direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Hessenweg - Berkummerbroekweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP23002-0004

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

TenneT versterkt in heel Nederland het elektriciteitsnetwerk. Dit is nodig omdat het elektriciteitsgebruik in ons land stijgt en omdat we steeds meer duurzame energie opwekken. Steeds meer mensen hebben een elektrische auto, gaan elektrisch koken of verwarmen hun huis elektrisch. Daarnaast stijgt het aanbod van energie uit duurzame bronnen zoals windmolens en zonneparken. Onder de naam 'Drents Overijsselse Netversterking' (hierna: DON) versterkt TenneT, samen met de regionale netbeheerders Enexis Netbeheer en Rendo, het elektriciteitsnetwerk in Zuidwest-Drenthe en Noordwest-Overijssel. Voorliggend plan maakt deel uit van de DON. Het betreft de uitbreiding van het bestaande 110-220-380 kV hoogspanningsstation Hessenpoort aan de Berkummerbroekweg 24-26 in Zwolle, inclusief benodigde inlussingen op het hoogspanningsnetwerk. De inlussingen en de uitbreiding van het hoogspanningsstation overschrijden de gemeentegrens en lopen deels over grondgebied van de gemeente Dalfsen. Daarom zijn voor deze ontwikkeling twee bestemmingsplannen opgesteld.

Op grond van artikel 20a van de Elektriciteitswet valt de uitbreiding van het 380 kV hoogspanningsstation onder de rijkscoördinatieregeling, als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat voor een dergelijk project de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het bevoegd gezag is. Voor dit project is echter besloten om de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten. Het bevoegd gezag is daarmee overgedragen van het Rijk naar de gemeente voor de uitbreiding van het 380 kV hoogspanningsstation 'Zwolle', gelegen in de gemeente Zwolle en de reconstructie van de bijbehorende hoogspanningsverbinding die zich bevindt in de gemeenten Zwolle en Dalfsen, alsmede de uitbreiding van het 220 kV hoogspanningsstation Zwolle-Hessenweg.

1.2 Plangebied

Hoogspanningsstation Hessenpoort ligt ten oosten van het Zwolse industriegebied Hessenpoort aan de Berkummerbroekweg. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrenst door de provinciale weg N340. Aan de westkant wordt de grens van het plangebied gevormd door de spoorlijn Zwolle-Meppel. Ten noorden van de Berkummerbroekweg wordt het station uitgebreid met een 110kV station. Deze uitbreiding loopt door tot de kruising van het westelijk gelegen spoor en de oostelijk gelegen primaire watergang, die tevens de gemeentegrens met Dalfsen vormt. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de gemeentegrens met Dalfsen. Aan de oostkant van het bestaande station loopt een landbouwweg, die vanaf de Berkummerbroekweg onder de provinciale weg N340 doorloopt.

Het plangebied wordt deels gevormd door het bestaande station. Het bestaande station maakt echter geen deel uit van het plangebied van voorliggend plan. De rood omlijnde gebieden in onderstaande figuur geven globaal weer waar de bestaande en nieuwe activiteiten/ontwikkelingen plaatsvinden en hoe de bestaande situatie zich verhoudt tot de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0001.png" Figuu r 1.1: plangebied ontwikkelingen station Hessenpoort

In het kader van de DON wordt het huidige hoogspanningsstation Hessenpoort, dat bestaat uit een 380kV station en een 110/220kV station uitgebreid met een nieuw 110kV station ten noorden van de Berkummerbroekweg. Tevens komt er een nieuw 110kV station ten zuidwesten van het bestaande 110/220kV station. Deze is ter vervanging van het huidige 110 kV station (nr. 7). Daarnaast wordt het 380kV station naar het zuiden en oosten toe uitgebreid tot aan de provinciale weg de N340. Hiervoor wordt de verbinding vanuit het oosten omgezwaaid van het huidige station naar het nieuwe 380kV deel. Daarnaast maakt de te realiseren grondwal aan de oostzijde van het 380kV station.

Omdat de inlussing binnen de gemeente Dalfsen valt, wordt hier een apart bestemmingsplan voor opgesteld. Omdat de beoogde locatie van het nieuwe (noordelijke) 110kV station zich onder bestaande 220kV hoogspanningslijnen bevindt, worden deze hoogspanningslijnen aangepast. Dit gebeurt deels op het grondgebied van de gemeente Dalfsen. In figuur 1.2 is het vlekkenplan met daarin het bebouwingsgebied in de nieuwe situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0002.png"

Figuur 1.2: Vlekkenplan met in paars weergegeven het bebouwingsgebied en roodomlijnd de bestaande bebouwing van station Hessenpoort


TenneT is tevens voornemens om langs de provinciale weg N340 een veiligheidsscherm te realiseren. Het veiligheidsscherm maakt echter geen deel uit van dit bestemmingsplan, omdat dit vanuit de gemeentes Zwolle en Dalfsen en de provincie nog een nader uit te werken ontwerpopgave betreft.

Voorliggend bestemmingsplan is van toepassing op de ontwikkelingen in de gemeente Zwolle. Voor de volledigheid worden ook de ontwikkelingen in de gemeente Dalfsen hieronder puntsgewijs samengevat.

(zie ook figuur 1.3).

Ontwikkeling binnen de gemeente Zwolle

  • Uitbreiding 380 kV station;
  • Bouw twee nieuwe 110 kV stations;
  • Aanpassing 220 kV lijnen;
  • Aanleg ondergrondse kabelverbindingen tussen de stations op deze locatie;
  • Bouw nieuw 20 kV station (Enexis);
  • Aanpassing 380 kV lijn;
  • Realisatie grondwal;
  • Aanpassing geluidscontour (geluidzone - industrie);
  • Realisatie landschappelijke inpassing.

Ontwikkeling binnen de gemeente Dalfsen

  • Aanpassing 380 kV lijn;
  • Aanpassing 220 kV lijnen;
  • Uitbreiding 380 kV station naar het oosten;
  • Realisatie grondwal;
  • Aanpassing geluidscontour (geluidzone - industrie);
  • Realisatie landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0004.png"

Figuur 1.3: Overzicht ontwikkelingen station Hessenpoort en omgeving. Op deze tekening is het nieuwe 110 kV station niet opgenomen.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:

Bestemmingsplan   Status   Bestemming en aanduidingen plangebied  
Buitengebied - Haerst, Tolhuislanden

(incl. eerste herziening)  
Onherroepelijk, vastgesteld, 17 december 2012

(eerste herziening vastgesteld d.d. 2 maart 2015)  
• Enkelbestemming Agrarisch; • Enkelbestemming Bos
• Enkelbestemming Water
• Dubbelbestemming Leiding – Hoogspanningsverbinding;
• Gebiedsaanduiding Geluidzone – Industrie 1;
• Gebiedsaanduiding Geluidzone – Industrie 2.  
Buitengebied, Berkummerbroekweg 24, 26   Onherroepelijk, vastgesteld op 4 oktober 2021   • Enkelbestemming Bedrijf - Nutsbedrijf
• Enkelbestemming Bos
• Enkelbestemming Groen
• Dubbelbestemming Hoogspanningsverbinding
• Gebiedsaanduiding Geluidzone – Industrie 1;
• Gebiedsaanduiding Geluidzone – Industrie 2.
• Bouwvlak
• Maatvoering - Maximum bebouwingspercentage 3%
• Maatvoering - Maximum bouwhoogte 13 meter  
Zwolle, parapluplan parkeren   Onherroepelijk, vastgesteld op 3 juli 2017   n.v.t.  
Provinciaal Inpassingsplan N340 / N48   Onherroepelijk, vastgesteld op 12-07-2012   n.v.t.  
Provinciaal Inpassingsplan N340 / N48   Onherroepelijk, vastgesteld op 11-04-2018   * Verkeer
* Waarde - Archeologie
* Gebiedsaanduiding Geluidzone - industrie  

  • Het nieuwe 110kV station ten noorden van de Berkummerbroekweg, een deel van het nieuwe 110kV station in het zuidwesten van het plangebied en een deel van de uitbreiding van het 380kV station worden op de bestemming 'Agrarisch' gerealiseerd. Binnen deze bestemming zijn openbare nutsvoorzieningen toegestaan. In de praktijk worden hiermee kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen bedoeld, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen. Een station van deze omvang, valt hier niet onder. Daarnaast mogen bouwwerken enkel binnen bouwvlakken en ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd.

  • De uitbreiding van het 380kV station en de realisatie van het resterende deel van het in het zuidwesten beoogde 110kV station vindt verder plaats op de bestemming 'Bos'. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschap. Ook hier zijn openbare nutsvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet hoger worden gebouwd dan 4 meter. De bouw van het station past dus niet binnen deze bestemming.

  • Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'Geluidzone - Industrie 1' en 'Geluidzone - Industrie 2' binnen het plangebied. Deze gebiedsaanduidingen geven aan dat de aangewezen gronden mede bestemd zijn voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Het gehele hoogspanningsstation zelf valt op grond van de Wet geluidhinder onder de zogenaamde 'grote lawaaimakers'. Dit betekent dat het station geluidzoneringsplichtig is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid

2.1.1 Rijksbeleid
2.1.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. Dit is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zeespiegelstijging, hoge rivierafvoeren, wateroverlast en lange periodes van droogte zijn hier voorbeelden van. In 2050 zal Nederland klimaatbestendig en waterrobuust zijn. In 2050 moet Nederland ook een duurzame energievoorziening hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Voorwaarde is dat bewoners goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik en kunnen meeprofiteren in de opbrengsten.

Voor de ontwikkeling van duurzame energie zijn regionale energiestrategieën (RES) essentieel. Medeoverheden geven, in samenwerking met de energiesector, gebruikers en andere belanghebbenden, in de RES invulling aan de inpassing van duurzame energie op het land.

Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. De Nederlandse economie dient toekomstbestendig te worden, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. Het gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen wordt gestimuleerd. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, opleidingen en andere voorzieningen.

Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. De leefbaarheid van stedelijk gebied staat voorop. Hiervoor dienen deze gebieden in te zetten op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Ook dient de bouw van nieuwe woningen te zijn gericht om een zo breed mogelijk aantal inwoners te bereiken. Mobiliteit dient aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen waarbij onder meer de CO2 uitstoot wordt verminderd.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Er dient een balans tussen de ontwikkeling van natuur en landbouw te worden gevonden. Hiernaast dient het een prettige omgeving te zijn om te werken, wonen en te recreëren. Biodiversiteit van gebieden en de verduurzaming van landbouw zijn kernpunten.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel van uit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  • 2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Het doel is het versnellen van besluitvorming omtrent samenhangende ruimtelijke keuzes en de uitvoering van maatregelen, zodat plannen toekomstbestendig, met ruimtelijke kwaliteit, en in samenhang gerealiseerd kunnen worden.

Regio Zwolle is aangewezen als NOVI-gebied. Belangrijk vraagstuk voor de regio is hoe de opgave voor wonen en werken te combineren met de klimaatopgave en het watersysteem in deze regio. Tot 2040 moeten er 49.000 woningen en 20.000 arbeidsplaatsen in de regio Zwolle worden gerealiseerd. De grootste uitdaging voor de regio zit in het "klimaatadaptief verstedelijken". Door haar ligging in de delta van de IJssel én Vecht is de regio extra kwetsbaar voor klimaatverandering en waterveiligheid.

Er is een actualisatie van de NOVI in voorbereiding. Met de programma's Mooi Nederland en NOVEX wordt ingezet op aanscherping en versnelling van de NOVI. Het streven is de aangescherpte NOVI in 2024 vast te stellen als nationaal ruimtelijk beleid.

Afwegingsprincipes
Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo'n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt het Rijk naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied.

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces.

Toetsing aan de NOVI
De uitbreiding van het hoogspanningsstation draagt bij aan de energietransitie en het garanderen van een goede leveringszekerheid voor de toenemende vraag naar (duurzame) energie. Daarmee maakt het project economisch groeipotentieel mogelijk. Netuitbreiding is een randvoorwaarde om de groeiambities van de stad zoals nieuwe gebiedsontwikkelingen mogelijk te maken. Het project draagt dan ook bij aan de doelstellingen van de NOVI.

2.1.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. Daarna is het Barro op onderdelen nog gewijzigd. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Toetsing aan het Barro
De bestaande hoogspanningsverbindingen van 220kV en hoger in het plangebied zijn als zodanig in het Barro opgenomen. In het Barro zijn de hoogspanningsverbindingen Ens - Zwolle, Zwolle - Hengelo en Meeden - Zwolle aangewezen (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0005.png"
Figuur 2.1: hoogspanningsverbindingen Barro

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe. Een bestemmingsplan wijst alleen onder strikte voorwaarden een ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan. Dit is alleen mogelijk na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet.

Conclusie
In onderhavig plan wordt de uitbreiding van het 380kV station ingelust op het bestaande hoogspanningsnet, waarmee het tracé wordt aangepast. Omdat deze ontwikkeling is geïnitieerd door TenneT, de beheerder van het hoogspanningsnet, is een schriftelijk advies niet benodigd. De uitbreiding van het hoogspanningsstation is in overeenstemming met het Barro.

2.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Dit wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.

Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
De uitbreiding van het hoogspanningsstation betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien de bouw van een hoogspanningsstation niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd wordt (zie ABRVS 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123). De ladder hoeft dus niet te worden doorlopen.

2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Na de eerste vaststelling van de Omgevingsvisie is deze meerdere malen geactualiseerd. De laatste actualisering van november 2022. In de Omgevingsvise worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0006.png" Figuu r 2.2: uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel).

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Overijssel 2017 en Omgevingsverordening

Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een buitenstedelijke ontwikkeling. De provinciale keuzes hierin zijn vertaald naar de omgevingsverordening. In dat verband zijn de volgende onderdelen uit de verordening van belang:

Artikel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Hier zijn artikelen opgenomen die in het algemeen van toepassing zijn op elke ontwikkeling zoals principe van concentratie, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1 - Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2 - Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing aan artikelen 2.1.3 en 2.1.6 Omgevingsverordening
Conform het basisprincipe dat het toevoegen van nieuwe bebouwing de kwaliteit van het gebied aantast is gekeken of het verlies aan ruimtelijke kwaliteit gecompenseerd kan worden en deze ontwikkelruimte kan worden toegekend.

Het betreft hier een uitbreiding van een gebiedsneutrale functie. Het gaat daarbij om een bijzondere voorziening van groot maatschappelijk nut. De ontwikkeling kan daarnaast niet worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Voor de uitbreiding en het nieuwe 110kV station is het namelijk van belang dat zij in contact staan met het bestaande hoogspanningsstation. Voor meer capaciteit zijn de ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt noodzakelijk.

Volgens het KGO beleid (KwaliteitsImpuls Groene Omgeving ) vraagt dit een (basis)inpassing; een goede ruimtelijke inpassing en goede beeldkwaliteit van de uitbreiding. Hieraan is invulling gegeven met een landschappelijke inpassingsplan (zie hiervoor bijlage 1 en paragraaf 3.1 Stedenbouw). Daarin is zorgvuldig omgegaan met het spanningsveld tussen veiligheid van de locatie, versus de uitstraling van het geheel. In het bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de voorgestelde inrichtingsmaatregelen op een goede manier te borgen.

