Plan: | Buitengebied, Herfterlaan 30 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP21002-0004 |
Voorliggend bestemmingsplan is bedoeld om het juridisch kader te bieden voor het kunnen uitvoeren van een gewenst bouwinitiatief. Tevens biedt voorliggend bestemmingsplan de onderbouwing waarom het gewenste ruimtelijk initiatief inpasbaar is op de door initiatiefnemer gewenste locatie, in dit geval het wijzigen van de bestemming van een (voormalige) bedrijfswoning van een actief agrarisch bedrijf (melkveehouderij) naar een plattelandswoning ter plaatse van het perceel Herfterlaan 30 te Zwolle. De plattelandswoning wordt daarbij planologisch gezien ook geschikt gemaakt voor dubbele bewoning.
Onderstaand een weergave van de ligging van het perceel vanuit de lucht, gevolgd door een foto van de woning Herfterlaan 30 vanaf de straat. De te herbestemmen nu nog agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning is binnen het oranje kader weergegeven.
De bestaande bedrijfswoning is niet meer nodig voor het bedrijf. Deze is al ruim 15 tot 20 jaar niet meer gekoppeld aan de agrarische onderneming (melkveehouderij). De veehouder die hier woonde is destijds gestopt en inmiddels overleden.
De grond behorend bij het kadastrale perceel is ook sinds die tijd niet meer als agrarische grond in gebruik. De voormalig eigenaar van Herfterlaan 30 was familie van de agrariër op Herfterlaan 30-1 en 30-2. Het agrarische bedrijf heeft zijn toekomstbestendigheid reeds vormgegeven door de splitsing naar de woning op Herfterlaan 30-1 en 30-2. Ook zijn alle bouwplannen en eventuele gevolgen reeds doorgenomen met de agrariër (en zijn opvolger).
Binnen het blauwe kader is het gebouw zichtbaar dat de overgebleven bedrijfswoning is. Deze woning, bekend onder het adres Herfterlaan 30/1 en 30/2 wordt ook dubbel bewoond.
Het is de bedoeling dat de aanwezige in slechte bouwstaat verkerende boerderij (bouwjaar 1880) gaat worden herbestemd naar een woonboerderij. De boerderij wordt grotendeels gesloopt en gemoderniseerd herbouwd tot twee wooneenheden. Gezien de ligging binnen het agrarische bedrijfsperceel is het de bedoeling deze boerderij daarbij te gaan bestemmen als plattelandswoning, waarbij in de gemeente Zwolle dan juridisch wordt gesproken over een ‘specifieke vorm van wonen – voormalige bedrijfswoning’.
Een plattelandswoning is als volgt gedefinieerd. Een agrarische bedrijfswoning welke is gelegen binnen een agrarisch bouwblok welke gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf.
Verder worden de (vervallen) bijgebouwen gesloopt en waar nodig wordt omliggend grijs en groen verwijderd. De daaruit voortvloeiende ingrepen zijn het grotendeels slopen en herbouwen van de boerderij, amoveren van opstallen, waar nodig verwijderen omliggend grijs en groen en vlak trekken van de gronden. Op deze wijze wordt het terrein meer ingericht als een woonerf.
De bedrijfslocatie aan de Herfterlaan 30 maakt onderdeel uit van een actief agrarisch bedrijf (een melkveehouderij). Het plangebied aan de Herfterlaan 30 te Zwolle bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Zwolle. De meest nabijgelegen plaats betreft Herfte, deze bevindt zich ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 600 meter. Ten opzichte van de stad Zwolle bevindt het perceel zich op een afstand van hemelsbreed circa 1,8 kilometer ten oosten van het bedrijventerrein De Marslanden.
Het plan valt onder de “Beheersverordening Herfte, Wijthmen”.
Op grond van deze beheersverordening is het perceel bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (bestemming Agrarisch met waarden – Landschap’ met een bijbehorend agrarisch bouwvlak. De uitsnede van de geldende plankaart behorende bij de genoemde beheersverordening is in onderstaande figuur opgenomen.
Het mogen gebruiken van een voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning in de vorm van een plattelandswoning past niet binnen de geldende bestemming.
Zodoende is er een nieuw bestemmingsplan nodig die dit wel mogelijk maakt. Daarbij krijgt de bedrijfswoning Herfterlaan 30 een aanduiding ‘plattelandswoning’ en wordt deze tevens voorzien van een maatvoering aanduiding die de woning geschikt maakt voor dubbele bewoning. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Karakterisering Landschap
Waardevol is de verhoogde ligging op de zandrug in het besloten landschap van Herfte. Het (oude) erfensemble is kleinschalig van opzet.
Erfensemble en erfstructuur
Waardevol is de streekeigenheid van het erf door de eenvoud van de inrichting, de transparantie van het erf, het agrarische karakter, het ensemble van boerderij met kleine schuur en hooiberg, en het streekeigen plantmateriaal. Het kleine nutstuintje draagt bij aan het streekeigen karakter. Het erf van de tweede bedrijfswoning heeft een meer eigentijds assortiment aan beplanting, maar verstoort de kenmerken niet.
Gebouwen
Waardevol is het ensemble van boerderij met schuur en hooiberg. Waardevol als afzonderlijk volume zijn de hooiberg en de boerderij, met als waardevolle elementen de karakteristiek ingedeelde voor- en achtergevel. Waardevol als volumes zijn de twee hooibergen op het jonge erf nabij de kuilvoerplaten.
Voor nummer 30 is een Waarde – Cultuurhistorie opgenomen op de verbeelding en zijn er regels voor opgenomen. Op die wijze wordt zorggedragen voor voldoende bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed.
In het plangebied wordt de juridisch-planologische basis gegeven voor het herbestemmen van een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning.
Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI- gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost.
Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
1. De Omgevingsagenda
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan.
De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
2. De NOVI-gebieden
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI. Door het toekennen van een aanduiding ‘plattelandswoning’ is er sprake van een op de toekomst gerichte herontwikkeling van het landelijk gebied. Verdere verpaupering van de oude boerderij wordt voorkomen en het agrarisch bedrijf wordt niet gehinderd in haar bedrijfsvoering.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Stedelijke ontwikkeling
Van een stedelijke ontwikkeling is sprake indien er meer dan 12 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan is niet ladderplichtig immers er wordt niet voorzien in het realiseren van 12 of meer nieuwe woningen.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving.
De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De meest actuele Omgevingsvisie is op 3 maart 2021 geactualiseerd.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende
structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieus betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij.
Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017
Indien het initiatief, specifieke vorm van wonen, voormalige bedrijfswoning wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Zo dienen gemeenten in het kader van woningbouw- en bedrijven terreinontwikkeling afspraken te maken met buurgemeenten. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond, landbouwontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000- gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones.
In dit geval heeft het bestemmingsplan betrekking op het wijzigen van de bestaande bewoonde bedrijfswoning Herfterlaan 30 naar een plattelandswoning, zodat deze door derden kan worden bewoond zonder een belemmering te gaan vormen voor het naastgelegen bestaande en nog actieve agrarische bedrijf. Er wordt niet voorzien in een toename van bebouwing of ruimtegebruik. Bestaande bijgebouwen worden gesloopt en vervangen door nieuwe bijgebouwen die qua omvang minder zijn dan de te slopen bijgebouwen en worden herbouwd in een passende stijl. Het agrarische en cultuurhistorische karakter blijft daarmee intact, het beeld wordt verbeterd.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
De locatie is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied.
Binnen het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap" kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Het verzoek past binnen het ontwikkelperspectief. Door de voormalige bedrijfswoning aan te duiden als plattelandswoning blijft het agrarisch bedrijf in harmonie met de plattelandswoning voortbestaan en vormt de plattelandswoning geen milieugevoelig objectvoor het bedrijf.
In de Stedelijke Omgeving vind je enkele bijzondere gebiedscondities die specifieke kansen met zich meebrengen. Denk aan kenniscentra, stadsassen en stationsgebieden, maar ook aan stads- en dorpsrandgebieden.
De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel.
Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrand gebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer.
De locatie ligt in het kleinschalige mixlandschap en in de stads- en dorpsrandzone. De beoogde ontwikkeling van bedrijfswoning naar plattelandswoning wordt als passend gezien in het mixlandschap en de stads- en dorpsrand. Verder wordt door het opruimen van verouderde bebouwing een kwaliteitsverbetering op het erf van de plattelandswoning nagestreefd en bereikt. Uit hoofdstuk 3 blijkt dat er geen sprake is van een belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven enwoningen van derden. Het initiatief is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
De gebiedskenmerken met een provinciaal belang zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is beschreven welke kwaliteiten en kenmerken in de vier lagen behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden.De kwaliteitsopgavenen -voorwaarden in de catalogus zijn integraal, in de zin dat ze aspecten als milieu, water, cultuur, landschap en infrastructuur omvatten voor zover ze te koppelen zijn aan een gebiedstype.
De gebiedskenmerken onderscheiden we in vier lagen:
Hierna wordt ingegaan op de diverse lagen en de relatie met voorliggend bestemmingsplan.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Op basis van de kaart ‘natuurlijke laag’ geldt het volgende. Er is sprake van de laag ‘dekzandvlakte en ruggen’.
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
Toetsing van het initiatief aan de ‘Natuurlijke laag’
Het voorgenomen bouwplan heeft geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren.
De herbestemming van de bedrijfswoning naar plattelandswoning vindt plaats binnen de bestaande contouren van het agrarisch bedrijfsperceel.
De vervallen woning wordt grotendeels gesloopt en bestaande en verouderde gebouwen op het terrein worden gesloopt en (deels) vervangen door nieuwe bijgebouwen die qua aard en omvang passen bij de nieuwe bestemming en qua volume minder zijn dan hetgeen wordt gesloopt. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft op de gebiedskenmerken van de ‘Natuurlijke laag’.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Het aanzien van ruim twee derde van het oppervlak van Overijssel wordt bepaald door het agrarisch gebruik.
Ten aanzien van deze kaartlaag is sprake van het Oude hoevenlandschap.
Ambitie
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie, mits wordt voortgebouwd op kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
Binnen deze structuren zijn volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Norm
De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.
Richting
Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang van en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting, de open es(sen), het beekdal, de voormalige heidevelden en aan de mate van openheid en kleinschaligheid.
Toetsing van het initiatief aan de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op het bestaande agrarisch bedrijf. De impact van deze ontwikkeling is als gering te beschouwen en de beoogde ontwikkeling past in deze omgeving.
De stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt de kwaliteit eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door de historie) van de regio steeds belangrijker. Steden zijn de economische motors van Overijssel.
De kaartlaag “stedelijke laag” geeft aan dat er geen sprake is van een ‘stedelijke laag’.
Laag van de beleving
Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum voor ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. Aan de (relatieve) autonomie van de natuurlijke processen in de natuurlijke laag, het ‘nut’ van het agrarisch cultuurlandschap en de sociale en functionele dynamiek van de stedelijke laag voegt de laag van de lust- en leisurelandschappen de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De laag van de beleving voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
In deze kaart valt het gebied in de “IJssellinie inundatieveld” en het ‘stads- en dorpsranden’ gebied.
IJssellinie inundatieveld
De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen.
Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op de reeds bestaande agrarische bedrijfslocatie. De impact van de herbestemming is vanuit ruimtelijk oogpunt minimaal te noemen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Omgevingsvisie
Inleiding
Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft de gemeente de omgevingsvisie “Ons Zwolle van morgen 2030” opgesteld. De omgevingsvisie, die op 13 september 2021 door de raad is vastgesteld, beschrijft de koers voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Zwolle vooral op de periode tot 2030. De visie helpt om de volgende stappen te zetten in de ontwikkeling van de gemeente waarin leefbaarheid, gezondheid, wonen, mobiliteit, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan.
Steeds meer Zwolle: ambities en kernopgaven
Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van Zwolle. De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk “fundament”, om op verder te bouwen. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het ‘Huis van Zwolle’ te midden van de volgende drie leidende ambities voor de verdere ontwikkeling:
Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:
Ontwikkelingen en opgaven verbonden aan ambitie
De wereld om ons heen verandert voortdurend. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn hoe we de ruimte inrichten. Trends en ontwikkelingen op gebieden als leef-, klimaatbestendige-, duurzame- en werkgemeente, een gemeente waar we ons verplaatsen en Zwolle als onderdeel van Nederland en de regio geven inzicht voor de visie met een doorkijk naar de effecten ervan voor Zwolle.
Ruimtelijke koers
Basis
De ruimte om te leven is de belangrijkste waarde. Ruimte om te leven voor mens, plant en dier. Leefbaarheid of kwaliteit van leven staat voorop en is leidend bij iedere ontwikkeling: een gezonde balans tussen welzijn en welvaart.
Sturen op kwalitatieve ontwikkeling
Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:
Randvoorwaarden
Deze ontwikkeling vinden plaatsen binnen een aantal randvoorwaarden:
De Zwolse strategische ontwikkelzones
Er zijn een drietal strategische ontwikkelzones met daarbinnen diverse gebieden die (deels) transformeren naar een andere functie:
Visie op hoogbouw
Voor de verdere verdichting biedt hoogbouw een oplossing. Dat vraagt een zorgvuldige aanpak passend bij het huidige Zwolse stadsilhouet.
Naar een multifunctioneel buitengebied: stad en land verbonden
Centraal staat de ambitie om te werken aan een vitaal, solidair, gezond en duurzaam buitengebied.
Om die ambitie in te vullen staan de volgende doelen centraal:
Raamwerken:
Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen wordt gewerkt aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle: raamwerken genoemd, het geraamte van Zwolle.
Het raamwerk laat de grote fysieke structuren zien die bepalend zijn voor de ontwikkeling op lange termijn. Een hoofdstructuur waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn en benoemd de condities om Zwolle in de toekomst aantrekkelijk en toekomstbestendig te houden. Het gaat om de volgende raamwerken: het fysiek kapitaal (landschap, cultuurhistorie en natuur), klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit, circulariteit, de ondergrond en de buitenruimte.
Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. Er is inzichtelijk gemaakt waar die waarden aanwezig zijn. Daaruit volgen een achttal spelregels hoe hier om te gaan wanneer sprake is van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
Gebiedsprofielen:
De gebiedsprofielen beschrijven een integraal toekomstbeeld voor de gebieden. Er is aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de buitenruimte.
Elk gebiedsprofiel is opgebouwd uit de volgende twee onderdelen:
De bestaande kenmerken (fysiek en sociaal) en kwaliteiten van gebieden zijn het vertrekpunt voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:
Realisatiestrategie:
Aan de slag met het grote aantal opgaven en uitdagingen kan alleen door samen op te trekken met de Zwolse samenleving, met andere overheden, ondernemers en investeerders. Ons vertrekpunt is, we doen het samen, waarbij de rol van de gemeente telkens maatwerk is en zijn we iedere keer duidelijk over onze rol.
Participatie is van groot belang om doelen en ambities in de leefomgeving te bereiken. De opgaven worden met een gebiedsgerichte benadering aangepakt op die wijze kunnen opgaven worden gebundeld en meekoppelkansen benut.
Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. De Omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de eerste beoordeling van ruimtelijke initiatieven.
Toetsing Omgevingsvisie Zwolle
Het perceel Herfterlaan 30 valt in het gebiedsprofiel 'gemengd landelijk gebied en buurtschappen'.
Het Gemengd landelijk gebied en buurtschappen bestaat voornamelijk uit gebieden aan de rand van de stad, en verder uit de hoger gelegen en landschappelijk oude en parkachtig verdichte gebieden rond Zwolle. Het gebied bezit een kenmerkende menging van functies, zoals landbouw, recreatie, wonen, natuur. De grondgebonden landbouwactiviteit bestaat vaak uit enkele grote toekomstgerichte bedrijven, uit een aantal kleinere nevenberoepsbedrijven en uit talrijke percelen van evenzoveel burgers, waar hobbymatig vee wordt gehouden. Vanwege dit versnipperd gebruik is de agrarische structuur vaak slecht, en is het voor de grote bedrijven moeilijk om de noodzakelijke schaalvergroting te realiseren.
Verder is verspreid in het profiel ‘Gemengd landelijk en buurtschappen’ uitbreiding met solitaire nieuwbouw denkbaar, passend in de zogenaamde ‘rood voor rood’ en ‘rood voor groen’ regelingen. Bij ‘rood voor rood’ gaat het om vervanging van gebouwen, die hun functie verliezen, waarvoor een passende functie voor terugkomt, zoals woonbebouwing of andere kleinschalige functies. ‘Rood voor groen’, aangekondigd in de Nota Ruimte, betreft geheel nieuwe bebouwing in het buitengebied.
De groene ruimte die verdwijnt voor de nieuwe bebouwing wordt gecompenseerd met extra groenaanleg ter plaatse of elders. Anders gezegd, de verspreide nieuwe bebouwing ‘rood voor groen’ is alleen mogelijke als daadwerkelijk in nieuw groen wordt geïnvesteerd.
