Plan: | Buitengebied Aalten, 't Villeken 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0197.BP00012-OH01 |
Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang als er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging moet milieutechnisch opgeruimd kunnen worden en dit moet financieel haalbaar zijn. Het is aannemelijk dat de te betrekken gronden niet vervuild zijn en dat de beoogde functie uitgevoerd kan worden. Voor de uitvoerbaarheidstoets in het kader van de Wet ruimtelijke ordening volstaat dat voor dit bestemmingsplan. In het kader van de bouwverordening wordt bij de bouwvergunningverlening nogmaals gekeken naar dit aspect.
Lucht
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Sinds 1 januari 2009 is tevens het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. In het kader van deze wet- en regelgeving dient gekeken te worden of een bepaalde functie niet te veel luchtvervuiling veroorzaakt. Deze nieuwe wet- en regelgeving maakt onderscheid tussen projecten die "in betekenende mate" en "niet in betekenende mate" (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van de nieuwe Wet en regelgeving is voor projecten die 'niet in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechteren (tot 500 woningen of 33.333 m2 b.v.o. kantoorruimte per ontsluiting) geen luchtkwaliteitonderzoek meer noodzakelijk. Het aantal vervoersbewegingen van en naar dit bedrijf neemt door deze extra stal niet toe. Dit komt doordat er een grotere melktank komt op het bedrijf. Dit plan is een NIBM-plan waarmee geen verder onderzoek nodig is.
Verder is fijn stof belangrijk. Activiteiten waarbij op het bedrijf fijn stof vrijkomt, zijn het bezorgen van veevoer, het voeren van de dieren in de stal en het reinigen van de stallen. Uit een emissietoets fijn stof blijkt dat de emissie de normen van het Besluit luchtkwaliteit niet overschrijdt. De conclusies zijn als volgt:
Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt.
De geprojecteerde stallen zijn geen geluidgevoelige objecten waardoor de Wet geluidhinder voor dit bestemmingsplan niet relevant is.
Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:
Voor dit plan is in het kader van de milieuzonering het aspect geur van doorslaggevend belang. Dat wordt hierna uitvoerig toegelicht. Voor het overige is in het kader van milieuzonering geen aspect noemenswaardig voor dit bestemmingsplan.
Geur en ammoniak
Geur
Op 1 januari 2007 is de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv) van kracht geworden. De wet bevat standaardnormen voor de geurbelasting van veehouderijen op gevoelige objecten en standaardafstanden tussen veehouderijen en gevoelige objecten en veehouderijen onderling. Dit is de zogenaamde individuele geurbelasting. Met deze wet is een einde gekomen aan de bekende systematiek van de beoordeling van geur met behulp van stankcirkels. Hoewel de nieuwe geurregelgeving regels stelt voor de beoordeling van geurhinder vanwege de veehouderij, heeft zij, net zoals de oude systematiek, indirect consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren. Die uitstraling van de geurregelgeving naar de Ruimtelijke Ordening wordt ook wel aangeduid met de term 'omgekeerde werking'.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Een geurgevoelig object wordt omschreven als:
De omliggende woningen zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente. Voor de gemeente Aalten is op 27 mei 2005 het reconstructieplan Achterhoek en Liemers bekend gemaakt. De geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom mag niet meer bedragen dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht. Deze geurbelasting wordt de zogenaamde voorgrondbelasting genoemd. Dit is de individuele belasting van een bedrijf op een geurgevoelig object. De voorgrondbelasting wordt berekend met het verspreidingsprogramma V-stacks vergunning. Dit model berekent de geurbelasting van het bedrijf op zijn omgeving (woningen) door o.a. rekening te houden met de meteo-gegevens. De geurbelasting wordt berekend in Odour Units per kuub lucht. De berekende belasting is een 98-percentielwaarde, dat wil zeggen dat in 2% van de tijd deze waarde wordt overschreden. Voor het berekenen van de verspreiding van geur veroorzaakt door meerdere veehouderijen in een gebied wordt het verspreidingsmodel V-Stacks Gebied gebruikt. Dit model berekent enerzijds de ontwikkelruimte (in geuremissie) voor de veehouderijen op basis van de ingevoerde normen en anderzijds de cumulatieve geurbelasting op de geurgevoelige objecten. De zogenaamde achtergrondbelasting. De geurwet geeft geen normen voor een maximale (cumulatieve) achtergrondbelasting en legt de verantwoording daarvoor bij de gemeenteraad. De gemeente kan in een geurvisie vastleggen wat nog acceptabel is. Deze geurvisie is door de Raad van de gemeente Aalten op 7 juli 2009 vastgesteld en is op 18 juli 2009 in werking getreden. De Raad heeft als streefwaarde voor de maximale achtergrondbelasting voor het buitengebied vastgesteld: 20,0 odour units per kubieke meter lucht. Tot deze streefwaarde wordt een acceptabel leefklimaat gewaarborgd.