Ontwikkelingsperspectieven
Op de kaart ontwikkelingsperspectief wordt het plangebied aangeduid als Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap. Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

De geprojecteerde bebouwing sluit aan bij het bestaande hoogspanningsstation. Door de aanwezigheid van dit hoogspanningsstation is het ontwikkelingsperspectief van de omliggende agrarische gronden vermindert. De beoogde ontwikkelingen hebben daarom relatief weinig invloed op de ontwikkelingsperspectieven van de agrarische gronden. Bovendien wordt de toekomstige bebouwing ontsloten via de bestaande weginfrastructuur.

Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Op de Gebiedskenmerkenkaarten blijkt voor het perceel dat de natuurlijke laag van het plangebied aangemerkt dient te worden als 'Beekdalen en natte laagtes'. Hiervoor gelden de volgende regels:

Norm
Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Richting
Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Betekenis in bestemmingsplan
Voor dit bestemmingsplan is een landschapsplan opgesteld, waarin ook het aspect 'water' een plek krijgt. Zo kan het water langer vastgehouden worden. Het gebiedskenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' is gestoeld op de waterhuishouding. Voor de onderbouwing wordt naast het landschapsplan, tevens verwezen naar de waterparagraaf in 3.6. Het voorgenomen plan heeft geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren.

Agrarisch cultuurlandschap
Het agrarische cultuurlandschap wordt aangeduid als 'Laagveenontginningen' voor de uitbreiding van het 380kV station.

Norm
De laagveenontginningen krijgen – mede voor weidevogels – een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting.

In de laagveenontginningen is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur.

Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur respecteren en versterken bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.

Betekenis in bestemmingsplan
Om het agrarische cultuurlandschap zo min mogelijk aan te tasten, sluit het ontwerp van de uitbreiding van het station aan op het reeds bestaande station. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande verkavelingsstructuur in het gebied. In het landschapsplan (zie bijlage 1) wordt hier nader op ingegaan.

Voor het nieuwe 110 kV station geldt het 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.

Norm
De jonge heide- en broekontginningslandschappen krijgen in gebieden met weidevogels een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.

Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Betekenis in bestemmingsplan
Om het jonge heide- en broekontginningslandschap in stand te houden houdt voorliggende ontwikkeling rekening met de bestaande rechtlijnige structuren van het landschap. In het landschapsplan (zie bijlage 1) wordt hier nader op ingegaan.

Laag van beleving
De laag van de beleving is aangemerkt als Donkerte. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op-en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Richting
In de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht.

Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Inspiratie
Behoud van het rustige en onthaaste karakter van de 'donkere' gebieden.

Betekenis in bestemmingsplan
In dit plan wordt kunstlicht selectief ingezet, om het rustige en onthaaste karakter in het gebied te behouden. De meeste beheer- en controlewerkzaamheden worden bij daglicht uitgevoerd. Enkel in het geval van calamiteiten is inzet van kunstlicht vereist.

Stedelijke laag
De stedelijke laag is niet aangeduid.

Overige regels Omgevingsverordening
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In bovenstaande subparagrafen is reeds ingegaan op de relevante regels uit de Omgevingsverordening.

Daarnaast is het plangebied in de Omgevingsverordening op kaart 11 Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming volledig gelegen in een gebied aangeduid als 'intrekgebied'. Bestemmingsplannen binnen deze gebieden voorzien in een aanduiding, waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening. In afwijking hiervan kunnen ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe. Niet-risicovolle functies zijn alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies. Harmoniërende functies zijn functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning. Grote en grootschalige risicovolle functies zijn functies die gelet op de risico's voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.

Nieuwe grootschalige risicovolle functies kunnen alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap vooruit-principe. Dat is het beginsel dat erop gericht is de risico's op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren. Voorliggend plan betreft een plan van groot maatschappelijk belang. Daarnaast sluit dit plan aan op het reeds bestaande hoogspanningsstation, zodat zorgvuldig met ruimtegebruik omgegaan wordt.

Het plangebied ligt tevens volledig in 'overstroombaar gebied', aangeduid op kaart 12 Watergebiedsreserveringen. Bestemmingsplannen binnen dit gebied voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden zijn gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Het bestemmingsplan dient voorzien te worden van een 'overstromingsparagraaf' die inzicht biedt in de risico's van overstroming en de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. Paragraaf 3.6.2.1 gaat nader op dit onderwerp in.

Het plangebied ligt tevens volledig in het gebied aangewezen als 'Regionale verdringingsreeks onttrekking Twentekanalen/Overijsselse Vecht (aangegeven op kaart 16 Waterkeringen en peilbesluiten). De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoefte in een situatie van watertekort voorgaat boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten. De prioritering is opgenomen in de Omgevingsverordening, maar is niet relevant voor het bestemmingsplan.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.1.3 Gemeentelijk beleid
2.1.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Zwolle - Zwartewaterland - Kampen

De gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen hebben in 2010 een integraal landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Hierin wordt de gezamenlijke visie op de inrichting van het buitengebied van de drie gemeenten vastgelegd. Het vormt een beleidskader waarop ruimtelijke plannen kunnen worden getoetst.

Het onderhavige plangebied valt binnen de aanduiding 'veld- en hoogveenontginningen' op de landschaptypenkaart. Dit landschap wordt onder andere gekenmerkt door het bedrijventerrein Hessenpoort waar het plangebied aan grenst.

Ongewenste ontwikkelingen binnen dit landschapstype zijn:

  • Schaalverkleining
  • Differentiatie los van dambordpatroon
  • Monotoon landbouwkundig gebruik
  • Volledige bebossing
  • Onderbreking van beplantingscasco; wegen deels onbeplant
  • Verstoring natuurwaarden op gebied van weidevogels

Gewenste ontwikkelingen binnen dit landschapstype zijn:

  • Grootschaligheid handhaven, stimuleren
  • Dambordpatroon van grote kavels met verschillend landbouwkundig gebruik
  • Beplantingscasco versterken; hoofdwegen beplanten, rekening houden met natuurwaarden
  • Voldoende maat houden voor weidevogels
  • Erfbeplantingen stimuleren, mits natuuwaarden dat toestaan
  • Recreatief medegebruik
  • Input geven voor vormgeving/begrenzing Hessenpoort


Betekenis voor het plan
In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld (bijlage 1). Hierin worden landschappelijke inrichtingsmaatregelen voorgesteld, waarmee het plangebied zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving wat grotendeels bestaat uit landelijk gebied. Daarnaast wordt in dit landschapsplan een voorstel gedaan voor diverse soorten beplanting, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de natuurwaarden in de directe omgeving.

Conclusie
Gelet op het bovenstaande past het onderhavige plan binnen het landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen.

2.1.3.2 Ons Zwolle van morgen 2030 - Omgevingsvisie

Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft de gemeente de omgevingsvisie “Ons Zwolle van morgen 2030” opgesteld.

De omgevingsvisie, die op 13 september 2021 door de raad is vastgesteld, beschrijft de koers voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Zwolle vooral op de periode tot 2030. De visie helpt om de volgende stappen te zetten in de ontwikkeling van de gemeente waarin leefbaarheid, gezondheid, wonen, mobiliteit, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan.

Steeds meer Zwolle: ambities en kernopgaven

Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van Zwolle. De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk “fundament”, om op verder te bouwen. Hier staat de volgende ambititie centraal: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.

De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de volgende drie leidende ambities voor de verdere ontwikkeling:

  • Zwolle versterkt haar stedelijkheid, wordt nationaal en internationaal aantrekkelijker en bestendigt zo haar (economische) toppositie als regio;
  • Zwolle is in 2050 klimaatbestendig en energieneutraal
  • Vitale, solidaire, gezonde en duurzame stadsdelen.

Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0007.png"

Figuur 2.3: leidende ambities gemeente Zwolle.

Ruimtelijke koers

Sturen op kwalitatieve ontwikkeling

Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. De kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.
  • 4. De Omgevingsvisie wordt gebruikt als gids voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ambities mogen gewogen worden in een goed proces met de omgeving en met de gemeenteraad.
  • 5. Er wordt gebiedsgericht gewerkt. Daarbij gelden ook de opgaven, doelen, randvoorwaarden en ambities uit de thematische raamwerken en de gebiedsprofielen.

Randvoorwaarden

Ontwikkelingen vinden daarnaast plaats binnen een aantal randvoorwaarden:

  • Ruimte voor een leefbare stad

Er is ruimte nodig om het woningtekort aan te pakken. Er is ook ruimte nodig voor een gezonde buitenruimte met veel groen. Er is ruimte nodig voor ondernemers. Ruimte is ook nodig om te wandelen, te fietsen, voor de bus, de trein en de auto.

  • 1000 woningen per jaar met een focus op stedelijk wonen

Uitgangspunt is het toevoegen van stedelijke woonkwaliteit door te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad.

Met 1000 woningen per jaar tot 2030 wordt het woningtekort op alle fronten aangepakt met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Het woonprogramma bestaat voor 30% uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur. Grofweg landt 60% van de nieuwe woningen in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de suburbane woonmilieus wat hoofzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen. In de ontwikkeling van de woningen wordt gestreefd naar nieuwe onderscheidende, stedelijke woonvormen en combinaties van wonen en werken.

  • Mobiliteit en bereikbaarheid als belangrijke drager voor leefbaarheid

Meervoudig ruimtegebruik en denken in drie dimensies is het vertrekpunt. Dat betekent enerzijds de hoogte opzoeken (hoogbouw en verdichting) anderzijds wordt ingezet op beter passende vormen van mobiliteit en bereikbaarheid met minder ruimtebeslag. Tenslotte wordt meer aandacht besteed aan de fietser en de voetganger en minder voorrang gegeven aan de automobilist.

  • Aandacht voor de economie van stad, gemeente en regio

De economie wordt versterkt, voornamelijk voor het cluster rond gezondheidszorg, voor ict/e-commerce en de creatieve industrie. Er wordt ruimte gezien voor groei van de logistieke sector. Innovatie en nieuwe bedrijvigheid wordt gestimuleerd waarbij gekeken wordt naar de koppeling met maatschappelijke thema's.

Toets aan de gemeentelijke Omgevingsvisie

Zoals te zien in figuur 2.4 valt het projectgebied binnen het gebied dat is aangeduid als 'Mogelijke uitbreiding van het bedrijventerrein Hessenpoort'. In de Omgevingsvisie is opgenomen dat Hessenpoort zich nog verder ontwikkelt. De komende jaren wordt daar een keuze in gemaakt, gebaseerd op twee zoekrichtingen; noordelijk en oostelijk. Kritische voorwaarden voor de uitbreiding van Hessenpoort zijn een goede landschappelijke inpassing, de omgang met natuurwaarden, een klimaatadaptieve benadering, goede bereikbaarheid en het benutten van kansen in de energietransitie. Voor het gebied ten noorden van de Vecht als geheel gaat de gemeente met het gebied en omliggende gemeenten werken aan een gebiedsvisie. Het gebied heeft in de toekomst mogelijk een belangrijke rol om onze ambities te realiseren voor duurzame energie. Grootschalige opwekking van elektriciteit vanuit zon en wind is hier mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0009.png"

Figuur 2.4: uitsnede kaart Omgevingsvisie (bron: ruimtelijkeplannen.nl).


Verder maakt het plangebied gedeeltelijk onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Deze stedelijke hoofdgroenstructuur bestaat uit een samenstel van groenelementen die tezamen een betekenis hebben voor de stad als geheel. De hoofdgroenstructuur dient meerdere functies: het draagt ruimtelijk of functioneel bij aan een min of meer aaneengesloten netwerk. Het is op stedelijk niveau in belangrijke mate structuur – en identiteit bepalend, het behoort op stedelijk niveau tot de belangrijkste recreatieve gebruiksruimtes, het begeleidt recreatieve routes, het heeft een belangrijke betekenis voor de stedelijke ecologische structuur en het draagt in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid van de stad. De koers zoals gesteld in de Omgevingsvisie is dat de hoofdgroenstructuur in de toekomst behouden blijft, of aangevuld, waar nodig, vanwege het belang voor de gemeente als geheel. Er wordt een terughoudend beleid gevoerd met het toevoegen van nieuwe bebouwing binnen de hoofdgroenstructuur. Bij verandering in de hoofdgroenstructuur streeft men naar behoud en/of verbetering van de biodiversiteit.

De nieuw te bouwen hoogspanningssstations worden gedeeltelijk in de vastgestelde hoofdgroenstructuur gerealiseerd. Door middel van het landschapsplan is getracht daar waar mogelijk invulling te geven aan de hoofdgroenstructuur. Daar waar dit niet mogelijk is door de bouw van de hoogspanningsstations, wordt dit op een andere locatie binnen het gebied gecompenseerd. Met het landschapsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de betekenis (ecologische verbindingszone) van de hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0010.png"

Figuur 2.5: uitsnede kaart Omgevingsvisie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In de Omgevingsvisie wordt ook specifiek gesproken over station Hessenpoort. Voor de geproduceerde warmte en elektriciteit geldt dat deze ook van en naar de gebruiker op een veilige en betaalbare wijze wordt getransporteerd. Hiervoor zal infrastructuur moeten worden aangelegd of worden versterkt. Zowel de opwek van energie als het transport heeft impact op de fysieke leefomgeving. Voor elektriciteit geldt dat zowel de hoofdinfra als de ‘haarvaten’ van bestaande elektriciteitsnetten worden versterkt. Overdracht stations (HS/MS) van TenneT naar de regionale netbeheerder Enexis worden uitgebreid of er moeten nieuwe worden gesticht. Bij voorkeur zal -vanwege de bestaande netcongestie en de te verwachten groei van duurzame energieproductie in de omgeving van Hessenpoort (en de omliggende gebieden van buurgemeenten) – deze versterking nabij Hessenpoort moeten plaatsvinden. Onderhavige ontwikkeling omvat de uitbreiding van het hoogspanningsstation ten oosten van het bedrijventerrein Hessenpoort. De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

2.2 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren. Het berschermingsregime zoals opgenomen in landelijke en gemeentelijke wet/regelgeving is, aldus de Omgevingsvisie, voor de gemeente leidend bij ingrepen in de fysieke leefomgeving. Benut het maatschappelijk belang van erfgoed als identiteits-, kwaliteits-, en waarde vermeerderende factor en als inspiratiebron bij ingrepen in de fysieke leefomgeving.

Op grond van de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid. Uitgangspunt is dat de cultuurhistorische waarden in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt. Cultuurhistorie geldt verder als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er is geen beschermende regeling opgenomen omdat er zich geen objecten met een cultuurhistorisch hoge waarde in het plangebied bevinden.

2.3 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.

In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.

De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.

Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

Conclusie

Zie figuur 2.6. De tunnel onder de N340 wordt afgesloten voor verkeer en over de Berkummerbroekweg worden nadere afspraken gemaakt. De tunnel blijft wel toegankelijk voor klein wild. Achter de loods loopt een bestaand weggetje en die blijft wel behouden om de agrarische percelen op grondgebied van Dalfsen bereikbaar te houden. Het plan is daarmee in overeenstemming met het verkeersbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0011.png" Figuu r 2.6: relevante wegen in het plangebied.

