direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Aalten 2011, herziening Kerkstraat 13, 15 en 15a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.BP00071-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

In de panden Kerkstraat 13, 15 en 15a te Aalten was tot voor kort een apotheek gevestigd. De bedrijfsvoering is in de loop van 2009 gestaakt. Het pand, gelegen in het zuidelijke deel van het Aaltense kernwinkelgbied, staat al geruime tijd te koop/heeft te koop gestaan.

Het is in de loop van de tijd echter niet gelukt een invulling te realiseren overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.

De eigenaar van het pand heeft zich om die reden tot de gemeente gewend met het verzoek een bestemmingswijziging door te voeren, in die zin dat in de bestaande hoofdbebouwing -ook op de begane grond- ten hoogste drie zelfstandige woningen (zonder een centrumfunctie) kunnen worden gerealiseerd.


Het wonen op de begane grond is op dit moment niet toegestaan. De bestemmingsregeling voor het Aaltense kernwinkelgebied verzet zich namelijk daartegen. Uit dat oogpunt is het immers van belang dat de ruimten op de begane grond beschikbaar zijn en blijven voor de in het bestemmingsplan opgenomen centrumfuncties. Een woonfunctie op de begane grond kan aan die belangen afbreuk doen.

Het is echter een gegeven dat niet meer alle panden, gelegen in het Aaltense kernwinkelgebied, voor deze functie noodzakelijk zijn. Om die reden wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan, vooruitlopend op een integrale herziening van het beleid voor het centrumgebied. Belangrijkste argument daarvoor is de karakteristieke verschijningsvorm van deze panden, maar ook het feit dat dit deel van de Kerkstraat naar redelijke verwachting op termijn niet meer tot het kernwinkelgebied zal behoren.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plan Kern Aalten 2011, herziening Kerkstraat 13, 15 en 15a blijkt uit de verbeelding bij dit plan.

De omvang van het plangebied is beperkt tot de gronden, die in eigendom toebehoren aan de initiatiefnemer.

Op onderstaand kaartbeeld is dat in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00071-VG01_0001.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan Kern Aalten 2011

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen geldt momenteel het bestem- mingsplan Kern Aalten 2011, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 19 oktober 2011.

Aan de gronden is de bestemming "Centrum - Kernwinkelgebied" toegekend. De begane grond van deze bestemming is bestemd voor de uitoefening van een centrumfunctie, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.

Het wonen op deze gronden is, bestaande situaties uitgezonderd, aangemerkt als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Een fragment van de verbeelding is hieronder opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00071-VG01_0002.png" 

Hoofdstuk 2 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota Infrastructuur en Milieu

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld, genaamd Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/AmvB Ruimte) in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.

De AmvB ruimte (Barro) bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt.
Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren.
Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

2.2 Provinciaal beleid

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplan meer, maar een structuurvisie met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en evenmin een rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen.

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.

Op de streekplankaart is Gelderland onderverdeeld in een 'groenblauw' raamwerk, een 'rood' raamwerk en een multifunctioneel gebied. Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland.

In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. De vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten onder meer gericht op vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden.

De gemeente Aalten ligt in de regio Achterhoek. De Achterhoek wordt gekenmerkt door een zeer aantrekkelijk afwisselend landschap, met deels ook een sterke industriële oriëntatie; in het regionaal centrum Doetinchem en in de andere steden en dorpen langs de Oude IJssel, maar ook in de diverse kernen als Winterswijk, Lichtenvoorde, Aalten, Eibergen, Groenlo, 's Heerenberg, Varsseveld. Het ontwikkelingsperspectief is er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid; verbrede plattelandsontwikkeling).


Provinciale Staten hebben in december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Door de verordening stelt de provincie algemene regels aan de inhoud, toelichting en/of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen daarvan of gebiedsgerichte thema's betreffen.