In de handreiking behorende bij de Wgv is aangegeven dat, indien de bijdrage van de veehouderij meer dan de helft van de achtergrondbelasting bedraagt, de voorgrondbelasting bepalend is voor de geurhinder. De voorgrondbelasting wordt in zo'n geval getoetst aan de hiervoor genoemde norm.
Voor melkkoeien, jongvee en fokstieren zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Artikel 3, eerste lid is daarom in dit geval niet van toepassing. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, bedraagt ten minste 50 meter. De dichtst bijgelegen geurgevoelige objecten zijn de woningen gelegen aan 't Villeken 18, 18a, 't Villeken 5a en Gantvoortweg 1 aan. De afstand is gemeten van de meest bepalende grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel en de burgerwoningen. Voor de grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel is gebruik gemaakt van de door de aanvrager ingediende situatietekening met nr. S-01. De afstanden tot 't Villeken 18, 18a, 't Villeken 5a en Gantvoortweg 1 bedragen resp. 87,41, 141,92 en 152.49 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de vaste afstand van 50 meter voldaan. Er blijft voor de omliggende woningen, na uitbreiding van het bedrijf van de heer Van Eerden, ten aanzien van het aspect geur, een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd.
Ammoniak
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (kortweg Wav genaamd) inwerking getreden. De Wav is bij besluit van 24 april 2007 (Staatsblad 2007, nr. 156) gewijzigd. Deze wijziging is op 1 mei 2007 in werking getreden. Voor het beoordelen van de milieugevolgen die worden veroorzaakt door de uitstoot van ammoniak uit dierenverblijven binnen een veehouderij, is de Wav het exclusieve toetsingskader. Door de Wav worden de zeer kwetsbare gebieden beschermd. Zeer kwetsbare gebieden zijn alle voor verzuring gevoelige gebieden binnen een beschermd gebied als bedoeld in artikel 10 of 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel binnen een gebied dat op grond van artikel 4 van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van communautair belang is verklaard. Daarnaast kunnen andere voor verzuring gevoelige gebieden (of delen daarvan) in een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) worden aangewezen als zeer kwetsbaar gebied. De zeer kwetsbare gebieden moeten door Provinciale Staten worden aangewezen.
Provinciale Staten van Gelderland hebben op basis van de gewijzigde Wav nog geen zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Conform artikel II van Wet tot wijziging van de Wav van 17 februari (Staatsblad 2007, 103) zijn, totdat binnen een provincie het aanwijzingsbesluit is bekendgemaakt, als zeer kwetsbaar gebied aangemerkt de gebieden, die onmiddellijk voorafgaand aan het inwerkingtreden van de wetswijziging werden aangemerkt als kwetsbaar gebied.
Als kwetsbare gebieden worden gebieden aangemerkt die op 31 december 2001 waren aangemerkt als voor verzuring gevoelig gebied en deel uit maken van de EHS. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op basis van de Wav bij besluit van 1 juli 2003 vastgesteld welke gebieden in hun provincie deel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur. Op 9 mei 2006 hebben Gedeputeerde Staten dit besluit herzien.
De inrichting ligt niet in een zone van 250 meter rond een (zeer) kwetsbaar gebied. De afstand, gemeten van de meest bepalende grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel, tot het dichtst bijgelegen kwetsbare gebied, zijnde 't Goor bedraagt ca 1400 meter. Er zijn geen ontoelaatbare milieugevolgen te verwachten door de toename van de uitstoot van ammoniak.
