdepositie

De Natura 2000-gebieden in de omgeving van dit plangebied hebben te lijden onder een overbelasting aan stikstof, mede als gevolg van ammoniakemissie uit de landbouw. Deze overbelasting mag niet toenemen ten opzichte van de rechtens toegestane situatie voor het desbetreffende individuele bedrijf.

Een en ander is beschreven in de Passende Beoordeling, het planMER , en de aanvullingen daarop.

De effecten van het voornemen (maximale invulling van de toegekende agrarische bouwvlakken) op (een deel van) de natuur zijn als zeer negatief beoordeeld door een toename van de ammoniakdepositie (als stikstofverbinding) in de aangewezen Natura 2000-gebieden.

Vooral dit milieueffect is een probleem voor het ongeclausuleerd vaststellen van dit bestemmingsplan. Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de milieueffecten van het voornemen zijn in de planMER twee alternatieven bepaald en verder uitgewerkt. Alleen in het alternatief, waarbij de toegestane bedrijfsomvang is gekoppeld aan de rechtens toegestane situatie,is er – door de maatregelen die in het alternatief zijn opgenomen – geen sprake van een “negatief effect” op de Natura 2000 gebieden. Dit alternatief is dus niet in strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 en om die reden kan op basis daarvan een bestemmingsplan worden vastgesteld.

In het bestemmingsplan is een plafond opgenomen met betrekking tot de stikstofdepositie. Als plafond is opgenomen het rechtsgeldige bestaande gebruik van een veehouderij, dat wil zeggen de oppervlakte die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan rechtsgeldig aanwezig dan wel toegestaan is ten behoeve van een (intensieve) veehouderij(tak), met het daarbij behorende aantal dierplaatsen en huisvestingssyteem. Het rechtsgeldig aantal dierplaatsen en bijbehorende huisvestingssyteem kan onder meer blijken uit onherroepelijke afgegeven vergunningen en/of geaccordeerde meldingen door het bevoegde gezag onder meer op grond van de sectorale milieu- en/of natuurwetgeving".

Het is toegestaan binnen deze rechtsgeldige ammoniakemissie wijzigingen op bedrijfsniveau aan te brengen. In de praktijk zal dit via de methode van interne saldering moeten worden geregeld d.w.z. door het treffen van emissiebeperkende maatregelen.

Vastlegging depositieplafond

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gerede twijfel of uit de planregels van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 voldoende blijkt wat de referentiesituatie is ten opzichte waarvan de stikstofdepositie niet mag toenemen. De maximale ammoniakdepositie per bedrijf moet worden gebaseerd op de feitelijke en planologische situatie. Verschillende uitspraken van de ABRS bevestigen dat (zie o.a. rechtsoverweging 8.4 in de uitspraak van uitspraak van de Voorzieningenrechter van 14 september 2016).

De feitelijke situatie per veehouderij is lastig vast te stellen omdat deze regelmatig aan verandering onderhevig is (het is veelal een momentopname). Wij willen met dit bestemmingsplan geen inbreuk maken op de afgegeven vergunning(en) en/of rechtsgeldige documenten voor een individueel bedrijf.

Daarom is zorgvuldig overwogen hoe de situatie op elk bedrijf op een correcte wijze kan worden vastgelegd.

Daarbij is in de bedrijvenlijst voor de volgende werkwijze gekozen.

  • Voor veehouderijen die beschikken over een vergunning dan wel een verklaring van geen bedenking, veelal afgegeven door Gedeputeerde Staten van Gelderland, op grond van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet 1998) wordt uitgegaan van de maximale depositie op basis van deze vergunning. Immers met het verlenen van deze vergunning heeft het bevoegde gezag (de provincie) aangegeven dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten in omliggende Natura 2000-gebieden. Deze activiteiten kunnen dus toegelaten worden in het licht van de Wet natuurbescherming.
  • Voor veehouderijen die niet beschikken over een dergelijke vergunning, wordt de maximale depositie bepaald aan de hand van de geldende omgevingsvergunningen of meldingen.
  • In aansluiting op deze vergunning wordt het aantal stuks vee/de bedrijfsopzet toegestaan op basis van een geaccepteerde melding in het kader van het Activiteitenbesluit of een meldingsbevestiging vanuit het Aeriusregister.
  • Als er sprake is van een agrarisch bedrijf zonder vee (akkerbouwbedrijven, boomteelt), dan geldt ook de regeling dat ter plaatse geen bedrijfsmatig vee mag worden gehouden. Op deze bedrijven is daar veelal geen behoefte aan.

Door bovenstaande werkwijze is de toegestane ammoniakdepositie per agrarisch bedrijf zo zorgvuldig mogelijk bepaald en is inzicht gegeven in de rechtsgeldige situatie voor elk bedrijf op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan (21 maart 2017).

De meest relevante bescheiden (dus niet de complete vergunningen met tekeningen/bijlagen) zijn opgenomen in een bijlage bij het plan. In de planregels (begripsomschrijving) wordt naar deze bedrijvenlijst verwezen. Deze verfijning van de planregels sluit ook aan bij de planMER.

Gevolgen aanpassing regeling

Gevolg van deze aanpassing is dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft van welke referentiesituatie wordt uitgegaan. Dit sluit aan bij de rechtens toegestane bedrijfssituatie voor het onderscheidene bedrijf. De voor het bedrijf geldige referentiesituatie is opgenomen in bijlage 6 van de planregels.

Aantonen uitvoerbaarheid regeling

Met het opnemen van bovengenoemde bijgestelde regeling wordt aangesloten bij de Wet natuurbescherming. Er is onderbouwd welke referentiesituatie leidend is. Met het voorkeursalternatief in het planMER is daaraan voldaan.

Maatvoering agrarisch bouwvlak

In het bestemmingsplan is de maximale maat voor (uitbreiding van) een agrarisch bouwvlak bepaald op 2,5 hectare ten behoeve van grondgebonden bedrijven. Dit is een maat die als algemene regel passend wordt geacht bij het karakteristieke landschap van Aalten en mede uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Uiteraard geldt ook dan de voorwaarde/beperking met betrekking tot de stikstofdepositie.

Een groter bouwvlak voor een agrarisch bedrijf is slechts te verkrijgen op basis van een partiële herziening van het bestemmingsplan, vast te stellen door de gemeenteraad. Op die manier kan in een voorkomend geval maatwerk worden geleverd.

3.2.4 Verschil bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'

In paragraaf 2.2 is beschreven dat er verschillende waarden in het oude cultuurlandschap aanwezig zijn die bescherming behoeven. Het grootste deel van het buitengebied bestaat uit een gebied met een agrarische bestemming. Daarom worden de landschapswaarden vooral via de regels in de agrarische bestemming beschermd.

Binnen zowel de bestemming 'Agrarisch' als de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn de volgende regels opgenomen:

  • de agrarische gronden zijn mede bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen, zoals bosjes, houtwallen en poelen;
  • specifiek te beschermen waarden zijn afzonderlijk op de verbeelding aangeduid, zoals alle te behouden onverharde paden en houtsingels.

Gebieden waar relatief veel specifieke landschapswaarden aanwezig zijn, hebben een bestemming 'Agrarisch met waarden'. In de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn niet alleen de waarden zoals hiervoor genoemd beschermd, maar aanvullend regels opgenomen voor de bescherming van landschapskenmerken zoals:

  • reliëf: kenmerkende hoogteverschillen, zoals de cultuurhistorisch waardevolle essen, speciaal in de gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen';
  • openheid: karakteristieke openheid speciaal in de gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'openheid';
  • bos: het behoud van verschillende kleine bosjes in overhoekjes van agrarische percelen, die op de verbeelding zijn aangeduid als 'bos'.

In de regels is de bescherming van de hierboven genoemde landschapswaarden vertaald in een omgevingsvergunningenstelsel. Dit betekent dat bepaalde handelingen, zoals het verwijderen van beplanting, het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, verharden van onverharde paden, of het dempen van watergangen, die zouden kunnen leiden tot aantasting van de waarden eerst worden getoetst. De werkzaamheden kunnen worden toegestaan binnen bepaalde voorwaarden om de aanwezige waarden te behouden.

3.2.5 Agrarische bouwvlakken

De bouwvlakken van de agrarische bedrijven uit de vigerende bestemmingsplannen zijn, voor zover zij nog van toepassing zijn, in dit bestemmingsplan overgenomen, tenzij in het kader van het vooroverleg of inspraak is gevraagd om aanpassing van het bouwvlak.

Binnen dit bouwvlak mag het agrarisch bedrijf bebouwing realiseren ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met inachtneming van de planregels.

In het bijzonder zijn de volgende bepalingen van belang:

  • de oppervlakte teeltondersteunend glas is beperkt tot maximaal 200 m2;
  • de uitoefening van intensieve veehouderij is bij recht toegestaan tot een maximum van 1 hectare dan wel de bestaande grotere oppervlakte als het agrarisch bouwvlak is aangeduid als intensieve veehouderij. . Voor enkele bouwpercelen geldt een uitbreidingsmogelijkheid tot 1,5 hectare, voor zover deze zijn aangeduid op de verbeelding.
  • de ammoniakdepositie per bedrijf is (als regel) gerelateerd aan de vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel de vergunning/melding als bedoeld in de Wet milieubeheer/het Activiteitenbesluit.. Een en ander is uitgewerkt in de planMER en de aanvulling daarop
  • naast de bedrijfsbebouwing is het bouwvlak bedoeld voor de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken.

Voor de diverse bouwwerken die binnen het bouwvlak zijn toegestaan, zijn in de regels maximaal toegestane maten opgenomen (goot- en bouwhoogte, oppervlakte, etc). Voor bestaande, legale bouwwerken met afwijkende maten gelden deze afwijkende maten als maximum. Er zijn bovendien – teneinde maatwerk te kunnen bieden – diverse afwijkingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot grotere goothoogte, inhoud, woonruimte, etc.

Overschrijding van de bouwgrenzen

Via een afwijking met een omgevingsvergunning is het mogelijk om de grens van het agrarisch bouwvlak te overschrijden tot maximaal 0,25 ha. In de regels is opgenomen onder welke voorwaarden dit mogelijk is. Door het overschrijden van het bouwvlak ontstaat er een fictief groter bouwvlak.

Vergroting van het fictieve agrarisch bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij is uitsluitend toegestaan.

Hiervoor dient dan wel aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • de uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar binnen de in dit plan opgenomen maatvoering en;
  • voorziet in een goede landschappelijke inpassing.

In de regel mag maximaal 1 ha van het agrarische bouwvlak voor de uitoefening van intensieve veehouderij worden benut, overigens slechts indien het bouwvlak als zodanig is aangewezen, 1,5 hectare is toegestaan binnen het landbouwontwikkelingsgebied Lintelo, indien het bouwvlak is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - ontwikkelingslocatie intensieve veehouderij'.

Bovendien geldt voor alle bedrijven dat ondanks de uitbreiding, de stikstofdepositie van het bedrijf (op Natura 2000-gebieden) niet mag toenemen, een en ander zoals bepaald in de planregels.

Vergroten staloppervlak intensieve veehouderij in extensiveringsgebied

  • In dit plangebied zijn geen intensieve veehouderijen aanwezig binnen het als zodanig aangewezen extensiveringsgebied.

Wijziging vorm bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om, onder voorwaarden, met een wijzigingsplan de vorm van het bouwvlak te veranderen. Eén van de voorwaarden is dat het oppervlakte van het bouwvlak niet mag toenemen.

Vergroten bouwvlak

In de regels is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, onder voorwaarden, het bestaande bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven te vergroten tot maximaal 2,5 ha. Eén van de voorwaarden is dat er moet worden gezocht naar een goede aansluiting op de bestaande bebouwing. Hieruit volgt als regel dat de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt.

De belangen van omwonden bij een goed woon- en leefmilieu kunnen er toe leiden dat die oorspronkelijke vorm wat wordt los gelaten. Het begrip “ruimtelijk/planologisch verantwoorde wijze” biedt mogelijkheden voor een wat alternatieve vormgeving en projectie van het bouwvlak.

Ook moet uit een ondernemingsplan blijken dat de vergroting noodzakelijk is voor de doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf en dat de vergroting verband houdt met het realiseren van bouwwerken die op korte termijn worden gerealiseerd.

Het nieuwe bouwvlak moet worden voorzien van een streekeigen landschappelijke inpassing op basis van een erfinrichtingsplan

3.2.6 Intensieve veehouderij

Een intensieve veehouderij is slechts toegestaan voor zover het agrarisch bouwvlak als zodanig is aangeduid. Op die wijze wordt invulling gegeven op het verbod op omschakeling, zoals opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Ook de maatvoering is in de regel beperkt tot maximaal 1 hectare, dan wel 1,5 hectare in het landbouwontwikkelingsgebied Lintelo. Een grotere bestaande omvang wordt gerespecteerd.

Het provinciaal omgevingsbeleid is vertaald in de regels. Nieuwvestiging is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk.

Eén bouwlaag

Bij intensieve veehouderij mogen dieren ten hoogste op één bouwlaag worden gehouden. Er geldt een uitzondering voor de bestaande pluimveebedrijven, waar reeds in meer bouwlagen is gebouwd en voor het gebruik van volièresystemen in de pluimveehouderij.

Varkensplateau's zijn uitsluitend toegestaan als deze worden toegepast ten behoeve van het dierenwelzijn, zonder dat het aantal dierplaatsen wordt vergroot. Een voorbeeld van de toepassing van een varkensplateau wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00075-VG04_0003.jpg"

Voorbeeld van toepassing van een varkensplateau

3.2.7 Glastuinbouwbedrijven

In dit bestemmingsplan is op een agrarisch bouwperceel een glastuinbouwbedrijf als hoofdbedrijf slechts toegestaan, indien het betreffende bouwvlak de functieaanduiding “glastuinbouw” heeft. Het aantal bouwvlakken met deze aanduiding is beperkt. Slechts 5 bedrijven hebben deze aanduiding. Het gaat daarbij om plaatselijke bedrijven die sedert jaar en dat op de desbetreffende locatie aanwezig zijn en verbonden zijn met Aaltense buitengebied. In de regels is geregeld dat op deze bedrijven het gehele bouwvlak benut mag worden voor kassen.

Redelijkerwijs kan een verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied dan wel een regionaal cluster niet worden verlangd. De gebiedskwaliteiten verzetten zich niet tegen de aanwezigheid van deze bedrijven. Om die reden worden de uitbreidingsmogelijkheden voor deze bedrijven bestendigd overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.

Bij andere agrarische bedrijven is binnen het bouwvlak maximaal 200 m2 aan kassen toegestaan.