Inmiddels is in juni 2012 een eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland door Gedputeerde Staten vastgesteld. Dit was nodig omdat de provinciale ruimtelijke verordening alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten. Dit is een gevolg van de spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).

Op basis van de provinciale verordening is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied.

Voor de periode tot 2025 bedraagt de verstedelijkingsopgave voor deze regio 5.900 woningen. In het streekplan krijgen gemeenten en regio's een grote beleidsvrijheid om die verstedelijkingsopgave in te vullen. Het beleid voor woningbouw is in dat perspectief meer gericht op kwaliteit dan op kwantiteit, waarbij het accent van de provinciale beleidsambities overigens op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied ligt.

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op een beperkt oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken".

Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:

a. handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;

b. behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;

c. een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie;

d. kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken

e. optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en 'stedelijke uitbreiding'. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

a. een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen.

b. het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling.

c. door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;

d. intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;

e. optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).


Bij transformaties (functieverandering van plekken) in bestaand bebouwd gebied gelden de volgende aanknopingspunten:

a. bij gunstige openbaar vervoer locaties: passende publieksfuncties;

c. bij gunstige weglocaties: gemengde of specifieke (werk)functies (met goede wegontsluiting)

d. hinderlijke/verouderde werkfuncties in de woonomgeving transformeren naar woonfuncties.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's – voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren. Benadrukt wordt dat het aanbod aan woningen en woonmilieus beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen.

Op dit moment is een nieuwe provinciale omgevingsvisie in voorbereiding. In het ontwerp van die visie wordt het belang van de vitaliteit van binnensteden en centra benadrukt. Daarin wordt reeds gesignaleerd dat de behoefte aan winkels afneemt. Er ontstaat in dat geval een transformatie-opgave, gericht op nieuwe functies en een compacter winkelgebied.

2.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Aalten heeft op 22 mei 2012 ingestemd met de Regionale Structuurvisie voor de Achterhoek.

In deze visie is beschreven dat de bestaande ruimtelijke structuur van deze regio robuust is.

De Achterhoek kent een dorpenlandschap van verspreid liggende kleine en grotere kernen en een wat diffuus infrastructuur- netwerk.

Deze transformatie is niet strijdig met de uitgangspunten van deze visie.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Woonvisie Regio Achterhoek/gemeente Aalten

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid voorbereid. Er wordt ingespeeld op de geprognotiseerde demografische ontwikkeling, waarbij het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt.

In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

Het aantal te bouwen woningen in de komende periode (te rekenen vanaf 2010 tot 2025) is teruggebracht tot 5.900 woningen in de 7 Achterhoekse gemeenten.

Het gemeentebestuur van Aalten heeft ingestemd met de in regionaal verband gemaakt afspraken.

Deze afsprakken zijn:

1. Om ruimte te bieden voor de kwaliteitsdiscussie moet eerst de kwantiteit worden verminderd: de plancapaciteit van 14.000 woningen moet worden teruggebracht.

2. 5.900 woningen toevoegen is voor vijftien jaar een goed uitgangspunt (aansluitend bij het al eerder door de zeven gemeenteraden ondertekende KWP-3). Dit betreft uiteraard de netto toevoeging van zelfstandige eenheden: nieuwbouw -/- sloop.

3. Het is essentieel dat alle gemeenten de beweging naar minder gelijktijdig en fors inzetten. We beseffen ons dat wanneer de plancapaciteit niet wordt teruggebracht, de partijen verantwoordelijk zijn voor de negatieve gevolgen op de woningmarkt en daarop bestuurlijk zullen worden aangesproken.

4. We wachten niet af en gaan nu aan de slag, dat is verplichtend voor iedereen. Dat wil zeggen dat nu per gemeente wordt geïnventariseerd op welke wijze de woningbouwproductie wordt verminderd. Welke projecten krijgen de voorkeur, welke kunnen nu al worden geparkeerd en wat zijn daarvan de consequenties. Door deze oefening nu te doen weten we dat de afspraken realistisch zijn.