2.4 Groenbeleid

Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2021 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren, zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Het plan ligt gedeeltelijk binnen de hoofdgroenstructuur zoals aangegeven op de Groene Kaart.Voor het kappen van deze beschermde houtopstanden wordt een omgevingsvergunning aangevraagd. De gekapte houtopstanden worden elders binnen het plangebied herplant conform het landschapsplan (bijlage 1)

2.5 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2027 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021. De derde tranche maatregelen loopt van 2022 tot 2027.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid

Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer. De omgevingsverordening Overijssel bepaalt dat er een overstromingsparagraaf moet worden opgenomen, die inzicht biedt in de risico's bij overstroming en de maatregelen die getroffen worden om een overstroming te voorkomen. Deze overstromingsparagraaf is als onderdeel van de waterparagraaf opgenomen onder 3.6. Tevens is een deel van het projectgebied in de omgevingsverordening bestempeld als intrekgebied voor grondwater. In de waterparagraaf wordt toegelicht op welke manier de beoogde ontwikkeling het risico op grondwaterverontreiniging zoveel mogelijk beperkt.

Waterschapsbeleid

Zwolle ligt in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD). Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Kadernotitie Stedelijk Water, beleid inrichting beheer en onderhoud op maat en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2021 is de Kadernotitie Stedelijk Water vastgesteld. Deze notitie beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen en keringen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de waterschapsverordening van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. In de waterschapsverordening zijn regels gesteld wat wel en niet mag bij o.a. watergangen, waterkeringen, kernzones en bijvoorbeeld lozingen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de Hemelwaterverordening van 2022. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 (GRP) ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Ook heeft Zwolle een raamwerk klimaat- en watersysteem vastgesteld als onderdeel van de Omgevingsvisie van 2021.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid. In paragraaf 3.6 wordt nader ingegaan op de gevolgen van deze ontwikkeling op het watersysteem.

2.6 Milieubeleid

Algemeen beleid

De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit, enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2023) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld.

Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.Voor het plangebied worden de verschillende relevante milieuthema's hierna kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'.

Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Agrarisch landschap'. Voor dit gebiedstype zijn in het gemeentelijk beleid grenswaarden gesteld voor geluid afkomstig van wegverkeer (48 dB), railverkeer (55 dB) en industrielawaai (50 dB(A)).

Luchtkwaliteit

Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • 1. Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • 2. Anticiperen op de toekomst: knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • 3. Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie wordt ernaar gestreefd om voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid, zodat onder meer overal wordt voldaan aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR).

Op 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders als nadere uitwerking van de doelstelling uit de beleidsvisie het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid.

Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Onderhavig bestemmingsplan is gelegen binnen het gebiedstype 'Agrarisch landschap'. Dit zijn de groene gebieden met overwegend agrarische functies. Wonen (los van agrarische bedrijven) in deze gebieden is beperkt toegestaan. Vanwege de lage personendichtheid is er binnen het gebiedstype Agrarisch landschap in principe veel risicoruimte beschikbaar. Het bestemmingsplan is ook deels gelegen binnen de Stroomzone. Het gebiedstype stroomzone omvat de hoofdinfrastructuur (weg en spoor) en de directe omgeving hiervan. Binnen dit gebiedstype staat de stroomfunctie van de aanwezige infrastructuur centraal. De functie van de directe omgeving van de infrastructuur binnen de stroomzone wordt bepaald door het aangrenzende gebiedstype.

Bedrijven en milieuzonering

Voor het toetsen en plannen van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gewerkt met de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering uit 2009. Met een goede ruimtelijke ordening kan hinder worden voorkomen. Dit kan door voldoende afstand te behouden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies. In de handreiking zijn lijsten opgenomen met richtafstanden. Als niet aan deze richtafstanden kan worden voldaan, zal maatwerk moeten worden geleverd. Dit houdt in dat een nadere beoordeling van de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot haar omgeving noodzakelijk is.

Bodem

In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond (de laag tot ca. 0,5 meter onder maaiveld) en de ondergrond (dieper dan 0,5 meter onder maaiveld). Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Onderhavig plangebied heeft na de planrealisatie de functie 'industrie'.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit.

Het plangebied ligt binnen volgens de bodemkwaliteitskaart binnen deelgebied 'buitengebied'. De ontgravingskwaliteit van de bovengrond (bovenste 50 cm onder maaiveld) en de ondergrond (van 0,5 tot 2,0 meter onder maaiveld) betreft 'Landbouw/Natuur'.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkeling van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is. indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden.

Normaliter worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de functie. De terugsaneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en gericht op het voorkomen van eventuele risico's. Bij een functiegerichte sanering wordt daarom vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond moet voorkomen.

Conclusie

Het plan is in beginsel in overeenstemming met het milieubeleid. Voor bepaalde milieuaspecten zal dit echter wel aanvullend onderbouwd moeten worden met behulp van onderzoek. Deze beoordeling is opgenomen in de milieuparagraaf in hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Berkummerbroekweg en de N340. De Berkummerbroekweg ligt in oost-west richting en liep in het verleden door richting bedrijventerrein Hessenpoort. De spoorwegkruising is afgesloten, waardoor het plangebied tegenwoordig alleen vanuit oostelijke richting vanaf de Hooislagen bereikbaar is. Aan de oostzijde ligt een privéweg, niet bedoeld voor doorgaand auto- of fietsverkeer.

Binnen het plangebied is reeds een hoogspanningsstation aanwezig. Het noorden van het plangebied (noordzijde Berkummerbroekweg) heeft momenteel nog een agrarische functie, bestaande uit weidegebied en akkerbouw. Ter plaatse van de geplande uitbreiding ten zuiden van het bestaande hoogspanningsstation heeft het plangebied momenteel deels nog een agrarische functie (weidegebied) en deels bestaat het plangebied uit bos.

Vanuit het bestaande hoogspanningsstation lopen diverse boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen. De kavels worden momenteel gescheiden door watergangen en sloten.

3.1.2 Planopzet en uitgangspunten

In de nieuwe situatie wordt ten noorden van de Berkummerbroekweg een nieuw 110 kV station gerealiseerd. Ook komt er ten zuidwesten van het bestaande 110/220 kV station, een nieuw 110kV station. Daarnaast wordt het bestaande 380 kV station uitgebreid in zuidelijke richting en verbreed in oostelijke richting. De ontwikkeling valt daarmee deels op grondgebied van de gemeente Dalfsen. Voor dit plan is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Ook wordt er een grondwal gerealiseerd, die parallel loopt aan de oostelijke grens van het uitgebreide 380 kV station. De grondwal is ca. 350 meter lang en maximaal 3,5 meter hoog. Om de (nieuwe) stations met elkaar te verbinden worden er meerdere ondergrondse verbindingskabels gelegd tussen de 110 kV en 380 kV stations.

Landschappelijke inpassing

Om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing is een landschapsplan opgesteld (Bijlage 1). Waar mogelijk blijft de bestaande groenstructuur intact. Waar dat niet mogelijk is wordt het elders binnen het plangebied gecompenseerd. Zo worden aan de noordoost- en de oostzijde houtsingels gerealiseerd. Hierdoor worden de landschappelijke karakteristieken van de omgeving versterkt en invulling gegeven aan de hoofdgroenstructuur door deze in te vullen met houtopstanden, bos en aanvullende groenvoorzieningen. Daarnaast schermt de bomenrij het station, maar ook Hessenpoort ten westen van het plangebied, af van het omringde gebied dat gekenmerkt wordt door haar openheid. TenneT is verantwoordelijk voor de borging van het onderhoud van de landschappelijke inpassingsmaatregelen. Om te voorzien in voldoende waterberging worden bestaande watergangen verbreed en voorzien van een natuurvriendelijke oever. Watergangen die gedempt moeten worden, zullen elders binnen het plangebied gecompenseerd worden.

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

3.2.1 Huidige situatie

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle aangegeven met een archeologische waarde van 10%. Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend', wat betekent dat we geen kennis hebben van archeologische waarden op deze locatie. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Bij onverwachte archeologische vondsten en sporen wordt verzocht dit te melden bij het bevoegd gezag (gemeente Zwolle) op basis van artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.

Op basis van de geomorfologische kaart en de Bodemkaart van Nederland wordt een lage verwachting vermoed.

Sweco heeft een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Het plangebied bevindt zich volgens de gemeentelijke beleidsdocumenten in zones met een lage archeologische verwachting, waar geen archeologische onderzoeksplicht geldt. De gegevens die verzameld zijn gedurende het archeologisch vooronderzoek vormen geen aanleiding om hiervan af te wijken.

3.2.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het gebied kan worden vrijgegeven van archeologisch onderzoek, met de nadrukkelijke voorwaarde (op grond van artikel 5.10 uit de Erfgoedwet) dat archeologische toevalsvondsten worden gemeld bij Team Erfgoed van de Gemeente Zwolle. De geplande werkzaamheden in de zones van lage archeologische verwachting kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

3.3 Duurzaamheid

3.3.1 Huidige situatie

Klimaatadaptatie en Energietransitie zijn belangrijke pijlers in het coalitieakkoord en in de Zwolse omgevingsvisie. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettige wonen, werken en recreëren is. Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van het energieakkoord en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie en energietransitie als kans om te innoveren en als verdienmodel.

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Zwolle wil in 2050 een volledig energieneutrale stad zijn. Dat betekent dat alle energie die in Zwolle wordt gebruikt ook lokaal en duurzaam wordt opgewekt. Dit sluit aan op de uitgangspunten van TenneT, dat streeft naar klimaatneutraliteit in 2025 voor elektriciteitsstations, kantoren en op het gebied van mobiliteit. Voor dit plan betekent dit dat er zo min mogelijk verlichting wordt aangebracht, waar toch verlichting wordt aangebracht wordt gebruikgemaakt van LED-verlichting, waarbij maximaal wordt ingezet om extra lichthinder naar het omliggende gebied te voorkomen. Verder worden verblijfsruimten geïsoleerd uitgevoerd. De energie die TenneT zelf nodig heeft wordt waar dat mogelijk is opgewekt door zonnepanelen. Waar eigen opwek niet mogelijk is koopt TenneT alleen groen gas en groene elektriciteit in. Hierdoor is TenneT energieneutraal.

3.4 Verkeer

3.4.1 Huidige situatie

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Momenteel loopt de Berkummerbroekweg door het plangebied heen. Vanaf deze gemeentelijke weg kan het huidige hoogspanningsstation worden bereikt. Ook loopt er vanaf de Berkummerbroekweg een weg langs het hoogspanningsstation, deze weg gaat onder de N340 door en sluit aan op een agrarisch woon- en bedrijventerrein. Deze landbouwweg betreft een niet-openbare weg.

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

De huidige ontsluiting aan de Berkummerbroekweg blijft gehandhaafd. Het nieuwe 110 kV station ten noorden van de Berkummerbroekweg wordt tevens ontsloten via deze weg, net als de overige uitbreidingen. Gelet op het zeer geringe aantal verkeersbewegingen heeft dit geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling op de Berkummerbroekweg. De tunnel onder de N340 wordt afgesloten voor verkeer. Deze tunnel blijft wel toegankelijk voor klein wild. De bestaande landbouwweg komt deels te vervallen, maar aan de achterzijde van de loods wordt deze in stand gehouden zodat de agrarische percelen (op grondgebied van Dalfsen) bereikbaar blijven.

3.5 Natuur

3.5.1 Huidige situatie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor de aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de aangewezen gronden.

In het kader van de wet- en regelgeving voor natuur zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • Natuuronderzoek hoog- en middenspanningsstation Zwolle (Sweco, 15 juni 2023) - zie Bijlage 4. In dit onderzoek heeft een eerste toetsing plaatsgevonden op beschermde Natura 2000-gebieden, beschermde soorten en op de natuurbeleidskaders van de provincie.
  • Natuurtoets Hoogspanningsstation Hessenweg Zwolle (Antea, 24 januari 2023) - zie Bijlage 5. Deze natuurtoets heeft betrekking op de aanwezige bospercelen binnen het plangebied.
  • Nader onderzoek ecologie jaarrond beschermde nesten en holtes Hoogspanningsstation Hessenweg Zwolle (Antea, 26 januari 2023) - zie Bijlage 6. Dit nader onderzoek heeft betrekking op de aanwezige bospercelen binnen het plangebied.
  • Nader onderzoek marterachtigen en jaarrond beschermde nesten (Antea, 16 juni 2023) - zie Bijlage 7 . Om mogelijke negatieve effecten van de werkzaamheden op jaarrond beschermde nesten, verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen en verblijfplaatsen van boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel en egel te kunnen beoordelen, is er nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten binnen de drie bospercelen in/nabij het plangebied.
3.5.1.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000
Uit de bureaustudies van Antea (januari 2023) en van Sweco (mei 2023) blijkt dat Natura-2000 gebied 'Uiterwaarden Zwarte water en Vecht' is gelegen op circa 950 meter ten zuidoosten van het projectgebied. Gezien de relatief kleine en kortdurende ingreep, de afstand en tussenliggende afschermende elementen kunnen effecten door storingsfactoren zoals verdroging, versnippering, of verstoring door geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is wel een stikstofgevoelig natuurgebied. Voor de werkzaamheden dient dan ook een Aeriusberekening uitgevoerd te worden. om te bepalen hoeveel additionele stikstofdepositie plaatsvindt op de omliggende Natura 2000-gebieden. Dit onderwerp wordt nader beschouwd in paragraaf 3.7.5.

Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Overijssel kent geen externe werking. Effecten op het NNN hoeven daarom niet te worden beoordeeld. Bij het kappen van één van de boomsingels of bospercelen dient nader beschouwd te worden welk effect dit heeft op de provinciale beleidskaders.

Beschermde houtopstanden
De bospercelen omvatten een dermate groot gebied (>0,1 ha) waardoor deze onder een beschermde houtopstand Wnb vallen. Tevens liggen de bospercelen buiten de bebouwde kom van de voormalige Boswet. Voor het vellen van een houtopstand dient een melding gedaan te worden bij de provincie Overijssel, minimaal 6 weken vóór het vellen. Deze melding dient ter registratie van de herplantplicht. De herplantingsplicht houdt in dat er binnen drie jaar na het vellen van de beschermde houtopstand op dezelfde locatie herplant dient te worden. Bij de herplantingsplicht zijn er echter vier ontheffingsmogelijkheden, die aangegeven kunnen worden bij de aanvraag.

  • 1. Eerder dan 6 weken kappen;
  • 2. Geen herplanting binnen drie jaar na velling;
  • 3. Niet herplanten;
  • 4. Herplanten op een ander perceel.

Mogelijk is ook nog een kapvergunning vereist waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is.

3.5.1.2 Soortenbescherming

Volledige plangebied
Uit de bureaustudie van Sweco (mei 2023) is gebleken dat binnen of in de omgeving van het plangebied mogelijk beschermde soorten kunnen voorkomen, zoals diverse vleermuissoorten en broedvogels. Voor deze soortgroepen geldt dat er geen negatieve effecten plaatsvinden als geen bomen gekapt worden en gewerkt wordt buiten het broedseizoen. Voorafgaand aan bomenkap of de sloop van gebouwen dient een inspectie naar jaarrond beschermde nestplaatsen en mogelijk geschikte vleermuisverblijven uitgevoerd te worden.