3.2.8 Boomkwekerijen

Het gebruik van agrarische gronden ten behoeve van het telen van boomkwekerijproducten wordt afhankelijk gesteld van de ter plaatse aanwezige landschapskwaliteiten. Voor gronden met de bestemming 'Agrarisch' gelden geen beperkingen ten aanzien van boomkwekerijgewassen.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn boomkwekerijen overal toegestaan, mits de hoogte van de houtachtige gewassen niet meer bedraagt dan 50 cm (overal toegestaan zonder omgevingsvergunning). Boomkwekerijen met houtachtige gewassen hoger dan 50 cm zijn binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' overal toegestaan, mits niet gelegen in gebieden aangeduid met de landschapswaarde 'openheid'. De bestaande boomkwekerijen met houtachtige gewassen hoger dan 50 cm, binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de landschapswaarde 'openheid', zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding.

Om boomkwekerijen in de laatste gebieden een mogelijkheid te geven uit te breiden, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen binnen de 'open' gebieden in de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Wanneer de maximum oppervlakte is bereikt kan er geen verdere uitbreiding binnen deze bestemming plaatsvinden. De maatvoering is ontleend aan het geldende bestemmingsplan.

In verband met de volksgezondheid zijn er regels opgenomen voor het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van uitoefening van fruitteelt. Dit gebruik is niet toegestaan binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Onder voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies worden verstaan alle functies met gebouwen verstaan (dus woningen, niet-agrarische bedrijvigheid, recreatievoorzieningen e.d.) behalve functies bestaande uit de agrarische bedrijvigheid.

3.2.9 Teeltondersteunende voorzieningen

Binnen agrarische bouwvlakken mogen permanente teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd. De maximale hoogte bedraagt 4,5 m.

Ter plaatse van de aanduiding 'openheid' zijn geen nieuwe teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toegestaan.

3.2.10 Bouwen buiten het bouwvlak

Teeltondersteunende voorzieningen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen buiten de agrarische bouwvlakken is terughoudend in gebieden met de landschapswaarde 'openheid'. Ter plaatse van de aanduiding 'openheid' zijn geen nieuwe teeltondersteunende voorzieningen toegestaan. De maximale hoogte bedraagt binnen het bouwvlak 4,5 m. Overal geldt bovendien dat teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak alleen tijdelijk zijn toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.

Mestopslagplaatsen, sleufsilo's, etc.

Mestopslagplaatsen, sleufsilo's, bezinkbassins, kuilvoerplaatsen etc. kunnen via een afwijking, onder voorwaarden, buiten het agrarisch bouwvlak worden gerealiseerd met een omgevingsvergunning. De maximale oppervlakte bedraagt 5.000 m2. Een voorwaarde is dat de mestopslagplaatsen en sleufsilo's grenzend aan het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is 2 m en de bouwwerken mogen geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu.

Schuilgelegenheden voor vee

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van schuilgelegenheden voor vee is afgestemd op de uitdrukkelijke wens van belanghebbenden om hiervoor in het buitengebied mogelijkheden te bieden. Vaak zijn dat burgers die over een perceel grond beschikken in het buitengebied. Daarom kunnen schuilgelegenheden via een afwijking, onder voorwaarden, met een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt. Deze voorwaarden hebben betrekking op de verschijningsvorm, de oppervlakte van zowel de schuilgelegenheid als het perceel (tenminste 5.000 m2), buitenopslag, het gebruik (niet voor de opslag van landbouwwerktuigen) en de landschappelijke inpassing.

De mogelijkheid voor de bouw van schuilgelegenheden wordt geboden voor hobbymatig agrarisch gebruik. De oppervlakte is begrensd op maximaal 25 m2. De goothoogte is vastgelegd op maximaal 2,5 m en de bouwhoogte op 3,5 m.

Verder zijn eisen aan de situering gesteld.

De bouw van schuilgelegenheden is op gronden met de aanduidingen 'Groene ontwikkelingszone' en 'Gelders Natuurnetwerk' uitgesloten.

3.2.11 Bedrijfswoning

De bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan. In de regel is per bouwvlak één bedrijfswoning toegestaan. Méér woningen zijn mogelijk indien dit als zodanig is aangeduid. Er is bij deze bestemmingsregeling een koppeling gemaakt met de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Indien op een bouwperceel geen woning is gerealiseerd, dan is dat niet meer toegestaan.

De maximale inhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 750 m3. De maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 3 m. Voor de bouwhoogte geldt een maximale bouwhoogte van 10 m. Met deze regels wordt aansluiting gezocht bij de karakteristieke verschijningsvorm van de woningen in het buitengebied: veelal een lage goot met een groot dakvlak.

De dakhelling bedraagt minimaal 200 en maximaal 600. Bestaande grotere hoogtes, goothoogtes en/of inhoud en de bestaande kleinere of grotere dakhelling zijn toegestaan.

Uitbreidingsmogelijkheden

Een afwijkende dakhelling, vergroting van de goothoogte of de inhoudsmaat van bedrijfswoningen is via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk. Binnen de bestaande hoofdbouwmassa mag de inhoud van de woning worden vergroot, mits vaststaat dat de kenmerkende vorm van de hoofdbouwmassa gehandhaafd blijft en het aantal woningen niet toeneemt.

Herbouw van een bedrijfswoning op een andere dan de bestaande locatie mag alleen als geen belangen van functies en waarden in de omgeving worden geschaad en er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.2.12 Tweede bedrijfswoning

In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen voor een nieuwe tweede bedrijfswoning. Dit in verband met de grote risico's op afstoting van een tweede bedrijfswoning, waardoor feitelijk sprake is van een burgerbewoning bij een agrarisch bedrijf. Bovendien kan de noodzaak voor een tweede agrarische bedrijfswoning in verband met de bedrijfsvoering in veel gevallen niet worden aangetoond.

Indien zich een situatie voordoet waaruit blijkt dat een tweede agrarische bedrijfswoning voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is, kan via een aparte planologische procedure medewerking worden overwogen aan de hand van de feiten in dat concrete geval. De voorkeur gaat uit, uiteraard voor zover dat mogelijk is, om in dat geval de woning onder te brengen in de hoofdbouwmassa van de bestaande bedrijfswoning.

3.2.13 Nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf

Agrarische bedrijven richten zich primair op agrarische activiteiten. De ruimte binnen de bedrijfsbebouwing maakt het vaak ook mogelijk om nevenactiviteiten te ontwikkelen. Deze kunnen als doel hebben neveninkomsten te genereren of betreffen hobbymatig gebruik. Ze spelen een belangrijke rol in de gemeentelijke invulling van plattelandsvernieuwing.

In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in verschillende vormen van nevenactiviteiten. Altijd is de voorwaarde dat de nevenactiviteiten een ondergeschikt karakter hebben. De toegestane vormen van nevenactiviteiten zijn opgenomen in bijlage 1 bij de regels.

Het betreft nevenactiviteiten in de vorm van verblijfsrecreatie, dagrecreatie, zorg, opslag, aan agrarische bedrijven verwante bedrijven, ambachtelijke bedrijven en kleinschalige dienstverlenende bedrijven.

Nevenactiviteiten zijn bij recht toegestaan, waarbij de oppervlakte via een afwijking kan worden vergroot. In de navolgende tabel is weergegeven welke oppervlakte is toegestaan bij welke vorm van nevenactiviteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het type gebied waarin het agrarisch bedrijf is gelegen.

  Gelders Natuur Netwerk   Groene Ontwikkelingszone   Overig agrarisch gebied  
Verblijfsrecreatie
Toegestaan is het gebruik van de helft van de bestaande oppervlakte bedrijfs- of bijgebouwen tot een maximum van:  
bij rechte   350 m2   350 m2   350 m2  
afwijking   500 m2   750 m2   750 m2  
Dagrecreatie
Toegestaan is het gebruik van de helft van de bestaande oppervlakte bedrijfs- of bijgebouwen tot een maximum van:  
bij rechte   350 m2   350 m2   350 m2  
afwijking   500 m2   750 m2   750 m2  
Zorg
Toegestaan is het gebruik van de helft van de bestaande oppervlakte bedrijfs- of bijgebouwen tot een maximum van:  
bij rechte   350 m2   350 m2   350 m2   
afwijking   500 m2   750 m2   750 m2  
Opslag
Toegestaan is het gebruik van de helft van de bestaande oppervlakte bedrijfs- of bijgebouwen tot een maximum van:  
bij rechte   X   350 m2   350 m2  
afwijking   X   500 m2   500 m2  
Overige nevenfuncties
Toegestaan is het gebruik van de helft van de bestaande oppervlakte bedrijfs- of bijgebouwen tot een maximum van:  
bij rechte   X   350 m2   350 m2  
afwijking   X   500 m2   500 m2  

De toegestane nevenfuncties zijn allemaal benoemd in bijlage 1 bij de regels.

Voor het toestaan van het gebruik van bedrijf- of bijgebouwen voor nevenactiviteiten die via een afwijking mogelijk wordt gemaakt gelden onder meer de volgende voorwaarden:

  • er dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt;
  • de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten dient in oppervlakte van in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling ondergeschikt te blijven aan het agrarisch bedrijf;
  • parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking;
  • de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad.
3.2.14 Kleinschalig kamperen

Bestaande kleinschalige kampeerterreinen zijn toegestaan en zijn als zodanig op de verbeelding weergegeven. Op die wijze is duidelijk op welke gronden het kleinschalig kamperen is toegestaan. Het oprichten van kleinschalige kampeerterreinen is bij agrarische bedrijven, op of aansluitend aan het bouwvlak, via een afwijking met een omgevingsvergunning mogelijk. Hiervoor moet de behoefte aan een kleinschalig kampeerterrein eerst worden aangetoond.

Er zijn 25 kampeermiddelen toegestaan gedurende het toeristische seizoen dat loopt van 15 maart tot en met 31 oktober. Tijdens de winterperiode van 1 november tot en met 15 maart mogen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn, behoudens tijdens de KerstvakantieOp die wijze kan invulling worden gegeven aan het winterkamperen op een kleinschalig kampeerterrein.

Tijdens een aantal weken is uitbreiding tot 40 kampeermiddelen mogelijk, omdat de behoefte daaraan in de praktijk is gebleken.

Voor de hoeveelheid bebouwing die voor het kleinschalig kamperen wordt ingezet wordt aangesloten bij de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie in de vorm van nevenactiviteiten. In de praktijk houdt dit in dat ten behoeve van sanitaire voorzieningen e.d. 50% van de aanwezige bebouwing mag worden benut, tot een oppervlakte van 350 m2 tot 750 m2 afhankelijk van het gebiedstype.

Bij beëindiging van een agrarisch bedrijf met een kleinschalig kampeerterrein mag het gebruik van het kleinschalig kampeerterrein worden voortgezet.

3.2.15 Medegebruiksfuncties

Op een aantal agrarische terreinen is sprake van medegebruik ten behoeve van andere functies. Dit betreft volkstuinen en de terreinen waar incidenteel evenementen plaatsvinden. De volkstuinen zijn vanwege hun permanente karakter als medegebruik binnen de bestemming 'Agrarisch' aangeduid.

De terreinen waar de grotere evenementen kunnen plaatsvinden zijn aangeduid. In de regels is de evenementenregeling uitgewerkt. Het gaat voor dit plangebied met met name om het Paasvuur en de Country Fair. In de regels zijn deze evenementen in algemene bewoordingen genoemd,

3.2.16 Nieuwvestiging en verplaatsing van agrarische bedrijven

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven (dus de mogelijkheid voor het opnemen van nieuwe agrarische bouwvlakken) wordt niet toegestaan. Dit geldt voor het hele buitengebied.

Verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven (naar een bestaande locatie en met een agrarisch bouwvlak), die vanwege de milieuhinder op de huidige locatie vastlopen, wordt gestimuleerd en gefaciliteerd.

Met de verplaatsing van bestaande agrarische bedrijven wordt een tweeledig doel beoogd. Enerzijds het oplossen van milieuknelpunten, anderzijds het opnieuw benutten van vrijkomende dan wel reeds vrijgekomen (maar nog als zodanig bestemde) agrarische bedrijfslocaties. Het benutten van vrijkomende en vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties voor nieuwe agrarische activiteiten vormt voor de gemeente een meer gewenste ontwikkeling dan het benutten van dergelijke locaties voor burgerbewoning of niet aan het buitengebied gebonden functies.

Verplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een ander agrarisch bouwvlak is bij recht toegestaan (binnen een agrarisch bouwvlak mag zich immers altijd een nieuw agrarisch bedrijf vestigen, mits ook aan de overige bepalingen van de planregels wordt voldaan), met dien verstande dat een intensieve veehouderij zich slechts mag vestigen op een agrarisch bouwperceel dat als zodanig is aangewezen. Omschakeling van een grondgebonden veehouderij naar een intensieve veehouderij is dus niet mogelijk.

3.2.17 Hergebruik van vrijkomende agrarische percelen

Hergebruik als agrarisch bedrijf

De gemeente heeft de voorkeur voor de hervestiging van een agrarische functie in agrarische bebouwing die vrijkomt. Feitelijk verandert er dan op een agrarisch perceel niets. Dit is dan ook zonder beperkingen toegestaan, indien het past binnen de bestemmingsregeling van het betreffende agrarisch bouwperceel.

Hergebruik als burgerwoning

Indien een agrarisch bedrijf wordt beëindigd, kan de agrarische bestemming worden omgezet in de bestemming 'Wonen - 1' (algemene wijzigingsregel). Hiervoor is een wijzigingsplan noodzakelijk. De bedrijfswoning vervult geen functie meer voor het agrarisch bedrijf en wordt een burgerwoning.

Er gelden de volgende voorwaarden:

  • uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) alsmede de tot hetzelfde gebouw behorende bedrijfsruimte mag gebruikt worden voor bewoning;
  • het aantal woningen dient beperkt te blijven tot het aantal woningen dat legaal aanwezig is op het moment van het nemen van het besluit tot wijziging;
  • in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd.

Hergebruik als niet-agrarisch bedrijf

Via een wijzigingsbevoegdheid is, onder voorwaarden, de mogelijkheid opgenomen voor de vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bebouwing. Dezelfde regeling geldt voor de voormalig agrarische bedrijven, bestemd als 'Wonen - 1'. De toegestane bedrijfstypen zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regels.

In dit bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de groepen verblijfsrecreatie, dagrecreatie, zorg, opslag en overige functies zoals aan agrarische bedrijven verwante bedrijven, ambachtelijke bedrijven en kleinschalige dienstverlenende bedrijven. In de navolgende tabel is weergegeven welk oppervlakte is toegestaan bij welke vorm van nevenactiviteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in welk type gebied het agrarisch bedrijf is gelegen.

  Gelders Natuurnetwerk   Groene ontwikkelingszone   Overig gebied  
Verblijfsrecreatie  
wijziging   750 m2   750 m2   900 m2  
Dagrecreatie  
wijziging   750 m2   750 m2   900 m2  
Zorg  
wijziging   750 m2   750 m2   900 m2  
Opslag  
wijziging   x   750 m2   750 m2  
Overige hoofdactiviteiten  
wijziging   x   750 m2   750 m2  

Als deze bedrijven door middel van een wijziging zijn bestemd, krijgen zij geen groeimogelijkheden. Bedrijven die verwachten op termijn te groeien en een toename van bebouwing denken nodig te hebben, dienen zich op bedrijventerreinen te vestigen.

Voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing gelden onder meer de volgende voorwaarden:

  • uitsluitend (een gedeelte van) de bestaande bebouwing mag voor de niet-agrarische activiteit worden gebruikt, nieuwbouw is niet toegestaan;
  • minimaal 50% van het oppervlak aan bestaande bedrijfs- of bijgebouwen en alle kassen dienen te worden gesloopt, tenzij de oppervlakte voor de bedrijfsdoeleinden niet groter is dan 350 m2;
  • de genoemde sloopverplichting geldt niet voor gebouwen met karakteristieke, cultuurhistorische of monumentale waarden;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking;
  • parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
  • opslag en stalling is uitsluitend inpandig toegestaan;
  • er dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waarmee de ruimtelijke inpasbaarheid van de bedrijvigheid in de omgeving wordt aangetoond.
3.2.18 Paardenbakken

De bestaande paardenbakken zijn toegestaan. Via een afwijking met een omgevingsvergunning kunnen paardenbakken tot een oppervlakte van 1.200 m2 worden toegestaan. Dit is toegestaan op of aansluitend aan het bouwvlak van agrarische bedrijven. Lichtmasten bij paardenbakken worden alleen toegestaan als kan worden aangetoond dat deze ten behoeve van de bedrijfsvoering (zoals een paardenhouderij) noodzakelijk zijn. De maximale hoogte van de lichtmasten mag dan 8 m bedragen.

Bij paardenbakken is een goede landschappelijke inpassing van belang. In ieder geval dient een paardenbak op minimaal 30 meter uit de as van een nabijgelegen weg, en op minimaal 30 meter afstand vanaf woningen van derden te liggen. Erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 1,75 m.

3.2.19 Kleinschalige windturbines

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de oprichting van kleinschalige windturbines, mede in verband met de uitkomsten van de planMER. In het plangebied zijn enkele bestaande kleinere windmolens als zodanig bestemd.

3.2.20 Plattelandswoning

Per 1 januari 2013 is het mogelijk zogenaamde plattelandswoningen toe te staan, die feitelijk bestaan uit een agrarische bedrijfswoning die wordt bewoond door personen die niet verbonden zijn aan het bijbehorend agrarisch bedrijf. Wordt deze bewoning planologisch toegestaan, dan volgt uit de wet dat de beschermingseisen die voor burgerwoningen gelden niet gelden voor de plattelandswoning voor zover het gaat om milieuhinder veroorzaakt door het bedrijf waar de plattelandswoning deel van uitmaakte.

In dit bestemmingsplan is deze mogelijkheid verwerkt door in de regels bij de agrarische bestemmingen een afwijkingsbevoegdheid op te nemen om het gebruik van een bedrijfswoning als zgn. plattelandswoning ten behoeve van burgerbewoning toe te staan, mits er minimaal één bedrijfswoning binnen het betrokken bouwvlak wordt gebruikt als bedrijfswoning.

3.2.21 Mestverwerking en -bewerking op agrarische bedrijven

De veehouderij levert meer mest op dan de landbouw kan gebruiken. Te veel mestgebruik is schadelijk voor milieu (water en lucht ) en de natuur (biodiversiteit). Daarom is de Rijksoverheid bezig beleid op te stellen om de omvang van de mestproductie te beheersen.

Om deze reden is in het bestemmingsplan een mogelijkheid opgenomen om mestbewerking en -verwerking van bedrijfseigen mest toe te staan.

Tevens is een reeds als zodanig bestemde co-vergistingsinstallatietoegestaan.

3.3 Bedrijf

3.3.1 Toegestane bedrijfsactiviteiten

De bedrijvigheid in het buitengebied Aalten is, waar mogelijk, flexibel bestemd. Dit houdt in dat niet alleen de huidige bedrijfsactiviteit, maar dat alle bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 & 2 van bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten bij de regels zijn toegestaan. Locaties waar zwaardere bedrijfstypen mogelijk zijn, zijn specifiek op de lijst van bedrijven opgenomen.

Bestaande bedrijfsactiviteiten die niet binnen deze regeling passen (die bijvoorbeeld niet binnen de Staat van bedrijfsactiviteiten vallen), zijn apart aangeduid. Op deze locaties is bij recht de bestaande bedrijfsactiviteit toegestaan, evenals bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 & 2, voor zover deze zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Aan deze bedrijven zijn specifieke regels verbonden voor bijvoorbeeld het toegestane oppervlak aan bebouwing.

De maneges zijn in dit bestemmingsplan bestemd als Sport - Manege (zie paragraaf 3.8).

3.3.2 Bedrijfswoningen

Uitsluitend de bestaande bedrijfswoningen zijn in het plangebied toegestaan (verwezen wordt naar de toelichting bij agrarische bedrijfswoningen.) Herbouw is alleen toegestaan op de bestaande locatie. (Voor de goede orde: het uitbreiden van het bestaande hoofdgebouw of aan de woning aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen de mogelijkheden van de planregels wordt ook gezien als het bouwen op de bestaande locatie).

Via een omgevingsvergunning kan een afwijking voor de herbouw op een andere locatie worden verleend.

3.3.3 Omvang niet-agrarische bedrijven

Wat betreft de omvang van de bedrijven zijn de vigerende rechten overgenomen.

Als algemene lijn is opgenomen, overeenkomstig de beleidslijn “Functies zoeken plaatsen zoeken functies” dat een uitbreiding van 20% van de bestaande bebouwing wordt toegestaan, met inachtneming van de in deze beleidslijn opgenomen maatvoering . Deze norm is bevestigd in de Provinciale Omgevingsverordening Gelderland.

Een aantal bedrijven is in het kader van functiewijziging ontstaan, waaronder de opslag (o.a. ten behoeve van opslag en/of stalling van caravans. Hieraan is geen uitbreidingsmogelijkheid toegekend, omdat uitbreiding daarvan in de planperiode redelijkerwijs niet te verwachten is.

Buitenopslag wordt binnen het toegekende bestemmingsvlak toegestaan, mits dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.3.4 Horeca

Bedrijfslocaties waar horeca aanwezig is, zijn specifiek als 'Horeca' bestemd, een en ander overeenkomstig de bestaande situatie.

De bebouwingsmogelijkheden zijn ontleend aan de bestaande situatie, waarbij per bedrijf een uitbreidingsmogelijkheid van 20% is gegeven, met een maximum van 375 m2.

3.4 Bos

3.4.1 Algemeen

De bossen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Bos'. De gronden met de bestemming Bos zijn bedoeld voor multifunctionele bosbouw en voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van het bos en de natuur- en landschapswaarden. Extensieve dagrecreatie is op deze gronden toegestaan.

De bestaande overige functies binnen de bestemming 'Bos' zijn als zodanig bestemd. Het gaat daarbij om de volgende functies:

  • grafheuvel;
  • survivaltrainingsbaan;
  • hertenwei en toeristisch overstappunt;
  • verblijfsrecreatie;
  • hondendressuurterrein;
  • jachthut.

Alleen ter plaatse van de aanduidingen voor het hondendressuurterrein, de jachthut en verblijfsrecreatie zijn gebouwen toegestaan. Voor deze functies gelden specifieke regels ten aanzien van de maatvoering van de gebouwen.

Bossen spelen een belangrijke rol bij het voortbestaan van wilde planten en dieren. Het is daarom van belang deze gebieden te beschermen tegen negatieve effecten. Om die reden is in de regels opgenomen dat het gebruik van gronden en bouwwerken bij het hondendressuurterrein tot 10 uur per week beperkt moet blijven en dat de jachthut alleen voor faunabeheer gebruikt mag worden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Werkzaamheden met mogelijk negatieve effecten, zoals vellen en rooien van gewassen, vergraven van gronden, het aanbrengen van verhardingen en het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van waterlopen, moeten eerst door de gemeente worden getoetst voordat zij worden toegestaan. Selectieve kap in het kader van multifunctionele bosbouw wordt gezien als normaal onderhoud en beheer waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.

3.4.2 Onderbouwing jachthut bij Beestmanweg (ong)

In het bestemmingsplan zijn de desbetreffende gronden specifiek aangeduid als "specifieke vorm van bos - jachthut". Op basis van het bestemmingsplan is dan een kleinschalig gebouwtje mogelijk, waarop specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.

Voor verreweg het belangrijkste gedeelte wordt het gebouwtje gebruikt voor beheer, onderhoud en instandhouding van NSW Landgoed Beestman en ondergeschikt daaraan wordt aldaar een enkele keer per jaar samengekomen in het kader van de uitoefening van de jacht. In de specifieke gebruiksregels is dit uitgewerkt. De term “jachthut” dekt dus de lading niet en moet dus breder worden gezien.

Wij zijn van mening dat deze functie niet nieuw is in deze omgeving. In dat opzicht delen wij het oordeel van de rechtbank Gelderland en de voorzieningenrechter niet. De opvatting van de rechtbank en de voorzieningenrechter vinden wij te eng, waarbij de focus uitsluitend ligt op een nieuwe functie/het nieuwe gebruik van het bestaande gebouw. Deze functie was in dat gebouw op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Daarover verschillen wij niet van mening.

Onze stelling is dat deze functie (beheer/onderhoud van het landgoed/uitoefening van de jacht) wel jarenlang in het gebied is uitgeoefend. Deze functie is onlosmakelijk verbonden met de bestemmingen “Bos” en “Natuur”. Wij vinden het niet onlogisch dat daarvoor een klein gebouw wordt opgericht en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een reeds bestaande gebouw. De functie hoort ook thuis binnen dit gebied. De inspanningen van de eigenaren van Landgoed Beestman hebben mede geleid tot de belangwekkende gebiedskwalificatie: Nationaal Landschap, Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone.

De gegeven strikte uitleg dat het bestaande gebouw de toegekende functie als zou moeten hebben, volgt naar ons oordeel niet uit de provinciale omgevingsverordening. De verordening gaat daarin verder en biedt meer ruimte dan de rechtbank Gelderland nu oordeelt. De verordening heeft het, aldus de aanhef van artikel 2.7.1.1, over nieuwe functies op gronden (en dus niet uitsluitend beperkt tot het gebouw) gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk.

Deze bestaande functie hoort thuis binnen dit gebied. De inspanningen van de eigenaren van Landgoed Beestman hebben mede geleid tot de belangwekkende gebiedskwalificatie: Nationaal Landschap, Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. Dit is naar ons oordeel een groot openbare belang dat wordt gediend.

Het gemeentebestuur is van oordeel dat dit project geen ruimtelijke ingreep is met een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities, zoals beschreven in de provinciale omgevingsverordening en daarmee afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

NSW Landgoed Beestman heeft een oppervlakte van ruim 24 hectare. Deze rangschikking brengt rechten en verplichtingen met zich mee. Het komt ons in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet ongebruikelijk voor dat binnen een dergelijk groot landgoed een kleinschalig gebouwtje wordt toegestaan, dat extensief wordt gebruikt, onder meer met het oog op de beheer en de instandhoudingsverplichtingen van dit landgoed.

Wij zijn van mening dat in dit geval sprake van een al langer bestaande functie in dit gebied. Die functie werd in het verleden uitgeoefend vanuit een van de bijgebouwen van de hoeve Beestman en na de overdracht vanuit het voormalige kippenhok. Het extensieve gebruik conflicteert naar ons oordeel, mede gelet op de onderlinge afstanden, niet met de woonbestemming van de heer Kasten.

De rechtbank Gelderland heeft verder nog overwogen dat het beheer van het gebied op zich nog niet betekent dat er een bijdrage wordt geleverd aan de kernkwaliteiten. Over die stellingname valt nog wel wat op te merken. Een natuurvriendelijk beheer en onderhoud, en daar hebben wij in dit geval over, draagt naar ons oordeel wel degelijk bij aan de natuurwaarden en daarmee de kwaliteit/vitaliteit van het gebied. Dit volgt eveneens uit de doelstelling van de Natuurschoonwet: de instandhouding van landgoederen respectievelijk het bevorderen van natuurschoon met behulp van fiscale faciliteiten. Het natuurschoon en de boscomplexen/bomenlanen zijn juist de kernkwaliteiten van dit gebied.

Wij hebben de toegekende bestemming andermaal afgewogen ten opzichte van de Gelderse Omgevingsverordening. Artikel 2.7.1.1 stelt dat geen bestemmingen worden toegestaan, waardoor de kernkwaliteiten significant worden aangetast. Van een significante aantasting van het toegestane gebruik (ten opzichte van het in het plan Buitengebied Aalten 2004 onder het overgangsrecht gebrachte kippenhok) is naar ons oordeel geen sprake.

Artikel 2.7.1.2 van de verordening maakt een uitzondering mogelijk voor grootschalige ontwikkelingen of een combinatie van ontwikkelingen, die leiden tot significante aantasting van de kernkwaliteiten, indien:

  • 1. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • 2. sprake is van een groot openbaar belang;
  • 3. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang zoveel mogelijk worden beperkt, en
  • 4. de overblijvende effecten op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Wij zijn van mening dat in dit geval niet kan worden gesproken van een grootschalige ontwikkeling. Het gaat immers om een klein gebouw, dat extensief wordt gebruikt, voornamelijk in het kader van beheer.

Binnen het NSW Landgoed Beestman zijn verder geen gebouwen aanwezig. Een alternatief kan de bouw van een nieuw gebouwtje zijn elders binnen het landgoed. Een nieuw op te richten solitair gebouw is gevoelig voor vandalisme en draagt bij aan een verdere verrommeling/versnippering van het gebied. De voorkeur gaat uit naar een passende bestemming van een reeds bestaand gebouw, dat deel heeft uitgemaakt van een voormalige agrarische huisplaats.

Het groot openbaar belang bestaat uit de instandhouding van het NSW Landgoed, dat deel uitmaakt van het Nationaal Landschap Winterswijk. Het bevorderen en in stand houden van deze kwaliteiten is van groot belang. Het gebouwtje draagt (indirect) juist bij aan de kernkwaliteiten en omgevingscondities.

Gelet op het beperkte gebruik (van dit bestaande gebouw) zijn negatieve effecten vrijwel nihil. Dit geldt in het bijzonder als dit wordt afgezet tegen het voormalige agrarische gebruik. Nu er niet of nauwelijks sprake is van een negatief effect is het vraagstuk van een mogelijke compensatie niet aan de orde.

Wij zien niet in dat de toegekende bestemming, in combinatie met de specifieke gebruiksregels, een strijdigheid oplevert met de provinciale omgevingsverordening. De ruimtelijke uitstraling is beperkt.

3.5 Maatschappelijke bestemmingen

3.5.1 Algemeen

De diverse maatschappelijke voorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen:

  • voorzieningen met sociaal-culturele en educatieve doeleinden;
  • (ondergeschikte) horeca;
  • parkeerterrein;
  • sportveld.

Ook evenementen zijn op deze gronden toegestaan. Het gaat daarbij met name om de reguliere activiteiten, die aldaar het jaar rond plaatsvinden. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de jaarlijkse volks-, oogst- of Oranjefeesten of daarmee gelijk te stellen festiviteiten.

De gebruiksmogelijkheden voor de drie buurtschapshuizen te Dale, in de Aaltense Heurne en op De Haart worden verruimd, in die zin dat aldaar ook reguliere horeca wordt toegestaan tot en met categorie 1 en 2. Dit komt de exploitatie van deze noodzakelijke geachte voorziening, in het kader van de leefbaarheid van een buurtschap, ten goede. Dat gebruik vindt min of meer al plaats en wordt dus ook maatschappelijk gedragen.

Per afzonderlijk terrein gelden specifieke regels ten aanzien van de maatvoering van bebouwing. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of een horecabedrijf in de categorieën 3 en/of 4 is nadrukkelijk niet toegestaan.

3.5.2 Begraafplaatsen

Binnen het plangebied komen drie begraafplaatsen voor, deze zijn bestemd als 'Maatschappelijk - Begraafplaats'.

De meest actuele bestemmingsregeling van deze terreinen is in dit plan overgenomen.

3.6 Natuur

Gronden met een belangrijke natuurwaarde zijn bestemd als 'Natuur'. Behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en landschapswaarden zijn hier primair aan de orde.

Natuur speelt en belangrijke rol bij het voortbestaan van wilde planten en dieren. Het is daarom van belang deze gebieden te beschermen tegen negatieve effecten. Om die reden is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Werkzaamheden met mogelijk negatieve effecten, zoals vellen en rooien van gewassen, het aanbrengen van verharding, storten en opslaan van meststoffen moeten eerst door de gemeente worden getoetst voordat zij worden toegestaan. Extensieve dagrecreatie is toegestaan, maar ter plaatse van de aanduiding 'pad uitgesloten' mogen hiervoor geen paden worden aangelegd.

Het Aaltense Goor is een bijzonder natuurgebied/historisch agrarisch cultuurlandschap binnen de gemeente. Er is vrijwel geen bebouwing, met uitzondering van enkele boerderijen langs de randen van het gebied. De perceelsindeling is strak en regelmatig. Dit verkavelingspatroon is om verschillende redenen behoudenswaardig, zowel landschappelijk, cultuurhistorisch als ecologisch. Het Aaltense Goor heeft binnen deze bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - Aaltense Goor' gekregen. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn bedoeld voor de bescherming van de landschapswaarden in de vorm van karakteristieke verkavelingspatronen.

Voor dit terrein wordt een aanvullende bescherming opgenomen om te voorkomen dat bestaande sloten worden gedempt of nieuwe sloten worden gegraven die hierop van invloed kunnen zijn. Deels kent het gebied een verdicht karakter, met name door de perceelsbeplanting bestaand uit elzen, wilgen en populieren.

Ter plaatse van de aanduiding 'eendenkooi' dienen de daar aanwezige eendenkooi en kooirelicten behouden te blijven.

3.7 Recreatie bestemmingen

3.7.1 Algemeen

De gemeente Aalten heeft een aantrekkelijk buitengebied, wat tot uiting komt in het aantal toeristen en recreanten in de omgeving.

Er zijn dan ook verschillende dag- en verblijfsrecreatieterreinen aanwezig. Bij recreatieve voorzieningen vormt het recreatieve gebruik van de grond en opstallen de hoofdfunctie.

3.7.2 Dagrecreatie

De dagrecreatieve voorzieningen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' gekregen. Het gaat daarbij om de functies:

  • speel- en sportweiden;
  • picknickplaatsen;
  • visvijvers.

Er zijn ook ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen binnen het plangebied. In dat geval zijn ze binnen een andere bestemming opgenomen met een aanduiding. Daarnaast komen er in andere bestemmingen bestaande wegen en paden, ten behoeve van recreatieve doeleinden voor. In de betreffende bestemming is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat de gronden mede bedoeld zijn voor extensieve dagrecreatie, waarbij bijbehorende wegen en paden zijn toegestaan.

3.7.3 Verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn binnen dit bestemmingsplan opgedeeld in de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatieterrein' en 'Recreatie - Recreatiewoningen'. De bestaande grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen zoals campings hebben de eerstgenoemde bestemming gekregen. De bestaande zelfstandige recreatiewoningen hebben de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoningen' gekregen.

Het gebruik van recreatiewoningen en/of andere verblijfsrecreatieve voorzieningen voor permanente bewoning is nadrukkelijk niet toegestaan.

Verblijfsrecreatieve voorzieningen zoals recreatiewoningen of kleinschalig kamperen zijn ook mogelijk als nevenactiviteit binnen de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen - 1'.

Recreatie - Recreatiewoningen

Zelfstandige recreatiewoningen mogen een maximale inhoud van 300 m3 hebben en een oppervlakte van maximaal 75 m2. De omvang van het bijbehorende bouwwerk mag ten hoogste 50 m3 per recreatiewoning bedragen.

Het gaat in dit geval om bestaande recreatiewoonverblijven, die verspreid over het plangebied voorkomen.

Per recreatiewoning is een zwembad mogelijk van ten hoogste 70 m2. Dit is een uitbreiding ten opzichte van de huidige regeling, maar is meer in overeenstemming met de wens om een redelijke voorziening op dit gebied.

Daarentegen is de mogelijkheid van de oprichting van tennisbanen niet meer toegestaan en beperkt tot de bestaande banen. Bij veel recreatiewoningen is namelijk onvoldoende ruimte voor een volledige tennisbaan. Bovendien kan hiervan nog wel eens geluidshinder en/of lichthinder worden ondervonden.

Recreatie - Verblijfsrecreatieterreinen

De bestaande bouwmogelijkheden, alsmede de bestaande wijze van exploitatie, op deze terreinen worden voortgezet. Het aantal vaste kampeermiddelen (stacaravans, chalets) én recreatiewoningen is per terrein vastgelegd. Voor campings (niet zijnde mini-campings) zijn de toeristische plaatsen niet vastgelegd. Voor campings is opgenomen dat maximaal vijf trekkers- of hooiberghutten met een maximale oppervlakte van 30 m2 is toegestaan.

Recreatie zal meer en meer een belangrijke economische drager worden in het buitengebied. De huidige verblijfsrecreatieve terreinen moeten voortdurend sturen op kwaliteit. Hiervoor is een reële uitbreidingsmogelijkheid van belang. Het betreft niet de uitbreiding van de terreinen zelf, maar van met name de centrale voorzieningen zoals horeca, ontvangst, kantoor en slechtweeraccommodatie.

Voor de gebouwde algemene voorzieningen van de terreinen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om met een omgevingsvergunning de bestaande bebouwing met 30% uit te breiden. Deze bebouwing mag ook worden benut ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

Om de kwaliteit van de recreatieterreinen te verbeteren, is het mogelijk om via een afwijking met een omgevingsvergunning stacaravans te vervangen door recreatiewoningen. Daarbij geldt als voorwaarde dat de vervanging deel uitmaakt van een integraal verbeterplan, waarbij een goede streekeigen landschappelijke inpassing is opgenomen. Het aantal recreatiewoningen mag nooit groter zijn dan het aantal stacaravans dat wordt vervangen.

3.8 Sport bestemmingen

Algemeen

De sportvoorzieningen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Sport' gekregen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen:

  • ijsbaan;
  • buitensporten;
  • kleiduivenschietbaan;
  • veldsporten;
  • veld- en hippische sport;
  • zwembad;
  • evenemententerrein.

Per afzonderlijk terrein gelden specifieke regels ten aanzien van de maatvoering van bebouwing.

Maneges

Binnen het plangebied bevinden zich drie maneges. Een manege kent een bedrijfsmatige opzet, maar heeft tevens het karakter van een recreatief en agrarisch centrum. Vanwege dit afwijkende karakter, dat zich ook ruimtelijk vertaalt in de aanwezigheid van stallen, rijbak, parkeervoorzieningen en dergelijke, hebben de maneges een aparte bestemming gekregen: 'Sport - Manege'.

Ook voor de maneges gelden per afzonderlijke locatie specifieke regels ten aanzien van het toegestane aantal bedrijfswoningen en de maatvoering van de bebouwing.

3.9 Verkeersbestemmingen

Spoorwegen, wegen, op- en afritten, parkeerstroken etc. zijn bestemd als 'Verkeer'. Wandel- en fietspaden, groenvoorzieningen, bermen en watergangen komen in diverse bestemmingen voor en zijn ook binnen de verkeersbestemming toegestaan.

Daar waar aangeduid is een camperplaats toegestaan. Hier mogen maximaal 4 campers tegelijkertijd aanwezig zijn. Een camper mag maximaal 72 uur op de camperplaats aanwezig zijn.

3.10 Water

3.10.1 Algemeen

De A-watergangen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Kleinere watergangen zijn binnen de andere bestemmingen geregeld.

3.10.2 Waterretentie

De waterstand in de waterlopen wordt beheerst met behulp van stuwen en overlaten en een aantal gemalen. Doordat de dikte van het watervoerende pakket in het plangebied relatief gering is, is het bergend vermogen klein. Samen met de grote terreinhelling maakt dit dat de neerslag snel tot afvoer komt en zeer hoge afvoerintensiteiten kunnen optreden. Hierdoor kunnen gebieden onderlopen. Om piekafvoer van de rivier Slinge op te vangen is de Slingeplas zodanig ingericht dat het als een retentiebekken fungeert. De Slingeplas zelf valt buiten het plangebied.

Als overloop van dit retentiegebied is ten noorden van de Slingeplas een (agrarisch) gebied gereserveerd voor waterberging. Dit gebied is gelegen binnen het plangebied en heeft in dit plan een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterretentie'. Er is geen sprake van calamiteuze overstromingen, maar van een locatie waar overtollig water zich kan verzamelen totdat het afgevoerd kan worden. Het grondgebruik kent daarmee zekere beperkingen, met name wat betreft de agrarische bedrijfsvoering. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

3.10.3 Waterkeringen

Ter bescherming van de waterkeringen van bijvoorbeeld de Slinge en een waterkering van het eerdergenoemde waterbergingsgebied zijn deze waterkeringen bestemd met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De gronden binnen deze bestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding, het onderhoud en de verbetering van de waterkeringen.

3.10.4 Natuurwaarden

Het Aaltense Goor is een gebied met waardevolle, watergebonden natuurwaarden. Verdroging wordt gezien als één van de factoren die de ontwikkeling van waardevolle natuur belemmert. Rondom het Aaltense Goor is daarom een gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische bufferzone' opgenomen. Binnen deze zone zijn ingrepen die kunnen leiden tot veranderingen in de grondwaterstand of waterhuishouding aan een omgevingsvergunning gekoppeld.

 

Voor de gronden binnen de gemeente Aalten die in de nabijheid van het in Duitsland gelegen natuurgebied Reyerdingvenn liggen, is deze gebiedsaanduiding eveneens opgenomen.

3.10.5 Waterwinning en grondwaterbescherming

In het plangebied komen twee waterwingebieden voor ('t Loohuis bij Aalten en De Heurne bij Dinxperlo). Deze gebieden hebben de gebiedsaanduiding 'milieuzone - waterwingebied' gekregen. Rondom dit waterwingebied is een grondwaterbeschermingsgebied opgenomen (aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'). Dit is een zone ten behoeve van de bescherming van de drinkwaterkwaliteit in het waterwingebied. Binnen beide beschermingszones zijn beperkingen van kracht die tot uiting komen in het omgevingsvergunningstelsel.

Een deel van het grondwaterbeschermingsgebied van het waterwingebied Corle (gemeente Winterswijk) valt eveneens binnen het plangebied.

Binnen de drie gebieden geldt dat voor de volgende werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is:

  • het aanleggen van verharde en onverharde wegen;
  • het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en schadelijke stoffen;
  • het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • het uitvoeren van diepe grondbewerkingen;
  • het verrichten van bodemonderzoek;
  • het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning;
  • het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies en apparatuur.

In het omgevingsvergunningenstelsel is geregeld dat voor ingrepen die van invloed zijn op de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening geen omgevingsvergunning wordt verleend.

Voor de gronden binnen de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt daarnaast dat bouwen uitsluitend is toegestaan ten dienste van het grondwaterbeschermingsgebied. Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning.

3.11 Woon bestemmingen

3.11.1 Algemeen

Aan alle burgerwoningen in dit plangebied is een woonbestemming toegekend. Reguliere woningen en voormalige agrarische bedrijven zijn bestemd als 'Wonen -1' Dit is het overgrote deel van de woningvoorraad.

Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, tenzij via een aanduiding is aangegeven dat er méér woningen mogelijk zijn. De woningaantallen zijn ontleend aan de Basisregistratie Adressen en Gebouwen.

De reguliere woningen zijn veelal vrijstaande huizen (al dan niet gesplitst in twee –of soms drie- wooneenheden) in het buitengebied. De voormalige agrarische bedrijven zijn over het algemeen de grotere woningen met een daarachter gelegen bedrijfsgedeelte, veelal voor de huisvesting van vee. Naast hun grootte hebben voormalig agrarische bedrijven vaak een specifieke cultuurhistorische waarde; ze vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Alle karakteristieke panden die niet zijn aangemerkt als rijks- of gemeentelijk monument, zijn op de verbeelding aangeduid.

Aan een kleine groep woningen is de bestemming 'Wonen - 2' toegekend. Dit zijn woningen die in het verleden zijn ontstaan, meestal vanuit een andere bestemming, met name een voormalige recreatiewoning, en die permanent werd bewoond. Het gemeentebestuur is van mening dat een positieve bestemming met wat beperkte bebouwingsmogelijkheden een adequate bestemming voor deze objecten is in het kader van een goede ruimtelijke ordening .

Een specifieke groep woningen is bestemd als 'Wonen-3'. Dit zijn meestal een cluster rij- of twee-onder-één-kapwoningen, veelal in de directe omgeving van de bebouwde kom of als groep in het landelijk gebied, Voor deze woningen is de bestemming “Wonen-1” of “Wonen-2” niet adequaat, omdat dit buitenproportionele uitbreidingsmogelijkheden zou geven, waardoor een zeer onevenwichtig stedenbouwkundig beeld zou kunnen ontstaan. Ten aanzien van de inhoudsmaat van deze woningen is bepaald dat deze met ten hoogste 25% mag worden uitgebreid. Op deze wijze is toch nog enige uitbreiding mogelijk.

Voor enkele specifieke locaties is een maatwerkbestemming opgenomen. Deze is ontleend aan de geldende bestemmingsplanregeling.

3.11.2 Bouwregels

Voor de woningen zijn de bestaande vigerende bouwvlakken overgenomen. De maximale inhoud van een woning bedraagt 750 m3 binnen de bestemming 'Wonen - 1' en 600 m3 binnen de bestemming 'Wonen - 2'.

Binnen de bestemming 'Wonen - 3' mag de inhoud van hoofdgebouw met ten hoogste 25% worden vergroot.

De inhoud van een woning kan binnen de bestemming 'Wonen - 1' via een afwijking met een omgevingsvergunning worden vergroot tot maximaal 1.250 m3. De vergroting is daarbij afhankelijk van de sloop van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied, waarbij één gesloopte m2 de mogelijkheid biedt om de inhoud te vergroten met één m3. Ook voor deze regeling geldt dat moet worden voorzien in landschappelijke inpassing door middel van streekeigen erfbeplanting.

De goothoogte van woningen mag maximaal 3 m bedragen en de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 10 m bij woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'.

De oppervlakte aan overige bijbehorende bouwwerken en overkappingen binnen een bestemmingsvlak bedraagt maximaal 150 m2 per woning binnen de bestemming 'Wonen - 1' en maximaal 75 m2 binnen de bestemming 'Wonen - 2'. Daarnaast zijn aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogelijk.

Onder voorwaarden is een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, zoals bij grotere percelen en in het kader van de sloop-bonus-regeling.

Voor de woonbestemmingen geldt dat indien de bestaande maatvoering van de gebouwen groter is, deze bestaande grotere maatvoering ook is toegestaan.

3.11.3 Woningsplitsing

Om de instandhouding van relatief grote (en veelal karakteristieke) panden binnen de bestemming 'Wonen - 1' te bevorderen kan het gewenst zijn een bestaand pand met een woonfunctie te splitsen zodat meerdere huishoudens het als woning kunnen gebruiken. Ook in het kader van mantelzorg kan splitsing een passende oplossing bieden.

Woningsplitsing kan via een afwijking met een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt onder de volgende voorwaarden:

  • de woning is aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument danwel de woning ter plaatse is voorzien van de aanduiding 'karakteristiek';
  • de hoofdbouwmassa moet een omvang hebben van tenminste 900 m3;
  • de inhoud van de woningen die door splitsing ontstaan moet minimaal 350 m3 bedragen;
  • per woning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan, overeenkomstig de woonbestemming;
  • overtollige bebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van karakteristieke bebouwing;
  • woningsplitsing mag geen beperking opleveren voor nabijgelegen functies, waarden en belangen.

De woningsplitsing is beperkt tot de karakteristiek en monumentale woongebouwen in verband met de beperkte mogelijkheden in het gemeentelijk woningbouwprogramma.

3.11.4 Sloop en herbouw

Er is een regeling opgenomen voor sloop en herbouw van een bestaande woning op het woonperceel. Voorwaarde is wel dat de stedenbouwkundige en milieukundige situatie ter plekke wordt verbeterd en de structuur van het gebied niet wezenlijk wordt aangetast. De afstand (gevel tot gevel en wel de kortste afstand) tussen bestaande bebouwing en de nieuwe woning bedraagt maximaal 25 meter. Uitgangspunt bij herbouw is dat de bestaande omvang van de woning mag worden herbouwd, ook al is dat méér dan 750 m3.

Via een afwijking met een omgevingsvergunning kan binnen de bestemming 'Wonen - 1' na sloop van bijgebouwen een grotere oppervlakte worden toegestaan dan bij recht is toegestaan. Er is een grotere oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 300 m2, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen per woning bedraagt meer dan 150 m2;
  • het meerdere boven de 150 m2 dan wel 200 m2 dient met minimaal 50% te worden teruggebracht.

De sloop mag ook plaats vinden op een ander perceel binnen het plangebied.

3.11.5 Nevenactiviteiten bij bestemming 'Wonen - 1'

Veel voormalige agrarische bedrijven hadden in het vigerende bestemmingsplan reeds een bestemming Wonen en hebben nu de bestemming 'Wonen - 1'. Zij onderscheiden zich van de overige woningen doordat zij vaak het uiterlijk hebben van een boerderij met meerdere bijgebouwen (voormalige agrarische schuren). Door deze kenmerken zijn voor voormalig agrarische bedrijven vergelijkbare bepalingen opgenomen als voor agrarische bedrijven wat betreft de (her)gebruiksregelingen voor nevenactiviteiten. Door de bebouwing een gebruiksmogelijkheid te geven kan worden voorkomen dat de bebouwing verpaupert.

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in de verschillende vormen van nevenactiviteiten. Altijd is de voorwaarde dat de nevenactiviteiten een ondergeschikt karakter hebben. De toegestane vormen van nevenactiviteiten zijn opgenomen in bijlage 1 bij de regels.

Het betreft nevenactiviteiten in de vorm van verblijfsrecreatie, dagrecreatie, zorg, opslag, aan agrarische bedrijven verwante bedrijven, ambachtelijke bedrijven en kleinschalige dienstverlenende bedrijven. Nevenactiviteiten zijn bij recht toegestaan, waarbij de oppervlakte via een afwijking kan worden vergroot. In de tabel in paragraaf 3.2.13 is weergegeven welk oppervlakte is toegestaan bij welke vorm van nevenactiviteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in welk type gebied de woning is gelegen.

Voor het toestaan van het gebruik van bebouwing voor nevenactiviteiten die via een afwijking mogelijk wordt gemaakt gelden onder meer de volgende voorwaarden:

  • er dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt;
  • de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten dient in oppervlakte van in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling ondergeschikt te blijven aan het agrarisch bedrijf;
  • parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking;
  • de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad.
3.11.6 Hergebruik als niet-agrarisch bedrijf

Via een wijzigingsbevoegdheid is, onder voorwaarden, de mogelijkheid opgenomen voor de vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bebouwing, ook indien deze inmiddels is bestemd als 'Wonen - 1'. De toegestane bedrijfstypen zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regels.

In dit bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de groepen verblijfsrecreatie, dagrecreatie, zorg, opslag en overige functies zoals aan agrarische bedrijven verwante bedrijven, ambachtelijke bedrijven en kleinschalige dienstverlenende bedrijven. In de tabel in paragraaf 3.2.17 is weergegeven welk oppervlakte is toegestaan bij welke vorm van nevenactiviteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in welk type gebied de woning is gelegen.

Als deze bedrijven door middel van een wijziging zijn bestemd, krijgen zij geen groeimogelijkheden. Bedrijven die verwachten op termijn te groeien en een toename van bebouwing denken nodig te hebben, dienen zich op bedrijventerreinen te vestigen.

Voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing gelden onder meer de volgende voorwaarden:

  • uitsluitend (een gedeelte van) de bestaande bebouwing mag voor de niet-agrarische activiteit worden gebruikt, nieuwbouw is niet toegestaan;
  • minimaal 50% van het oppervlak aan bestaande bedrijfs- of bijgebouwen en alle kassen dienen te worden gesloopt, tenzij de oppervlakte voor de bedrijfsdoeleinden niet groter is dan 350 m2;
  • de genoemde sloopverplichting geldt niet voor gebouwen met karakteristieke, cultuurhistorische of monumentale waarden;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking;
  • parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
  • opslag en stalling is uitsluitend inpandig toegestaan;
  • er dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waarmee de ruimtelijke inpasbaarheid van de bedrijvigheid in de omgeving wordt aangetoond.
3.11.7 Duurzame energie

De gemeente wil de opwekking en gebruik van duurzame energie binnen de verschillende bestemmingen stimuleren. De gemeente ziet daarbij vooral mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie op basis van wind (slechts voor zover het bestaande windmolens betreft) en de zon.

De aanleg van zonnecollectoren op bebouwing is vergunningvrij en is daarom niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Grondgebonden zonnecollectoren zijn binnen de woonbestemming, onder voorwaarden, via een afwijking met een omgevingsvergunning mogelijk. Zo moet onder andere worden voorzien in landschappelijke inpassing door middel van streekeigen erfbeplanting. Op de agrarische bouwvlakken zijn grondgebonden zonnecollectoren bij wijze van recht mogelijk. Op die wijze wordt ook invulling gegeven aan het project "Zon op het erf".

3.11.8 Paardenbakken

De bestaande paardenbakken zijn toegestaan. Via een afwijking met een omgevingsvergunning kunnen paardenbakken tot een oppervlakte van 1.200 m2 worden toegestaan. Lichtmasten bij paardenbakken zijn niet toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen zijn maximaal 1,75 m hoog. Bij paardenbakken is een goede landschappelijke inpassing van belang. In ieder geval dient een paardenbak op minimaal 30 meter afstand van woningen en/of tuinen van derden te liggen.

3.11.9 Kleinschalige kampeerterreinen

Per saldo is het aantal kleinschalige kampeerterreinen in de afgelopen planperiode niet toegenomen.

Bestaande kleinschalige kampeerterreinen zijn toegestaan. Het aantal toegestane kampeermiddelen is verruimd ten opzichte van het geldende plan, in die zin dat in bepaalde periode 40 kampeermiddelen zijn toegestaan. Voor de hoeveelheid bebouwing die voor het kleinschalig kamperen wordt ingezet, is aangesloten bij de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie in de vorm van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. In de praktijk houdt dit in dat ten behoeve van sanitaire voorzieningen e.d. 50% van de aanwezige bebouwing mag worden benut, tot een oppervlakte van maximaal 500 m2 of 750 m2 (afhankelijk van het gebied).

Het oprichten van een nieuw kleinschalige kampeerterreinen is binnen de bestemming 'Wonen - 1' met een wijzigingsplan mogelijk. Een kampeerterrein is uitsluitend toegestaan op een -in het wijzigingsplan als zodanig aangeduid- terrein met een oppervlakte van maximaal 0,75 hectare. Minimaal 25% van de oppervlakte van het kampeerterrein moet worden benut voor de landschappelijke inpassing c.q. natuurontwikkeling. In gebieden met kwetsbare natuur of landschapswaarden zijn geen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen toegestaan. Het gaat daarbij om het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en gebieden met de aanduiding 'openheid'.

3.12 Archeologie en cultuurhistorie

3.12.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

3.12.2 Regeling

Archeologie

De gemeente Aalten heeft in maart 2010 haar archeologiebeleid vastgelegd in het rapport 'Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart als basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Aalten'. De gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart bevat vastgestelde archeologische waarden en verwachte archeologische waarden. Binnen het grondgebied van Aalten worden op de kaart drie archeologische verwachtingcategorieën onderscheiden op grond van verwachte dichtheid aan archeologische sporen en vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00075-VG04_0004.jpg"

Archeologische maatregelenkaart

De bekende waardevolle archeologische terreinen in het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. Er geldt een verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen (bij het bouwen of uitvoeren van werkzaamheden) die dieper reiken dan 40 cm, ongeacht de oppervlakte die het betreft.

Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting is er een verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen (bij het bouwen of uitvoeren van werkzaamheden) groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm. Deze gebieden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' gekregen.

Voor gebieden met een gematigde archeologische verwachting is er een verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen (bij het bouwen of uitvoeren van werkzaamheden) groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm. Deze gebieden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie gematigde verwachting' gekregen.

Voor gebieden met een lage archeologische verwachting is er een verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen (bij het bouwen of uitvoeren van werkzaamheden) groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm. Deze gebieden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' gekregen.

In de volgende situaties geldt er geen onderzoeksplicht:

  • als op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • als het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte waarmee het pand wordt uitgebreid onder de aangegeven grens en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • als gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

Karakteristieke panden

Karakteristieke panden, objecten en bebouwingsensembles worden in dit bestemmingsplan beschermd.

In de algemene regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat bouwwerken met de aanduiding 'karakteristiek' niet mogen worden gesloopt en dat ze alleen mogen worden vernieuwd of veranderd als het (uitwendige) karakter van het bouwwerk niet wordt veranderd. Mocht deze verandering toch noodzakelijk zijn, dan dient advies te worden ingewonnen bij de gemeentelijke culturele erfgoedcommissie.

Op alle bouwpercelen (erven) van woningen, agrarische bedrijven en dergelijke, waar binnen dit perceel specifieke karakteristieke bebouwing is aangeduid, kunnen op het gehele perceel nadere eisen worden gesteld aan de situering en de afmetingen van andere bouwwerken. Door nadere eisen te kunnen stellen aan de situering van nieuwe bouwwerken in de directe omgeving van het karakteristieke bouwwerk wordt de beeldbepalende waarde van het karakteristieke pand beschermd.

3.13 Infrastructuur en leidingen

3.13.1 Algemeen

In het buitengebied komen infrastructurele voorzieningen voor met een uiteenlopend karakter. Bij een aantal van deze voorzieningen, zoals wegen en waterlopen, is sprake van waarneembaar ruimtegebruik. Bij andere infrastructurele voorzieningen, zoals aardgas- en rioolpersleidingen, is dat niet of nauwelijks het geval. Een groot aantal van deze voorzieningen heeft echt wel ruimtelijke consequenties voor andere functies van het buitengebied.

De aanwezige infrastructurele voorzieningen worden hieronder beschreven.

3.13.2 Wegen

De openbare wegen, op- en afritten, parkeerstroken, wandel- en fietspaden, inclusief groenvoorzieningen, bermen en watergangen zijn bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming toegestaan. De regeling is ontleend aan bestemmingsregeling voor de bebouwde kommen.

3.13.3 Spoorweg

Het plangebied wordt doorsneden door de spoorlijn Winterswijk-Zevenaar. Deze spoorlijn is bestemd als 'Verkeer - Spoorwegen'. Binnen deze bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming toegestaan. De regeling is ontleend aan bestemmingsregeling voor de bebouwde kommen.

3.13.4 Hoogspanningsleiding

Door het buitengebied van Aalten loopt een hoogspanningsleiding. Deze hoogspanningsleiding heeft in het buurtschap Dale een onderstation (deze is bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen). De bij de hoogspanningsleiding behorende bebouwingsvrije vrijwaringsstrook is 35 m breed. De strook is in het bestemmingsplan bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan ten dienste van de bestemming. Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, na advies van de beheerder van de hoogspanningsleiding.

3.13.5 Nutsvoorzieningen

Enkele grote terreinen met nutsvoorzieningen zijn op de verbeelding bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' het gaat hierbij om de volgende functies:

  • drinkwaterproductiebedrijf;
  • transformatorstation;
  • watertoren;
  • waterwinvoorziening.

Kleinere nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes zijn mogelijk binnen een andere bestemming.

Per afzonderlijk terrein gelden specifieke regels ten aanzien van de maatvoering van bebouwing.

3.13.6 Gasleidingen

De gastransportleidingen in het plangebied zijn bestemd als 'Leiding - Gas'. Ter bescherming van deze leiding is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Op of in de nabijheid (4 meter aan weerszijden van het hart van de leiding) van gasleidingen mogen zonder een omgevingsvergunning bepaalde werkzaamheden niet worden uitgevoerd.

In het omgevingsvergunningenstelsel is geregeld dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor ingrepen waarbij blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan ten dienste van de bestemming. Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, na advies van de leidingbeheerder.

3.13.7 Rioolleidingen

De rioolpersleidingen van het Waterschap Rijn en IJssel binnen het plangebied zijn bestemd als 'Leiding - Riool'. Ter bescherming van deze leiding is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Op of in de nabijheid (4 meter aan weerszijden van het hart van de leiding) van een rioolleidingen mogen zonder een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden niet worden uitgevoerd:

  • het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • het indrijven van voorwerpen;
  • het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.

In het omgevingsvergunningenstelsel is geregeld dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor ingrepen waarbij blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan ten dienste van de bestemming. Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, na advies van de leidingbeheerder.

3.13.8 Zendmasten

De bestaande zendmasten hebben een aanduiding 'antennemast' gekregen. Wat betreft het oprichten van nieuwe zendmasten wordt in de eerste plaats gestreefd naar de koppeling aan bestaande bouwwerken met voldoende hoogte. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan een zendmast worden opgericht via een wijzigingsbevoegdheid, mits wordt aangetoond dat de mast en installatie noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de mobiele communicatie. Er wordt uitgegaan van site-sharing, waarbij verschillende providers hun voorzieningen dienen te combineren. Ook worden eisen gesteld aan de locatie ten opzichte van infrastructurele werken.

3.14 Belangrijke gebiedsaanduidingen

3.14.1 Gelders Natuurnetwerk

Algemeen

Op nationaal niveau wordt gestreefd naar het behoud van een ecologische hoofdstructuur voor Nederland. Dit is door de provincie Gelderland vertaald in de aanwijzing van het Gelders Natuurnetwerk, dat het netwerk is van bestaande natuurgebieden, en de Groene Ontwikkelingszone, waar een uitbreiding van natuur gewenst is. Het doel van het beleid is om de bestaande natuurwaarden en/of omgevingscondities te behouden, te beschermen dan wel verder te ontwikkelen. Dit beleid is in dit bestemmingsplan vertaald. Deze gebieden zijn aangeduid op de verbeelding als 'overige zone - gelders natuurnetwerk' of 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. Binnen deze gebieden geldt dat een bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning niet wordt toegepast indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied. Hiertoe wordt een advies gevraagd aan een deskundige op het gebied van natuur. Het gaat om alle omgevingsvergunningen uit de diverse bestemmingen voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Natuurontwikkeling

Het natuurbeleid in Nederland is mede gericht op het tot stand brengen van een ecologische hoofdstructuur. Door natuurgebieden onderling te verbinden wordt de ecologische relatie vergroot. Vaak kan dit worden bereikt door nieuwe landschapselementen in het landschap in te brengen. Het is niet altijd mogelijk om dit met behoud van de agrarische functie te doen, bijvoorbeeld omdat er vanuit de ecologie een groot gebied moet worden vernat of omgevormd tot bos.

Om deze reden is er een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om met een wijzigingsplan, onder voorwaarden, nieuwe natuur te realiseren en de bestemming te wijzigen in Natuur.

3.14.2 Molen biotoop

Binnen het plangebied zijn enkele cultuurhistorische waardevolle molens aanwezig. Voor het functioneren van de molen is het van belang dat de molen beschikt over een vrije windvang. Daarom is het noodzakelijk in een gebied van 400 meter rondom de molen de hoogte van gebouwen of opgaande beplanting te beperken. Dit gebied wordt de molenbiotoop genoemd.

In dit plan is voor de molenbiotopen een beschermingszone ('vrijwaringszone - molenbiotoop') opgenomen die de windvang van de molens moet garanderen. In de algemene aanduidingsregels is opgenomen dat naarmate de afstand tot de molen kleiner wordt, de bebouwingshoogte van gebouwen in de omgeving ook dient af te nemen.

Binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molens in Aalten geldt het volgende:

nieuwe bouwwerken mogen niet hoger zijn dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande molenwiek vermeerderd met:

  • 1/50 ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1' ten behoeve van de Prins van Oranje in de kern Bredevoort (gesloten gebied);
  • 1/50 ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1' en 1/75 ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2' ten behoeve van de beltmolen Wenninkmolen in Lintelo, die zich deels in gesloten en deels in ruw gebied bevindt;
  • 1/75 ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2' ten behoeve van de Teunismolen in De Heurne (ruw gebied).

Via een afwijking met een omgevingsvergunning kunnen afwijkende hoogten worden toegestaan, mits aangetoond is dat de windvang niet wordt gehinderd.

Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die de windvang kunnen belemmeren (zoals het aanbrengen van hoog opgaande beplantingen) geldt een vergunningplicht.

3.14.3 Grondwaterbeschermingsgebieden

Het doel van grondwaterbeschermingsgebied is ervoor te zorgen dat het grondwater op eenvoudige wijze kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen waterwingebieden (begrensd door de 1 jaarzone) en grondwaterbeschermingsgebieden (begrensd door de 25-jaarszone).

De waterwingebieden omvatten de directe omgeving van het puttenveld. Het belang van de waterwinning is hier zo groot, dat het projecteren van andere bestemmingen niet mogelijk is. De mogelijkheden tot uitbreiding van de aanwezige bebouwing (anders dan voor de waterwinning) worden tot het uiterste beperkt.

In het overige deel van de grondwaterbeschermingsgebieden (de 25-jaarzones) zijn nieuwe bestemmingen met grotere grondwaterrisico's dan de bestaande functies niet acceptabel. Uitbreiding van bestaande activiteiten mag ook geen hoger risico opleveren (stand-still). Er wordt gestreefd naar vermindering van risico's voor de waterwinning. Deze uitgangspunten zijn in de planregels en op de verbeelding verwerkt via de gebiedsaanduiding “milieuzone - waterwingebied” en de bijbehorende algemene aanduidingsregels.

In bestemmingsplantechnische zin is geen onderscheid gemaakt tussen de drinkwater- en grondwaterbeschermingsgebieden.

Verder worden grondwaterwinlocaties ook beschermd via de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

3.14.4 Windpark Hagenwind

In het gebied ten noorden van het natuurgebied “het Aaltense Goor” zijn medio 2008 een achttal windturbines opgericht met toepassing van een bijzondere ruimtelijke procedure. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de bouwvergunning indertijd in stand gelaten (uitspraak van 2 januari 2008, nr. 200705831/1 en 200705882/1), terwijl het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten op dit punt is vernietigd (uitspraak van 30 januari 2008, nr. 200701883/1.

De belangrijkste overwegingen van de Afdeling zijn:

    “Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was het streekplan Gelderland 2005 van kracht, anders dan bij het besluit van 28 juni 2005. De stringente voorwaarden aan de locatiekeuze voor het oprichten van een windmolenpark in een zogenoemd wit gebied uit de voorheen geldende derde partiële streekplanherziening van het streekplan Gelderland 1996 zijn komen te vervallen en in het streekplan Gelderland 2005 zijn de gronden van het voorziene windmolenpark geheel aangewezen als zogenoemde "zoekzone voor windenergie". Derhalve is sprake van gewijzigd streekplanbeleid als gevolg waarvan in zoverre niet meer onverkort aan voormelde uitspraak uitvoering behoefde te worden gegeven.
In het streekplan Gelderland 2005 staat echter onder meer dat gemeenten met de overmaat aan zoekzones voldoende alternatieven voorhanden hebben om via nadere gebieds- en locatiespecifieke afweging definitieve locaties te selecteren. Het enkele feit dat een gebied is aangewezen als "zoekzone voor windenergie" brengt dan ook naar het oordeel van de Afdeling niet met zich dat al deze zones zonder meer geschikt zouden zijn voor de plaatsing van windmolens. In dit verband eist het streekplan Gelderland 2005, anders dan verweerder betoogt, nader locatieonderzoek. De gemeenteraad heeft aan de keuze voor een windmolenpark op de voorziene locatie het rapport "Windenergie op maat" van december 2001 ten grondslag gelegd. In dit rapport zijn negatieve passages opgenomen ten aanzien van deze locatie. Het milieueffectrapport van 28 februari 2004 is uitsluitend gericht op de inrichting van deze locatie. Gelet hierop en gelet op de enkele verwijzing van verweerder naar het feit dat het gebied in het streekplan Gelderland 2005 als "zoekzone voor windenergie" is aangewezen, is de Afdeling van oordeel dat verweerder ook nu onvoldoende inzicht heeft gegeven in de locatiekeuze voor het windmolenpark. Verweerder heeft daarbij onvoldoende onderkend dat juist de ingebrachte bedenkingen aanleiding dienden te vormen voor een nadere motivering voor de definitieve locatiekeuze.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering”.  

Zoals gesteld is het windpark inmiddels gerealiseerd en is sprake van een bestaande situatie. Deze wordt nu als zodanig in het bestemmingsplan vastgelegd. Het park voldoet tevens aan de Gelderse windvisie, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 12 november 2015.
Op de bij deze windvisie behorende kaart zijn de acht windturbines “in groen” aangeduid als “bestaande en vergunde turbines”.

Het gemeentebestuur vindt deze windturbines in dit ruilverkavelingsgebied uit een oogpunt van ruimtelijke ordening acceptabel. Verder wordt belang geacht dat in dit gebied voor dit park bij de direct belanghebbenden een groot draagvlak bestaat en dat een belangrijk deel van de inwoners bij de exploitatie van dit windpark is betrokken.

De gemeenteraad heeft daarbij ook uitgesproken dat op andere locaties binnen het gemeentelijk grondgebied geen grootschalige windturbines meer mogen worden gebouwd. Binnen de contouren van een dergelijk raadsbesluit is er geen noodzaak meer voor een afweging ten aanzien van alternatieve locaties, maar resteert met name het vastleggen van de feitelijke situatie.

Met het daadwerkelijk realiseren van dit project is tevens de haalbaarheid aangetoond.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan is een plan waarmee geen grote ruimtelijke veranderingen worden beoogd. Het accent ligt op behoud en ontwikkeling van hoofdzakelijk bestaande functies, op bestaande locaties. Er worden, bij recht, geen bedrijven of woningen toegestaan op locaties waar nu nog in het geheel geen bebouwing aanwezig is. Deze milieuparagraaf heeft daarom een beschouwend karakter, wat inhoudt dat er geen onderzoeken zijn verricht en dat de benoemde milieuthema's algemeen beschreven zijn.

Zodra een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt via het toepassen van een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijzigingsbevoegdheid, is het noodzakelijk dat die ontwikkeling vanuit de milieutechnische kant onderzocht en onderbouwd wordt. Onderstaande beschreven thema's als geluid, lucht en bodem kunnen hierbij dienen als eerste aanzet.

4.2 planMER

Dit bestemmingsplan is kaderstellend voor een aantal m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet daarom een planMer-procedure worden doorlopen.

Een planMER is een in de Wet milieubeheer vastgelegde procedure waarbij de band-breedte van de milieugevolgen van dit bestemmingsplan worden beoordeeld. De uit-komsten moeten bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden betrokken. Het planMER met het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. is als bijlage 2 en 3 bij de toelichting van dit plan opgenomen.

Ten behoeve van een totaaloverzicht van de effecten zijn in de volgende tabel alle effecten voor de verschillende milieuthema's weergegeven.

Milieuaspect   Toetsingscriterium   Referentie   Voornemen   Alternatief 1   Alternatief 2  
Stikstofdepositie   vermesting/verzuring Natura 2000   0   - -   -   +/-  
Geur   Cumulatieve geurbelasting/ aantal geurgehinderden   0   - -   +/-   +/-  
Luchtkwaliteit (Fijn stof)     0   - -   +/-   +/-  
Landschap en cultuurhistorie   versterking/behoud/verlies fysieke landschappelijke kwaliteiten   0   - -   -   -  
Landschap en cultuurhistorie   versterking/behoud/verlies beleefbaarheid landschap   0   - -   -   -  
Landschap en cultuurhistorie   versterking/behoud/verlies inhoudelijke kwaliteit   0   - -   -   -  
Gezondheid     0   -   +/-   +/-  
Externe Veiligheid     0   +/-   +/-   +/-  
verkeer     0   +/-   +/-   +/-  
Geluid   cumulatief   0   +/-   +/-   +/-  
Geluid   wegverkeer   0   +/-   +/-   +/-  
bodem     0   +/-   +/-   +/-  
water     0   +/-   +/-   +/-  

Overzicht effectscores

Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat er vooral milieueffecten op de natuur, geur en landschap en cultuurhistorie worden verwacht. De effecten op de natuur en geur zijn als zeer negatief beoordeeld en op landschap en cultuurhistorie als negatief.

Vanwege de uitkomst van het planMER is de regeling voor veehouderij in het bestemmingsplan aangepast.

Voor het overige zijn de effecten geen aanleiding om het plan te wijzigen. Dat de geschetste maximalisatie zal optreden wordt als zeer onwaarschijnlijk ingeschat. Deze inschatting laat geen ruimte om de economisch al te zeer te benadelen door extra regels op te leggen. Bovendien heeft de gemeente voldoende middelen om tijdig te kunnen ingrijpen en het bestemmingsplan zo nodig aan te passen.

4.2.1 Doorwerking van het planMER in het bestemmingsplan

Naar aanleiding van het toetsingsadvies is de planregeling voor het bestemmingsplan Landelijk gebied aangepast. De uitkomsten van het planMER hebben op de volgende manier een rol gespeeld bij de inhoud van het bestemmingsplan:


De belangrijkste constatering uit de Passende Beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, die onderdeel uitmaakt van het planMER, is dat in cumulatieve zin negatieve effecten op omliggende Natura2000-gebieden in het alternatief schaalvergroting (= maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan) niet met zekerheid uitgesloten konden worden (met name vanwege mogelijke toename van ammoniakdepositie door de uitbreiding en/of bouw van veestallen), terwijl dit op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wel noodzakelijk is.


Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al gegarandeerd zijn dat er geen sprake is van negatieve effecten. Om die reden zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen die garanderen dat er geen sprake kan zijn van toename van de ammoniakdepositie op omliggende Natura2000-gebieden. In de planregels is de veehouderij begrensd tot de rechtens vergunde of gemelde dierbezetting op een agrarisch bedrijf. Ontwikkeling van een agrarisch bedrijf is hierdoor slechts mogelijk via interne saldering.


Verder zijn de agrarische bedrijven specifieker bestemd in het bestemmingsplan. Een intensieve veehouderij is slechts toegestaan op de agrarische bouwpercelen die als zodanig zijn aangeduid. Omschakeling van een grondgebonden naar een intensieve veehouderij is daardoor niet meer mogelijk. Verder is bepaald dat be- en verwerking van mest slechts mogelijk is voor zover het bedrijfseigen mest betreft en dat de bouw van een zgn. WKK-installatie (warmte kracht koppeling) als een verboden gebruik wordt aangemerkt.


Ook op andere milieuthema's kan er sprake zijn van negatieve effecten. Bij de bouw van grotere stallen op een agrarisch bouwperceel (met een omvang van tenminste 1.000 m2) en/of de wijziging/vergroting van een agrarisch bouwvlak wordt een erfinrichtingsplan verplicht gesteld.


In een erfinrichtingsplan worden naast landschappelijke voorzieningen/inpassing ook maatregelen in het kader van flora en fauna integraal meegenomen. Met behulp van het stellen van nadere eisen kan dit verder vorm (waaronder het voorschrijven van eventuele mitigerende maatregelen) worden gegeven. In het plan komt uiteraard ook de toekomstige erfopzet aan de orde.


De in het voorontwerp opgenomen mogelijkheid voor de plaatsing van kleine windmolens is -in het kader van bescherming van het landschap/fauna niet opgenomen in het ontwerp van het plan.

4.3 Milieuaspecten

4.3.1 Bodem

Algemeen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is geen nader onderzoek naar de bodemgesteldheid gedaan (op grond van de Wet bodembescherming). In principe dient bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te worden nagegaan of de bodem en het grondwater vrij zijn van verontreiniging en daarmee geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Toetsing

Zodra zich een ontwikkeling voordoet die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk wordt gemaakt, wordt op dat moment het aspect bodem onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden.

Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

Met dit bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Woningen zijn uitsluitend toegestaan op hun huidige locatie. Wel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor herbouw van woningen op een nieuwe plek. Deze afwijkingsbevoegdheid kan leiden tot het ontstaan van een nieuwe geluidgevoelige bestemming in de buurt van een weg of spoorlijn.

Bij de voorwaarden voor het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid is echter opgenomen dat de bevoegdheid alleen kan worden toegepast als op de nieuwe locatie kan worden voldaan aan de eisen ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Industrielawaai

In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens de Wet milieubeheer, aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. In het plangebied bevinden zich geluidszones van de gezoneerde bedrijventerreinen Het Broek en De Rietstap.

Buiten de geluidszone rondom een industrieterrein mag de gezamenlijke geluidbelasting van de op het industrieterrein gevestigde inrichtingen niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (gezondheidsgebouwen, onderwijsgebouwen), binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de lawaaimakers toe.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Bij verplaatsing van een woning is als eis gesteld dat de nieuwe locatie van de woning in stedenbouwkundig, ruimtelijk, milieuhygiënisch en/of verkeerstechnisch opzicht een verbetering ten opzichte van de oude locatie vormt. Daarmee vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) gaat in op de toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten. Geurgevoelige objecten zijn objecten welke juridisch/planologisch bestemd zijn voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik worden gebruikt.

Buiten de bebouwde kom van de gemeente Aalten geldt dat een veehouderij geen grotere geurbelasting op geurgevoelige objecten mag hebben dan 14 odourunits/m3 lucht.

Daarnaast wordt aangegeven dat in bestaande situaties de afstand van de buitenzijde van een dierverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom minimaal 25 m moet bedragen In de planregels is geborgd dat de deze afstandsmaat wordt gerespecteerd.

Toetsing

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect geur onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling van nieuwe milieuhinderveroorzakende functies.

Toetsing

Voorliggend plan biedt bij recht geen mogelijkheden om milieubelastende functies te realiseren die van invloed kunnen zijn op gevoelige functies. Nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied kunnen met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels- of wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt. Als voorwaarde voor het toepassen van één van deze bevoegdheden wordt altijd als voorwaarde gesteld dat de hinder die de functie veroorzaakt niet onevenredig mag zijn. Dit houdt in dat getoetst moet worden aan categorieën die worden genoemd in de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', 2009). Daarin zijn richtafstanden van milieubelastende functies ten opzichte van milieugevoelige functies opgenomen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden.

Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een degelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.

Toetsing

Op de volgende afbeelding is een fragment van de provinciale risicokaart opgenomen. In het blauw is de begrenzing van het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00075-VG04_0005.jpg"

Uitsnede van de risicokaart

Stationaire bronnen

Binnen het plangebied zijn negen inrichtingen vermeld op de risicokaart. Van deze inrichtingen vallen drie inrichtingen onder het Bevi. Het gaat om de volgende inrichtingen:

  • LPG tankstation, Teunismolenweg 6 in De Heurne;
  • LPG Tankstation 'De Hamelandstop', Hamelandroute 83 in Aalten;
  • LPG Tankstation Autobedrijf DAGO, Varsseveldsestraatweg 80 in Aalten.

- DAGO tank- en wascenter, Varsseveldsestraatweg 80, Aalten

De LPG-doorzet voor dit station is in de omgevingsvergunning begrensd tot minder dan 500 m3/jaar.

  • Plaatsgebonden Risico (PR)
    De PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en het vulpunt bedragen respectievelijk 15 m, 25 m en 45 m. De PR 10-6 contouren vallen over het plangebied. Binnen voornoemde PR 10-6 contouren bevinden zich geen (beperkt)kwetsbare objecten.
  • Groepsrisico (GR)
    Het plangebied ligt deels binnen de invloedsgebieden van 150 m gerekend vanaf het LPG-vulpunt en de ondergrondse LPG-tank. Binnen het invloedsgebied van het reservoir en het vulpunt, wat gelegen is over het plangebied, bevinden zich 27 woningen (kwetsbare objecten). Deze woningen bevinden zich in bestemmingsplan 'Aalten-kern' en vallen buiten het plangebied. Binnen het gedeelte van het invloedsgebied dat over het plangebied valt bevinden zich 16 kwetsbare objecten. Het bestemmingsplan veroorzaakt geen toename van het GR. Het GR is kleiner als 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

- Gebr. Heinen Brandstoffen BV, Teunismolenweg 4-6 in De Heurne

De LPG-doorzet voor dit station is in de omgevingsvergunning begrensd tot minder dan 1500 m3/jaar. Verder heeft dit bedrijf opslag van propaan in tanks. De totale opslagcapaciteit is minder dan 50 ton (grens BRZO)

  • Plaatsgebonden Risico
    De PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en het vulpunt bedragen respectievelijk 15 m, 25 m en 45 m. Voor de gehele inrichting is de PR 10-6 contour bepaald De PR 10-6 contouren vallen over het plangebied. Binnen de PR 10-6 contouren bevinden zich geen (beperkt)kwetsbare objecten.
  • Groepsrisico
    Een deel van het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden van 150 m gerekend vanaf het LPG-vulpunt en de ondergrondse LPG-tank. Binnen het invloedsgebied van het reservoir en het vulpunt, wat gelegen is over het plangebied, bevinden zich woningen (kwetsbare objecten). Het bestemmingsplan veroorzaakt geen toename van het GR.

- Hamelandstop V.O.F. Hamelandroute 83, Aalten

De LPG-doorzet voor dit station is in de omgevingsvergunning begrensd tot minder dan 1000 m3/jaar.

  • Plaatsgebonden Risico
    De PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en het vulpunt bedragen respectievelijk 15 m, 25 m en 45 m. De PR 10-6 contouren vallen over het plangebied. Binnen de PR 10-6 contouren bevinden zich XXXXX geen (beperkt)kwetsbare objecten.
  • Groepsrisico
    Het plangebied ligt deels binnen de invloedsgebieden van 150 m gerekend vanaf het LPG-vulpunt en de ondergrondse LPG-tank. Binnen het invloedsgebied van het reservoir en het vulpunt, wat gelegen is over het plangebied, bevinden zich 3 woningen (kwetsbare objecten). Binnen het gedeelte van het invloedsgebied dat over het plangebied valt bevinden zich 3 kwetsbare objecten. Het bestemmingsplan veroorzaakt geen toename van het GR. Het GR is kleiner als 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Voor al deze drie inrichtingen geldt dat het binnen de contour van het plaatsgebonden risico (PR=10-6) en het invloedsgebied (150 meter rondom het vulpunt) het bestemmingsplan geen mogelijkheid biedt voor het nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. In die zin heeft het plan, zowel in de referentiesituatie, de maximalisatie als in het alternatief geen nadelige gevolgen voor wat betreft externe veiligheid.

Naast de Bevi-inrichtingen is er een aantal inrichtingen op basis van de omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting (vroegere milieuvergunning) of het Activiteitenbesluit op de risicokaart opgenomen. Het gaat om de volgende inrichtingen:

  • 1. Camping Goorzicht, Boterdijk 3 te Aalten: bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan
  • 2. Sport- en recreatiebad 't Walfort, Dennenoord 2 te Aalten: opslagtank van 3.400 liter voor de opslag van chloorbleekloog;
  • 3. Camping Bomans, Stationsweg 4 te Aalten: opslagtank van 3.000 liter voor propaan;
  • 4. Camping Lansbulten, Eskesweg 1 te Aalten: bovengrondse opslagtank van 5.000 liter voor propaan;
  • 5. Maatschap Prinzen, Westendorpweg 4 in Aalten: bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan;
  • 6. Gasdrukregel- en meetstation aan de Beggelderdijk in Dinxperlo

De inrichtingen vormen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan, gelet op het beheermatige karakter, geen belemmering. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt, neemt het groepsrisico niet toe. Nadere toetsing van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

Mobiele bronnen

Gasleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) schrijft het volgende voor: 'bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord'.

Door het plangebied lopen twee hogedrukaardgasleidingen van de Gasunie. Deze leidingen hebben de volgende kenmerken:

Tracé   Leiding   Diameter   Ontwerpdruk   PR=10-6   1% letaliteitsgrens  
vanaf leiding N-569-80 richting Aalten en eindigt in GOS N-343 aan de Bredevoortsestraatweg   N-569-87   8 inch
219 mm  
40 bar   0 meter   95 meter  
vanaf de N-569-80 richting GOS N-241 aan de Beggelderdijk   N-569-72   4 inch
114 mm  
40 bar   0 meter   45 meter  
GOS N-241 richting het eindpunt van de leiding aan de Keupenstraat   N-569-68   4 inch
114 mm  
40 bar   0 meter   45 meter  

hogedrukgasleidingen

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid van hogedruk aardgastransportleidingen en de toetsingsafstanden volgens het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van de Bevb is de betreffende gasleiding op de verbeelding van het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' waarbij een belemmeringstrook van 5 meter aan beiden zijden in acht is genomen.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied is getoetst aan de geldende plaatsgebonden risicocontouren. Deze contouren liggen op de buisleidingen (0 meter) en leveren daarmee geen beperkingen op in het kader van dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

Invloedsgebied

Hogedruk aardgastransportleidingen genereren een invloedsgebied. Dit wordt begrensd door de 1% letaliteits-contour. Binnen dit gebied kunnen bij calamiteiten aan de leiding (bijvoorbeeld explosie) doden en/of gewonden vallen.

De leiding N-569-87 loopt door het plangebied van de westelijke gemeentegrens naar de kern Aalten. In het invloedsgebied bevinden zich 6 woningen en 5 bedrijfswoningen. De dichtheid is lager dan 1 woning per hectare. In de invloedsgebieden van de andere hogedrukgasleidingen (N-569-72 en N-569-88) in het plangebied zijn geen woningen aanwezig.

Het groepsrisico ligt ver onder de oriëntatiewaarde. Het plan staat geen nieuwvestiging van (beperkt) kwetsbare objecten toe. Binnen de invloedsgebieden bevinden zich wel bestaande veehouderijlocaties waar een uitbreiding van een veehouderij mogelijk wordt gemaakt. Dergelijke bedrijven zijn echter geen 'kwetsbare' of 'beperkt kwetsbare' objecten. De (bedrijfs)woningen zijn dat wel maar het betreft bestaande woningen en hierin zal bij uitbreiding van de veehouderij geen verandering gaan plaatsvinden.

Wegen

Binnen het plangebied ligt één provinciale weg N318 (Varsseveld-Winterswijk) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Omdat met dit bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt)kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, neemt het groepsrisico in het invloedsgebied van de weg niet toe. Een nadere toetsing van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

Spoortracé

Door het plangebied loopt het spoor Varsseveld-Winterswijk. Over dit spoortracé worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Een nadere beoordeling kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3.7 Cultuurhistorie

De gemeente Aalten hecht veel belang aan haar cultureel erfgoed. De gemeente heeft zich tot doel gesteld een herkenbaar en voor de gemeente Aalten karakteristiek beeld te behouden, waarin een zorgvuldige balans tussen oud en nieuw bestaat en waarin de historische gelaagdheid en het onderscheiden karakter van de structuren en gebouwen zichtbaar blijven.

De Cultuurhistorische Analyse en bijbehorende Cultuurhistorische Waardenkaart die de gemeente in 2013 heeft laten opstellen vormen samen de input voor de bescherming van het cultureel erfgoed in dit bestemmingsplan. De specifieke cultuurhistorische waarden en de bescherming daarvan zijn in paragraaf 2.2 en 2.4 beschreven.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

Om te garanderen dat water voldoende aandacht krijgt bij het opstellen van ruimtelijke plannen is de zogenaamde 'watertoets' in het leven geroepen. Hiertoe hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de 'Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw' en de 'Handreiking watertoets' ondertekend. Doel van de watertoets is het vroegtijdig en expliciet betrekken van de waterbeheerders bij het planproces. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in de zogenaamde 'waterparagraaf'.

De belangrijkste partners op het gebied van waterbeleid zijn op hoofdlijnen de Europese Unie, het Rijk en de provincie en meer specifiek Rijkswaterstaat, de waterschappen en gemeenten. Het Rijk geeft richting aan het beleid op hoofdlijnen, daarbij rekening houdend met de Europese 'Kaderrichtlijn Water' (KRW). Binnen deze kaders zorgen provincies, waterschappen en gemeenten voor een integraal waterbeheer waarbij belangen worden afgewogen. Het waterschap Rijn en IJssel behartigt alle aspecten van het beheer van de regionale wateren binnen het plangebied. Een uitzondering betreft de grondwateraspecten, waarvoor de provincie als waterbeheerder op treedt. Een korte beschrijving van het voor het bestemmingsplan meest relevante waterbeleid is opgenomen in het beleidskader dat als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Keur

De Keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van haar waterstaatbelangen (waterhuishouding, waterkeringen, watergangen, bijbehorende kunstwerken en buitenwegen). Zaken die in de Keur van het waterschap is geregeld, zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Dit zou immers resulteren in een dubbele regelgeving. Werkzaamheden die tot het normale onderhoud van watergangen behoren zijn vrij van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Vanwege de Keur kan het waterschap echter wel aanvullende regels stellen.

4.4.2 Water in dit bestemmingsplan

De gemeente heeft bij het opstellen van het bestemmingsplan afstemming gezocht met het waterschap Rijn en IJssel. De A-watergangen hebben de bestemming Water gekregen. Tevens zijn de waterkeringen en het waterretentiegebied opgenomen in de regels van dit plan.

Dit bestemmingsplan sluit in belangrijke mate aan op het reeds geldende planologisch regime en om die reden zijn er geen (grote) effecten op de waterhuishouding te verwachten. Wanneer zich een ontwikkeling voordoet dient op dat moment aan het aspect water te worden getoetst. Het waterschap is vooralsnog het bevoegd gezag voor de vergunningverlening hieromtrent. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen aan ingrepen in de waterhuishoudelijke situatie (zoals het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van verhardingen) doordat deze ingrepen zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning.

4.4.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.5 Flora- en fauna

4.5.1 Algemeen

In het kader van gebiedsbescherming en soortenbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet (waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn opgenomen) en de Flora- en faunawet dient bij ruimtelijke ingrepen te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op mogelijk aanwezige beschermde soorten. Het voorliggende plan is vooral gericht op het beheersmatig bestemmen van de huidige situatie, maar er worden ook kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Zo kunnen agrarische bedrijven binnen hun bouwvlak bebouwing oprichten en is natuurontwikkeling in bepaalde gebieden mogelijk. Deze ingrepen hebben mogelijk invloed op beschermde planten en dieren die ter plaatse voorkomen.

4.5.2 Toetsing

De ruimtelijke ingrepen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, hebben over het algemeen een beperkte schaal en zullen vooral in het agrarisch gebied en bovendien op bestaande bouwvlakken plaatsvinden.

Deze ingrepen zullen mogelijk plaatselijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, bijvoorbeeld door verontrusting van de soorten of het aantasten van holen of broedplaatsen. Indien dit het geval is zal hiervoor in het kader van de natuurwetgeving een ontheffing moeten worden aangevraagd. Een ontheffing wordt in de meeste gevallen verleend; voor veel soorten kan zelfs worden volstaan met een algemene vrijstelling. Er zijn daarom op voorhand geen aanwijzingen dat deze wetgeving zal leiden tot onoverkomelijke problemen bij de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het kan echter voorkomen dat een bepaalde ingreep op basis van de natuurwetgeving niet kan worden uitgevoerd (omdat er alternatieven zijn die minder of geen schade aan beschermde flora en fauna aanbrengen) of dat verzachtende of compenserende (inrichtings)maatregelen moeten worden getroffen.

Zodra een initiatief zich voordoet waaraan door middel van afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging medewerking verleend kan worden, wordt op dat moment het aspect soortenbescherming en gebiedsbescherming onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving.

4.5.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is een plan dat vooral is gericht op het beheer van de bestaande ruimtelijke situatie van het buitengebied van de gemeente Aalten.

Op grond van de Wro kan de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregels van bestuur aangewezen bouwplan is voorzien. Onder een bouwplan wordt in dit kader het volgende verstaan:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

De gemeenteraad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen als:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

Er worden met dit bestemmingsplan geen (grootschalige) ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Aalten toegestaan waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie zou kunnen staan. De mogelijkheden die het plan biedt ten aanzien van ontwikkelingen kunnen op particulier initiatief toegepast worden (met instemming van de gemeente). Bij het oprichten van particuliere initiatieven binnen de bepalingen van het bestemmingsplan zijn er geen kosten voor de gemeente.

Via de legesverordening worden kosten reeds doorgerekend aan initiatiefnemers. Ook het aspect planschade wordt doorberekend aan initiatiefnemers. Van het stellen van nadere eisen, regels, e.d. is in dit plan geen sprake. Ook het aspect uitwerking of fasering is in dit plan niet aan de orde. Het opstellen van een exploitatieplan wordt dan ook niet noodzakelijk geacht en is achterwege gelaten.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet van het plan

In dit hoofdstuk wordt een juridische toelichting gegeven. Uitgelegd wordt hoe het bestemmingsplan is opgebouwd en hoe de diverse onderdelen van het plan werken.

Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

5.1 De verbeelding

Sinds de Wet ruimtelijke ordening in 2008 in werking is getreden, is het digitale bestemmingsplan leidend. De verbeelding bij dit plan is te raadplegen via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en via de gemeentelijke website. Per locatie worden via deze digitale verbeelding alle relevante aspecten op eenvoudige wijze ontsloten. De analoge verbeelding, die te raadplegen is op het gemeentehuis, bestaat uit 8 kaartbladen met een bijbehorende legenda.

Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden. Slechts wanneer aannemelijk is dat het bestaande gebruik binnen afzienbare termijn (in elk geval binnen de planperiode) wordt beëindigd, kan van dat uitgangspunt zijn afgeweken. Voorwaarde hierbij is dat de haalbaarheid voldoende is aangetoond.

Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens). Deze aanduidingen worden daarom verklaringen genoemd.

Naast bestemmingen en aanduidingen komen op de verbeelding zogenaamde zones voor. Deze zones zijn gebiedsaanduidingen en ze geven gebieden aan waarbinnen bijzondere beperkende en/of aanvullende regels gelden ten behoeve van de bescherming van een specifiek belang of een specifieke waarde (bijvoorbeeld een zone ter bescherming van een aardgasleiding). Zones vallen niet samen met bestemmingen, maar liggen over (een gedeelte van) één of meer bestemmingen heen.

5.2 De regels

5.2.1 Algemeen

De regels van het plan zijn conform de standaard ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels van het plan waaronder een aantal algemene ontwikkelingsbepalingen die zijn opgenomen in de vorm van wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders.
  • Hoofdstuk 4 bevat overgangs- en slotregels.
5.2.2 Bestemmingen

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief en cumulatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming mogelijk zijn. Dat is bijvoorbeeld ook het geval bij de bouwregels. Niet omschreven functies zijn niet toegestaan. Alle genoemde functies zijn al dan niet in combinatie toelaatbaar. Soms is een functie uitsluitend binnen een bepaald gebied toegestaan; dan is een aanduiding opgenomen. Dat betekent niet dat uitsluitend die betreffende functie in dat gebied mogelijk is; ook andere toegelaten functies zijn mogelijk, tenzij dit expliciet wordt uitgesloten.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijking van gebruiks- of bouwregels en wijzigingsregels geven burgemeester en wethouders bevoegdheden om onder voorwaarden een afwijking van een regel toe te staan dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.

Op basis van het voorgaande worden de volgende bestemmingen onderscheiden:

Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' is uitsluitend toegekend aan het agrarisch productiegebied, alwaar geen te beschermen landschapswaarden aan de orde zijn. Bebouwing ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan binnen dan wel direct grenzend aan het toegekende agrarisch bouwvlak.

In het bestemmingsplan is een plafond opgenomen met betrekking tot de stikstofdepositie. Als plafond is opgenomen het bestaande gebruik van een veehouderij, dat wil zeggen de oppervlakte die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan rechtsgeldig aanwezig dan wel toegestaan is ten behoeve van een (intensieve) veehouderij(tak), met het daarbij behorende aantal dierplaatsen en huisvestingssyteem . Het rechtsgelding aantal dierplaatsen en bijbehorende huisvestingssyteem kan onder meer blijken uit onherroepelijke vergunningen en/of meldingen, afgegeven door het bevoegde gezag onder op grond van sectorale milieu- en of natuurwetgeving.

Binnen de bestemming is de aanduiding "specifieke vorm van water - waterretentie" opgenomen. Hier mogen de gronden mede gebruikt worden voor waterretentie en -infiltratie ten behoeve van het bedrijf ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - koppeling waterretentie" (artikel 3.4.11). Deze laatstgenoemde aanduiding is toegewezen aan het perceel aan de Dinxperlosestraatweg 70 in de bestemming 'Bedrijf'.

Agrarisch met waarden

Alle gebieden met (landschaps- en natuur) waarden die in agrarisch gebruik zijn, zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Het betreft hier de gebieden in agrarisch gebruik, maar waarbij de bescherming van waarden, zoals openheid, hoogteverschillen, houtsingels, onverharde paden, belangrijk is. Indien er sprake is van een overlap met natuurwaarden dan is een gebiedsaanduiding opgenomen of is de bestemmingsomschrijving aangegeven dat de natuurwaarden worden beschermd.

Bedrijf

Binnen deze bestemming zijn de bestaande niet-agrarische bedrijven toegestaan. Op de verbeelding is per bedrijf een passende aanduiding opgenomen. De uitbreidingsruimte is ontleend aan het regionaal vastgesteld functiewijzigingsbeleid, zoals vastgelegd in de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies". Indien er geen uitbreidingsruimte is toegekend, dan volgt dit uit de locatie specifieke situatie.

De aanduiding "specifieke vorm van water - koppeling waterretentie", die is toegewezen aan het perceel aan de Dinxperlosestraatweg 70, is bedoeld om een koppeling weer te geven tussen dit perceel en het aangrenzende agrarische perceel. Binnen het agrarische perceel mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - waterretentie" waterretentie en -infiltratie plaatsvinden ten behoeve van het bedrijf aan de Dinxperlosestraatweg 70 (artikel 3.4.11).

Bedrijf - Nutsvoorziening

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor voorzieningen van algemeen nut.

Bos

Deze bestemming is gelegd op de gronden met aaneengesloten houtopstanden.

Groen

Aan een perceel grond gelegen tussen de Ringweg en de Koningsweg is de bestemming toegekend.

In de periode 1955 tot 1985 is er op deze locatie op grote schaal leemhoudend grindzand door de gemeente gewonnen. Het gehele terrein is tot 8 m onder maaiveld afgegraven en opgevuld met huisvuil en afval afkomstig uit de industrie.

De locatie is bij de provincie geregistreerd als ernstig geval van bodembescherming onder de naam Ringweg/Koningsweg te Aalten VOSGE/005/003: gevalsnummer GE/000/027. Hierover is een (te) dunne deklaag aangebracht.

De gemeente gaat in de periode 2016 - 2022 deze vuilstort saneren, door het aanbrengen van een dikke deklaag ( 1,5 m) met een kwaliteit klasse Industrie. Jaarlijks wordt een stuk bos gekapt en na het aanbrengen van de nieuwe deklaag weer aangeplant met bosplantsoen. Na deze functionele sanering worden er paden aangelegd zodat men weer door dit gebied kan wandelen.

Omdat de financiering van de sanering gebaseerd is op het aanbrengen van een laag licht verontreinigde grond ( klasse Industrie) is dit alleen mogelijk als ook de bestemming van dit terrein wordt aangepast: geen "Bos" maar "Groen". In het bestemmingsplan zijn om die reden regels ten behoeve van de bestemming "Groen" opgenomen.

Natuur

Deze bestemming is gelegd op de gronden, die een natuurwaarde vertegenwoordigen, waaronder het natuurgebied het Aaltense Goor. Deze gronden kunnen ten dele ook een extensieve agrarische functie hebben, onder meer voor beweiding door vee.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

Binnen deze bestemming zijn de recreatieterreinen met bijbehorende voorzieningen opgenomen.

Verkeer

Alle gemeentelijke en provinciale wegen in het plangebied zijn bestemd tot de bestemming 'Verkeer'.

Water

De waterlopen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Het zijn veelal watergangen die in beheer en onderhoud zijn bij het waterschap Rijn en IJssel.

Wonen

De legale burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. Er zijn een viertal categorieën te onderscheiden.

Aan het merendeel van de burgerwoningen is de bestemming 'Wonen - 1' toegekend. Binnen een bestemmingsvlak is als hoofdregel één woning toegestaan met een omvang van 750 m3 dan wel de bestaande grotere bouwmassa. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot een omvang van 150 m2 per woning. Bij grotere percelen (met omvang van tenminste 1.500 m2) is 200 m2 toegestaan. Het moet daarbij gaan om een aaneengesloten oppervlakte grond bij de woning, eventueel met een agrarische bestemming. Indien binnen het bestemmingsvlak meerdere woningen aanwezig zijn, dan is dit als zodanig aangeduid. Er is daarbij aansluiting gezocht bij de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).

De bestemming 'Wonen - 2' is toegekend aan voormalige recreatiewoningen, die in de opeenvolgende bestemmingsplannen een woonbestemming hebben gekregen. Het legaliseren van de woonfunctie wordt als een voldoende planologische ruimtelijke compensatie gezien. De omvang van de bebouwing binnen deze bestemmingvlakken beperkt.

De bestemming 'Wonen - 3' is toegekend aan rijtjeswoningen of twee-onder-een-kap-woningen (o.a. complex Dennenoord, de zgn. kazernewoningen aan de Ringweg, de woningen op de Haart), die vergelijkbaar zijn met woningen, die in de bebouwde kom voorkomen. Aan deze woningen wordt een bestemming op maat toegekend. Veelal is enige uitbreiding mogelijk.

De bestemming 'Wonen - 4' geldt voor het inmiddels gerealiseerde landgoed Klein Zwitserland.

Dubbelbestemmingen

In het plan zijn meerdere dubbelbestemmingen opgenomen, ten behoeve van de bescherming van de leidingen, waterstaatswerken, het Gelders Natuur Netwerk.

Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals bijvoorbeeld 'Agrarisch' en 'Wonen'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. Bebouwing (anders dan ten dienste van de dubbelbestemming zelf) is op deze gronden toegestaan na een afwijking.

5.2.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Oude termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

5.2.4 Flexibiliteitsbepalingen

Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsbepalingen opgenomen regels. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid een of meerdere afwegingscriteria/voorwaarden opgenomen.

De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan het bevoegd gezag om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige verlangd.

De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheid van bijvoorbeeld burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2015” heeft met ingang van maandag 15 september tot en met 31 oktober 2014 ter inzage gelegen in het gemeentekantoor, locatie Stationsstraat 8 in Aalten, in het kader van de inspraak

Iedereen heeft in deze periode het plan ook kunnen raadplegen via de website www.aalten.nl, resp. www.ruimtelijkeplannen.nl. Op de website is ook vermeld op welke wijze de planbestanden konden worden verkregen.

Inspraakreacties

Tijdens deze termijn van tervisielegging is gelegenheid geboden om mondeling of schriftelijk te reageren op het plan. De mondeling ingediende reacties zijn op schrift gesteld. Er zijn in totaal ca.175 inspraak- en vooroverleg reacties ingediend.

In een separate commentaarnota (zie bijlage 10 Commentaarnota inspraak en overleg) zijn de ingekomen inspraakreacties beknopt samengevat en beoordeeld door burgemeester en wethouders.

Vooroverlegreacties

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Waterbedrijf Vitens;
  • Commissie MER;
  • GGD;
  • Staatsbosbeheer;
  • Ministerie van Economische Zaken;
  • Gasunie;
  • Prorail;
  • Ministerie van Defensie;
  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • Gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre en Winterswijk;
  • Stadt Bocholt

De ingekomen reacties van deze instanties zijn in de commentaarnota beknopt samengevat.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 heeft met ingang van donderdag 26 november 2015 tot en met woensdag 6 januari 2016 ter inzage gelegen in het gemeentekantoor, locatie Stationsstraat 8 in Aalten.

Iedereen heeft in deze periode het plan ook kunnen raadplegen via de website www.aalten.nl, resp. www.ruimtelijkeplannen.nl. Op de website is ook vermeld op welke wijze de planbestanden konden worden verkregen.

Gedurende de termijn van de terinzagelegging zijn ook twee informatieavonden gehouden, te weten op woensdag 2 december 2015 te Lintelo en op dondag 10 december 2015 te Bredevoort.

In een separate zienswijzennota (zie bijlage 11) zijn de ingekomen zienswijzen beknopt samengevat en beoordeeld door burgemeester en wethouders/de gemeenteraad.