5. Belangrijke keuze is dat we op regionaal niveau organiseren door beleid te maken, de monitoring goed te organiseren en bij te sturen indien nodig. Bijsturen kan zowel naar beneden als naar boven zijn.

6. Uitgangspunt is: welke verdeling draagt het meeste bij aan een sterke regio Achterhoek. Als denklijn: als we samen een gemeente Achterhoek vormden, hoe zou het bouwprogramma dan worden verdeeld?

7. Er is behoefte om het VAB-beleid opnieuw te overwegen, omdat is geconstateerd dat dit een groot en moeilijk beheersbaar beslag legt op de uitbreidingsmogelijkheden.

8. Er worden geen nieuwe principeverzoeken voor woningbouwontwikkeling die leiden tot extra woningen in behandeling genomen (uitzonderingen zijn beargumenteerd mogelijk).

9. Er worden geen exploitaties overgenomen van ontwikkelaars (uitzonderingen zijn beargumenteerd mogelijk). In de regionale Woonvisie is ook aangegeven hoe de verdeling van de 5900 woningen over de 7 gemeenten eruit gaat zien. Het volgende verdelingsvoorstel is gedaan ten aanzien van de gemeente Aalten:

Voor de gemeente Aalten is bepaald dat een netto toevoeging (maximaal) van 835 woningen de komende periode (van 2010 tot 2025) is toegestaan.

Binnen dat aantal is/wordt rekening gehouden met de woningen van dit bestemmingsplan.

2.4.2 Welstandsnota


Het plangebied Kern Aalten 2011, herziening Kerkstraat 13, 15 en 15a is gelegen binnen het in de welstandsnota aangewezen 'historisch dorpsgebied'.

Dit deelgebied valt samen met het deelgebied ‘beeldkwaliteit’ in het bestemmingsplan van het Centrum Aalten 2003, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2004.

In hoofdstuk 4 van deel 1 van dat bestemmingsplan zijn een beschrijving van het gebied en uitgangspunten/richtlijnen voor de bebouwing en de openbare ruimte opgenomen. Die tekst geldt onverkort als welstandsbeleid voor het historische dorpsgebied van Aalten, dat in dit plangebied is opgenomen.

Het is de bedoeling het bestaande bebouwingssilhouet, dus met verschillende kappen en geledingen, te handhaven.

Kerkstraat / Kerkstraat
13 15/15a

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.BP00071-VG01_0003.png"

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het perceel is gelegen binnen de grenzen van het Aaltense kernwinkelgebied.

Over de omvang van dit gebied wordt de komende periode een bredere discussie gevoerd met de belanghebbende partijen.

Het is echter niet noodzakelijk dat de afdoening van dit verzoek blijft liggen totdat die integrale discussie in zijn geheel is gevoerd. Het gemeentebestuur vindt dit verzoek -in relatie tot een beoordeling aan de belangen van een goede ruimtelijke ordening- voldoende duidelijk en wenst daaraan medewerking te verlenen. Een herinvulling van het pand prevaleert namelijk boven een langdurige leegstand.

De detailhandel/het centrumgebied staat onder druk, mede door de economische crisis, het veranderend koopgedrag en de demografische ontwikkelingen in Aalten/de Achterhoek.

Het is een alleszins redelijke verwachting dat de omvang van het kernwinkel- gebied in de loop van de tijd zal moeten worden bijgesteld/verkleind dan wel specifieker moet worden bestemd.

Dit geldt naar verwachting in het bijzonder voor het deel van het kernwinkelgebied dat gelegen is ten zuiden van de Oude Helenakerk/de Hofstraat.

Het gebruik als woning wordt voor deze panden als een acceptabele passende invulling gezien, mede gelet op de huidige verschijningsvorm.