Ammoniak en de Vogel- en Habitatrichtlijn
De Vogelrichtlijn beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten. In 1998 en 2000 zijn de Vogelrichtlijngebieden aangewezen als speciale beschermingszones. Zes van deze gebieden zijn bij besluit van 18 februari 2003 uitgebreid. Vanaf 1 oktober 2005 vallen Vogelrichtlijngebieden onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Op grond van deze wet zijn gedeputeerde staten van Gelderland het bevoegd gezag om te beoordelen of de activiteiten in de inrichting schadelijk kunnen zijn voor een vogelrichtlijngebied.
De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Nederland heeft op 19 mei 2003 de Europese Commissie een lijst van 141 Habitatrichtlijngebieden aangeboden. Op 8 december 2004 heeft de Commissie bekendgemaakt dat zij deze lijst heeft vastgesteld. Vanaf 1 oktober 2005 vallen Habitatrichtlijngebieden ook onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet.
Het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet geldt alleen voor aangewezen gebieden. Het ministerie van LNV bereidt nu de besluiten voor om de Habitatrichtlijngebieden als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het dichtst bijgelegen habitatgebied of te wel Naura-2000 gebied is het Korenburgerveen. Dit gebied is op 20 mei 2003 in zijn geheel aangemeld als speciale beschermingszone. Er moet worden beoordeeld inhoeverre de gewenste schaalvergroting leidt tot significante effecten van de ammoniakdepositie op dit gebied. Als er sprake is van significante effecten kan niet worden meegewerkt aan deze schaalvergroting.
Provincie Gelderland heeft op 27 juli 2009 een interim toetsingskader ammoniak en Natura 2000 Gelderland opgesteld. Op basis van dit toetsingskader kan medewerking worden verleend aan plannen als de totale depositie van de aangevraagde situatie niet stijgt of lager is dan 0,5% van de kritische depositiewaarde van het betreffende habitatgebied. In het Korenburgerveen zijn verschillende habitatgebieden aanwezig. De kritische depositiewaarde van het meest bepalende type is 400 mol. 0,5 % van de kritische depositie is dus 2 mol. De depositie wordt berekend met het model AAgro-Stacks.
Voor de berekening zijn de coördinaten van de meest bepalende grens van het bouwperceel genomen en de meest bepalende grens van het Korenburgerveen. Uit de berekening blijkt dat de ammoniakdepositie op het Korenburgerveen veroorzaakt door de gewenste veestapel 0,95 mol bedraagt. Dit is ruim onder de 0,5 %. Er zijn geen significante effecten van de ammoniakdepositie te verwachten. De aanvrager moet voor het uitbreidingsplan een verzoek om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet bij de provincie Gelderland indienen.
In artikel 3, tweede lid, van de Wav is aangegeven dat deze wet niet geldt voor de gevolgen voor het milieu die worden veroorzaakt door directe opname uit de lucht van ammoniak door planten en bomen, in de jurisprudentie aangeduid als “directe ammoniakschade”. Deze gevolgen vinden in de praktijk vooral plaats bij coniferen en fruitbomen en worden aan de hand van het rapport ' Stallucht en Planten' van het IMAG in Wageningen uit 1981 beoordeeld. Het gaat om de gevolgen voor planten en bomen op percelen die buiten de inrichting zijn gelegen. Volgens dit rapport zijn niet alle soorten even gevoelig voor ammoniak. Als gevoelig kunnen worden aangemerkt: kasgewassen, fruitteelt, coniferen en voedselarme vegetaties. Ter voorkoming van directe ammoniakschade dient minimaal 50 meter afstand in acht genomen te worden tussen de stallen en meer gevoelige planten en bomen. Bij minder gevoelige planten en bomen is een afstand van 25 meter toereikend. De afstand is gemeten van de meest bepalende grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel tot gevoelige gewasgroepen. Binnen een afstand van 50 respectievelijk 25 meter van de grenzen van het nieuwe bouwperceel zijn geen gevoelige gewasgroepen aanwezig, wat betekent dat er geen sprake zal zijn van (onaanvaardbare) directe ammoniakschade.
Op het gebied van geur en ammoniak is de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich géén activiteiten met opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen waardoor externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Dit geldt noch voor het plaatsgebonden risico noch voor het groepsrisico.
Afbeelding risicokaart.nl