Wonen is in dit gebied een belangrijke functie. Hierdoor is de milieutoetsing van bedrijven strenger. Recreatief behoort het gemengd landelijk gebied tot het belangrijkste uitloopgebied van Zwolle. Naast talrijke routes bevinden zich hier de dagrecreatieve centra als de Wijthmenerplas. Natuurwaarden zijn gebonden aan de aanwezige bossen, beken en weteringen en langs akkerranden.
In dit geval gaat het om een ontwikkeling waarbij de bestemming van een vervallen agrarische bedrijfswoning met een rommelig erfensemble wordt omgezet naar die van een plattelandswoning, die daarbij geschikt wordt gemaakt voor dubbele bewoning. Dat draagt bij aan de ambitie van Zwolle om de ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten te versterken. Deze bedrijfswoning is niet meer nodig voor het bedrijf. Door deze te wijzigen naar een plattelandswoning kan er ‘regulier’ worden gewoond en kan het naastgelegen agrarische bedrijf voortgezet worden zonder dat deze plattelandswoning het bedrijf hindert.
Zonder afbreuk te doen aan het volume van bebouwing in het gebiedsprofiel wordt met dit initiatief een wooneenheid toegevoegd aan het beschikbare arsenaal, dat is ook belangrijk voor de leefbaarheid van het buurtschap Herfte. Ook wordt de ambitie uit de omgevingsvisie als het gaat om betere benutting van bebouwing, ruimte en bestaande infrastructuur met dit initiatief ondersteund. Het plan omvat duurzame herbouw van een vervallen boerderij, waarbij de kwaliteit van het landschap in het gebiedsprofiel zal verbeteren door amoveren grijze bebouwing. Door herbouw met oog voor cultuurhistorische waarden en oog voor het nieuw vorm te geven erfensemble in het landschap verbetert de omgevingskwaliteit. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling passend is in de Omgevingsvisie “Ons Zwolle van morgen 2030”.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit.
Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Cultuurhistorisch beleid
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwolse monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op grond van de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op 1 juli 2015 is artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarmee dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De gemeente Zwolle heeft als onderdeel van de hele inventarisatie van haar grondgebied voor dit plangebied inventarisaties van cultuurhistorische waarden laten uitvoeren.
Het perceel Herfterlaan 30 staat op een lijst met cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zo is hierna zichtbaar gemaakt.
In paragraaf 3.3 is nader ingegaan op welke wijze er rekening is gehouden met de bestaande cultuurhistorie waarden in de plannen voor de plattelandswoning.
Conclusie
Er is geen belemmering vanuit het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Zwolle.
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van "een goede chemische toestand". Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat "een goede ecologische toestand". Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia.
Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
Schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Bij "vasthouden, bergen, afvoeren" wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma’s, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur’ heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassing aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook vastgesteldrichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid is vastgesteld in de Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027', zoals die is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017.
Conclusie
Het plan heeft geen connectie met het beleid ten aanzien van volkshuisvesting omdat er geen nieuwe woonbebouwing mogelijk hoeft worden gemaakt, immers de boerderij staat er al. Wel wordt deze geschikt gemaakt voor dubbele bewoning.
Beroep- en bedrijf aan huis
Beroep en bedrijf aan huis wordt toegestaan.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het economisch beleid.
Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2017) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld. Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Voor het plangebied worden de verschillende milieuthema's hierna kort beschreven.
Bedrijvigheid en Inwaartse zonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering"(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen. In paragraaf 3.7.5 is nader ingegaan op deze milieuzonering voor het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
Het plangebied aan de Herfterlaan 30 te Zwolle bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Zwolle. De meest nabijgelegen plaats betreft Herfte, deze bevindt zich ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 600 meter. Ten opzichte van de stad Zwolle bevindt het perceel zich op een afstand van hemelsbreed circa 1,8 kilometer ten oosten van het bedrijventerrein De Marslanden. Op onderstaande foto is de ligging ten opzichte van Herfte en het bedrijventerrein De Marslanden weergegeven.
Het perceel bevindt zich verder nog in de nabijheid van het recreatiegebied van de Wijthmener Plas en een golfterrein.
In de bestaande situatie is sprake van een bestaand agrarisch bedrijf, een melkrundveehouderij, Herfterlaan 30-2. Op onderstaande luchtfoto is het bestaande bedrijf in zijn geheel te zien. Op het bedrijf worden in totaliteit 244 stuks vee gehouden. De woning Herfterlaan 30, een dubbele boerderij uit 1880, was tot 20 jaar geleden in gebruik als bedrijfswoning bij het bedrijf. Later is een deel van de oude boerderij verwijderd en omgezet naar een 2 woningen (Herfterlaan 30-1 en 30-2).
De oude boerderij bleef bestaan, echter zonder dat er nog sprake was van uitoefening van melkveehouderij. De inmiddels gepensioneerde boer bleef wonen in de bedrijfswoning, Herfterlaan 30.
Op de hierna weergegeven foto is de ligging van de woning Herfterlaan 30 weergegeven bij de oranje pijl.
In de gewenste situatie wordt de bestaande bedrijfswoning in de vorm van de oude boerderij uit 1880 herbestemd naar een plattelandswoning en daarbij geschikt gemaakt voor dubbele bewoning. Door de bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning wordt het naastgelegen agrarisch bedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering. Door deze te gaan herbestemmen naar een plattelandswoning kan deze woning ‘regulier’ worden bewoond door twee huishoudens die geen directe binding hebben met het aanwezige agrarische bedrijf en omgekeerd is de
plattelandswoning niet ‘milieugevoelig’ voor het bestaande agrarische bedrijf waar de woning tot 20 jaar geleden als bedrijfswoning deel van uit heeft gemaakt.