Op basis van bekende waarnemingen en actuele verspreidingsgegevens kunnen de volgende beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn: das, steenmarter, boommarter, poelkikker en grote modderkruiper. Daarnaast kan de aanwezigheid van beschermde flora niet volledig worden uitgesloten. Voor de aanwezigheid van beschermde flora, een dassenburcht, verblijfplaatsen van steen- en of boommarter en de mogelijke effecten hierop als deze aanwezig zijn, is er een veldinspectie uitgevoerd. Het plangebied valt daarnaast binnen het verspreidingsgebied van de beschermde poelkikker. Het overgrote deel van het plangebied is omringd met agrarische percelen en zijn voedselrijk met weinig tot geen oeverbegroeiing. Daarnaast zijn de meest dichtbij gelegen waarnemen op ruim 2 km afstand tot het plangebied. Wegens deze afstand en het suboptimaal aanwezig habitat wordt deze soort niet in het plangebied verwacht. Ook van de grote modderkruiper zijn waarnemingen bekend in de buurt van het plangebied. De waarneming is afkomstig van een watergang aan de noordoostzijde van het plangebied. De watergangen rondom de bospercelen bevatten weinig slib, dus deze zijn ongeschikt voor de grote modderkruiper. De watergang die langs de (eigen) weg richting onderdoorgang N340 ligt is mogelijk wel geschikt voor de grote modderkruiper. Deze watergang wordt mogelijk verlegd. Nader onderzoek naar deze soort is in dat geval nodig. Mocht de grote modderkruiper in deze sloot voorkomen, dan is een ontheffing nodig in het kader van de Wnb. Voor eventueel passerende dieren dient de zorgplicht in acht genomen te worden.

Om verstoring van broedende vogels te voorkomen zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg half maart t/m juli met uitloop tot halverwege augustus) uitgevoerd moeten worden. Als niet voorkomen kan worden om in het broedseizoen te werken dient kort voor de uitvoering gecontroleerd te worden of sprake is van broedgevallen binnen de verstoringsafstand. Als dit het geval is moet worden gewacht tot de jongen uitgevlogen zijn.

Zorgplicht
Om verstoring van migrerende, overvliegende of foeragerende vleermuizen te voorkomen, dienen de werkzaamheden zo veel als mogelijk overdag uitgevoerd te worden en dient waar mogelijk tussen zonsondergang en zonsopgang geen directe werkverlichting of strooiverlichting (met uitzondering van voertuigen) toegepast te worden, die op bosjes, bomen en gebouwen kan schijnen.

Voor eventueel aanwezige algemene (vrijgestelde) soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt wel de zorgplicht, wat betekent dat nadelige gevolgen voor planten en dieren zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Aanwezige dieren dienen in de gelegenheid gesteld te worden het plangebied te verlaten.

Bospercelen binnen het plangebied
Uit de bureaustudie naar de bospercelen van Antea in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het onderzoeksgebied. Het gaat hierbij om vogels met jaarrond beschermde nesten, broedgevallen van algemene broedvogels, verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, verblijfplaats boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel, egel en niet-beschermde en/of vrijgestelde vissen en amfibieën. Om de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten, verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen en verblijfplaatsen van boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel en egel te kunnen vaststellen is er nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten.

Tijdens het veldbezoek zijn geen geschikte holtes of loszittend bast in bomen aangetroffen die mogelijk kunnen dienen als verblijfplaats voor vleermuizen. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen meer vanuit de Wet natuurbescherming. Tijdens het veldbezoek is één mogelijk jaarrond beschermd nest aangetroffen. Het nest is aangetroffen in het meest zuidoostelijke bosperceel. Door de ligging en de grootte van het nest kunnen soorten als de havik, buizerd, ransuil, boomvalk en wespendief gebruik maken van dit nest. Om te bevestigen dan wel uit te sluiten dat dit nest in gebruik is, en om te onderzoeken door welke soort, is er nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten tussen circa maart en augustus waarbij minimaal 10 dagen tussen de veldbezoeken. Antea heeft nader onderzoek gedaan naar marterachtigen en jaarrond beschermde nesten in de bosschages die in op afbeelding 3.1 rood omcirkeld zijn (juni 2023), meer specifiek: boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel, egel en jaarrond beschermde nesten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0012.png"
Afbeelding 3.1: ligging onderzoeksgebieden voor jaarrond beschermde nesten (rode punt is mogelijk jaarrond beschermd nest), boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel en egel (Antea, juni 2023)

In een aanvullend veldbezoek is een controle uitgevoerd naar mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten en geschikte verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuissoorten. Er kan geconcludeerd worden dat er mogelijk een verblijfplaats van de steenmarter en/of boommarter aanwezig is in de bospercelen. Tevens komt uit de inspectie naar voren dat de bospercelen gebruikt worden als foerageergebied door de steenmarter en mogelijk boommarter. Doordat er in de omgeving weinig vergelijkbare bosschages aanwezig zijn, en doordat de steenmarter vaak is waargenomen in de percelen, worden deze bospercelen aangemerkt als essentieel foerageergebied en tevens vaste voortplantingsplaats of rustplaats. Het verwijderen van een mogelijke verblijfplaats en essentieel foerageergebied van de steenmarter is een overtreding van de Wet natuurbescherming waardoor er een ontheffing bij het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te worden aangevraagd. Ten behoeve van het aanvragen van deze ontheffing dient tevens een activiteitenplan opgesteld te worden waarin mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld worden.

Ook zijn de ree en de haas waargenomen in de bosschages. Voor de ree en de haas geldt echter een vrijstelling in de provincie Overijssel. De zorgplicht geldt wel. Het advies is daarom om de werkzaamheden niet uit te voeren tussen februari en oktober in verband met de kwetsbare voortplantingsperiodes van beide soorten. Buiten deze periode wordt geadviseerd om stapvoets één richting op te werken om dieren de ruimte te geven om te vluchten.

Daarnaast kan geconludeerd worden dat er in het zuidoostelijke perceel (grondgebied Dalfsen) een jaarrond beschermd nest van de buizerd aanwezig is. Het verwijderen van een jaarrond beschermd nest of het verstoren van het broedgeval van de buizerd is een overtreding van de Wet natuurbescherming waarvoor een ontheffing bij het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te worden aangevraagd. Dit komt pas aan de orde bij de vergunningverlening van voorliggend project.

3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In het kader van dit plan is een oplegnotitie opgesteld waarin de onderzoeken zijn geïnventariseerd en vervolgacties worden geadviseerd (Bijlage 3). Uit het onderzoek in de bospercelen heeft Antea geconcludeerd dat in geval van kap, ontheffing nodig is voor het vernietigen van verblijfplaatsen van boommarter/steenmarter en een buizerdnest. Voor das is gesteld dat geen burchten zijn aangetroffen en deze op basis van aanwezigheid van pitrus, dat voorkomt bij hoge grondwaterstanden, ook niet zijn te verwachten. Ook is aanwezigheid van vleermuisverblijven uitgesloten. In het westelijk en noordelijk gelegen bosperceel zijn geen aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Wel zijn hier, tijdens het verkennend natuuronderzoek nesten waargenomen en dienen de bospercelen mogelijk als foerageergebied voor marters. Voorafgaand aan eventuele kap moet hier nog extra aandacht voor zijn. Als de locatie en omvang van de toegangsweg voor aanvoer van onderdelen en zwaar materieel naar station HSW220 bekend is, is aanvullend onderzoek nodig naar impact op leefgebied van soorten in en op oevers van de sloten.

De ontheffing voor het jaarrond beschermd nest kan verleend worden op basis van artikel 3.3, Wet natuurbescherming. Voor de steenmarter is dat artikel 3.10 Wnb. Aangezien Tennet een belangrijke rol vervult in de maatschappij wordt de ontheffingsvraag vergunbaar geacht. Voor de werkzaamheden aan de hoogspanningsstations betreft het de volgende wettelijke belangen, zoals genoemd onder de Wet natuurbescherming:

  • In het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid (Wnb, artikel 3.3, lid 4, onderdeel b, sub. 1).

Wel dient op juiste wijze gecompenseerd te worden en moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periodes. Dit moet uitgewerkt worden in een activiteitenplan dat wordt bijgevoegd bij de ontheffingsaanvraag. In het landschappelijk inpassingsplan is tevens rekening gehouden met de compensatie van bosgebied/houtopstanden. Aansluitend aan de op dit ogenblik nog bestaande houtopstanden worden nieuwe houtopstanden gerealiseerd. Daarnaast kunnen in het gebied marterschuilplaatsen gerealiseerd worden (bijv. takkenhopen).

Mocht de grote modderkruiper voorkomen in de eventueel te verleggen sloot, dan is ook voor deze soort een ontheffing op grond van de Wnb noodzakelijk voor het aantasten van leefgebied van deze soort. Gezien het maatschappelijk belang van de ontwikkelingen van TenneT op deze locatie wordt het haalbaar geacht dat een eventuele ontheffing voor deze soort wordt verkregen.

3.6 Water

3.6.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevinden zich geen primaire watergangen of (primaire) waterkeringen in het plangebied. Wel zijn er een aantal sloten en primaire en secundaire watergangen aanwezig. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

Riolering
In het plangebied ligt geen vuilwaterriolering.

3.6.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In mei 2023 heeft Sweco een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is te raadplegen in Bijlage 8. Daarnaast heeft Sweco in juli 2023 de watertoets voor voorliggend bestemmingsplan uitgevoerd. Deze toets is te raadplegen in Bijlage 9.

3.6.2.1 Overstromingsrisico en invloed op de waterhuishouding

Omdat een deel van het plangebied is gelegen in een intrekgebied, worden er maatregelen getroffen zodat bodemwaterverontreiniging wordt beperkt. Concreet betekent dit dat de transformators en spoelen die benodigd zijn voor de uitbreiding van het 380 kV station, in een vloeistofdichte bak worden geplaatst. Tevens worden er olie/waterafscheiders geplaatst, zodat het opgevangen water kan worden gescheiden.

Het plangebied ligt volgens de provinciale Omgevingsverordening in 'overstroombaar gebied'. Hieronder wordt een gebied verstaan dat normaal gesproken niet onder water staat, maar wel kan overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen als om de beschermde gebieden achter de dijk die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Ruimtelijke plannen die betrekking hebben op 'overstroombaar gebied' voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het betreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. De toelichting van een bestemmingsplan dient op grond van de provinciale omgevingsverordening voorzien te zijn van een 'overstromingsrisicoparagraaf' die inzicht biedt in:

  • De risico's bij overstroming;
  • De maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Het maaiveld ter plaatse van de uitbreiding van het station varieert van NAP +0,4m tot NAP +0,6m. Hierdoor is het risico op overstroming klein. Bovendien wordt de constructie van het 380 kV station dusdanig ontworpen dat overtollig regenwater op een verantwoorde manier kan worden afgevoerd op de nabijgelegen grond. De ondergrondse bekabeling is volledig waterbestendig en voldoet aan alle daarvoor geldende richtlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0013.png"

Afbeelding 3.2: Waterdieptes bij een bui met 70mm/2 uur.

Daarnaast is in de huidige situatie reeds een hoogspanningsstation aanwezig. Het betreft hier niet een specifiek 'hoogwater station'. Dit plan betreft geen stedelijke ontwikkelingen. Het plan sluit aan bij het bestaande station. Wel wordt het maaiveld iets verhoogd.

Tot slot, het betreft hier een extensieve functie. In geval van overstroming zullen er dan ook geen mensen geëvacueerd hoeven te worden. Het betreft hier wel een essentiële functie, maar het overstromingsrisico is klein. Bovendien kan het hoogspanningsstation blijven functioneren bij een overstroming (tot 2 meter hoog), in paragraaf 3.7.7 wordt verder ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.6.2.2 Maaiveldniveau indicatief

Het maaiveld ter plaatse van de Uitbreiding 380 kV station varieert volgens de AHN4 van circa NAP +0,4m à NAP +0,6m.

3.6.2.3 Bodemopbouw

Sweco heeft een veld- en bodemonderzoek uitgevoerd, dat is bijgevoegd als bijlage 12. Via www.dinoloket.nl zijn gegevens van de ondergrond verkregen. Uit de gegevens blijkt dat er vooral sprake is van zand. Plaatselijk is er een leemlaag aanwezig op 2 m-mv. In het traject van circa 30,0 m -mv is een kleilaag aanwezig. Het maaiveld bevindt zich op ca. 0,6 m +NAP.

3.6.2.4 Grondwaterniveau

In de nabije omgeving van het toekomstig hoogspanningsstation zijn geen relevante peilbuizen van TNO beschikbaar. Op de BRO grondwaterspiegeldiepte (2021) is het plangebied aangemerkt met een grondwatertrap Ib en IVc. Een grondwatertrap van Ib kenmerkt zich door een gemiddeld hoogste grondwaterstand ondieper dan 0,3m -mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen de 1,1m-mv. Een grondwatertrap van IVckenmerkt zich door een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,6m -mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand lager dan 1,2 m-mv.

3.6.2.5 Bodemkwaliteit

In de interactieve kaarten van het bodemloket zijn geen grond-en grondwaterverontreinigingen in de omgeving van de projectlocaties aangegeven. Voor informatie over de bodemkwaliteit wordt verwezen naar de rapportage Milieuhygiëne.

3.6.2.6 Watertoets

Het doorlopen van het watertoetsproces, is een verplicht onderdeel bij ruimtelijke ontwikkelingen. In deze paragraaf zijn de effecten van de ontwikkeling op de waterhuishouding in beeld gebracht en beoordeeld.

3.6.2.6.1 Relevant beleid

Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta

In de keur van Waterschap Drents Overijsselse Delta staan de regels die het waterschap hanteert bij onder andere de bescherming van waterkeringen, watergangen, kunstwerken en om watertekort en wateroverlast te voorkomen. In de keur staat beschreven aan welke voorwaarden voldaan moet worden en of er een meldingsplicht geldt. Wanneer iets volgens de keur niet voldoet aan de algemene regels, kan een vergunning worden aangevraagd. Het waterschap toetst een aanvraag aan de beleidsregels. Het doel hiervan is om nadelige effecten op het watersysteem te voorkomen.

Beleid gemeente Zwolle

Het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (GRP) beschrijft hoe gemeente Zwolle invulling geeft aan haar zorgplichten voor openbare riolering. Dit plan bestaat onder andere uit een beschrijving van de huidige stand van zaken van de riolering en de beleidsrichtingen, doelen en ambities op het gebied van riolering voor de planperiode 2022-2026.

Verder hanteert de gemeente een hemelwaterverordening. Bij uitbreidingslocaties waarbij het verhard oppervlak met meer dan 30 m2 toeneemt, gelden de volgende eisen:

  • opvangen van 60 liter hemelwater per m2 binnen de grenzen van de planontwikkeling waarvan minimaal 20 liter hemelwater per m2 op het bedrijfsperceel;
  • de hemelwaterberging moet binnen twee dagen weer beschikbaar zijn met een geleidelijke afvoer.

De oostzijde van de uitbreiding van het 380 kV station ligt binnen gemeente Dalfsen. De werkzaamheden in de gemeente Dalfsen zijn niet opgenomen in deze watertoets.

3.6.2.6.2 Gevolgen toekomstige ontwikkeling

Het station Hessenpoort is gelegen aan de Berkummerbroekweg in Zwolle. Het huidige station bestaat uit een (eerder gerealiseerde) loods, een 380 kV en een 110/220 kV station. De werkzaamheden bestaan uit de realisatie van twee nieuwe 110 kV stations en de uitbreiding van het bestaande 380 kV. Op het terrein van de verschillende stations wordt verharding, bebouwing en een toegangsweg aangebracht. Op het terrein van 380 kV station wordt een secundaire watergang gedempt. Verder worden ondergrondse kabelverbindingen aangelegd die watergangen, een spoorlijn en wegen kruizen.

Toename verhard oppervlak

In de toekomstige situatie wordt circa 48.815 m2 verhard oppervlak gerealiseerd. Watercompensatie in de vorm van waterberging is nodig om versnelde afvoer tegen te gaan. Het waterschap hanteert 80 mm berging per m2 nieuw verhard oppervlak. De waterbergingsopgave die de toename van verhard oppervlak compenseert, bedraagt daarmee 3.905 m3.

De bergingsopgave door de toename in verharding kan ingevuld worden door het graven van 13.330 m2 aan oppervlaktewaterlichamen. Per station komt dit neer op:

  • uitbreiding station 380 kV : 5.011 m2;
  • nieuw station 110 kV : 4.938 m2;
  • toekomstig station 110 kV : 3.638 m2;

Sweco heeft een eerste opzet gemaakt voor de landschappelijke inpassing van de bergingsopgave. Voor de waterberging is voldoende ruimtebeslag aanwezig binnen het plangebied. In totaal is circa 28.000 m2 ruimte beschikbaar voor waterberging. In het landschappelijk inpassingsplan zijn de ligging en oppervlaktes van de beschikbare ruimte weergegeven.

Dempen watergangen

Naast de aanleg van nieuwe verharding wordt bij de ontwikkelingen een secundaire watergang gedempt. Het wateroppervlak dat door het dempen verloren gaat, dient elders in hetzelfde peilgebied gecompenseerd te worden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0014.png" Afbe elding 3.3: Uitsnede landschapsplan met locaties voor waterberging.

Op de bovenstaande afbeelding zijn de locaties weergegeven die zijn aangewezen voor waterberging. Ten noorden van de Berkummerbroekweg zijn locaties 1, 2 en 3 beschikbaar voor waterberging middels maaiveldverlaging. De verbreding van de huidige watergang bij het spoor voorziet eveneens in een deel van de waterbergingsopgave.

Ten zuiden van de Berkummerbroekweg kan met locatie 4 en 5 in de waterbergingsopgave worden voorzien. Eventueel aangevuld met (een deel van) locatie 6 of 7. De realisatie van de nieuwe watergang aan de oostzijde voorziet ook in een deel van de waterbergingsopgave.

Afvalwaterproductie

Op het terrein van TenneT worden sanitaire voorzieningen, zoals een toilet en keuken, aangelegd. Naar verwachting zal de productie van afvalwater minimaal zijn door het incidenteel gebruik van de sanitaire voorzieningen. Geadviseerd wordt om de afvalwaterproductie in een later stadium te bepalen wanneer meer bekend is over het gebruik van de sanitaire voorziening en de productie, afkomstig van de OBAS.

De afvalwaterproductie voor de station waar sanitaire voorzieningen zijn voorzien wordt ingeschat op:

  • Nieuw 110 kV station: 8,8 m3 
  • Toekomstig 110 kV station: 6,6 m3

De doorstroomcapaciteit van de OBAS wordt geschat op 22,5-45,0 (l/s).

Aangezien in de buurt van het plangebied geen riolering aanwezig is, kan het afvalwater via een IBA verwerkt worden. Bij toepassen van een IBA voor de verwerking van sanitair afvalwater moet TenneT rekening houden met de hoge grondwaterstanden. Voor een goedkoper alternatief kan gedacht worden aan mobiele sanitair of een verzamelput.

Aandachtspunten

  • De precieze invulling van de bergingsopgave vereist nadere uitwerking. Hierover is afstemming nodig met Waterschap Drents Overijsselse Delta en gemeente Zwolle.
  • Als het verhard oppervlak bij de realisatie uiteindelijk meer wordt dan waar in deze watertoets van uit is gegaan, dient voor de extra verharding aanvullende berging gerealiseerd te worden.
  • De realisatie van het toekomstige 110 kV station vindt (mogelijk) plaats over circa 10 jaar. In de tussentijd kan het beleid over de toename van verhard oppervlak van een waterschap of gemeente wijzigen. De ontwikkeling van het station dient te voldoen aan het dan geldende beleid.
  • De verwachting bestaat dat ophoging nodig is van het plangebied om te voldoen aan de ontwateringsdiepte. De ophoging van het plangebied draagt daarnaast bij aan het verlagen van de overstromingsdiepte. Echter kunnen aanvullende maatregelen nodig zijn om de overstromingsdiepte verder te verlagen. Een grondwatermonitoring moet uitwijzen of en hoeveel ophoging van het plangebied nodig is.

3.7 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.7.1 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Situatie plangebied
Onderhavig bestemmingsplan staat geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toe. Nader onderzoek naar de geluidbelasting van omliggende (spoor)wegen binnen het plangebied is om die reden niet noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan staat wel nieuwe geluidbronnen binnen het plangebied toe. Het hoogspanningsstation is op grond van de Wet geluidhinder een zogenaamde 'grote lawaaimaker'. Dit betekent dat dat het terrein dient te worden voorzien van een geluidzone (industrie). Deze geluidzone betreft het gebied waarbinnen de geluidbelasting vanwege het industrielawaai afkomstig van het hoogspanningsstation niet meer bedraagt dan 50 dB(A). In de huidige situatie is reeds sprake van een gezoneerd industrieterrien. Peutz heeft in april 2024 een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsniveaus in de omgeving, ten gevolge van (de uitbreiding van) het hoogspanningsstation. Dit onderzoek is te raadplegen in Bijlage 10. Het onderzoek heeft alle akoestisch relevante geluidbronnen in zowel de huidige, als nieuwe situatie meegenomen.

Uit het onderzoek volgt dat de ten gevolge van de voorziene uitbreidingen van het transformatorstation optredende geluidniveaus in de omgeving voldoen aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus. Gelet hierop kan worden gesteld dat sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie. De aanwezige geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder kan slechts worden gewijzigd bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan. De voorgestelde wijziging in de geluidzone, zoals zichtbaar in afbeelding 3.4, zal daarom worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Het is belangrijk om op te merken dat de wijziging mogelijk consequenties kan hebben voor bestaande woningen en andere geluidgevoelige objecten in het nieuwe gedeelte van de zone. Er zullen echter geen geluidgevoelige objecten binnen de zone komen te liggen, waardoor er geen hogere waarden industrielawaai hoeven te worden verleend. De voorgestelde zonegrens wordt als geluidscontour in dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0015.png" Afbe elding 3.4: Voorstel zonegrens geluidscontour (bron: akoestisch onderzoek Peutz)

3.7.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.

De publicatie geeft voor vele bedrijfstakken en installaties aan:

  • welke milieuonderwerpen een rol kunnen spelen;
  • welke gemiddelde afstanden tot de woonbebouwing 'passend' zijn.


In de handreiking is een lijst opgenomen die inzichtelijk maakt welke milieuaspecten van belang zijn en in welke milieucategorie een bedrijf ingedeeld zou kunnen worden. Het instrument heeft een integrale benadering. Per bedrijf is in beeld gebracht welke richtafstand aan de orde is voor de aspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. De milieucategorie wordt bepaald op de maatgevende (grootste) afstand. De VNG-publicatie is daarmee een onmisbaar hulpmiddel in de bestemmingsplanpraktijk.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevings- en gebiedstype. Het project dat mogelijk wordt gemaakt met deze bestemmingsplanwijziging ligt in een 'gemengd gebied'. Gemengde gebieden betreffen onder andere gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen, gebieden met matige tot sterke functiemenging en gebieden met lintbebouwing in het buitengebied, met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met een stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit, tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies, gelegen buiten betreffend perceel.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' moet eerst worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van functiemenging of functiescheiding. In dit geval is sprake van functiescheiding. Binnen functiescheidingsgebieden worden een tweetal omgevingstypen onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt beschouwd als een met een 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

In dit geval is de omgeving van het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'.

Situatie plangebied
Voor de geprojecteerde stations worden richtafstanden gegeven afhankelijk van het opgestelde elektrische vermogen. Voorzien wordt de opstelling van transformatoren met een totaal buiten opgesteld, gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van meer dan 1000 MVA. Hiermee valt de inrichting onder milieucategorie 5.1 uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 500 m bepaald door het milieuaspect geluid. Voor 'gemengd gebied' geldt een richtafstand van 300 m. De dichtstbij het hoogspanningsstation gelegen woningen zijn gelegen binnen een afstand van circa 300 m van de rand van het station, zoals op afbeelding 3.3 is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP23002-0004_0016.png"
Afbeelding 3.5: Rekenpunten nabij woningen (bron: akoestisch onderzoek Peutz, april 2024)

Door Peutz is onderzocht of er bij de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (bijlage 10). Het streven is een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal:

  • 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde)
  • 65 dB(A) maximaal (piekgeluiden, etmaalwaarde)
  • 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking (etmaalwaarde).

Deze streefwaarden gelden voor geluidgevoelige bestemmingen in een 'rustige woonwijk'. Voor een gebiedstype 'gemengd gebied' worden 5 dB hogere streefwaarden gehanteerd.

Uit het onderzoek is gebleken dat in de toekomstige situatie ter plaatse van de woningen over het algemeen langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 40 dB(A) in de nachtperiode. Eén en ander komt overeen met een etmaalwaarde van ten hoogste 50 dB(A). Hierbij is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid. Hiermee wordt voldaan aan de toelaatbaar geachte waarde van 50 dB(A).

Ter plaatse van één woning (De Hooislagen 5 te Dalfsen) worden langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus berekend van 42 dB(A) (inclusief toeslag voor tonaal geluid) gedurende zowel de dag-, de avond- als de nachtperiode. Dit komt overeen met een etmaalwaarde van 52 dB(A). In de dag- en avondperiode wordt hiermee voldaan aan de toelaatbaar geachte waarden van respectievelijk 50 dB(A) en 45 dB(A). In de nachtperiode wordt een overschrijding van de 40 dB(A) met circa 2 dB berekend. Voor deze woning geldt dat op grond van het vigerende bestemmingsplan en de daarin vastgestelde geluidzone voor het hoogspanningsstation een hogere geluidbelasting ten gevolge van het hoogspanningsstation reeds mogelijk is. Ter plaatse van de zonegrens geldt een grenswaarde van 50 dB(A) exclusief toeslag voor tonaal geluid. Dit komt overeen met een etmaalwaarde van 55 dB(A) inclusief toeslag. De woning ligt op grotere afstand van het station dan de zonegrens en daarmee is ook een lager geluidniveau toegestaan (te weten: een etmaalwaarde van circa 54 dB(A)). De voor de toekomstige situatie berekende etmaalwaarde bij deze woning is circa 2 dB lager. Dit wordt vastgelegd middels de nieuwe zonegrens waarmee de woning meer bescherming zal genieten. Gelet hierop op de lagere waarde ten opzichte van de huidige toelaatbare waarde, wordt de berekende geluidbelasting toelaatbaar geacht.

Het hoogspanningsstation leidt niet tot een duidelijk waarneembare toename van de cumulatieve geluidbelastingen. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de voor het hoogspanningsstation berekende geluidniveaus toelaatbaar worden geacht. Ook laagfrequente geluiden geven binnen de woningen geen onaanvaardbare hinder. Ook met betrekking tot de maximale geluidniveaus bij de woningen wordt voldaan aan de normaliter gehanteerde grenswaarden.

Gelet hierop kan op basis van het onderzoek uitgevoerd door Peutz worden gesteld dat sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie.

3.7.3 Trillingen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient het aspect trillingen beoordeeld te worden. Trillingen bewegen zich door de bodem en gebouwconstructies. De effecten als gevolg van trillingen kunnen zijn schade aan gebouwen en hinderbeleving. Naast hinder voor mensen kunnen de effecten van trillingen ook zijn schade of verstoring van trillingsgevoelige apparatuur. In tegenstelling tot de Wet geluidhinder bij geluid, bestaat in Nederland nog geen wettelijk kader voor trillingen. De beoordeling van trillingen vindt daarom zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillinghinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. De Stichting Bouw Research (hierna: SBR) meet- en beoordelingsrichtlijn is in Nederland de meest gebruikte richtlijn voor het meten en beoordelen van trillingen. Als geldende richtlijnen worden de SBR Richtlijnen A, B en C doorgaans toegepast. Het betreft richtlijnen voor respectievelijk het beoordelen (en voorkomen) van schade aan gebouwen, hinder voor personen in gebouwen en storing aan gevoelige apparatuur door trillingen.

De voorgenomen ontwikkeling produceert tijdens de gebruiksfase geen noemenswaardige trillingen. Tijdens de aanlegfase vinden echter aanlegwerkzaamheden plaats die trillingen in de bodem kunnen veroorzaken. Het betreft hier heiwerkzaamheden bij de nieuwe 110 kV stations. Bij de utibreiding van het 380 kV station wordt niet geheid, maar geboord, omdat heien hier niet mogelijk is vanwege de aanwezigheid van een reeds bestaand station. De bodem in en rondom het projectgebied bestaat voornamelijk uit zandgronden. Dit zijn weinig trillingsgevoelige grondsoorten. In de regel wordt voor dit soort gronden nader onderzoek aanbevolen voor woningen of andere trillingsgevoelige objecten binnen 100 m van de trillingsbron. Binnen 100 m zijn geen gevoelige functies gelegen. Trillingshinder voor personen in gebouwen is daarom niet aan de orde. Voor bedrijven geldt een richtafstand van circa 20 - 30 m van de trillingsbron voor trillinghinder. Binnen deze afstand zijn in de huidige situatie geen bedrijven gelegen, behalve het bestaande hoogspanningsstation. Daarom worden ook hiervoor geen noemenswaardige negatieve effecten verwacht. Bij de realisatie van de nutsvoorzieningen en eventuele opstallen kan en zal rekening gehouden worden met de eventuele trillingsbelasting van het gebied vanwege railverkeer, zodanig dat er geen schade aan opstallen of verstoring van apparatuur (transformatoren) optreedt. De verwachting is niet dat hier maatregelen nodig zijn.

Het aspect trillingen vormt, gelet op de afstand van de trillingsbron tot trilling gevoelige objecten, geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Voor het overleg met ProRail wordt verwezen naar paragraaf 5.2.2.