3.2 Verkeer en infrastructuur

Dit plan brengt op zich geen grote verandering in de verkeersinfrastructuur met zich mee. Het aantal verkeersbewegingen neemt door deze bestemmings- wijziging niet toe ten opzichte van de geldende bestemming.

Op het achtererf is reeds een bestaande garage aanwezig voor het stallen van een auto. Ter plaatse wordt nog een nieuwe parkeerplaats toegevoegd.

Verder is op het oprit van de woning Kerkstraat 15/15a juist voldoende ruimte voor het stallen van twee auto's.

Op zich is dit totale aantal parkeerplaatsen voldoende voor dit plan.

Voor de woning Kerkstraat 13 is het, gelet op de ingeklemde ligging ten opzichte van de andere percelen, niet mogelijk een specifieke parkeerplaats te realiseren. De parkeerbehoefte voor deze woning moet zijn weg vinden in het centrumgebied.

3.3 Wonen

Dit plan voorziet in de planologische mogelijkheid voor de realisatie van drie woningen. De bovenwoning Kerkstraat 15a is inmiddels gerealiseerd en bewoond.

Gelet op de gemeentelijke woonvisie kunnen aan het centrumgebied nog wel enkele woningen worden toegevoegd. Het gaat om de feitelijke toevoeging van twee nieuwe woningen.

Dit aantal kon op basis van het geldende bestemmingsplan overigens ook worden gerealiseerd, zij het alleen op de eerste en/of tweede verdieping.

De woningen zijn vooreerst beschikbaar in het kader van de vrije verhuur.

3.4 Werken/bedrijven

Zelfstandige bedrijfsfuncties kunnen op deze percelen na inwerkingtreding van dit nieuwe bestemmingsplan niet meer worden gerealiseerd.

De uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf is overigens wel mogelijk.

De in Aalten gangbare regeling wordt ook in dit bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's.

Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Watertoetstabel

Thema     Toetsvraag     Relevant    
HOOFDTHEMA'S    
Veiligheid
   
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?    
Nee

Nee    
Riolering en Afvalwaterketen     1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
(afvoer via bestaande drukriolering)
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?    
Nee

Nee
Nee    
Wateroverlast (oppervlaktewater)
   
1. Is er sprake van toename van het verhard/bebouwd oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?    
Nee

Nee

Nee    
Grondwater-
overlast    
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel? (plaatselijk agv de stuwwal)
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?    
Nee

Nee

Nee

Nee    
Oppervlakte-
waterkwaliteit
   
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?    
Nee

Nee
Nee    
Grondwater-
kwaliteit    
Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?     Nee
   
Volksgezondheid
   
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?    
Nee

Nee

   
Verdroging     1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?     Nee    
Natte natuur     1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?    
Nee
Nee    
Inrichting en beheer     1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?    
Nee

Nee    
AANDACHTSTHEMA'S    
Recreatie     1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?     Nee
   
Cultuurhistorie     1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?     Nee    

De gemeente Aalten houdt rekening met de wateropgaven en volgt daarbij zoveel mogelijk het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel. Bij de waterafvoer wordt gekeken naar de "afkoppelbeslisboom" uit de nota "Omgaan met regenwater in (nieuw) stedelijk gebied" van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze nota geeft ook een handreiking voor het ontwerp van infiltratie- en retentievoorzieningen.

Conclusie

Het afvalwater neemt -ten opzichte van de huidige situatie niet toe door de ontwikkelingen in dit plan. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel van de gemeente Aalten. Het rioolsysteem is van voldoende omvang om hierin te voorzien.

4.2 Flora en fauna

In het plangebied is op dit moment geen indicatie voor de aanwezigheid van beschermde soorten. Het verrichten van een onderzoek naar de flora en fauna wordt niet nodig geacht. Het gaat immers met name om functiewijziging van bestaande bebouwing.

Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

Conclusie

Gelet op de aard van het plan zullen als gevolg van de uitvoering van het plan geen beschermde inheemse diersoorten opzettelijk worden verontrust of dat nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren in onaanvaardbare mate worden aangetast. Onder voormelde omstandigheden staat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.3 Monumenten en archeologie

4.3.1 Monumenten

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Kern Aalten 2011, herziening Kerkstraat 13, 15 en 15a bevindt zich monumentale bebouwing. Het pand Kerkstraat 15/15a komt namelijk voor op de gemeentelijke monumentenlijst. Voor wijzigingen aan het pand is dus een omgevingsvergunning noodzakelijk. De redengevende omschrijving is als bijlage in dit plan opgenomen.

Het pand Kerkstraat 13 is niet op een monumentenlijst geplaatst.

De initiatiefnemer is van plan het karakteristiek/het bebouwingsbeeld van het complex te handhaven.

4.3.2 Archeologie

4.3.2 Archeologie

In 1992 is op Malta het Europees verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valletta genoemd. Doel: bij ruimtelijke planning meer en beter rekening houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Het verdrag van Malta is vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. De wet treedt is op 1 september 2007 in werking getreden.

Aangezien in dit plan slechts de functie van het bouwwerk wijzigt, en er geen uitbreiding van bouwwerken zal plaatsvinden, is er vanuit het belang van archeologie geen bezwaar tegen deze ontwikkeling.

Conclusie

In het plan worden de voor dit gebied reeds geldende regels onverkort opgenomen ten aanzien van het aspect "archeologie" en wel overeenkomstig het deelgebied "Dorpsgebied 1850".

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

In de omgeving van het perceel zijn diverse detailhandelsbedrijven, horecabedrijven, een bankgebouw en een gemeentehuis aanwezig. In de onderstaande tabel zijn de adviesafstanden uit de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' opgenomen. De werkelijke afstanden zijn, met uitzondering van de afstand tot detailhandelbedrijven, ruim groter en de aard van deze bedrijven geeft geen aanleiding om een grotere afstand aan te houden. Op 8 meter van de locatie is een detailhandel (drogisterij) aanwezig. De adviesafstanden voor geluid (10 meter, detailhandel) en gevaar (10 meter, drogisterij) zijn te hoog voor wat betreft de feitelijke aard van de bedrijvigheid. Er zal geen onverantwoord woon- en leefklimaat ontstaan.

OMSCHRIJVING   AFSTANDEN IN METERS        INDICES   
    GEUR   STOF   GELUID           GEVAAR       GROOTSTE AFSTAND   CATEGORIE   VERKEER       VISUEEL   BODEM   LUCHT  
Openbaar bestuur (kantoren e.d.)   0   0   10           0       10   1   2   P   1       75  
Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen   0   0   10   C       0       10   1   1   P   1          
Detailhandel voor zover n.e.g.   0   0   10           0       10   1   1   P   1          
Drogisterijen   0   0   0           10       10   1   1   P   1          
Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt   0   0   10           10   V   10   1   1   P   1          
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   10   0   10   C       10       10   1   2   P   1          
Café's, bars   0   0   10   C       10       10   1   2   P   1          
Discotheken, muziekcafé's   0   0   30   C       10       30   2   2   P   1          

Conclusie

De in de nabijheid van het perceel gelegen bedrijven/instellingen vormen geen belemmering voor dit project.

4.4.2 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de te realiseren functie. Het plan betreft het omzetten van de centrumfunctie naar 'wonen'.

De locatie ligt in het kernwinkelgebied van Aalten dat op grond van de bodemkwaliteitskaart onverdacht is en daarmee in principe geschikt is voor de functie wonen.

Voor een deel van het perceel is in 2000 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Kerkstraat 15 te Aalten, Nr: R001/3818950/JWW/DO1/D, datum: 20 januari 2000, Tauw). Uit dit onderzoek is gebleken dat er in het grondwater geen tot boven de streefwaarde verhoogde gehalten aanwezig zijn. In de grond is in de bovenlaag een matige verontreiniging met lood aangetroffen. Aangezien het plan niet voorziet in vergroting van het bouwoppervlak is een nader onderzoek niet noodzakelijk

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het terrein voor de geplande doeleinden te gebruiken.