Op de hierna weergegeven figuur zijn de opstallen die behoren bij het perceel Herfterlaan 30 weergegeven in hun bestaande setting en uiterlijke verschijningsvorm Het gaat daarbij om de bestaande vervallen boerderij en een viertal vervallen bijgebouwen. Deze bijgebouwen worden allen gesloopt. De bestaande hooiberg wordt aangepast en blijft deel uit maken van het waardevolle erfensemble. (zie onder terreininrichting). De bestaande boerderij wordt grotendeels gesloopt, herbouwd met behoud van de authentieke uitstraling en geschikt gemaakt voor dubbele bewoning.
Op de figuur hierna is weergegeven hoe het perceel er na de herontwikkeling uit zal komen te zien met tevens een visualisatie van de nieuwe dan wel herbouwde bebouwing.
Onderstaand is weergave gedaan van het gewenste bouwplan van de plattelandswoning. Bij de tekeningen die hierna worden weergegeven wordt eerst de bestaande situatie weergegeven gevolgd door de nieuwe situatie na uitvoering van de plannen. Let wel, de hierna volgende tekeningen liggen momenteel bij de welstandscommissie ter beoordeling en dienen voor nu als ondersteunend beeldmateriaal en kunnen dus op onderdelen nog worden gewijzigd.
Goed zichtbaar is geworden is dat de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de boerderij behouden blijft. Authentieke elementen komen terug in de nieuwe bebouwing (gebinten, gemetselde steken, raampartijen etc.) Het volume van de boerderij wordt optimaal benut door er nu twee wooneenheden in te realiseren. De kwaliteit van de ruimte wordt verbeterd door vervallen bijgebouwen te amoveren en daardoor weer zicht te hebben op het volledige volume van de boerderij, en beter zicht te hebben op het erfensemble.
De verouderde en minder fraaie bebouwing wordt vervangen door moderne bebouwing met een uitstraling die refereert aan de bebouwing zoals die er stond. Op die wijze blijft het perceel een uitstraling hebben alsof het nog behoort bij het agrarische bedrijf.
Daar waar mogelijk wordt groen ingepast op het erf. Op deze wijze ontstaat een verfraaiing van het erf hetgeen kan worden gezien als een verbetering van de landschappelijke kwaliteit.
In de toelichting moet worden aangegeven hoe het cultureel erfgoed wordt beschermd in relatie tot de wettelijke bepalingen (Erfgoedwet 2016) en hoe met het oog op het noodzakelijk onderzoek met het aspect archeologie is omgegaan. Eventuele onderzoeksrapporten moeten als bijlage bij de toelichting worden gevoegd.
Het gebied is aangemerkt als ‘archeologisch zeer waardevol’. Ten behoeve van het plan wordt echter niet voorzien in nieuw ruimtebeslag. De bestaande ruimte wordt meer optimaal gebruikt. Daar waar wordt voorzien in nieuwe functies en gebouwen/gebouwtjes staan momenteel ook al gebouwen.
Op dezelfde plaats als waar deze gebouwen staan worden die gesloopt en vervangen door nieuwe gebouwen die qua omvang niet groter zijn dan hetgeen er wordt gesloopt. Er worden geen extra gronden geroerd.
Modernisering Monumentenwet (MoMo)/Wijziging Bro
Per 1 januari 2012 is de wijziging van het Bro in werking getreden die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Wat zijn cultuurhistorische waarden? De Memorie van Toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening zegt met betrekking tot artikel 3.1.6 het volgende:
"Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken"
Het begrip cultuurhistorie heeft drie aspecten:
Karakterisering
Landschap
Waardevol is de verhoogde ligging op de zandrug in het besloten landschap van Herfte. Het (oude) erfensemble is kleinschalig van opzet.
Erfensemble en erfstructuur
Waardevol is de streekeigenheid van het erf door de eenvoud van de inrichting, de transparantie van het erf, het agrarische karakter, het ensemble van boerderij met kleine schuur en hooiberg, en het streekeigen plantmateriaal. Het kleine nutstuintje draagt bij aan het streekeigen karakter. Het erf van de tweede bedrijfswoning heeft een meer eigentijds assortiment aan beplanting, maar verstoort de kenmerken niet.
Gebouwen
Waardevol is het ensemble van boerderij met schuur en hooiberg. Waardevol als afzonderlijk volume zijn de hooiberg en de boerderij, met als waardevolle elementen de karakteristiek ingedeelde voor- en achtergevel.
De verhoogde ligging op de zandrug in het besloten landschap van Herfte blijft bestaan, daar wordt geen inbreuk op gepleegd. Tevens wordt in de beoogde nieuwe situatie ook het oude erfensemble intact gelaten, de nieuwe bijgebouwen komen op de plaats te staan van de bestaande bijgebouwen maar zijn kleiner. Daarmee blijft de strooiing van de bebouwing op het perceel intact zoals ie ook in de bestaande situatie aanwezig is, de volumes verminderen. De figuren op bladzijde 30 en 31 van deze toelichting laten dat ook goed zien. Ook is daarbij zichtbaar dat bijvoorbeeld de hooiberg als vorm weer terugkeert als vernieuwd bijgebouw. Ook de bestaande boerderij blijft deels staan, maar wordt opnieuw opgebouwd, verduurzaamd en gemoderniseerd waarbij de uiterlijke verschijningsvorm intact blijft. Het agrarisch karakter dat zo cultuurhistorisch waardevol is blijft op deze wijze aanwezig.
Voor nummer 30 is een Waarde-Cultuurhistorie opgenomen op de verbeelding en zijn er regels voor opgenomen. Op die wijze wordt zorggedragen voor voldoende bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed.