3.7.4 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:

  • Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer (periodiek onderhoud en reparaties zorgen voor enkele beperkte vervoersbewegingen). De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van bovengenoemde onderdelen genereren tijdelijk extra verkeer. Vanwege het tijdelijke karakter van de werkzaamheden kan op voorhand geconcludeerd worden dat de grenswaarden voor de relevante componenten ook in de aanlegfase niet overschreden worden.

Emissies in de gebruiksfase zijn verwaarloosbaar. Het hoogspanningsstation wordt elektrisch verwarmd en heeft bij regulier gebruik geen stookinstallaties of productieprocessen waarbij emissies vrijkomen. Het hoogspanningsstation bevat wel een diesel noodstroomaggregaat (NSA). Dit NSA wordt periodiek getest en ingezet bij calamiteiten. Vanwege de aard en omvang van het NSA gaat het hierbij slechts om een tijdelijke en geringe verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling leidt ook niet tot een significante toename van verkeer (enkel voor periodiek onderhoud en reparaties).

3.7.5 Stikstof

Een (afwijking van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. Dit is het geval indien uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar). Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) op reeds overbelaste habitattypen is meestal een passende beoordeling nodig en/of tenminste een ecologische voortoets. Als uit de passende beoordeling (of voortoets) blijkt dat significante gevolgen zijn uitgesloten, of als de ADC-toets met succes is doorlopen, kan de ontwikkeling worden toegelaten. De Wet natuurbescherming staat dan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Het Natura-2000 gebied 'Uiterwaarden Zwarte water en Vecht' is gelegen op circa 950 meter ten
zuidoosten van het projectgebied. Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is een stikstofgevoelig natuurgebied. Voor de werkzaamheden dient dan ook een Aeriusberekening uitgevoerd te worden om te bepalen hoeveel additionele stikstofdepositie plaatsvindt op de omliggende Natura 2000-gebieden. Sweco heeft een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met
betrekking tot voorliggend plan. De resultaten zijn verwerkt in een rapportage en te raadplegen in bijlage 11. Voor de uitbreiding van hoogspanningsstation Hessenpoort Zwolle zijn stikstofdepositieberekeningen gedaan met AERIUS Calculator 2023. De berekeningen zijn gedaan voor de werkzaamheden in de periode 2024 tot en met 2027 en 2029. In geen van de rekenjaren is sprake van een depositietoename groter dan 0,00 mol N/jaar op Natura 2000-gebieden. Er is daarmee geen sprake van mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebieden ten aanzien van het onderdeel stikstof. In de gebruiksfase leiden de ontwikkelingen niet tot wijzigingen in de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wnb niet
vergunningplichtig.

3.7.6 Bodemkwaliteit

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, dient in enkele gevallen een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop en waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Ten behoeve van voorliggend plan is er in juni 2023 een historisch vooronderzoek/veld- en bodemonderzoek uitgevoerd door Sweco (zie Bijlage 12). Doel van het vooronderzoek is het nagaan of ter plaatse of in de nabijheid van het onderzoeksgebied bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden,waardoor mogelijk verontreinigende stoffen in de bodem zijn terechtgekomen.

Over het algemeen kan gesteld worden dat de boven- en de ondergrond voldoet aan de kwaliteitsklasse AW2000/Altijd toepasbaar. Een plaatselijke bodembelasting is niet uitgesloten (zoals op de trafostations, gedempte sloten, dammen en ter plaatse van de hoogspanningsmasten). Ook de waterbodem uit aanwezige watergangen is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.

Bij het aantreffen van een dergelijke bodembelasting, dient hier volgens de vigerende wet-en regelgeving passende onderzoeken en/of maatregelen getroffen te worden. Gezien de algemeen verwachte bodemkwaliteit en de ruimtelijke uitvoerbaarheid van eventueel aangetroffen bodembelastingen, is een grootschalig gebiedsonderzoek naar de algemene bodemkwaliteit niet noodzakelijk. Sweco heeft vervolgens wel een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie en de eventueel daaruit vrijkomende grond.

Bodem
Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen realisatie van het hoogspanningsstation en inlussingen. Opgemerkt wordt dat binnen het plangebied meerdere deellocaties niet zijn onderzocht vanwege Ontplofbare Oorlogsresten (OO) en/of geen toestemming tot betreding. Wanneer deze aspecten zijn weggenomen, kan overwogen worden om de betreffende terreindelen alsnog milieukundig te onderzoeken.

Grondwater
In het grondwater zijn fluctuerende concentraties aan zware metalen aangetoond (van licht tot plaatselijk sterk verhoogde concentraties aan met name barium en arseen). Dergelijk verhoogde concentraties komen in de regio vaker voor een hebben een natuurlijke oorsprong. Nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Waterbodem
In de waterbodems zijn nagenoeg geen verhoogde gehalten aangetoond (met uitzondering van de westelijke watergang W). De vastgestelde kwaliteit in nagenoeg alle watergangen komt overeen met hergebruiksklasse AW (Altijd Toepasbaar en verspreidbaar op aangrenzend perceel).

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.7.7 Externe veiligheid

In een plan dat kwetsbare objecten mogelijk maakt, moet aandacht worden besteed aan externe veiligheid. Nieuwe kwetsbare objecten mogen namelijk niet binnen de risicocontour (invloedsgebied van een risicobron) van bestaande risicobronnen liggen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld inrichtingen waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. Ook transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water en door buisleidingen vormt een risico. Tevens moet aandacht worden besteed aan risico's die het gevolg zijn van de oprichting van een risicovolle inrichting, het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. Het beleid voor externe veiligheid is geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In de genoemde besluiten zijn de diverse risicocontouren met betrekking tot externe veiligheid vastgelegd.

Sweco heeft in het kader van externe veiligheid een risico-inventarisatie uitgevoerd met betrekking tot de risicobronnen in de directe omgeving. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 14.

Eerst is onderzocht of er risicobronnen zijn (buiten het plangebied) die voor de ontwikkeling van het plangebied relevant zijn. In dit geval wordt onderzocht of er risicobronnen zijn waarvan het invloedsgebied of de veiligheidsafstand van de risicobron over het plangebied (met daarin (beperkt) kwetsbare objecten) is gelegen. Het HS/MS-station Hessenweg is een object met hoge infrastructurele waarde en wordt derhalve geclassificeerd als een beperkt kwetsbaar object. Wanneer het invloedsgebied van een risicobron over het plangebied valt, is de risicobron relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid en moet getoetst worden aan de eisen die vanwege de externe veiligheid worden gesteld.

Van alle beschouwde risicobronnen zijn alleen het spoor Zwolle-Meppel en de N340 relevant. Het spoor ligt binnen 200 meter van het plangebied. De eventuele invloed op het groepsrisico door de realisatie van het plangebied zou dan ook door een RBM II analyse of de vuistregels uit de HART vastgesteld moeten worden. Enkele van de vervoerde gevaarlijke stoffen categorieën (LT1, LT2 en GT4) over de N340 hebben een invloedsgebied (1% letaalzone) dat over het plangebied valt. Via de verantwoording van het groepsrisico moet beoordeeld worden of de aanwezige voorzieningen voldoende zijn om scenario’s zoals een giftige wolk goed te kunnen bestrijden.

Voor zowel het spoor Zwolle-Meppel als de N340 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd waarbij alle risicoscenario’s zijn geëvalueerd. Uit de effectafstanden van de verschillende risicoscenario’s is gebleken dat alle scenario’s het plangebied kunnen bereiken. Vanuit deze scenario’s is tenslotte beschreven wat voor mogelijkheden hulpverleners hebben om zich voor te bereiden en de omvang hiervan te beperken. Tevens zijn de benodigde mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen beschreven. Ondanks de reductie van het risico is er altijd sprake van een restrisico.

Advies Veiligheidsregio IJsselland
Met de Veiligheidsregio IJsselland heeft in oktober 2023 nader overleg plaatsgevonden. De Veiligheidsregio IJsselland heeft naast de wettelijke normen ook naar de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen gekeken. De Veiligheidsregio heeft relevante scenario's voor deze locatie (warme BLEVE weg, warme BLEVE spoor en plasbrand spoor) uiteengezet. BLEVE staat voor Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion. Omdat de effectstralen (hittestraling en overdruk) gedeeltelijk of geheel over het plangebied liggen heeft de Veiligheidsregio IJsselland TenneT geadviseerd om bij het ontwerp van de uitbreiding/nieuwbouw rekening te houden met deze effecten om schade/uitval aan het hoogspanningsstation te voorkomen. De uitbreiding/nieuwbouw vindt hoofdzakelijk op grondgebied van Zwolle plaats. Ook met betrekking tot het overstromingsriscio is geadviseerd. TenneT heeft de locatie getoetst aan de locatie- en veiligheidseisen van TenneT. Bij de locatiekeuze is TenneT gebonden aan de bestaande hoogspanningsstations. Binnen deze kaders is de meest optimale inrichting bepaald. Hierin is de aanwezigheid van de provinciale weg en het spoor meegenomen. De locatie van de hoogspanningsstations voldoet aan de locatie-eisen van TenneT. Hierin wordt de locatie ook getoetst op o.a. veiligheidsaspecten. De risico's zijn aanvaardbaar. Voor het spoor wordt aangehouden dat niet in de beheerszone van het spoor wordt gebouwd. Dit betreft grondgebied van Zwolle. Daarnaast worden er extra maatregelen genomen voor het 380 kV station ter bescherming van incidenten. TenneT bestempeld deze locatie niet als hoogwaterstation en het transport van elektriciteit loopt dan ook geen gevaar bij de te verwachten overstromingsdiepte ter plaatse van 0,8 meter. De Veiligheidsregio heeft aangegeven geen reden te zien voor verder advies.

3.7.8 Ontplofbare oorlogsresten

De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande werkzaamheden zullen eventueel aanwezige CE (conventionele explosieven) in de bodem kunnen activeren. Derhalve dienen, voorafgaand aan de werkzaamheden, de risico's op het aantreffen van CE binnen het onderzoeksgebied in kaart te worden gebracht. Het vooronderzoek CE heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied af te bakenen.

In mei 2023 heeft Sweco een vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten Conflictperiode uitgevoerd. Dit onderzoek is te raadplegen in Bijlage 15. Het overgrote deel van het onderzoeksgebied wordt aangemerkt als onverdacht. Sweco adviseert om de grondroerende werkzaamheden voor de onverdachte gebieden normale doorgang te laten hebben. Voor deze gebieden is geen aanleiding gevonden tot het nemen van vervolgstappen op het gebied van OO.

In het noordwesten van het onderzoeksgebied bevindt zich een zone die verdacht wordt bevonden op afwerpmunitie. Ook in het zuiden van het onderzoeksgebied, tegen de gemeentegrens met Dalfsen aan, bevindt zich een zone die als verdacht wordt aangemerkt wegens de mogelijke aanwezigheid van afwerpmunitie.

Indien kan worden aangetoond dat de voorgenomen werkzaamheden in de verdacht verklaarde gebieden plaats zullen hebben in volledig naoorlogs geroerde gronden (bijvoorbeeld een bestaand kabelbed), kunnen deze eveneens normale doorgang vinden. Verder onderzoek op het gebied van OO is in dit geval van geen meerwaarde: de mogelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog achtergebleven OO zullen niet meer aanwezig zijn. Indien niet kan worden aangetoond dat de gronden waarin werkzaamheden zullen plaatsvinden reeds zijn geroerd, wordt geadviseerd om –alvorens met de geplande werkzaamheden aan te vangen –detectieonderzoek uit te laten voeren door een conform het CS-OOO (A) gecertificeerde partij. Gezien de voorgenomen werkzaamheden is oppervlaktedetectie de meest geschikte detectietechniek. Mochten er voor detectie te veel verstorende (metaal-houdende) elementen aanwezig zijn, wordt geadviseerd de graaf-werkzaamheden te laten begeleiden door een benaderteam, bestaande uit minimaal één Senior OOO-deskundige en één assistent OOO-deskundige.

3.7.9 Kabels, leidingen, straalpaden en EM-velden

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Het plangebied is gelegen buiten straalpaden.

Binnen het plangebied ligt wel een hoogspanningsverdeelstation en is omgeven door hoogspanningsmasten en –kabels. Binnen het plangebied wordt echter geen gevoelige bestemming gerealiseerd. De aanwezigheid van de hoogspanningsverbindingen vormt derhalve geen belemmering voor het beoogde plan.

In het kader van ProRail Richtlijn RLN00398: 'Beleid elektromagnetische beïnvloeding van hoogspanningsverbindingen op de hoofdspoorinfrastructuur' heeft TenneT eind 2022 een integrale EMC modelstudie opgestart voor alle DON deelprojecten bij Zwolle, inclusief de integratie van project Beter Benutten Bestaande 380kV Ens - Zwolle. Gezien de tijdlijn van deze ontwikkelingen en de gefaseerde inbedrijfname (IBN) is de modelstudie opgedeeld in een aantal scenario's t.b.v. het krijgen van een vergunning van ProRail, namelijk:

  • Scenario 0: Nul-situatie medio 2022 voor aanvang van de hierboven genoemde projecten, waarbij er reeds sprake is van een forse parallelloop (onderlinge afstand < 700 m) tussen het spoor en de bestaande hoogspanningslijnen 220kV Hessenweg - Zeyerveen en 110kV Zwolle Weteringkade - Zwolle Hessenweg.
  • Scenario 1: Tussentijdse netsituatie medio 2024 na inbedrijfname (IBN) van Beter Benutten Bestaande 380kV Ens - Zwolle, waarmee de (verwachtte geringe) impact van de opwaardering van de 380kV lijn en de gedeeltelijke 110kV verkabelingen inzichtelijk worden gemaakt ten opzichte van de nul-situatie (scenario 0).
  • Scnario 2: Tussentijdse netsituatie medio 2026 na inbedrijfname (IBN) van de eerste DON deelprojecten bij Zwolle (BO fase 1 & 2), waarmee wederom de impact inzichtelijk wordt gemaakt tussen de voorgaande netsituatie (scenario 1). Onderdeel hiervan zijn o.a. de inlussing van het nieuwe 110kV-station Zwolle Berkummerbroekweg en aanpassingen in de bestaande 110kV, 220kV en 380kV netdelen nabij Zwolle.
  • Scenario 3: Uiteindelijke netsituatie medio 2028 na volledige inbedrijfname (IBN) van de DON deelprojecten bij Zwolle (BO fase 4), waarmee wederom de impact inzichtelijk wordt gemaakt tussen de voorgaande netsituatie (scenario 2) en daarnaast in nauw overleg met ProRail mitigerende maatregelen worden vastgesteld om te voldoen aan de gestelde eisen conform RLN00398. Onderdeel hiervan zijn o.a. de nieuwe (gedeeltelijke) 110kV verkabelingen voor de verbindingen richting het bestaande station Harculo en het nieuwe station Meppel Noord, waarvoor momenteel nog geen definitief tracé is gekozen. Bij het vaststellen van de mitigerende maatregelen wordt overigens wederzijds rekening gehouden met de DON deelprojecten buiten Zwolle, zodat er uiteindelijk een zo optimaal mogelijke oplossing wordt gevonden.

De werkzaamheden m.b.t. deze EMC modelstudie zijn complex, tijdsintensief en daardoor momenteel nog steeds in volle gang. Eerst wordt een eerste versie van de rapportage van Scenario 0 opgeleverd aan TenneT. Deze rapportage wordt gefaseerd uitgebreid met ieder opvolgend scenario. Deze werkzaamheden zijn momenteel nog in gang.

Voor magneetvelden zijn geen wettelijke limieten. Wel is er op Europees en nationaal niveau beleid waarin de mate van blootstelling aan magnetische velden worden aanbevolen. In de Europese Richtlijn 1999/519/EC wordt blootstelling van de bevolking aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla afgeraden. Die limiet geldt voor alle hoogspanningsverbindingen. Bij de hoogspanningsverbindingen van TenneT wordt nergens op voor publiek toegankelijke plaatsen deze blootstellingslimiet overschreden. In Nederland geldt vanaf 2005 een voorzorgbeleid voor magnetische velden bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Dat voorzorgbeleid is per april 2023 aangepast en is een advies van het ministerie van EZK aan de bevoegde gezagen voor de ruimtelijke ordening (rijksoverheid, provincies en gemeenten) en netbeheerders. Dit om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te voorkomen dat burgers (volwassen en kinderen) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden die afkomstig zijn van de elektriciteitsinfrastructuur. Een magneetveldzone is een gebied waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger kan zijn dan 0,4 microtesla. Net als voorheen volgt TenneT dit advies. TenneT heeft in april 2024 berekeningen gemaakt voor de 0,4 microtesla-contour (magneetveldzone) voor de aanpassing van de hoogspanningslijnen ZYV-HSW220 en ZL-MEE380. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de Notitie Magneetveldberekeningen voor de lijnreconstructie ZL-MEE380 en ZYV-HSW220. Deze notitie is opgenomen in bijlage 16. Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige woningen in de omgeving buiten de magneetveldzone van de aangepaste lijndelen vallen. De aanpassingen van de lijnen hebben geen nadelige gevolgen op gevoelige bestemmingen in de omgeving.

3.7.10 M.e.r. beoordeling

Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer gaat in op de verplichting van een milieueffectrapportage (afgekort: MER). Het Besluit milieueffectrapportage beschrijft categorieën van aangewezen activiteiten die m.e.r.-plichtig (categorie C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (categorie D) zijn. Voor activiteiten in bijlage D geldt dat zij, afhankelijk van de omstandigheden, nadelige milieugevolgen kunnen hebben.

Het planvoornemen betreft een activiteit die valt onder de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding (C 24 en D24.1) en de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (D 11.3). Met het planvoornemen worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, aangezien het niet gaat om een leidingtracé van meer dan 15 km (C 24) of 5 km (D 24.1) en het plangebied kleiner is dan 75 ha (D 11.3).

Op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectenbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. Pas als is vastgesteld dat belangrijk nadelige gevolgen zijn uitgesloten, geldt voor de activiteit geen m.e.r.-plicht.

Voor dit plan is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze is als bijlage Bijlage 17 opgenomen in dit plan. Op basis van deze aanmeldingsnotitie heeft de gemeente Zwolle op 12 december 2023 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en besloten dat een m.e.r. niet nodig is.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Buitengebied, Hessenweg - Berkummerbroekweg zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, Hessenweg - Berkummerbroekweg.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Gevolgd door de volgende bijlage:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het plangebied is grotendeels onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Voor de meeste functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'overige bouwwerken'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 14 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan:

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding;

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding vervallen

Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 1;

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 2;

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels wro-zone - verwezenlijking in naaste toekomst;

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 14 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

Uitgangspunten:

  • De gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gerealiseerd. Het bebouwingspercentage en de bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeven.
  • De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 3,50 meter bedragen in afwijking van de standaard hoogte van 2 meter. De bouwhoogte van de grondwal mag maximaal 3,5 meter bedragen.
  • Nutsgebouwtjes met een oppervlakte van minder dan 15 m² en een hoogte van minder dan 3 meter zijn vergunningvrije bouwwerken. In de regels werd er daarom tot nu toe al geen rekening mee gehouden.
  • In het kader van de deregulering worden openbare nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter in de groen en verkeersbestemmingen toegestaan.
  • Nutsgebouwen met een oppervlakte van meer dan 50 m² worden specifiek op de plankaart aangegeven. Deze bestemming wordt ook op de plankaart aangegeven op plaatsen waar bestaande kleinere nutsgebouwtjes tot meer dan 50 m² moeten kunnen worden uitgebreid.

Binnen deze bestemming zijn tevens aanduidingen opgenomen voor de landschappelijke inpassing. Naast bedrijfsfuncties zijn hier tevens landschappelijke inpassingsmaatregelen toegestaan. Vanwege de opgenomen voorwaardelijke verplichting kunnen overigens niet zonder meer binnen deze aanduiding allerlei bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. De landschappelijke inpassing moet twee jaar na ingebruikname van bouwwerken van een bepaalde fase (bijv. fase 110 kV station, fase 380 kV station en fase uitbreiding) gerealiseerd zijn. Het betreft telkens alleen die onderdelen van landschappelijke inpassing die aan de betreffende fase zijn gekoppeld. Dit is opgenomen in het Landschappelijk inpassingsplan.

Artikel 4 Bos

In dit artikel zijn de bestaande bosschages die behouden blijven als 'Bos' bestemd, alsmede de te realiseren bosschages/houtopstanden ter compensatie van de bosschages die verdwijnen als gevolg van dit plan. In het landschapsplan zijn deze bosschages opgenomen. Er is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de inrichting en instandhouding volgens het landschapsplan borgt. Verder zijn specifieke gebruiksregels opgenomen omtrent strijdig gebruik.

Artikel 5 Groen

Uitgangspunten:

  • Het structuurgroen wat gerealiseerd en in stand gehouden dient te worden, zoals opgenomen in het landschapsplan, is bestemd tot 'Groen'. In de bestemming Groen zijn paden voor langzaam verkeer toegestaan maar geen wegen en parkeervoorzieningen voor snelverkeer. Dit is vast beleid waar niet van kan worden afgeweken.
  • Binnen deze bestemming mogen overal gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.

Voor deze bestemming is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de inrichting en instandhouding conform het landschapsplan juridisch borgt.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding 
De mede tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn bedoeld voor de instandhouding en het beheer van de aanwezige bovengrondse hoogspanningsleiding in het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 65 meter.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning

Het betreft hier een ondergrondse hoogspanningsverbindin onder de Berkummerbroekweg door. De mede tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding ondergronds' bestemde gronden zijn bedoeld voor de instandhouding en het beheer van de ondergrondse hoogspanningsleiding in het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van overige bouwwerken, mag niet meer dan 3,5 meter bedragen. Alleen via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kunnen na het verlenen van een omgevingsvergunning bouwwerken ten behoeve van de andere daar geldende bestemmingen worden gebouwd.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding vervallen

Deze dubbelbestemming is bedoeld voor de reeds bestaande hoogspanningsverbindingen die na realisatie van voorliggend plan komen te vervallen. In de regels is een maximum termijn opgenomen waarbinnen de reeds bestaande hoogspanningsverbinding nog aanwezig en in werking mag zijn. De termijn bedraagt maximaal 1 jaar na de ingebruikname van de nieuwe lijn.

4.4 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

In de algemene regels zijn verschillende gebiedsaanduidingen die in het plangebied voorkomen opgenomen. Het betreft twee gebiedsaanduidingen met betrekking tot geluidzones van de industrieterreinen Hessenpoort (Artikel 10 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 1) en van het 'industrieterrein' van het hoogspanningsstation (Artikel 11 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 2). Deze bedrijventerreinen zijn gezoneerde bedrijventerreinen op grond van de Wet geluidhinder, omdat op deze terreinen geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan. Dit artikel regelt het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege de genoemde industrieterreinen. Voor de gronden die binnen deze aanduiding(en) liggen, maar waarvoor in dit bestemmingsplan geen enkelbestemming is opgenomen, blijven de onderliggende bestemmingen (uit de nu geldende bestemmingsplannen) van toepassing. Zie hiervoor tevens artikel 15.1 Van toepassing verklaring.

Daarnaast is op de verbeelding de aanduiding 'Artikel 12 Algemene aanduidingsregels wro-zone - verwezenlijking in naaste toekomst' opgenomen. In verband met de wenselijkheid van realisering van dit plan heeft een aantal gronden deze aanduiding gekregen. Het betreft hier gronden die niet in eigendom zijn van de gemeente of TenneT.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 14 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

Artikel 15 Overige regels

Hierin worden een aantal plannen van toepassing verklaard. Verder zijn regels vastgelegd omtrent parkeren, en laden en lossen. Tenslotte is een afwijkingsmogelijkheid van de overige regels opgenomen.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 17 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Bijlagen

Een landschapsplan is opgesteld om het landschap goed in te passen (Landschappelijk inpassingsplan Hoogspanningsstation Berkummerbroekweg, Sweco, 26-04-2024). Groen blijft waar mogelijk behouden en anders wordt elders gecompenseerd. Houtsingels worden aangelegd voor landschappelijke versterking en watergangen worden verbreed voor voldoende waterberging en afzondering van station en Hessenpoort van het open gebied.

4.7 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is geen sprake van een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, maar artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening voorziet in een zelfstandige grondslag voor het aangaan van een anterieure overeenkomst. Met TenneT is dan ook een anterieure overeenkomst aangegaan betreffende de herontwikkeling van de percelen binnen het exploitatiegebied met het bouwplan waarop het onderhavige bestemmingsplan betrekking heeft. De overeenkomst is overeenkomstig artikel 6.24 Wro en artikel 6.2.12 Bro gepubliceerd en ter inzage gelegd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is de gemeenteraad, op grond van de anterieure overeenkomst, geadviseerd geen exploitatieplan vast te stellen.

Op basis van het bovenstaand wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.

Wel doet het geval zich voor dat het ten behoeve van de uitvoering van dit bestemmingsplan noodzakelijk is dat TenneT de eigendommen van een aantal percelen verkrijgt. Het betreft de volgende kadastrale percelen ZLK-X-131, ZLK-X-132, ZLK-X-134, ZLK-X-193, ZLK-X-371, ZLK-X-377 (deels), ZLK-X-378, ZLK-X-380, ZLK-X-665, ZLK-X-780 (deels), ZLK-X-1060 (deels), ZLK-X-1062, ZLK-X-1067, ZLK-X-1068, ZLK-X-1069, ZLK-X-1073, ZLK-X-1074, ZLK-X-1075. Het uitgangspunt hiervoor is dat dit middels een minnelijke verwerving gerealiseerd wordt. Voor een eventuele noodzakelijke onteigening is het bestemmingsplan de juridische basis. Een eventuele onteigeningsprocedure zal uitkomen onder de nieuwe Omgevingswet. De (op dit moment geldende) regels in de Onteigeningswet gaan over naar de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet zijn de onteigeningscriteria wettelijk vastgelegd. Daarnaast neemt niet meer de Kroon, maar het bestuursorgaan de onteigeningsbeschikking. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan een zienswijze indienen (en niet meer bij de Kroon), gedurende 6 weken dat de ontwerp-onteigeningsbeschikking ter inzage ligt. De onteigeningsbeschikking dient altijd te worden bekrachtigd door de bestuursrechter (rechtbank). De rechtsbescherming door de bestuursrechter is hiermee verzekerd. Binnen 6 weken na de beschikking kunnen bedenken door rechthebbenden naar voren gebracht worden. Daarna is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na bekrachtiging door de rechtbank of na uitspraak van de Raad van State wordt de onteigeningsakte ingeschreven. Een schadeloosstellingsprocedure wordt afzonderlijk doorlopen, maar kan gelijk oplopen met de onteigeningsprocedure. De onteigeningsprocedure is bestuursrechtelijk van aard. De schadeloosstelling wordt vastgesteld in een verzoekprocedure bij de burgerlijke rechter.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

Door Tennet is een communicatieplan opgesteld. Deze is als bijlage 18 toegevoegd. Hierin is een communicatiekalender opgenomen, zijn de stakeholders benoemd en is de communicatiestrategie beschreven. Omwonenden, eigenaren, pachters en overige stakeholders zijn geïnformeerd per brief en website. Daarnaast is er een participatietraject opgestart voor het landschapsplan.

Op 4 september 2023 en 10 oktober 2023 hebben participatiebijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft TenneT vragen beantwoord over de onderwerpen (mogelijke) geluidshinder, (mogelijke) hinder bouwverkeer, veiligheid, lichthinder, elektromagnetische velden. Daarnaast is een toelichting gegeven op de landschappelijke inpassing, zijn de wensen en suggesties van omwonenden meegegeven en is aangegeven waar keuzes in gemaakt kunnen worden. Alle wensen en suggesties zijn na deze bijeenkomst nader bekeken. Tijdens de bijeenkomst van 10 oktober 2023 is wederom over de landschappelijke inpassing gesproken met omwonenden. Een concept van het landschappelijk inpassingsplan is tijdens deze bijeenkomst toegelicht. Vragen van omwonenden over o.a. het beheer, onderhoud en type beplanting zijn beantwoord. De verslagen van de participatiebijeenkomsten zijn opgenomen in bijlage 19. Op 17 januari 2024 heeft er nog een inloopavondavond plaatsgevonden voor omwonenden en belangstellenden met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan en alle bijbehorende stukken.

5.2.2 Uitkomsten overleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) heeft er een Omgevingstafel plaatsgevonden op 14 september 2023 waarin de betrokken overlegpartners hun reactie op het (concept)ontwerpbestemmingsplan hebben kunnen geven. Daarnaast heeft er aanvullend met de Provincie Overijssel overleg plaatsgevonden over de landschappelijke inpassing. Deze overleggen hebben plaatsgevonden op 13 juni 2023, 11 juli 2023, 25 juli 2023 en 3 oktober 2023.

De volgende partijen hebben deelgenomen aan de Omgevingstafel IJsselland:

  • 1. Provincie Overijssel;
  • 2. Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • 3. Omgevingsdienst IJsselland;
  • 4. Veiligheidsregio IJsselland;

Daarnaast heeft er tussen TenneT en de GGD IJsselland overleg plaatsgevonden. De GGD heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan.

Ook is ProRail benaderd door de initiatiefnemer. Tussen (vertegenwoordigers van/namens) TenneT en ProRail heeft vervolgens overleg plaatsgevonden op 20 september 2023. Afgesproken is dat TenneT een EM-velden berekening aanlevert bij ProRail zodra dat mogelijk is. TenneT heeft van ProRail geen reactie gekregen over het aspect 'trillingen'.

Hieronder wordt kort de reactie van de betreffende overlegpartner samengevat en van een antwoord voorzien.