4.4.3 Geluid

Wegverkeerslawaai

Voor de Kerkstraat geldt een maximale snelheid 30 km/h. Hetzelfde geldt voor andere wegen in de omgeving. De weg is bestraat met klinkers in verschllende vlakken met verschillende klinkers. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben deze wegen geen geluidzone.

Om deze reden geldt er geen voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel. De Kerkstraat is een smalle straat in kern en verkeersintensiteiten zijn ter plaatse relatief beperkt.

Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning zal worden nagegaan in hoeverre op basis van het Bouwbesluit aanvullende geluidwerende voorzieningen in de gevel noodzakelijk zijn teneinde het voorgeschreven binnenniveau van 33 dBA te realiseren.

Conclusie

Aan de in de Wet geluidhinder gestelde eisen kan worden voldaan. De ontwikkelende partij zal bij de ontwikkeling van het bouwplan zo nodig geluidwerende voorzieningen in de gevel dienen te realiseren op basis van het Bouwbesluit.

4.4.4 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. Het aspect externe veiligheid richt zich dus met name op het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende soorten bronnen. Dit zijn de stationaire (chemiebedrijf, lpg-tankstation) en de mobiele (tankwagen, gasleiding) bronnen. Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet

een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt.

Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het

toelaten van gevoelige functies.

De afstand van de locatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen is groot. 900 meter tot een LPG-tankstation, 1100 meter tot een ondergrondse aardgasdrukleiding en 700 meter tot een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Conclusie

De locatie ligt op grote afstand van activiteiten met/of transport van gevaarlijke stoffen. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van dit plan.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtveronreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)

Het 'Besluit niet in betekenende mate' (NIBM), legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO²) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel OM10 als NO².

De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is, is voor het grootste gedeelte geregeld in de 'regeling niet betekende mate (luchtkwaliteitseisen). Deze ministeriële regeling, verder aan de te duiden als regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een -getalsmatige- invulling aan de NIBM-grens.'Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de -getalsmatige- begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarde nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen.

Resultaten onderzoek

Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. De feitelijke toevoeging van 2 woningen in het plangebied is beduidend minder dan het hierboven vermelde criterium. Dit maakt het aannemelijk dat deze geprojecteerde woningen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

De conclusie kan in dit geval niet anders zijn dan dat de realisatie van de in dit bestemmingsplan opgenomen woningen niet leidt tot een ontoelaatbare luchtverontreiniging.

4.4.6 Geur

De locatie ligt in de bebouwde kom van Aalten en op grote afstand (méér dan 700 meter) van de buitenranden van de bebouwde kom. De geurbelasting door veehouderijen is aan de randen van de bebouwde kom maximaal rond de 3 OU/m3 (bron geurvisie gemeente Aalten).

De huidige geurbelasting door veehouderijen is zeer laag. Op deze locatie zal zeker geen sprake zal zijn van een onacceptabel geurniveau. Omdat er andere bestaande woningen veel dichter bij veehouderijen liggen zal het realiseren van woningen geen belemmering zijn voor eventuele. uitbreiding van veehouderijen. Geur is geen belemmering voor realisatie

Conclusie

Deze locatie is niet gelegen binnen een geurcontour van enig bedrijf, zodat dit aspect geen consequenties heeft voor de realisatie van het plan.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een realisatieovereenkomst gesloten.

De uitvoerbaarheid staat vast.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Plansystematiek

De regels bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn (bouw)regels opgenomen. Het betreft de bestemmingen 'Wonen" en "Waarde Archeologie Dorpskern 1850". Voor wat betreft het "Wonen" is nog een onderscheid gemaakt tussen "Wonen"(voor de woning Kerkstraat 13) en "Wonen - gestapeld (voor de woningen Kerkstraat 15 en 15a).

Het aantal woningen is per bestemmingsvlak begrensd op respectievelijk 1 (perceel Kerkstraat 13) en 2 (Kerkstraat 15 en 15a).

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Juridische aspecten

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen (hoofd)gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde. Met dit onderscheid in bouwwerken is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de begrippen welke worden gehanteerd in het Besluit omgevingsrecht, onder meer met betrekking tot het vergunningvrij bouwen.


Voor de situering en maatvoering van de bovenstaande bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:


Situering en maatvoering gebouwen


Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor bouwwerken is met betrekking tot de situering op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt door het gebruik van de aanduiding “bouwvlak”.


Het bouwvlak is bestemd voor hoofdgebouwen en de maatvoering van deze hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven door middel van de aanduiding “maximale bouwhoogte” of “maximale goot- en bouwhoogte”. Het bouwvlak voor de hoofdbebouwing is onverkort overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.


Bijbehorende bouwwerken zijn zowel toegestaan binnen het bouwvlak als op het achtererf.


Het begrip “bijbehorende bouwwerken” is afkomstig uit bijlage 2 bij het Besluit omgevingsrecht (BOR), waarin het omgevingsvergunningvrij bouwen en de “kruimelgevallenafwijkingen” zijn opgenomen. De definitie van “bijbehorend bouwwerk” is als volgt: “uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak”.


Met deze term is in het Besluit omgevingsrecht een verzamelbegrip geïntroduceerd waar uitbreidingen van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden.


In het BOR is gekozen voor dit verzamelbegrip omdat onder de oude regeling in het Bblb (Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken) bleek dat het onderscheid tussen bijgebouwen enerzijds en aan- en uitbouwen anderzijds moeilijk hanteerbaar en slecht handhaafbaar is. Aangebouwde bijgebouwen konden naderhand vrij ongemerkt worden gewijzigd in een aan- of uitbouw en zodoende bij het hoofdgebouw betrokken worden. Deze uitvoerings- en handhavingsproblematiek heeft ertoe geleid dat deze bij een hoofdgebouw behorende bouwwerken onder één noemer zijn gebracht. In dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij deze systematiek.


De maximale goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels, in het sublid “bijbehorende bouwwerken”, evenals een maximum bebouwingspercentage.


Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan. De maatvoering is echter wel afgestemd op de ligging op het bouwperceel. Zo geldt voor erf - en terreinafscheidingen dat deze in hoogte beperkt zijn voorzover gelegen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.

5.3 Vooraankondiging, inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.3.1 Vooraankondiging

Het verzoek tot herziening van het bestemmingsplan is op woensdag
11 december 2013 gepubliceerd in de gemeenterubriek Aalten Actueel, dat in het blad Achterhoek Nieuws huis-aan-huis wordt verspreid.

Eveneens is hiervan melding gemaakt op de gemeentelijke website.

Er is gelegenheid geboden op het verzoek te reageren tot en met vrijdag 3 januari 2014.

Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

5.3.2 Inspraak

Omdat de ruimtelijke impact van dit plan beperkt is, wordt geen gelegenheid tot inspraak geboden.

5.3.3 Vooroverleg

Er zijn -voor zover redelijkerwijs kan worden beoordeeld- geen belangen van andere overheden aan de orde. Het plan wordt in het kader van het vooroverleg niet voorgelegd aan andere overheidsinstanties

Het waterschap Rijn en IJssel heeft bij brief van 5 mei 2014 gereageerd naar aanleiding van het ontwerp van het plan. In de reactie wordt aangegeven dat het ontwerp van het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van op- of aanmerkingen en dat de waterparagraaf goed in het plan is verwerkt.

5.3.4 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van vrijdag 4 april 2014 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen (dus tot en met donderdag 15 mei 2014. Gedurende die termijn was het mogelijk zienswijzen bij de gemeenteraad in te dienen.

Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.