Onderstaand is de bestaande en nieuwe situatie zichtbaar gemaakt. Het karakter van de boerderij blijft bestaan. Ook de te realiseren bijgebouwen worden gebouwd in een stijl die aansluiting vindt bij de nu nog aanwezige gebouwtjes rondom de woning Herfterlaan 30. Het plan is verenigbaar met het onderdeel cultuurhistorie en blijft zo dicht mogelijk bij de bestaande setting aansluiten.
Het bedrijf wordt ontsloten via de Herfterlaan, zo ook de woning Herfterlaan 30. Deze aansluiting op de Herfterlaan blijft bestaan en is toereikend voor het ruimtelijke plan.
Ontsluiting en parkeren
In de nieuwe situatie blijft de ontsluiting op dezelfde wijze plaatsvinden, hierin treedt geen verandering op. Het parkeren moet op eigen terrein opgelost worden. Binnen het plangebied is ruimte genoeg voor parkeren op eigen terrein.
Dit wordt voorzien aan de ‘achterkant’ van het terrein. Op onderstaande figuur is de ontsluiting op de Herfterlaan en het parkeren zichtbaar gemaakt.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunning plichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent.
Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur - is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid.
Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Van belang is om na te gaan of zich in de directe nabijheid van het plangebied waardevolle natuurgebieden bevinden.
Natura 2000
Binnen de externe invloedsfeer op een afstand van ca. 1,6 kilometer ten noorden van het plangebied ligt het N2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. Op de hierna volgende kaart zijn de N2000 gebieden in het ‘geel’ weergegeven.
Het N2000 aanwijzingsbesluit is weergegeven in bijlage II van het ecologisch rapport die als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd. Met behulp van de effectenindicator van het Ministerie kan een oriëntatie worden uitgevoerd naar potentiële (significante) negatieve effecten op kwalificerende soorten door bepaalde activiteiten. De effectenindicator geeft informatie over de meest voorkomende storingsfactoren en de gevoeligheid hiervoor van de aangewezen beschermde Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten. In figuur 6 zijn de resultaten van de effectenindicator en daarmee de potentiële optredende storingsfactoren voor het betreffende Natura2000 gebied opgenomen ten aanzien van de activiteit woningbouw. In deze paragraaf wordt verder ingegaan op de eventuele effecten die de geplande ruimtelijke ingrepen kunnen hebben op de kwalificerende Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten van het dichtstbijzijnde N2000- gebied.
Effectenbeoordeling potentiële storingsfactoren N2000
Vanwege de aard van de ingrepen en de ligging / terreingesteldheid van het plangebied kunnen de volgende negatieve effecten op kwalificerende N2000 soorten door de storingsindicator opgesomde storingsfactoren worden uitgesloten.
Oppervlakteverlies (1) en versnippering (2) Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een beschermd N2000 gebied. Uit het natuurwaardenonderzoek blijkt dat de kwalificerende Habitat- en Vogelrichtlijn-soorten niet zijn aangetroffen of te verwachten zijn in het plangebied. Vanwege de geplande ingrepen treedt geen oppervlakteverlies of versnippering op omdat het plangebied buiten de N2000 begrenzing ligt.
Verontreiniging
Verontreiniging heeft meestal betrekking op afstroming van water (‘run-off’) met daarin bijvoorbeeld zware metalen, organische stoffen of strooizout. Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een beschermd N2000 gebied. Door de geplande ingrepen komen geen verhoogde concentraties gebieds-, ecosysteem vreemde stoffen vrij. Er wordt gewerkt volgens de reguliere wettelijke normen, waardoor negatieve effecten als gevolg van verontreiniging op kwalificerende Habitat- en Vogelrichtlijn soorten daarom niet aan de orde zijn. Dit aspect wordt derhalve niet verder in deze effectenbeoordeling meegenomen.
NNN (NatuurNetwerk Nederland)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) NNN bestaat in Overijssel uit een netwerk van natuur- en groen-blauwe landschapselementen, waaronder de Ecologische Hoofstructuur (EHS) en de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW).
In de ONW gebieden buiten de EHS is ruimte voor economische ontwikkeling, in combinatie met versterking van natuur, landschap en water. In de zone ONW geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen een ‘Ja, mits' principe. De bestaande functies zijn uitgangspunt voor de bestemmingen in dit deelgebied. Het plangebied ligt niet binnen de EHS of ONW begrenzing, zo is onderstaand zichtbaar.
Er is geen afname van EHS of ONW areaal en er wordt niet binnen de EHS of ONW begrenzing gewerkt. De geplande ingrepen veroorzaken daarmee geen negatieve effecten op de samenhang en kwaliteit van de bestaande flora en fauna, natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor groene en blauwe nieuwe natuur. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en ONW gebieden, zijn daarmee uitgesloten.
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.
Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:
Van belang is om na te gaan of één of meerdere van deze verbodsactiviteiten van toepassing zijn of kunnen zijn. In het kader van de planontwikkeling worden verouderde gebouwen gesloopt. Er is zodoende een ecologische quickscan uitgevoerd. Het bij het onderzoek behorende rapport is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Uit de effectentoetsing Soortbescherming Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat bij uitvoering van de geplande ingrepen negatieve effecten mogelijk zijn op:
Er worden door de geplande ingrepen geen negatieve effecten verwacht op de overige beschermde ontheffing plichtige soorten of aanwezige functies.
(Broed)vogels
Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient ten alle tijde te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan hiermee rekening gehouden worden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, globaal wordt de periode half maart tot medio juli aangehouden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat veel vogels meerdere legsels per jaar kunnen hebben.
Om te voorkomen dat vogels tot broeden komen binnen het plangebied kunnen, in overleg met een ecoloog, voorbereidende maatregelen worden getroffen om het plangebied ongeschikt te maken.