1. Provincie Overijssel

Vooroverlegreactie   Reactie gemeente  
De provincie geeft aan dat voor de genoemde opgave ten aanzien van landschappelijke inpassing een landschappelijk inpassingsplan nodig is. Dit gaat om een kwantitatieve invulling (water en bos) én om een kwalitatieve opgave (KGO en groenhoofdstructuur). Ten tijde van de Omgevingstafel (14 september 2023) constateert de provincie dat het eerste concept van het landschappelijk inpassingsplan nog onvoldoende is. Er dient een meer robuuste ecologische zone gerealiseerd te worden. Dit valt onder de verantwoordelijlkheid van TenneT, evenals het maken van afspraken over beheer en onderhoud. Het is van belang dat dit is uitgewerkt én dat duidelijk is welke verwervingsopgave er ligt voordat de ruimtelijke procedure kan worden gestart.   Na de Omgevingstafel van 14 september 2023 en o.a. de reactie van de provincie is het landschappelijk inpassingsplan nader uitgewerkt. Ook heeft er nog nader overleg met omwonenden plaatsgevonden. Het resultaat hiervan is verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan. Het landschapsplan is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Daarnaast is de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing geborgd via de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting.  


2. Waterschap Drents Overijsselse Delta

Vooroverlegreactie   Reactie gemeente  
  Met het waterschap heeft na 14 september (Omgevingstafel) nog nader overleg plaatsgevonden. Een aantal van de vragen zijn hierin reeds beantwoord. De watertoets is onder andere naar aanleiding van dit overleg aangepast. Hieronder wordt in het kader van volledigheid een antwoord gegeven op de reactie van het waterschap.  
Ten aanzien van het watersysteem:

1. In paragraaf 3.6.2.6.1 is het relevante beleid beschreven. Het beleid omvat echter meer dan alleen de Keur. Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Kadernotitie Stedelijk Water, beleid inrichting beheer en onderhoud op maat en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2021 is de Kadernotitie Stedelijk Water vastgesteld. Deze notitie beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Op watergangen en keringen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. In de keur zijn regels gesteld wat wel en niet mag bij o.a. watergangen, waterkeringen, kernzones en bijvoorbeeld lozingen. Waterkwaliteit parameters t.a.v. lozen op oppervlaktewater van grondwateronttrekkingen is geregeld in het BLBI, Activiteitenbesluit of het BLAH en niet in de keur.

2. De ruimtelijke inpassingen raken/liggen binnen de beschermingszone van de watergangen. Om goed onderhoud uit te blijven voeren is een borging van deze beschermingszones onvermijdelijk. De geluidswal waarover gesproken wordt ligt tegen of in deze beschermingszone. Onderhoud kan door het waterschap niet vanaf de N-weg zijde plaatsvinden i.v.m. de beperkingen die dit oplevert. Deze watergang is van belang voor het toekomstige gebied Hessenpoort III qua aanvoer en het achterliggende gebied qua afvoer.

Dempen en graven. Er wordt een B (secundaire) watergang gedempt. Er zal in beeld moeten worden gebracht wat het effect is op het grondwater door het dempen van deze watergang. Tevens zal er compensatie voor het verlies aan berging moeten gerealiseerd of de watergang moet worden teruggebracht. In het plan worden hiervan al m2 aangegeven echter is niet duidelijk op basis waarvan dit bepaald is.

Onderhoud. De huidige wijze van onderhoud, rijdende, heeft een route (weg midden in het plan gebied) naar het noorden. Deze route maakt het mogelijk voor onze voertuigen om efficiënt te kunnen werken. Blijft deze route intact? Er zal inzichtelijker moeten worden gemaakt wat de effecten zijn van de ruimtelijke inpassingen op de beschermingszones en bijbehorende doorrijdt hoogtes.  


1. Paragraaf 2.3 van de Watertoets is aangevuld. Daarnaast is het waterbeleid reeds beschreven in paragraaf 2.5 van deze toelichting.




















2. De geluidswal waar in de reactie naar wordt gerefereerd maakt geen onderdeel (meer) uit van dit bestemmingsplan. Deze beschermingszone wordt in stand gehouden. Ook met de overige beschermingszones wordt rekening gehouden. Deze worden in stand gelaten. Ten behoeve van de demping van de B (secundaire) watergang zal een grondwatermonitoring uitgevoerd worden om eventuele effecten op het grondwater te bepalen. In het inmiddels opgestelde landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1) is rekening gehouden met de reservering van ruimte ten behoeve van waterberging en onderhoud. De onderhoudsroute voor het waterschap (voor onderhoud aan de secundaire watergang langs de provinciale weg) blijft in stand. Wel zal er een hekwerk met poort komen in de beheerszone.  
Ten aanzien van hydrologie

1. Worden er nieuwe kabels en leidingen onder de watergangen doorgelegd of zijn deze al aanwezig?








2. Compensatie verhard oppervlak is qua m3 juist weergegeven, alleen komt de weergave van de getallen bij 4.4 van de Watertoets niet overeen met tabel 4.1. De uitkomst is komt wel overeen met het verhard oppervlak.

3. Betreft paragraaf 4.5 van de Watertoets. Bij het graven van het oppervlakte water voor berging lijkt de beste optie om een vijver te graven met een overloop / knijpconstructie op hoogte. Zodat het water ook daadwerkelijk vast wordt gehouden. En het onnodig afvoeren van grondwater zo veel mogelijk wordt beperkt.

4. Betreft paragraaf 4.5 van de Watertoets. Bij een T=100 mag het water tot aan de insteek stijgen. Maar de bebouwing ligt altijd hoger dan de insteek van de watergang. Waarop is de bergingscapaciteit qua max stijghoogte en basispeil op gebaseerd? Is het ontwerp van de berging(en) al beschikbaar?
Uitgaande van een peilbuis in de omgeving kan het grondwater in natte situaties tot aan maaiveld stijgen. Het lijkt noodzakelijk om het maaiveld op te hogen om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren.  


1. Het betreft hier deels kabels en leidingen die reeds aanwezig zijn onder de watergangen, maar deels ook nieuwe kabels en leidingen. Niet alle nieuwe ondergrondse kabels en leidingen maken overigens deel uit van dit plan. Voor een totaaloverzicht wordt verwezen naar figuur 1.3 in paragraaf 1.2 van dit bestemmingsplan. De ondergrondse kabels en leidingen die deel uitmaken van dit plan zijn op de verbeelding weergegeven.

2. De watertoets (bijlage 9 ) is o.a. hierop aangepast.



3. De watertoets (bijlage 9 ) is o.a. hierop aangepast. Ook in het landschapsplan (bijlage 1) wordt ruimte gereserveerd voor waterberging.





4. Zie bijlage 9. Het (technische) ontwerp van de waterberging(en) is momenteel nog niet beschikbaar.  
Ten aanzien van waterketen

1. Betreft paragraaf 4.7 van de Watertoets. Functioneert een IBA in een gebied met hoge grondwaterstanden? Ervaring leert dat dit problemen kan geven. Tevens is het waterschap bevoegd gezag op lozen op oppervlaktewater.  


1. Dit betreft een aandachtspunt voor de initiatiefnemer bij de nadere uitwerking en maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Als gekozen wordt voor een IBA dan wordt dat met de leverancier nader afgestemd, bijvoorbeeld verzwaring van de IBA zodat het grondwater de IBA niet omhoog drukt. Ook kan bijvoorbeeld gekoezen worden voor mobiele sanitair.  
Ten aanzien van klimaatadaptatie

1. In de ruimtelijke inpassing is geen rekening gehouden met waterberging. Waar gaat deze berging plaatsvinden en hoeveel ruimte beslag neemt dit in?



2. Deze waterberging borgen in de verbeelding, in de toelichting en uiteindelijk het WHP.  


1. In het landschapsplan (bijlage 1) is ruimte gereserveerd voor waterberging. In het landschapsplan is circa 28.000 m2 beschikbaar voor waterberging. Dat is ruim meer dan de benodigde waterberging.

2. De exacte locaties van de waterberging binnen het plan zijn nog niet bekend en worden nader uitgewerkt. Wel is in het landschapsplan rekening gehouden met de benodigde waterberging. De definitieve uitwerking komt bij de vergunningverlening aan de orde. In de regels is binnen alle bestemmingen water(berging) toegestaan.  


3. Omgevingsdienst IJsselland

Vooroverlegreactie   Reactie gemeente  
Ten aanzien van milieuzonering:

1. Aan de richtafstand (300 meter) wordt niet voldaan. De aanwezige woningen liggen wel buiten de vastgestelde en de te wijzigingen geluidzone.  

1. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Voor een motivering van dit aspect wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek (bijlage 10).  
Ten aanzien van geluid

1. Er is sprake van een toename van geluidbelastingen. De nachtperiode is bepalend omdat het een continu bedrijf betreft.

2. Een aanpassing van de vastgestelde geluidzone is nodig. Er komen geen woningen binnen de nieuwe zone.

3. Het geluid van transformatoren en spoelen heeft een tonaal karakter: van de wisselspanning 50 Herz met boventonen 100 en 200 Herz. Bij de vaststelling van de geluidzone (Wet geluidhinder) wordt hiervoor niet gecorrigeerd. Bij vergunningverlening dient deze correcte (tonaal 5 dB) wel meegenomen te worden.

4. Er is aandacht nodig voor de toename van geluid (op omliggende woningen): Bij inrichting van de velden en projectie van de transformatoren en overige installaties is bij vergunningverlening aandacht nodig voor maatregelen 'Best Beschikbare Technieken (BBT). Nieuwe transformatoren zijn in het geluidsrapport (bijlage 10) al met een lager geluidbronniveau ingevoerd en geplaatst tussen scherfwanden op een wijze die ook bijdraagt aan geluidwering.

5. De geplande grondwal zal met de grote oppervlakte van de schakelvelden en de verspreide situering van installaties voor geluid beperkt zijn.  


1. Hier is in het akoestisch onderzoek rekening mee gehouden.


2. Hier is in het akoestisch onderzoek rekening mee gehouden. De aangepaste geluidzone is opgenomen op de planverbeelding.

3. Vergunningverlening is op dit moment nog niet aan de orde, maar hier wordt te zijner tijd rekening mee gehouden.





4. In het geactualiseerde akoestisch onderzoek (bijlage 10) wordt hier nader op ingegaan. Vergunningverlening is op dit moment nog niet aan de orde.








5. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.  
Ten aanzien van bodem

1. De voorlopige conclusie is dat het aspect 'bodem' en 'grondwater' geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.  


1. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.  
Ten aanzien van vormvrije m.e.r.

1. Er dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden met betrekking tot de aanleg of wijziging van hoogspanningsleidingen (C24 en D24).  


1. Er is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 17 van deze toelichting. De gemeente zal een mer- beoordelingsbesluit nemen voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.  
Ten aanzien van magneetveldzone

1. Voor hoogspanningsleidingen wordt op de risicokaart als overige risicobronnen een magneetveldzone 0,4 micro Tesla aangewezen. Binnen deze zone worden in dit plan kwetsbare doelgroepen ontzien.

2. Wel zullen bij de hogere stroomtoevoer de magneetveldzones van de hoogspanningsleidingen toenemen. Geadviseerd wordt om hier in de plantoelichting aandacht aan te besteden.  


1. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.



2. Aan deze reactie wordt tegemoet gekomen. In paragraaf 3.7.9 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.  



4. Veiligheidsregio IJsselland

Vooroverlegreactie   Reactie gemeente  
1. Het plangebied ligt in een gebied met middelgrote kans op overstroming (tot 0.8 m. waterdiepte). In overleg met de WDOD dient bekeken te worden of er nog maatregelen moeten worden getroffen.   1. Op grond van de Klimaateffectatlas is er een kleine overstromingskans (1/300 tot 1/3000 per jaar). Hiervoor is eerst gekeken naar de 'plaatsgebonden overstromingskans'. Deze kaart laat zien of er sprake is van een kleine, middelgrote of grote kans. Hieruit volgt dat er in het volledige plangebied sprake is van een kleine overstromingskans. Als vervolgens de kaart 'overstromingsdiepte: kleine kans' wordt geraadpleegd, is te zien dat er sprake is van een overstromingsdiepte van 0,5-1,5m binnen het plangebied. Deze locatie is niet bestempeld als hoogwaterstation. Dit is pas het geval bij een overstromingsrisico van 2,0 meter of meer. Het overstromingsrisico op deze locatie is 0,8 meter. In dit geval hoeven daarom geen aanvullende maatregelen genomen te worden. Het transport van elektriciteit loopt hiermee geen gevaar. Met het waterschap heeft nader overleg plaatsgevonden. Ook de Watertoets en deze toelichting zijn op onderdelen aangepast.  
2. In directe omgeving van het hoogspanningsstation bevinden zich twee risicobronnen: 1.) Spoorlijn Zwolle/Meppel op 30 meter en 2.) De Nieuwe Hessenweg (N340) op 160 meter. Het spoor Zwolle Zwolle/Meppel (40AX4) maakt onderdeel uit van het Basisnet. Over dit spoor worden brandbare- en giftige gassen, zeer brandbare vloeistoffen en (zeer) giftige vloeistoffen vervoerd. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van het spoor ligt op 1 meter van het spoor. Daarnaast heeft het spoor een plasbrandaandachtsgebied (30m.). Over de N340 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het vervoer van gevaarlijk stoffen over de N340 is beperkt. Voor wat betreft de N340 zijn geen recente vervoersgegevens en berekeningen beschikbaar.   2. De juiste afstand (160m) van de N340 tot het plangebied is verwerkt in de QRA-rapportage (bijlage 14). De 30 meter voor plasbrandaandachtsgebied is toevoegd aan de rapportage.  
3. Betreft effectgebieden. De Veiligheidsregio IJsselland kijkt naast de wettelijke normen ook naar de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld een [gas]explosie op de weg of het spoor of een plasbrand op het spoor. Omdat de effectstralen (hittestraling en overdruk) gedeeltelijk of geheel over het plangebied liggen, wordt geadviseerd bij het ontwerp van de uitbreiding/nieuwbouw rekening te houden met deze effecten om schade/uitval aan het hoogspanningsstation te voorkomen.   3. In de rapportage is het groepsrisico verantwoord voor het spoor en de N340. Hierin zijn de relevante scenario's meegenomen. Verder voldoet de locatie van de hoogspanningsstations aan de locatie-eisen van TenneT. Hierin wordt de locatie getoetst op o.a. veiligheidsaspecten. De risico's zijn aanvaardbaar. Voor het spoor wordt aangehouden dat niet in de beheerszone van het spoor wordt gebouwd. In dit geval is daar geen sprake van.  
4. Betreft verstoring nutsvoorzieningen. De effecten van uitval van elektriciteit kunnen groot en zeer divers zijn. Uitval (verstoring) van nutsvoorzieningen (zoals elektriciteit) kunnen leiden tot digitale of maatschappelijke ontwrichting en fysieke gevolgen voor bepaalde (kwetsbare) groepen in de samenleving. Uitval van nutsvoorzieningen (bij een overstroming of incident op het spoor of de N340) is dan ook één van de geprioriteerde risico's in de Strategische Beleidsagenda 2023 t/m 2026 van de Veiligheidsregio IJsselland. Verzocht wordt aan te geven welke maatregelen er worden genomen om de gevolgen van het uitvallen van het hoogspanningsstation te voorkomen dan wel te beperken.   4. Op en rondom het station worden verschillende TenneT maatregelen genomen om sabotage te voorkomen.