Zorgplicht en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën Indien de planning het toelaat, kan schade aan de algemene vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden geminimaliseerd door werkzaamheden zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode februari t/m augustus. De minst schadelijke periode is de vorstvrije periode in september t/m november.
Het project voorziet in het bouwen en gebruiken van een bestaande woning voor dubbele bewoning. De woning moet daarvoor door verbouwingen geschikt voor worden gemaakt. Tijdens de bouwwerkzaamheden wordt kortstondig gebruikt gemaakt van machines. Door het verstoken van brandstof stoten die stikstof uit aan de atmosfeer.
Deze activiteiten zijn eenmalig en kortdurend.
Het gebruiken en wonen in de woning gaat niet gepaard met uitstoot van stikstof. Het aantal vervoersbewegingen in de gebruiksfase bedraagt circa 7 extra vervoersbewegingen per etmaal ten opzichte van de bestaande situatie.
Vanwege de geringe omvang van het project, de eenmalige uitvoering van het project en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van de stikstofbelasting op dit Natura 2000-gebied.
Op 11 februari 2021 is de watertoets uitgevoerd. Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Op basis van deze digitale toets geldt dat er geen sprake is van een waterschapsbelang.
Het waterschap gaat akkoord met het plan. Er kan direct doorgegaan worden met de planvorming van het plan en het waterschap verzoekt om onderstaande tekst op te nemen in de toelichting van het plan (de waterparagraaf).
WATERPARAGRAAF GEEN WATERSCHAPSBELANG
Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Herbestemmen voormalige agrarische bedrijfswoning Herfterlaan 30 naar een plattelandswoning die voor dubbele bewoning geschikt wordt gemaakt.
Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Er is geen waterschapsbelang.
Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.
Verder kan over het onderdeel water en dan specifiek het aspect riolering nog het volgende worden aangegeven.
De bestaande woning is aangesloten op het drukriool van Herfte. Het vuilwater gaat (samen met een enkele andere woningen in de buurt) naar pompput 18014, waarna het verpompt wordt met dit drukriool naar Oosterenk/Wipstrik. Op dit drukriool mag geen regenwater worden afgevoerd, de bestaande boerderij zal daarom zijn eigen regenwaterafvoer behouden.
In de bestaande situatie is sprake van een bedrijfswoning waarin gewoond wordt ten dienste van het bedrijf. In de nieuwe situatie gaat de bedrijfswoning als plattelandswoning worden bewoond en geschikt worden gemaakt voor dubbele bewoning. De woonfunctie blijft intact.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.
In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen): indien:
De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en groter dan 2000 woningen betreft.
Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. en lijkt een nadere verantwoording niet nodig te zijn.
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie.
Een aanmeldnotitie moet alleen worden opgesteld indien een particulier of een ondernemer de initiatiefnemer is van de voorgenomen activiteit. De notitie moet ingediend worden bij het bevoegd gezag.
Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Binnen zes weken nadat de initiatiefnemer deze informatie heeft verstrekt, moet het bevoegd gezag beslissen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
In onderstaande tabelvorm is nog een kwalitatief oordeel geveld over de effecten op diverse milieufactoren, zoals in het voorgaande hoofdstuk is beschreven.
Middels voorliggende m.e.r.-beoordeling zijn de verwachte milieueffecten van de voorgenomen activiteit overeenkomstig de beoordelingscriteria van bijlage III bij de Europese Richtlijn ‘betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten’ in beeld gebracht.
Uit deze effectbeoordeling blijkt dat er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn bij uitvoering van de voorgenomen activiteit. De algehele conclusie is dan ook dat voor de gekozen procedure er geen m.e.r.-plicht geldt en er dus geen milieueffectenrapportage hoeft te worden opgesteld.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai)
Er is reeds sprake van een bestaande bedrijfswoning. Deze is aan te merken als een bestaand geluidsgevoelig object vanuit de Wet geluidhinder bezien. De bestaande woning blijft bestaan en gaat regulier worden bewoond. is geen akoestisch onderzoek nodig.
Ook blijkt uit de hierna weergegeven kaart vanuit de Atlas van de Leefomgeving dat ter plaatse van de bedrijfswoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect ‘wegverkeerslawaai’ gezien.
Industrielawaai
Er is geen sprake van industrielawaai.
Spoorlawaai
Het plangebied bevindt zich niet binnen een geluidszone van spoorweglawaai.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze publicatie bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 voor de VNG publicatie gaan uit van een 'rustige woonwijk'. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap.
Ter plaatse is sprake van een menging van functies waarbij naast woonbestemmingen ook diverse agrarische bestemmingen en bedrijven in de omgeving aanwezig zijn. Het omgevingstype is daarbij te karakteriseren als ‘gemengd gebied’, waarbij genoemde richtafstanden uit de VNG-Reeks één afstandstrede naar beneden mogen worden bijgesteld.
Voor het ‘eigen’ agrarische bedrijf waar de woning voorheen onderdeel van uitmaakte als bedrijfswoning geldt dat de plattelandswoning hiervoor niet als ‘milieugevoelig’ wordt beschouwd. Er gaat zodoende geen wederzijdse hinder uit van het agrarisch bedrijf naar de plattelandswoning en andersom vormt de plattelandswoning geen belemmerende factor voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Naar het noorden toe bevinden zich een tweetal woonbestemmingen. Van wonen naar wonen is geen sprake van wederzijdse milieuhinder.
In de omgeving van de plattelandswoning bevinden zich meerdere veehouderijen. Dit zijn:
Op de adressen Oude Dalfserweg 1a, Oude Dalfserweg 2, Herfterlaan 71a en Herfterlaan 75 wordt, hoewel zij wel een agrarische bestemming hebben, geen vee (meer) gehouden. Hierna is de ligging van de locaties te zien.
In de bestaande situatie is de woning nog in gebruik als bedrijfswoning. Als bedrijfswoning is deze woning niet milieugevoelig voor het eigen bedrijf, maar wel milieugevoelig voor rondom gelegen (agrarische bedrijven). Als plattelandswoning blijft de woning eveneens milieugevoelig voor rondom gelegen bedrijven. Ten opzichte van de bestaande situatie wijzigt dat niet. De plattelandswoning leidt niet tot meer hinder voor de omringende bedrijven. Voor de melkveehouderijen geldt, uitgaande van het omgevingstype ‘gemengd gebied’ een grootste normafstand voor geur van 50 meter, gemeten vanaf het emissiepunt van de dierenverblijven.
De afstand van de plattelandswoning tot aan de meest nabijgelegen stalruimte van dieren bedraagt circa 102 meter afstand en is daarmee voldoende groot.
Tevens is door adviesbureau Van’t Erve Advies nog een motivering opgesteld die aantoont dat de plattelandswoning ook vanuit het milieuaspect ‘fijnstof’ bezien niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze milieukundige motivering is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Er is geen wederzijdse milieuhinder te verwachten.
Het onderdeel trillingen is niet van toepassing, spoorwegen en wegen waarover zwaar vrachtverkeer rijdt liggen op voldoende afstand.
NSL
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.
Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het bouwplan biedt de mogelijkheid tot het kunnen bouwen van extra wooneenheid in de plattelandswoning en is daarmee in vergelijking met genoemd project van 1500 woningen qua omvang en verkeer aantrekkende werking kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet verder nodig.
In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).
De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:
Er is geen sprake van nieuw te realiseren verblijfsruimten waarin (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven. Er is geen verkennend bodemonderzoek nodig.
Het onderdeel verzuring is niet van toepassing.
Het Besluit richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het BEVI staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving aanwezige risicogevoelige objecten.
Er is sprake van een bestaande bedrijfsbestemming, als gevolg van de wijziging van de bestemming is er geen sprake van een toename van het groepsrisico, zodat onderzoek naar externe veiligheid niet nodig is.
Ten aanzien van het afvoeren van huishoudelijk afval zal aansluiting worden gezocht bij de reguliere afvalophaaldienst zoals die in de bestaande situatie reeds aanwezig is. Het plan leidt niet tot een grotere afzet van bedrijfs- en huishoudelijk afval.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied – Herfterlaan 30 Zwolle’ zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van dit bestemmingsplan.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Artikel 1 Begrippen
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Artikel 2 Verwijzing
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Artikel 3 : Agrarisch met waarden – Landschap
Deze bestemming is opgenomen op de gronden waarvan de beoogde plattelandswoning deel van uitmaakt. De bestaande rechten van het agrarisch bedrijf zijn overgenomen en aangevuld met een regeling die het mogelijk maakt dat de woning Herfterlaan 30 kan worden gebruikt als plattelandswoning en waarbij tevens door middel van een aanduiding is vastgelegd dat deze plattelandswoning voor dubbele bewoning geschikt kan worden gemaakt.
Artikel 4 : Waarde – Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
Artikel 5 : Waarde - Cultuurhistorie
De bebouwing die is gewaardeerd als van hoge cultuurhistorische waarde heeft de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie gekregen. De cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn beschreven in de lijst van waardevolle objecten, welke is opgenomen in de bijlage bij de regels. Hiermee worden de cultuurhistorische waarden van de bebouwing beschermd.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 8 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
Artikel 10 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Artikel 11 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
Algemeen
Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel
6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, in combinatie met een planologische maatregel is afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit brengt met zich mee dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
De kosten in verband met het uitvoeren van het bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. De Initiatiefnemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt het risico ten aanzien van de exploitatie van de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling te kunnen dragen.
De gemeentelijke kosten in verband met de procedure die moet leiden tot het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan worden middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer voor rekening van de initiatiefnemer gebracht . In deze anterieure overeenkomst zal ook een planschadeverhaalsbepaling worden opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Ook overige kosten die de gemeente maakt in verband met onderhavige bestemmingsplan worden middels de anterieure overeenkomst voor rekening van de initiatiefnemer gebracht. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.
De gronden in het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer.
Conclusie
Het vaststellen van een exploitatieplan door het college van burgemeester en wethouders blijft achterwege, omdat met het aangaan van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn (art 6.12, tweede lid, sub a). Ook is de economische uitvoerbaarheid van het project voldoende aangetoond.
Vanuit de initiatiefnemers is veelvuldig overleg gevoerd met alle directe buren en omwonenden. Op voorhand is een ieder enthousiast over de beoogde plannen. De bewoners van Herfterlaan nummer 67, 75, 77, 77-1 en 28,32 en 32a, alsmede de bewoners van Oude Dalfserweg 2 en 2-1 zijn enthousiast over de verbeterplannen van omgeving en hebben geen problemen met de nieuwe bestemming.
Ook de directe meest nabijgelegen buren op nummer 30-1 en 30-2 waar een deel van hun grondgebied deel uitmaakt voor voorliggend bestemmingsplan hebben schriftelijk - door de concept anterieure overeenkomt mede te tekenen- en mondeling aangegeven hier mee in te kunnen stemmen.
Rijk
In berichtgeving vanuit het voormalige ministerie van VROM is aangegeven dat slechtst plannen die aantoonbaar van nationaal belang zijn, aan VROM aangeboden dienen te worden. Daarvan is in casu geen sprake.
Provincie
De provincie Overijssel heeft aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid, er zijn geen bezwaren..
Waterschap
De watertoets is uitgevoerd en op basis daarvan geldt er geen waterschapsbelang. Het waterschap is akkoord gegaan met het plan.
Het bestemmingsplan heeft, met de daarbij behorende stukken, met ingang van <dd.mm.jjjj> voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend.