Plan: | Stadshagen I, Buckhorstlaan 64 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP20014-0004 |
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Buckhorstlaan 64 in Zwolle drie riante woonkavels te realiseren. Voorheen was op deze locatie een nutsvoorziening aanwezig, waardoor het perceel op grond van het bestemmingsplan 'Stadshagen I' daarom de bestemming 'bedrijf - nutsvoorziening' toegekend heeft gekregen.
Aangezien binnen de bestemming 'bedrijf- nutsvoorziening' geen woningen zijn toegestaan en de gronden niet voor het wonen gebruikt mogen worden, is het voornemen van de initiatiefnemer om drie woonkavels te realiseren in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de woningen mogelijk te maken is een planologische procedure noodzakelijk.
Het vigerende bestemmingsplan heeft geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid om de beoogde woningen mogelijk te maken. Derhalve is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van drie woningen mogelijk gemaakt.
Het plangebied Buckhorstlaan 64 staat kadastraal bekend als gemeente Zwolle, sectie S, perceelnummers 5383 en 5384. De gezamenlijke oppervlakte van de percelen bedraagt circa 2.845 m².
Buckhorstlaan 64 in Zwolle wordt globaal begrensd door: Park de Stadshoeve in het zuiden, Winkelcentrum Stadshagen en de Oude Wetering in het Oosten, Natuurreservaat De Tippe in het westen en door het Millegerplas in het Noorden.
Zie onderstaande figuren 1.1 en 1.2 voor een weergave van de ligging (rode pijl) en begrenzing van het plangebied (rood omkaderd).
Figuur 1.1: de ligging van het plangebied 'Buckhorstlaan 64' te Zwolle (Bron: Google Maps)
Figuur 1.2: de begrenzing van het plangebied (Bron: Ruimtelijke plannen)
Op het perceel aan de Buckhorstlaan 64 te Zwolle bevond zich een nutsvoorziening. Deze is gesloopt. Zie onderstaande afbeelding (figuur 1.3) voor een weergave van de voormalige nutsvoorziening.
Figuur 1.3: zijaanzicht van de voormalige nutsvoorziening aan de Buckhorstlaan 64 te Zwolle (Bron: Google Maps)
Op het plangebied zoals in figuur 1.2 is weergegeven, is het bestemmingsplan 'Stadshagen I' van toepassing. Dit plan is op 30 september 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zwolle en is onherroepelijk. De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' toegekend gekregen. Voor een deel van het plangebied hebben de gronden tevens de bestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend gekregen. Naast deze twee bestemmingen hebben de gronden binnen het plangebied een bouwvlak en een maatvoering, waarbij de maximum bouwhoogte 8 meter bedraagt. Zie onderstaande figuur 1.4 voor een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied is daarop rood omkaderd. De gronden bestemd voor 'Waarde - Archeologie' zijn met een kruis gemarkeerd.
Figuur 1.4 uitsnede van het vigerende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke plannen)
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de gebouwen binnen het bouwvlak gebouwd dienen te worden. Ter plaatse van de maatvoering mag de bouwhoogte niet meer dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen. De bouwhoogte voor overige bouwwerken mag niet meer dan 10 meter bedragen.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (Bedrijf- Nutsvoorziening), mede bestemd voor het behoud van archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn of de aanwezigheid daarvan redelijkerwijs vermoed wordt. Een omgevingsvergunning met een archeologisch rapport is noodzakelijk, indien door de bouw de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m2 zal kunnen worden verstoord.
De initiatiefnemer is voornemens om op de plek van de voormalige nutsvoorziening drie woonkavels te realiseren. Dit is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan, want de gronden en bouwwerken binnen het plangebied zijn bestemd voor openbare nutsvoorzieningen. Er is geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Stadshagen I' opgenomen, om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Een bestemmingsplanherziening is derhalve noodzakelijk.
Daarnaast is ook het bestemmingsplan “Parapluplan parkeren” van toepassing, vastgesteld op 3 juli 2017 door de gemeenteraad van Zwolle. In dit bestemmingsplan wordt parkeren op eigen terrein voorgeschreven, waarbij moet worden voldaan aan de parkeer opgave conform de Regeling parkeernormen 2016, versie 2021. Het plangebied van deze parapluherziening omvat het grootste deel van het gemeentelijk grondgebied.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat op de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling van toepassing is. Hierbij wordt allereerst ingegaan op het rijksbeleid, dan op het provinciaal beleid en ten slotte op het gemeentelijk beleid.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toets
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herziening van de huidige bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee wordt een kloppende set juridisch-planologische regels aan het plangebied toegekend, zodat de realisatie van de beoogde woonkavels mogelijk wordt.
Met de realisatie van de woningen wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie, o.a. door het realiseren van een groenstrook en met een goede waterhuishouding door voldoende ruimte te hebben voor het vasthouden van water binnen het plangebied. Tevens kan met de realisatie van de woningen een bijdrage worden geleverd aan de energietransitie. Dit omdat de woningen gasloos gerealiseerd zullen moeten worden en op de woningen zonnepanelen geplaatst moeten worden, om te kunnen voorzien in de benodigde energie voor een goed huishouden. De overtollige energie wordt teruggeleverd aan de energiemaatschappij die deze aan derden doorverkoopt.
Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat voorliggend plan bij meerdere prioriteiten kan aanhaken. Vanuit de NOVI worden daarom geen belemmeringen aanwezig geacht.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.
Toets
Met voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van drie woonkavels mogelijk gemaakt. Aangezien de realisering van drie woningen op basis van de hiervoor genoemde uitspraken niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat door de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling geen rijksbelangen worden geschaad.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten uit de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking in voorliggend plan:
Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel wordt de Groene omgeving aangemerkt als: "de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied". Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". Een stedelijke functie wordt in de Omgevingsverordening aangemerkt als "functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen".
Gelet op de ligging van het plangebied binnen het bestaande stedelijke gebied is er geen sprake van een Groene Omgeving. De gronden binnen het plangebied worden beschouwd als onderdeel van het bestaande stedelijke gebied met stedelijke functies. Met het bouwen van de beoogde woningen wordt er geen extra ruimtebeslag gelegd op de Groene Omgeving. Daarbij wordt opgemerkt dat de bebouwde oppervlakte van de beoogde woningen kleiner is dan de voormalige nutsvoorziening, waardoor meer ruimte binnen het plangebied voor andere functies zoals klimaatadaptatie en water overblijft.
Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat onderhavig plan aan artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel voldoet.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking in voorliggend plan:
Door het plangebied om te zetten naar een woonbestemming, wordt de laatste bedrijfsfunctie in Stadshagen opgeheven, waarin in overwegende mate woonfuncties zijn gelegen. De woonkavels worden zodanig vorm gegeven zodat de woningen zullen aansluiten op omliggende woningen. Om dit te bereiken, zijn er kavelpaspoorten opgesteld waarmee regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de bouw van de woningen en de inrichting van de kavels. De kavelpaspoorten zijn als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De kavelpaspoorten zullen worden doorvertaald naar bouwregels voor dit bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal enkel worden verleend, indien voldaan wordt aan de gestelde vereisten in de kavelpaspoorten. Daarmee wordt de ruimtelijke kwaliteit geborgd.
Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat onderhavig plan aan artikel 2.1.5 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel voldoet.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Doorwerking in voorliggend plan:
Op basis van door het Primos uitgevoerde onderzoek is gebleken dat er een verwachte woningbehoefte is van 5500 tot 6000 woningen tot 2027 en 4000 woningen vanaf 2027. Het aantal inwoners in Zwolle zal groeien tot circa 140.000 inwoners in Zwolle. Afgesproken is dat er in Zwolle tot 2027 circa 6000 woningen gebouwd mogen worden, dus ongeveer 600 per jaar. De realisatie van drie woningen past binnen de afspraak dat er in Zwolle circa 6000 woningen gebouwd mogen worden tot 2027.
Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat onderhavig plan aan artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel voldoet.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang, aangezien het plangebied binnen het bestaande stedelijke gebied ligt. In figuur 2.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 2.2: fragment van de kaart van het geldende ontwikkelingsperspectief (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Hierbinnen geldt onder meer dat herstructurering en transformatie deze gebieden vitaal en aantrekkelijk moeten houden en de diversiteit aan milieus moeten versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is dat de stedelijke ontwikkeling altijd afgestemd moet worden op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Doorwerking in voorliggend plan:
Middels voorliggend bestemmingsplan worden er drie woonkavels ten behoeve van het bouwen van drie woningen gerealiseerd op de voormalige plek van een nutsvoorziening. De nutsvoorziening moest gesloopt worden om de woningen te kunnen bouwen. Er is derhalve sprake van een transformatie, van nutsvoorziening naar woningen. Zoals hierboven is aangegeven moeten herstructurering en transformatie deze gebieden vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Hoewel de diversiteit verloren gaat, wordt het gebied wel vitaler en aantrekkelijker, o.a. voor omliggende woningen.
Daarbij wordt middels onderhavig plan ruimte gegeven aan klimaatadaptatie en een betere waterhuishouding. Dit omdat de bebouwde oppervlakte van de beoogde woningen kleiner is dan de voormalige nutsvoorziening, waardoor meer ruimte overblijft voor groen en het vasthouden van water binnen het plangebied. Tevens wordt er als extra bijdrage een groenstrook gerealiseerd.
Daarnaast kan worden bijgedragen aan de energietransitie in Nederland, omdat er energie-efficiënte maatregelen getroffen moeten worden om de woningen duurzaam te realiseren. Het realiseren van voldoende zonnepanelen op de woningen, wat nodig is voor het zelfvoorzienend maken van de woningen en het afdragen van het overtollige deel van de opgewekte energie, is een voorbeeld van het bijdragen aan de energietransitie.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met het geldende ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag kent het kenmerk 'Komgronden' toe aan het plangebied. In figuur 2.3 is een fragment opgenomen van de kaart van de Omgevingsvisie Overijssel.
Figuur 2.3: de natuurlijke laag 'Komgronden' (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
De 'Komgronden' zijn gebieden waar zich verder van de rivier af door overstromingen fijner materiaal werd afgezet. Dit resulteerde in zware kleipakketten.
De ambitie voor komgronden is het behouden van het karakter van laag, nat gebied met zware klei en verder te ontwikkelen om de kansen voor natuurontwikkeling (kleimoeras) te benutten.
Doorwerking in voorliggend plan:
Hoewel het plangebied binnen de 'Komgronden' ligt, vindt ontwikkeling plaats binnen het bestaande stedelijk gebied, waarin de natuurlijke laag van de gronden niet zonder meer zichtbaar is. Vanuit onderhavig plan zijn daarom geen nadelige effecten voor de natuurlijke laag.
Gelet op de ambitie van de 'Komgronden' kan daaraan geen bijdrage worden geleverd. Dit omdat binnen het plangebied gewoond zal worden. Het ontwikkelen van kleimoeras is daarbij niet wenselijk.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Laagveenontgingen' toe aan het gebied. In figuur 2.4 is een fragment opgenomen van de kaart van de Omgevingsvisie Overijssel.
Figuur 2.4: de laag van het agrarisch cultuurlandschap 'Laagveenontginningen' (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
De kenmerken van de 'Laagveenontgingen' zijn een open, laag en nat landschap, ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen.
Als er ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveerontginningen, dan moeten deze bijdragen aan het behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. En bij verdere ruimtelijke ontwikkeling van de agrarische functie moeten slotenpatronen, en indien aanwezig de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur, gerespecteerd en versterkt worden.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Bij de inrichting van het plangebied ten behoeve van de woningen wordt rekening gehouden met de aanwezige karakteristieke bebouwingsstructuur en worden de woningen aangesloten op de woningen in de omgeving. Het aanwezige landschap blijft intact bij de realisatie van voorliggend plan. Er zal sprake zijn van wonen op een terp met daaromheen de bestaande sloten, e.e.a. in overeenstemming met omliggende woningen. Vanuit onderhavig plan zijn daarom geen nadelige effecten voor de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Stedelijke laag
De stedelijke laag kent het kenmerk 'Woonwijken 1955-nu' toe aan het gebied. In figuur 2.5 is een fragment opgenomen van de kaart van de Omgevingsvisie Overijssel.
Figuur 2.5: Stedelijke laag 'Woonwijken 1955-nu' (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd. De ambitie bij deze laag is dat door middel van herstructurering van naoorlogse wijken de steden vitaal moeten worden gehouden. Daarbij is het belangrijk dat het karakter van de wijk wordt behouden. Ook is de groenstructuur een belangrijk onderdeel bij deze laag waar rekening mee moet worden gehouden.
Doorwerking in voorliggend plan:
Middels voorliggend bestemmingsplan worden drie woonkavels gerealiseerd op de voormalige plek van de nutsvoorziening. De nutsvoorziening was niet als waardevol te beschouwen in het bebouwingsbeeld van de wijk, waardoor bewoners van de nieuwbouwwijk geen emotionele binding zullen hebben met de nutsvoorziening. Door het realiseren van de drie woonkavels wordt de functie voor woningen in de wijk uitgebreid en is vergeleken met een nutsvoorziening meer passend in het straatbeeld. Bij de inrichting van de woonkavels wordt rekening gehouden met de omliggende bebouwing en groenstructuur, waardoor het karakter van de wijk behouden blijft c.q. versterkt wordt. Vanuit onderhavig plan zijn daarom geen nadelige effecten voor de stedelijke laag.
Laag van de beleving
De laag van de beleving kent het kenmerk 'IJssellinie inundatieveld' toe aan het gebied. In figuur 2.6 is een fragment opgenomen van de kaart van de Omgevingsvisie Overijssel.
Figuur 2.6: de laag van de beleving 'IJssellinie inundatieveld' (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het inundatieveld IJssellinie maakt als verdedigingswerk deel uit van het rivierenlandschap. Het wordt als cultuurhistorische waarde beschermd. Voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor deze laag, aangezien de locatie geen toeristen trekt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het provinciale beleid van provincie Overijssel.
De op 13 september 2021 vastgestelde Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen is een integrale visie waarin een beeld wordt gekenschetst van een kwalitatief hoogwaardige, inclusieve en toekomstbestendige ontwikkeling van de gemeente Zwolle.
De "drager" van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal hierbij staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van de stad.
De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk, bestaand "fundament" om op verder te groeien. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' (zie figuur 2.7) te midden van de andere kernopgaven:
Figuur 2.7: Het 'Huis van Zwolle' (Bron: Omgevingsvisie 'Mijn Zwolle van morgen')
Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. De gebiedsdoelen en ambities en de opgaven in thematische raamwerken zijn leidend. De initiatieven dragen bij aan het bereiken van doelen en lossen opgaven op.
De gebiedsprofielen geven richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende gebieden in Zwolle. In de gebiedsprofielen worden de benoemde algemene opgaven, ambities en principes op stedelijk niveau vertaald naar een strategie voor concrete gebieden. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten en waarden van het gebied, de huidige fysieke inrichting en specifieke opgaven die spelen in een gebied. De profielen beschrijven een samenhangend toekomstbeeld voor de gebieden.
Met raamwerken zijn de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle vastgelegd. Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen werkt de gemeente Zwolle aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. De ontwikkeling van Zwolle gaat hand in hand met het behouden en versterken van die raamwerken en dus de fysieke hoofdstructuur van Zwolle.
Toets
Volgens de visiekaart uit de Omgevingsvisie 'Mijn Zwolle van morgen' ligt het plangebied aan de Buckhorstlaan 64 in Zwolle binnen de volgende thema's:
Hierna wordt afzonderlijk ingegaan op de thema's.
Groenstructuur
Kenmerkend voor de stad Zwolle is ook de aanwezigheid van een hoofdgroenstructuur (zowel binnen als buiten de stad Zwolle), waar bijvoorbeeld de 'groene longen' van Zwolle onderdeel van uitmaken. Die hoofdgroenstructuur is voor Zwolle zeer waardevol.
De stedelijke hoofdgroenstructuur bestaat uit een samenstel van groenelementen die tezamen een betekenis hebben voor de stad als geheel. De hoofdgroenstructuur dient meerdere functies:
De koers is dat de hoofdgroenstructuur in de toekomst behouden blijft, of aangevuld, waar nodig, vanwege het belang voor de gemeente als geheel. Er wordt een terughoudend beleid gevoerd met het toevoegen van nieuwe bebouwing binnen de hoofdgroenstructuur. Een uitzondering geldt voor aan de groenfunctie gerelateerde bebouwing (v.b. horecapaviljoen, kiosk, schuilplek, sportruimte, dierenstal etc.) Initiatieven hierin worden afgewogen aan de groene functies die de hoofdgroenstructuur ter plaatse moet vervullen. Bij verandering in de hoofdgroenstructuur streeft de gemeente naar behoud en/of verbetering van de biodiversiteit.
Woongebied
Tot 2030 wil de gemeente jaarlijks 1000 woningen toevoegen aan haar gemeente. Dit om het huidige woningtekort aan te pakken, waarbij wordt gezien dat de vraag blijft toenemen. Een woningtekort dat velen merken, jong en oud. Studenten, schoolverlaters, starters op de arbeidsmarkt, allemaal groepen die moeilijk aan een woning komen. Dat geldt ook voor ouderen die nu langer zelfstandig blijven wonen, en daar wel de passende voorzieningen bij willen. De gemeente zet zich in haar woonbeleid sterker in op een doelgroepen benadering. De gemeente zet zich met name in om jongeren en kenniswerkers te behouden voor onze stad.
Zwolle moet een aantrekkelijke en inclusieve stad blijven waar voor iedereen een plek is om fijn te wonen. Dat vraagt om vernieuwing van de woonopgave, ruimte voor creativiteit en innovatie in bouwtechnologie in relatie tot thema's als duurzaamheid, circulariteit, gezondheid, betaalbaarheid en inclusiviteit. Uitgangspunt is het toevoegen van stedelijke woonkwaliteit door te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad.
Met het toevoegen van 1000 woningen per jaar tot 2030 wil de gemeente het woningtekort op alle fronten aanpakken met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Het is de kunst hier adaptief, flexibel en schaalbaar mee om te gaan; "de toekomst is niet voorspelbaar, wel voorstelbaar". De gemeente bouwt in de prijsverhouding 30-40- 30. Dat wil zeggen 30% van het woonprogramma bestaat uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur.
Grofweg landt 60% van de nieuwe woningen in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. Hierbij wordt de landelijke trend gevolgd dat jonge gezinnen vaker in of nabij de binnenstad willen wonen. Met meer focus op binnenstedelijk wonen wordt ook een steviger basis gelegd voor stedelijke voorzieningen. Het biedt kansen voor een stedelijke dynamiek gericht op bijvoorbeeld studenten en jong-werkenden en de aanpak van vereenzaming in alle geledingen van de Zwolse samenleving.
Ook voor grondgebonden woningen met een tuin blijft de gemeente ruimte bieden. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de suburbane woonmilieus van Zwolle wat hoofdzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen. 30-35% van deze woningen komt terecht in Stadshagen en de overige 5-10% op een aantal specifieke plekken, zoals kleinschalig in de bestaande stad door, herontwikkeling bij de voormalige Harculo Centrale en kleinschalig bij Wijthmen en Windesheim. Ook biedt de gemeente ruimte aan de verandering van bestaande agrarische erven naar wonen. Ontwikkeling van bestaande erven is het uitgangspunt, gekoppeld aan de sloop van landschap ontsierende bebouwing en herbestemming van cultureel erfgoed.
In de ontwikkeling van de woningen streeft de gemeente naar nieuwe onderscheidende, stedelijke woonvormen en combinaties van wonen en werken. Anders dan de afgelopen decennia ontstaat meer en meer een mengvorm met andere stedelijke activiteiten zoals uitgaan, spelen, ontmoeten en bewegen. De mens en de biodiversiteit staan centraal. De gemeente blijft daarbij ook de hoogte zoeken, vanuit een kwalitatieve insteek. Daarvoor wordt verwezen naar de visie op hoogbouw.
Strategische ontwikkelzone - stadsdelen
Veel relatief jonge wijken liggen tussen de StadsRruit en de StadsRrand. De jongste is Stadshagen. Stadshagen wordt in de komende 10 jaar afgerond. Dat gaat nog om circa 3000 woningen. Veel van deze wijken hebben de bijzondere kwaliteit te grenzen aan het buitengebied, gemarkeerd door de Stadsrand. Het buitengebied is direct, zonder stedelijke onderbrekingen en op een robuuste wijze verbonden aan de stedelijke hoofdgroenstructuur. Dit is een kernkwaliteit van Zwolle, die de gemeente wil behouden en beschermen.
Via de stadsstraten en met de ingrepen in de StadsRuit worden de stadsdelen met het centrumgebied verbonden. Met de nadruk op de fietser en de voetganger worden de stadsdelen ook veel meer onderling verbonden. Daarvoor zijn alle ontwikkelingen in de StadsRuit de drager.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van drie woonkavels ten behoeve van drie woningen mogelijk te maken. Voor de realisatie van de beoogde woningen is de voormalige nutsvoorziening gesloopt.
Middels de realisatie van deze woningen kan er bijgedragen worden aan meer woningen binnen de gemeente Zwolle. Hoewel de drie woningen niet rechtstreeks geschikt zullen zijn voor doelgroepen waarin de vraag aan woningen het grootst is, kan met de realisatie van de woningen wel enigszins gezorgd worden voor doorstroom in de woningmarkt. De toekomstige bewoners zullen immers hun eigen woning moeten verlaten om de nieuwe woningen te kunnen bewonen.
Vergeleken met de voormalige nutsvoorziening hebben de beoogde woningen een kleinere bebouwde oppervlakte, waardoor meer ruimte overblijft voor het realiseren van groen. Zoals reeds beschreven in de paragrafen hiervoor, is dit zowel goed voor de klimaatadaptatie als waterhuishouding. De bestaande groenstructuur in de wijk wordt behouden, in die zin dat tussen de woningen sprake is van groene open doorzichten waarop niet gebouwd mag worden. Tevens wordt een groenstrook gerealiseerd teneinde de groenstructuur en biodiversiteit te versterken. Door het opnemen van een beplantings-/inrichtingsplan in de regels van voorliggend bestemmingsplan wordt de groenstrook ook juridisch geborgd.
Tot slot blijft het plangebied goed toegankelijk voor al het verkeer, waaronder fietsers en automobilisten, aangezien de bestaande ontsluiting behouden blijft. Ook voor voetgangers blijft het plangebied natuurlijk goed toegankelijk. Ter plaatse van de parkeerplaatsen die aan de voorzijde van de woonkavels gerealiseerd zullen worden, zal daarbij een keerstrook aanwezig zijn die in bezit is van de gemeente.
Al met al wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 'Mijn Zwolle van morgen'.
Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop de gemeente tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.
De Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027'. is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. In het kort komt de woonvisie op het volgende neer: Zwolle groeit. Dat komt onder meer doordat Zwolle een jonge stad is met een sterke geboortegroei. Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle, omdat het goed wonen, werken en leven is in Zwolle. Vanuit deze groei wil Zwolle haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad verder ontwikkelen. Dat betekent goed nadenken over de plek, de woonvorm en de doelgroep en het bewust zijn van leefomgeving en woonmilieu. Ruimte voor Wonen betekent bij het maken van keuzes voor woonmilieus rekening houden met het water dat Zwolle omringt en vormt; de waardevolle blauw/groenstructuur die als aantrekkelijke woonomgeving beter kan worden benut. Het betekent ook ruimte geven aan (particuliere) initiatieven die zorgen voor variatie in nieuwe, duurzame woonconcepten. Bijvoorbeeld met (collectief) particuliere vormen van zelfbouw, CPO, duurzame (energie)initiatieven of nieuwe woonzorgconcepten die langer zelfstandig wonen mogelijk maken. Vernieuwing kan ook door transformatie van kantoren of ander vastgoed, waarbij functiemenging (wonen, werken, recreëren) en diversiteit in woontypen gewenst zijn. Daarbij zijn natuurlijke wijkvernieuwing en toekomstbestendige wijken met goede voorzieningen belangrijke uitgangspunten.
De belangrijke trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de woningvraag zijn:
De nieuwe woonvisie beschrijft een toekomstbestendig, vernieuwend en duurzaam woonbeleid. Dat betekent aandacht voor verstedelijking en transformatie: 3000 woningen moeten binnenstedelijk worden gebouwd. De andere 3000 komen in Stadshagen. In het woningbouwprogramma gaan we uit van een verdeling 30% goedkoop, 40% midden en 30% duur segment. In de onderstaande tabel zijn de prijzen weergegeven die bij deze indeling horen, waarbij doelgroep- en functiemenging (wonen, werken, zorgen) wenselijk is.
koop | huur | |
goedkoop | tot € 180.000,00 | tot € 710,00¹ |
middelduur | € 180.000,00 - 270.000,00 | € 710,00 - 900,00 |
duur | vanaf € 270.000,00 | vanaf € 900,00 |
1 Prijspeil 2016 liberalisatiegrens (€ 710,68 exacte huur)
Toets
Vanuit het woningbouwprogramma is de omslag gemaakt naar kwalitatief programmeren en stimuleren zodat vanuit de kracht van de locatie en met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de marktvraag. De gemeente schrijft niet vooraf in detail voor welke woningen, waar en wanneer gebouwd moeten worden. Maar vanuit haar publieke rol toetst de gemeente de plannen op ruimtelijke kwaliteit en het ontstaan van een mix van producten en woningtypen.
Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de Woonvisie 2017-2027. Dit omdat het past in het woningbouwprogramma. De beoogde woningen zitten in de prijscategorie duur, waarvan er nog 900 woningen nodig is. Met het bouwen van drie dure woningen wordt slechts een gedeelte van het totaal aantal dure woningen opgevuld. Daarbij moet worden opgemerkt dat de woningen goed worden ingepast in de directe omgeving en sprake zal zijn van doorstroom, omdat de toekomstige bewoners hun eigen woning zullen verlaten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid van gemeente Zwolle.
Kaders
De Omgevingsvisie Mijn Zwolle van Morgen geeft aan dat bij nieuwe initiatieven altijd een KEC-toets wordt opgesteld. KEC staat voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulariteit. We vinden het belangrijk dat bij elke ontwikkeling in de fysieke leefomgeving deze drie thema's integraal afgewogen worden. Om op dat een goede en transparante wijze te doen, stellen we een KEC-toets op.
Klimaatadaptie
Kernopgave uit de omgevingsvisie is dat Zwolle in 2050 klimaatbestendig is ingericht en daarmee veilig voor overstromingen en aangepast aan extreem weer. Door het veranderende klimaat is dat een ambitie die impact heeft op de fysieke leefomgeving om ook in de toekomst veilig en beschermt tegen het water te kunnen wonen, ondernemen en recreëren in Zwolle. We benutten en versterken de samenhang in het watersysteem dat bestaat uit verschillende onderdelen.
Ten eerste het hoofdwatersysteem met de hoofdwater-keringen en het regionale watersysteem. Ten tweede de groen- blauwe structuur in de bestaande stad met daarin ruimte voor sponswerking en het tegengaan van hittestress. Onderling zijn de verschillende onderdelen met elkaar verbonden en vormen ze een fysieke onderlegger voor de omgevingsvisie om te komen tot een klimaatbestendig en adaptief Zwolle.
De klimaatadaptatie maatregelen die onderdeel zijn van het streefbeeld groenblauwe structuur hebben als doel om schade te reduceren en meerwaarde te leveren aan een aantrekkelijk en robuust Zwolle nu en in de toekomst. Met klimaatadaptatie maken we voor de uitvoer van maatregelen koppelingen met andere opgaven waar Zwolle voor staat, zoals het vergroten van biodiversiteit, versterken van de omgevingskwaliteit en het verbeteren van de gezondheid van Zwolse inwoners.
Energieneutraal
Energietransitie betekent de overgang van stroom en warmte uit fossiele brandstoffen, zoals gas, kernenergie en steenkolen, naar volledig hernieuwbare energie, zoals energie uit zon, wind, biomassa, de diepe ondergrond en water. De ontwikkeling naar een duurzame energievoorziening kent twee sporen. Het eerste is het verminderen van het energieverbruik. Het tweede de opwekking van duurzame energie (wind, zon, aardwarmte, waterkracht). Uitgangspunt is dat bij nieuwbouwontwikkelingen en herontwikkelingen deze energie neutraal zijn en bij voorkeur 'Nul op de Meter'.
Het landelijke klimaatakkoord is de komende jaren de leidraad voor de energietransitie. Hierin wordt richting gegeven hoe klimaatdoelen te gaan realiseren. Zwolle wil in 2040 een volledig energieneutrale stad zijn (Zwolse coalitieakkoord 2022-2026). Dat betekent dat alle energie die in Zwolle wordt gebruikt ook lokaal en duurzaam wordt opgewekt.. De voornaamste raakvlakken richten zich op de duurzame opwek van elektriciteit en warmte, de gebouwde omgeving en mobiliteit.
De Transitievisie Warmte (TVW) van de gemeente Zwolle beschrijft op welke wijze de gemeente de warmtevraag op een aardgasvrije en duurzame manier wil gaan invullen. Holtenbroek is in de Transitievisie Warmte ingekleurd als warmtenet. Hiervoor wordt de haalbaarheid van een warmtenet op geothermie onderzocht.
Circulariteit
Circulariteit betreft de circulaire economie, welke een essentieel onderdeel vormt van de duurzame ontwikkeling van de stad Zwolle. De circulaire economie is een economie waarin de waarde van grondstoffen zoveel mogelijk behouden blijft. Ook is het niet vanzelfsprekend meer dat producten worden aangeschaft en afgedankt, maar bijvoorbeeld worden gedeeld, gehuurd of geleased. Nederland wil in 2050 een circulaire economie zijn; een economie zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen. We maken de transitie van onze huidige take-make-waste, lineaire economie naar een circulaire. Voor onze eigen bedrijfsvoering en projecten waar we als opdrachtgever betrokken zijn, geldt dat we een voorbeeldfunctie willen vervullen. We willen de stad en de regio inspireren hoe de transitie naar een circulaire economie te maken.
De ambities op het gebied van circulaire gebiedsontwikkeling worden in de omgevingsvisie al deels vertaald naar de ambities op het gebied van mobiliteit, energie, klimaat, water, natuur inclusief bouwen en nieuwe stedelijkheid. Algemeen uitgangspunt voor een circulaire gebiedsontwikkeling zijn vier principes:
Circulair bouwen gaat om beschermen van grondstoffen, het beschermen van het milieu en het behouden van functionaliteit. Daarvoor zetten we de eerste stappen naar een Zwolse aanpak.
Zwolle stelt een Zwolse standaard op voor het circulair bouwen van nieuwbouw, renovatie en de aanleg en beheer van de buitenruimte. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij landelijke keurmerken en regelgeving.
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
De door de gemeente zelf opgestelde Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWZ) is fijnmazig van karakter. De binnenstad is vrij gedifferentieerd gewaardeerd terwijl het buitengebied qua potentieel vrij nauwkeurig in kaart is gebracht.
Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt:
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Verkeer
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.
In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.
De ambitie is dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende weggenomen worden om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.
Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
Parkeren
Regeling Parkeernormen 2016
Op 20 september 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Regeling Parkeernormen 2016 vastgesteld. De Regeling is op 28 september 2016 gepubliceerd en op 29 september 2016 in werking getreden. De Regeling Parkeernormen 2016 is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. En tenslotte is dit ook het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of gebruik. De parkeeropgave wordt in al deze gevallen op basis van deze Regeling bepaald. Om een toetsing aan het gemeentelijke parkeerbeleid mogelijk te maken bij vergunningverlening, is het beleid doorvertaald in regels en opgenomen het bestemmingsplan 'Zwolle, parapluplan parkeren', vastgesteld op 3 juli 2017 door de gemeenteraad van gemeente Zwolle. De parkeerregels uit dat zijn eveneens van toepassing op voorliggend bestemmingsplan en opgenomen in Artikel 9 bij de regels van dit bestemmingsplan.
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd: de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming: Natura 2000-gebieden
Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ's) aan te wijzen. Dit zijn de Natura 2000-gebieden en deze vormen samen één Europees netwerk van natuurgebieden. Het is verboden zonder vergunning een project te realiseren dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Een vergunning kan rechtstreeks worden aangevraagd bij de provincie of in uitzonderlijke gevallen bij RVO/LNV. Daarnaast is het mogelijk om de natuurtoestemming aan te haken bij een aanvraag voor de omgevingsvergunning.
Soortenbescherming: Flora en fauna
De Wet natuurbescherming regelt eveneens de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten. Dit op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes:
Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming voor het onderdeel soortenbescherming. Als hiervan sprake is, moet een ontheffing worden gevraagd tenzij een provinciale vrijstelling geldt.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De bescherming is zodoende planologisch geregeld. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Groenbeleidsplan (1998) en Structuurplan 2020
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening 2021
De concept Bomenverordening 2021 geeft regels over het vellen van bomen. Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven hoofdgroenstructuur is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. De omgevingsvergunning voor het vellen van beschermde houtopstand wordt geweigerd indien de belangen van het vellen van de houtopstand niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand. Bomen in de hoofdgroenstructuur hebben een hoge waardering. Het beschermen van de natuur, het beschermen van de gezondheid en het tegengaan van klimaatverandering, het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden, de beeldbepalende waarde van houtopstand, de cultuurhistorische waarde van houtopstand en het houden van een kwalitatief goed bomenbestand wordt bij de afweging betrokken.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21).
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater uiterlijk in 2027 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand). In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het juridische kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt (overtollig) regenwater zoveel als mogelijk lokaal bovenstrooms vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Wanneer er nog meer valt wordt het water eerst tijdelijk geborgen in grotere bergingsgebieden en pas daarna vertraagd afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een milieutechnische voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als er toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is het land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden. De afgelopen eeuw is de zeespiegel sneller gestegen dan daarvoor, de bodem gedaald en is het snel gemiddeld bezien warmer geworden. Deze trend zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat Nederland beter is voorbereid op de toekomst en daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden jaarlijks geactualiseerd.
Waterschapsbeleid
Zwolle ligt in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD). Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Kadernotitie Stedelijk Water, beleid inrichting beheer en onderhoud op maat en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2021 is de Kadernotitie Stedelijk Water vastgesteld. Deze notitie beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen en keringen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de waterschapsverordening van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. In de waterschapsverordening zijn regels gesteld wat wel en niet mag bij o.a. watergangen, waterkeringen, kernzones en bijvoorbeeld lozingen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de Hemelwaterverordening van 2022. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026 (GRP) ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden. Ook heeft Zwolle een raamwerk klimaat- en watersysteem vastgesteld als onderdeel van de Omgevingsvisie van 2021.
Milieu algemeen
De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.
Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Het beleid voor de aspecten (vormvrije)m.e.r.-beoordeling, geluid, trillingen, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid zijn relevant voor de ontwikkeling. Hierna wordt kort ingegaan op de voornoemde aspecten. De toetsing vindt plaats in paragraaf 3.8.
(Vormvrije)m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Geluid
In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
Stadshagen behoort tot het gebiedstype “groen stedelijk”. Het groenstedelijke gebiedstype is een rustig gebiedstype met overwegend een woonfunctie. De dichtheid is vrij laag maar varieert. Het primaat in dit gebiedstype is rust en ruimte. De verkeersfunctie is ondergeschikt aan de verblijfsfunctie. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de grenswaarde dan geldt dus een eenvoudige administratieve toets. De ingezette lijn in het voorgaande bestemmingsplan voor wat betreft voldoen aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB Lden) blijft gehandhaafd. Aan het verlenen van hogere waarden wordt niet meegewerkt.
Trillingen
In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens funderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen", waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van honderd meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een onderzoek trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.
Bedrijvigheid en Inwaartse zonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
De gemeente Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen (voorzieningen en woningen).
Luchtkwaliteit
In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) wordt de luchtkwaliteit langs alle wegen in Zwolle jaarlijks gemonitord. Hieruit blijkt dat de kwaliteit gestaag verbetert. Om de kwaliteitsverbetering voort te zetten zijn in het luchtkwaliteitsplan van gemeente Zwolle de volgende doelen geformuleerd:
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:
Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.
Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd. Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
De Buckhorstlaan ligt in het stadsdeel Stadshagen. Kenmerkend voor de stedenbouwkundige opzet van het stadsdeel is de integrale ontwikkeling van de water- en groenstructuur, de ontsluiting, de verkaveling en de wooncategorieën. De oude lijnen in het landschap - de Oude Wetering (als groenzone) en de Werkerlaan (als strategische zone) - zijn als dragers gebruikt voor het stedenbouwkundig plan. Op de samenkomst van deze nieuwe zones ligt het voorzieningencentrum van de wijk. De woonbuurten liggen als een waaier om het centrum en zijn als samenhangende clusters ontwikkeld.
De drager van Stadshagen, de groene Oude Weteringzone verbindt het hart van de wijk (het winkelcentrum) met de Mastenbroekerpolder. De invulling van de zone verwijst naar het polderlandschap: grote openheid met weinig bebouwing. In de zone is op terpen, van oudsher kunstmatige verhogingen in het landschap om bij hoog water een droge plek te hebben, ruimte voor wonen en voor sport- en spelvoorzieningen. De terpen hebben een landelijke uitstraling en bebouwing op de terp valt weg in het landschappelijk beeld: bebouwing is ondergeschikt aan de groene ruimte op en om de verhoging in het landschap. De overgangen tussen de verschillende functies in de Oude Weteringzone zijn groen (beplanting).
De planlocatie is één van de solitaire terpen in de Weteringzone. Doordat de terp de volledige ruimte tussen de omliggende watergangen beslaat, wijkt deze af van de andere terpen. Ook zijn de bestaande landelijke kavels veel groter dan die op de andere terpen.
Beleid welstand
De gemeenteraad heeft de Welstandsnota 2023, versie juli 2023 vastgesteld. Doel van de welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De nota geeft gebieds- en objectgerichte welstandscriteria. De welstandsnota beperkt zich daarbij niet tot alleen gebouwen en andere bouwwerken, maar is ook een toetsingskader voor onder andere reclame-uitingen en woonschepen. Voor de gemeente biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven, voor de burger biedt de welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven.
De ontwikkeling aan de Buckhorstlaan moet passen in de bovenstaande beschrijving van de Oude Wetering. Voor de ontwikkeling gelden ook voorwaarden die meer specifiek voor de planlocatie zijn. Die voorwaarden hebben betrekking op de gewenste beeldkwaliteit in het gebied.
Het plan bestaat uit het realiseren van drie woonkavels ten behoeve van drie vrijstaande woningen op de plek waar eerst een nutsvoorziening stond. Voor de inrichting van de woonkavels gelden kavelpaspoorten. De bepalingen in de kavelpaspoorten vormen de leidraad voor het inrichten van een woonkavel en bouwen van een woning. De kavelpaspoorten zitten als Bijlage 1 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.
De bepalingen in de kavelpaspoorten kregen samen met in paragraaf 3.1.2 genoemde punten een doorvertaling in de (bouw)regels van dit bestemmingsplan.
Een opmerking is dat de woningen minimaal energieneutraal moeten zijn. Dat betekent extra inzet op het gebied van duurzaamheid, want in de huidige wet- en regelgeving is bijna energieneutraal bouwen de norm. Voldoende zonnepanelen op de daken van de woningen gaan zorgen voor de benodigde energie om een goed huishouden te hebben. Dit betreft echter vaak alleen gebouwgebonden energie. Voor gebruiksgebonden energie is het nog vaak noodzakelijk om bij een energiemaatschappij energie in te kopen. Eventuele overtollige energie is dan te compenseren door de energiemaatschappij, die het doorverkoopt aan derden. Daarmee is te voorzien in de eigen energiebehoefte als bij te dragen aan de energietransitie in Nederland.
Klimaat
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van drie bouwkavels voor vrijstaande woningen mogelijk op een voormalig bedrijfsperceel waar een nutsvoorziening heeft gestaan. In de toekomstige situatie van het plangebied is ten opzichte van de voormalige situatie minder verharding aanwezig en beter verdeeld. Rondom de kavels wordt gezorgd voor groene open doorzichten waarop niet gebouwd mag worden. Tevens wordt een groenstrook gerealiseerd om het verlies aan groen te compenseren en ter versterking van de biodiversiteit. Het groen zorgt voor een verkoelende werking (door schaduw en verdamping) bij warm weer, waardoor hitte eenvoudiger kwijtgeraakt kan worden. Dit is ook gunstig voor het vasthouden van water binnen het plangebied. Het plan geeft hiermee invulling aan een goede klimaatadaptatie.
Energie
Zwolle wil in 2050 energieneutraal zijn. De woningen in het plangebied zullen gasloos zijn en naar keuze van de bewoners eenvoudig energieneutraal te maken door toevoeging van extra zonnepanelen. Dit is een bewuste keuze omdat "gasloos" een extra investering vraagt. De stap naar energieneutraal is op dit moment economisch niet realistisch. De voorzieningen zijn echter aanwezig om in 2050 energieneutraal te zijn. Hiermee wordt bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van de gemeentelijke doelstelling om in 2050 energieneutraal te zijn.
Circulariteit
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen wordt nader aangetoond dat er voldaan wordt aan de Zwolse standaard voor het circulair bouwen van nieuwbouw, renovatie en de aanleg en beheer van de buitenruimte. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij landelijke keurmerken en regelgeving.
Archeologie
Hoewel voor een klein gedeelte van de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming archeologie is toegekend, is het plangebied in de Archeologische Waarderingkaart van de gemeente Zwolle aangewezen als onbekend. Aangezien in het verleden al onderzoek is verricht op het naast gelegen bouwterrein en ter plaatse al is opgegraven, is een archeologisch onderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk. Wanneer tijdens bodemroerende werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan dient die vondst te worden gemeld bij het bevoegde gezag.
Derhalve wordt geconcludeerd dat er vanuit 'Archeologie' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Er zijn geen monumenten binnen het plangebied, ook niet in de nabije omgeving. Derhalve wordt geconcludeerd dat er vanuit 'Cultuurhistorie' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid, zoals beschreven in paragraaf 2.5. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt het plangebied niet minder bereikbaar ten opzichte van de huidige situatie, aangezien de bestaande infrastructuur zal blijven bestaan. Het plangebied zal nog steeds in verbinding staan met de Nijenhuislaan via de Buckhorstlaan en Oude Wetering en daarom dus goed bereikbaar is voor toegankelijk voor fietsers, voetgangers en automobilisten.
Ten aanzien van parkeren is het uitgangspunt dat er op eigen terrein parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Volgens de meest actuele CROW richtlijnen - uitgaande van een sterk stedelijk gebied en rest bebouwde kom - bedraagt de parkeernorm voor een vrijstaande woning gemiddeld 2,1 parkeerplaatsen. Voor drie woningen komt dit neer op 6,3 parkeerplaatsen, oftewel afgerond 6 parkeerplaatsen. Gelet op dat de kavelpaspoorten opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan zes parkeerplaatsen mogelijk maken, wordt er voldaan aan de parkeernorm vanuit de CROW. Geacht wordt dat dit in overeenstemming is met gemeentelijk beleid.
Derhalve wordt geconcludeerd dat er vanuit 'Verkeer' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de hoofdgroenstructuur, waarin het uitgangspunt is dat dit in de toekomst behouden blijft, of waar nodig aangevuld, vanwege het belang voor de gemeente als geheel. Door de gemeente wordt een terughoudend beleid gevoerd ten aanzien van het toevoegen van nieuwe bebouwing binnen de hoofdgroenstructuur. Tenzij sprake is van bebouwing in combinatie met een groenfunctie, waarbij wordt gestreefd naar behoud en/of verbetering van de biodiversiteit. Gelet op de huidige situatie van het plangebied betreft het een voormalige locatie van een nutsvoorziening die reeds gesloopt is. Momenteel liggen de gronden dus braak, waarbij sprake is van een grasveld.
Zoals reeds beschreven is voorliggend bestemmingsplan opgesteld om drie woonkavels ten behoeve van de bouw van drie vrijstaande woningen mogelijk te maken. Gelet op dat sprake is van een verandering van de hoofdgroenstructuur, dient de biodiversiteit binnen het plangebied behouden te blijven of verbeterd worden. Het is logisch om te stellen dat als het grasveld wordt bebouwd, dat de biodiversiteit zal verslechteren. Dit omdat de betreffende gronden worden verhard en daardoor geen planten en dieren op de gronden kunnen leven.
Opgemerkt wordt dat niet het gehele plangebied wordt bebouwd. Er komen slechts drie bouwvlakken ten behoeve van de woningen, zoals dat het geval is net als bij andere woningen in de omgeving. Er mag alleen gebouwd worden binnen het bouwvlak en tussen de woningen moet er sprake zijn van open groene doorzichten, waarop geen gebouwen gebouwd mogen worden. Eventuele planten en dieren kunnen op deze gronden verder leven.
Gelet op de bomenverordening als bedoeld in paragraaf 2.6 is voor het vellen van een boom binnen de hoofdgroenstructuur een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die op een perceel staan van 400 m² en groter. De omgevingsvergunning voor het vellen van beschermde houtopstand wordt geweigerd, indien de belangen van het vellen van de houtopstand niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand. Bomen in de hoofdgroenstructuur hebben een hoge waardering. Het beschermen van de natuur, het beschermen van de gezondheid en het tegengaan van klimaatverandering, het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden, de beeldbepalende waarde van houtopstand, de cultuurhistorische waarde van houtopstand en het houden van een kwalitatief goed bomenbestand wordt bij de afweging betrokken.
Aangezien het plangebied een perceeloppervlakte heeft van circa 2.800 m2 en er bomen aanwezig zijn die als gevolg van het plan mogelijk gekapt moeten worden, is een omgevingsvergunning noodzakelijk. In het kader van het geven van een tegenprestatie, wordt naast het plangebied een groenstrook gerealiseerd. Door realisatie van de groenstrook wordt de biodiversiteit verhoogd en de groenstructuur versterkt. Voor de groenstrook is er een beplantings-/inrichtingsplan opgesteld, zie figuur 2.8. Het beplantings-/inrichtingsplan is als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen, waarbij de woningen gekoppeld zijn aan de groenstrook. Daarmee is de realisatie en instandhouding van de groenstrook juridisch goed geborgd. Zonder de realisatie van de groenstrook en instandhouding daarvan kan er niet worden gebouwd en gewoond binnen het plangebied. Om de groenstrook verder vrij te stellen van toekomstige bebouwing, is voor dat deel van het plangebied een groenbestemming opgenomen.
Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat voldaan wordt aan het groenbeleid van de gemeente Zwolle.
Figuur 2.8: uitsnede beplantings-/inrichtingsplan (Bron: Ad Fontem)
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is, binnen het huidige regime van de Omgevingswet, een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De Omgevingswet vormt het voornaamste juridische toetsingskader op het vlak van gebiedsbescherming soortenbescherming en bescherming houtopstanden. Deze wet is op 1 januari 2024 in werking getreden en vervangt de Wet natuurbescherming. Voorliggend bestemmingsplan is nog onderhevig aan het regime van de Wet ruimtelijke ordening (vervallen per 01-01-2024), wat betekent dat op het onderdeel Natuur het Overgangsrecht Wet natuurbescherming van toepassing is. Hierin geldt overgangsrecht voor verplichtingen natuurgebieden, bescherming van soorten en houtopstanden. Waar in het natuurwaardenonderzoek wordt gesproken over een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, lid 2, onder g, van de Omgevingswet, is hier een ontheffing van een verbod ter bescherming van soorten (artikel 3.3, lid 1 en lid 3, 3.4, lid 2 en lid 3, 3.8, lid 1, lid 3 en lid 4, 3.9, lid 2, 3.10, lid 2, 3.22, lid 2, 3.34, lid 3 en lid 5, Wet natuurbescherming) van toepassing. Dit volgt uit artikel 2.6, lid 1, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Op de onderwerpen gebiedsbescherming en houtopstanden is het overgangsrecht niet nodig, zoals zal blijken uit het natuurwaardenonderzoek.
Ten behoeve van het onderzoek naar de natuurwaarden, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies uit deze quickscan beschreven. Voor de volledige inhoud van het rapport Quickscan Flora en Fauna Buckhorstlaan 64 TE Zwolle, d.d. 23-12-2024, Lycens, wordt kortheidshalve verwezen naar het in Bijlage 4, bij de toelichting van dit bestemmingsplan, opgenomen natuurwaardenonderzoek.
Gebiedsbescherming
De invloedssfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en de afstand met het Natuurnetwerk Nederland (NNN) dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Ook negatief effect van fysieke activiteiten op Natura 2000-gebied kan worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied mogelijk als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en beschermde ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats. In de zomer en het najaar van 2024 is nader onderzoek uitgevoerd naar aanwezigheid en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen. Dit rapport Nader Soortenonderzoek, Buckhorstlaan 64, Zwolle, d.d. 02-12-2024, Lycens is als Bijlage 5 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan, voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar deze bijlage. In de onderstaande alinea worden de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek beschreven.
Uit het onderzoek is gebleken dat geen sprake is van essentieel leefgebied van kleine marterachtigen. Er zijn ook geen vaste rust- en voortplantingsplaatsen aangetroffen. Het bouwrijp maken van het perceel leidt derhalve niet tot wettelijke consequenties.
Tijdens het onderzoek is wel de steenmarter waargenomen. Het onderzoeksgebied maakt deel uit van het foerageergebied, maar vormt hiervan géén essentieel onderdeel vanwege het relatief kleine oppervlak. Er wordt niet verwacht dat de steenmarter een vaste rust- en voortplantingsplaats binnen het onderzoeksgebied bezet, doordat de aanwezige beplanting hiervoor onvoldoende dekking biedt.
De egel bezet mogelijk een vaste verblijfplaats in het onderzoeksgebied, hier moet rekening mee worden gehouden in de planvorming door de initiatiefnemer.
Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten. Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen of worden niet negatief aangetast door de geplande werkzaamheden. Er hoeft dan ook geen omgevingsvergunning voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten. In het kader van de specifieke zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Houtopstanden
De te rooien bomen worden niet beschermd op gronden van de rijksregels en vallen niet onder de bomenverordening van de desbetreffende gemeente. Er hoeft geen (omgevings-)vergunning te worden aangevraagd en de voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties in het kader van houtopstanden.
Het voormalige nutsgebouw binnen het plangebied is gesloopt en het meeste groen is verwijderd vóór het meest recente natuurwaardenonderzoek (Bijlage 4). Hierdoor is de inrichting van het plangebied dusdanig gewijzigd dat er geen beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied verwacht worden. Voor de egel is dit mogelijk enkel nog in de randen van het perceel. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek voor deze soorten, wordt daarom redelijkerwijs gezien niet noodzakelijk geacht. Wel is het van belang dat nieuw geschikt leefgebied voor de voornoemde diersoorten teruggebracht wordt. Ook is het van belang dat alsnog rekening wordt gehouden met de nog aanwezige soorten binnen het plangebied, zoals geconcludeerd en geadviseerd is in de quickscan, opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Initiatiefnemer heeft de benodigde soortversterkende maatregelen/herstelmaatregelen uitgewerkt met betrekking tot gebouw bewonende vleermuizen in de Notitie herstelmaatregelen vleermuizen Buckhorstlaan 64, Lycens, d.d. 13 september 2024. Voor de egel worden eveneens soortversterkende maatregelen genomen.
Daarnaast is belangrijk om op te merken dat binnen het plangebied een groenstrook wordt gerealiseerd om de biodiversiteit te versterken en de uitvoering en instandhouding van de groenstrook door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van voorliggend bestemmingsplan juridisch geborgd worden.
Uit het quickscan natuurwaardenonderzoek dat als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot negatief effect van fysieke activiteiten voor Natura 2000-gebieden. Desondanks is er een stikstofberekening (AERIUS) uitgevoerd en als Bijlage 6 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan opgenomen. De AERIUS berekening is uitgevoerd met het rekeninstrument AERIUS Calculator 2024. Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2024 berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er NOx en NH3 vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening die als Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen, is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk proces-instrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening.
Het plan ligt in het (deel)stroomgebied Polder Mastenbroek. Rond het plangebied liggen A watergangen die WDODelta beheert (Oude Wetering VR.15.330 en VR.15.820). Het peilgebied bevat één peilvak(ken) en heeft een maximumpeil van NAP -0.5 m. Dit peil is de instelhoogte bij een peilscheidend kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil, afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
Bestaande waterhuishouding
Figuur 3.1: kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied (Bron: Watertoets Normale Procedure) 2023, Drents Overijsselse Delta)
Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. Het plan is via de digitale watertoets op 5 juni 2023 bij het waterschap Drents Overijsselse Delta aangemeld (zie bijlage 7). De ontvangen uitgangspunten van het waterschap zijn in deze paragraaf verwerkt. Voor het plan is de normale watertoets gevolgd. Een waterhuishoudingsplan en een rioleringsplan zullen bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen beschikbaar zijn. In de navolgende alinea's wordt ingegaan op de diverse wateraspecten binnen het plangebied.
Samenvattend zijn de volgende punten onderhavig bestemmingsplan van belang:
Watersysteem
Binnen het plangebied ligt (een beschermingszone van) een A-watergang van WDODelta, zoals weergegeven in figuur 3.2 (VR.15.330 en VR.15.820). Het is noodzakelijk dat de functie van deze watergang(en) altijd is gegarandeerd, rekening houdend met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven en gevisualiseerd in de Legger.
Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. De obstakelvrije zone van 5 meter is in het stedenbouwkundig plan verwerkt en op de verbeelding van het bestemmingsplan en in de regels opgenomen onder de bestemming 'Tuin' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van tuin - waterhuishoudkundige functie'.
Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. In het plangebied is geen sprake van het dempen van watergangen / sloten. Ook worden geen nieuwe watergangen toegevoegd.
Wateroverlast
Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen worden opgevangen op eigen terrein en in de openbare ruimte. Zodoende treedt er geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die de gemeente stelt aan:
Toetsbui voor extreme neerslagsituatie
Het waterschap toetst het watersysteem op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Het waterschap houdt rekening met een bui van 111 mm in 48 uur. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 L/s/ha. Het is belangrijk dat bij deze buien geen regenwater in woningen komen en belangrijke ontsluitingswegen blijven vrij van water. Onderstaande tabel toont aan dat STOWA statistieken op basis van deze uitgangspunten leiden tot een bergingsopgave van 80 mm.
Figuur 3.2: tabel STOVA statistieken (bron: Stowa rapport 2015-10)
Ontwerp in de dagelijkse situatie
Hoe hoog het waterpeil kan stijgen is afhankelijk van de beschikbare ruimte voor water en de toegestane afvoer. Om de versnelde afvoer van water naar het omliggende gebied te beperken, hanteert het waterschap een afvoernorm. De te hanteren afvoernorm voor een situatie die 1 of 2 dagen per jaar optreedt, is maximaal 1,6 L/s/ha. Bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem in de dagelijkse beheersituatie is het belangrijk om rekening te houden met de hydraulische afvoercapaciteit van het rioolstelsel. De dagelijkse regenbui moet zonder problemen kunnen uitstromen. Daarom bepalen onder meer de hoogte van de drempels in de riolering de peilstijging van het oppervlaktewater in de normale situatie. Er zal rekening gehouden moeten worden met de oppervlaktewaterpeilstijging in de berekening van de overstort. In een normale situatie kan er niets aan de hand zijn, terwijl met een flinke bui en/of wind het oppervlaktewater snel kan stijgen (dat wordt opstuwing genoemd) waardoor de overstort blokkeert. Het waterschap adviseert hiermee in de uitwerking van voorliggend plan rekening te houden.
Verder adviseert het waterschap een stress-test uit te voeren met een bui die boven de genoemde normen uitgaat. Deze hoosbui kan lokaal tot veel wateroverlast leiden. Het is belangrijk dat de gevolgen hiervan in beeld worden gebracht. Het gaat in deze situatie vooral om de afstroming van het hemelwater over het maaiveld. De initiatiefnemer kiest welke boven normatieve situatie hij of zij bekijkt. Te denken valt aan een range van 60 mm tot 150 mm in een uur. Dat zijn zeer grote hoeveelheden, maar deze kunnen zeker met de verandering van klimaat voorkomen. De gemeente kan ook ervaring hebben met extreme gebeurtenissen en van daaruit een referentiekader hebben.
Op grond van artikel 5, onder 2a van de Hemelwaterverordening 2022 die door de gemeenteraad van gemeente Zwolle is vastgesteld, geldt als eis dat bij ontwikkelingen met minder dan 10 wooneenheden en/of een totale perceelsomvang van maximaal 1.500 m² 20 liter hemelwater per m2 op perceel niveau moet kunnen worden opgevangen. Voorliggende bestemmingsplanherziening voorziet in de regeling (voorwaardelijke verplichting) dat bij de aanvraag omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat aan deze eis wordt voldaan.
Grondwateroverlast
Grondwateroverlast bij bebouwing
Grondwateroverlast bij bebouwing
In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, wordt vanuit het waterschap geadviseerd de volgende voorkeursvolgorde toe te passen:
Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem adviseert het waterschap om in overleg zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen. De initiatiefnemer zal tijdig een ingenieursbureau inschakelen voor het benodigde onderzoek en zal hierover tijdig in overleg treden met het waterschap en de gemeente. De gemeente beheert de grondwaterstandsbuizen in de bebouwde kom.
Aanleghoogte van bebouwing
Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) adviseert het waterschap een aanleghoogte van de vloer van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Het streefpeil van naastgelegen watergang is -0,50 m NAP. De GHG binnen het plangebied kan hoger liggen. De te realiseren woningen zullen een peilmaat ( = bovenkant afgewerkte begane grondvloer) hanteren van 30 cm boven het kruin van de weg gelegen voor de 3 nieuw te bouwen respectievelijke 2 bestaande woningen. Het wegpeil bedraagt +1,10 tot +1,20 m NAP.
Hiermee ontstaat een drooglegging van 80 cm en wordt er voldaan aan het advies van het waterschap.
Riolering
Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te beschermen door onder andere een doelmatige werking van de rioolwaterzuivering na te streven en de vuillast vanuit riolering naar oppervlaktewater te beperken. Hiervoor is een goede afstemming over aanvoer naar de rioolwaterzuivering en een juiste werking van de riolering noodzakelijk, afvoer vanuit riolering. Dit wil het waterschap bereiken door aandacht te hebben voor de volgende onderwerpen.
Externe werking ruimtelijk plan
Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen:
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. Het is nodig dat de inrichting van het gebied zo is, dat het efficiënt en effectief beheer en onderhoud van het watersysteem mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water dient overleg plaats te vinden met het waterschap. Middels voorliggend plan wordt geen nieuw water aangelegd, waardoor overleg niet is benodigd.
Wijze van onderhoud watersysteem:
Er dient rekening gehouden te worden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor activiteiten binnen de aangegeven zones van WDODelta, is een vergunning op grond van de Waterwet of algemene regels bij de Keur en straks de waterschap verordening noodzakelijk. De eisen voor stedelijk water zijn op te vragen bij het waterschap. Hieronder zijn de belangrijkste punten samengevat:
Toegankelijkheid van water
Het is noodzakelijk dat alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) voor het waterschap toegankelijk zijn. Hieraan kan worden voldaan, aangezien onderhavig plan een obstakelvrije zone van 5 meter breed mogelijk maakt.
Waterveiligheid
Overstromingsrisico
Het plan ligt in een dijkringgebied. Wanneer gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de Provincie Overijssel om in het bestemmingsplan een overstromingsrisico paragraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming geen slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.
Het plangebied bevindt in zich overstroombaar gebied. Zie figuur 3.3 hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).
Figuur 3.3: watergebiedreserveringen (bron: omgevingsverordening Overijssel)
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming
De gemaakte stedenbouwkundige keuzes in zowel Stadshagen als voorliggend plan zorgen ervoor dat het plangebied bepaalde mate bestand is tegen overstromingen. De woningen worden gerealiseerd op een hoger gelegen talud, waardoor wateroverlast kan worden voorkomen. Bovendien is aansluitend aan het plangebied een waterberging aanwezig in de vorm van een watergang, waar het water heen kan stromen.
Volgens de risicokaart ligt Buckhorstlaan 64 in het gebied met een kleine kans op overstroming door hoogwaterstanden. Volgens de kaart zal bij overstroming de maximale waterdiepte ter plaatse van Buckhorstlaan 64 minder dan 1 m zijn (maximale waterdiepte beschermd, veiligheidsnorm 1/1.000 per jaar). Door de overmaat aan waterberging in de omgeving zal de waterpeilstijging worden vertraagd, zodat de bewoners langer de tijd hebben om spullen en zichzelf in veiligheid te brengen. Volgens de risicokaart ligt het gebied in de zone waar de maximale stroomsnelheid minder relevant is.
De Belvédèrelaan is de centrale wijkontsluitingsweg. Waaranders wordt via de Duiker (1,05+NAP) op deze ontsluitingsweg aangesloten. Daardoor is het gebied bij overstroming nog een aanzienlijke tijd bereikbaar voor hulpdiensten en heeft deze laan een functie als evacuatieroute. Desgewenst kan in overleg met de Veiligheidsregio een evacuatieplan voor het plangebied worden opgesteld en wordt het plangebied aangesloten op de meest nabije hoofdontsluitingsweg. Op deze wijze kan de locatie zo snel mogelijk worden geëvacueerd. Dit is vooral voor de ambulancepost van groot belang.
Energiewinning
Door de energietransitie doen zich verschillende ontwikkelingen voor op het gebied van duurzame energiewinning die mogelijk ook impact hebben op de waterhuishouding. Algemeen uitgangspunt is dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot een verslechtering van het watersysteem (inclusief het onderhoud ervan).
Aardwarmte/geothermie
Initiatiefnemer dient het Initiatief te toetsen als activiteit in verband met ligging ten opzichte van (toegang tot) watergangen, waterbergingen en onderhoudsstroken (minimaal 5 m) en (toegang tot) ten opzichte van waterkering en beschermingszones. Voorliggend bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de bestaande toegang tot de watergang, waterbergingen en onderhoudsstroken.
Middels het voorliggende bestemmingsplan worden drie woonkavels ten behoeve van drie woningen mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Onderhavige ontwikkeling wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage. Een logische aansluiting kan bij 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) worden gemaakt. In dat geval geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit milieueffectrapportage zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van drie woonkavels ten behoeve van drie woningen mogelijk gemaakt. Binnen het plangebied was een nutsgebouw aanwezig dat in het kader van onderhavig plan al is gesloopt. Er is ter plaatse nog echter wel een milieubelastende functie mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. Het nutsgebouw had een oppervlak van circa 1.030 m². Ten behoeve van de woningen worden drie bouwvlakken opgenomen voor het plangebied, waarbinnen gebouwd moet worden. De functie wonen is niet milieubelastend voor de omgeving. De gezamenlijke oppervlakte van de drie bouwvlakken bedraagt circa 750 m² waarvan maximaal 50% bebouwd mag worden. Dat betekent dat er in de beoogde situatie maximaal 375 m² aan bebouwing is toegestaan. Door afname van de bebouwde oppervlakte ten opzichte van de voormalige situatie ontstaat binnen het plangebied meer ruimte voor groen. Dit is o.a. goed voor de klimaatadaptatie en het vasthouden van water op eigen terrein.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Gelet op de afname van de bebouwde oppervlakte in de beoogde situatie in relatie tot bovenstaande uitspraak, de functie wonen geen milieubelastende activiteiten met zich meebrengt en er bijgedragen kan worden aan meerdere functies, wordt gesteld dat er geen (vormvrije)m.e.r-beoordeling uitgevoerd hoeft te worden. Een aanmeldnotitie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Hier wordt uitgegaan van de VNG uitgave 'Milieuzoneringslijst'. Wanneer een ontwikkeling wordt gerealiseerd, dan dient te worden bekeken of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking). Als wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG uitgave 'Milieuzoneringslijst' dan kan worden aangenomen dat er sprake is van een gunstig woon- en leefklimaat. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Middels dit bestemmingsplan wordt de realisatie van drie kavels ten behoeve van wonen mogelijk gemaakt. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Zwolle. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Derhalve dient het plangebied aangemerkt te worden als 'rustige woonwijk'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Middels dit bestemmingsplan wordt de functie wonen mogelijk gemaakt. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies.
Interne werking
Bij de interne werking gaat het enerzijds om de vraag of de nieuwe functie zelf hinder ondervindt van bestaande functies in de nabije omgeving, anderzijds of milieubelastende functies (o.a. bedrijven) als gevolg van de realisatie van de nieuwe functie in hun bedrijfsvoering/ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden.
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich diverse functies, waarvan de woningen hinder kunnen ondervinden of de bedrijfsvoering/ontwikkelingsmogelijkheden. In de onderstaande tabel heeft een beoordeling van de dichtstbijzijnde milieubelastende functies plaatsgevonden of ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is enerzijds gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming waarbinnen een milieubelastende functie is toegestaan, en anderzijds de uiterste grens van het bouwvlak voor de woningen waarbinnen de bouw van een woning is toegestaan. De conclusie is dat ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Adres | Bestemming | Planologisch max toegestaan | Grootste richtafstand VNG | Afstand tussen de bestemmingsgrens van deze functie en de uiterste grens van het bouwvlak voor de woningen | Wordt er aan de afstand voldaan? | Is er sprake van een aanvaard- baar woon- en leefklimaat? |
Eerdelaan 43 | Maatschappelijk | Gebouwen t.b.v. maatschappelijke voorzieningen | 30 meter geluid | 41 meter | Ja | Ja |
N.v.t. | Groen | Speelvoorziening-en | 30 meter geluid | 35 meter | Ja | Ja |
Oude Wetering 15 | Gemengd-3 | Maatschappelijke voorzieningen, sport, bedrijven | X | 20 meter | X | Ja |
Extra Toelichting
Speelvoorzieningen
Ter plaatse van de groenbestemming mogen speelvoorzieningen worden gerealiseerd. Dit zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde. Volgens het vigerende bestemmingsplan is de bouw van dergelijke bouwwerken toegestaan op een afstand van 1 meter uit het openbaar toegankelijk gebied. De onderlinge afstand tussen de uiterste grens van het bouwvlak voor de woningen en het einde van het openbaar toegankelijk gebied bedraagt 35 meter.
Oude Wetering 15
Het genoemde toegestane gebruik wordt niet benoemd in de VNG uitgave. De afstand tussen de uiterste grens van het bouwvlak voor de woningen en de bestemmingsgrens van de bestemming Gemengd-3 bedraagt 20 meter. Opgemerkt wordt dat er op kortere afstand van de gemengde bestemming reeds woningen aanwezig zijn, waardoor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de ter plaatse aanwezige functie al beperkt worden. Het is dus binnen deze bestemming niet mogelijk om op kortere afstand van de woningen activiteiten uit te voeren die tot hinder zouden kunnen leiden. Gelet op dat de afstand met het bouwvlak voor de beoogde woningen groter is, wordt gesteld dat ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.8.2 Geluid
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. Voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder wonen, die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, dient een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden. In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidszone van wegen, aangezien er geen spoorwegen of industrieterreinen aanwezig zijn.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wgh bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied bevindt zich nabij straten/wegen waarvoor een maximum snelheidsregime geldt van 30km/u. Voor deze wegen geldt op grond van artikel 74 sub d Wgh geen geluidszone. Daarnaast ligt het plangebied aan een 'doodlopende weg' die voor bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Met enkele bestemmingen op deze weg, is de verkeersintensiteit zeer laag. De dichtstbijzijnde weg die op grond van artikel 74 sub a Wgh een geluidszone heeft, is de Belvédèrelaan met een breedte van 200 meter aan weerszijde. Het plangebied valt buiten deze geluidszone. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek, het vaststellen van een hogere grenswaarde of het nemen van akoestische maatregelen is voor de onderhavige locatie niet aan de orde.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg ligt op 412 meter ten westen van het plangebied. Dit betreft de spoorlijn tussen Zwolle en Kampen. Gelet op de onderlinge afstand met het plangebied en de omliggende maatgevende bestaande woningen wordt gesteld dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek, het vaststellen van een hogere grenswaarde of het nemen van akoestische maatregelen is voor de onderhavige locatie niet aan de orde.
Industrielawaai
Er is in de nabije omgeving van het plangebied geen gezoneerd industrieterrein aanwezig. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek, het vaststellen van een hogere grenswaarde of het nemen van akoestische maatregelen is voor de onderhavige locatie niet aan de orde.
Warmtepompen
Ten behoeve van het verwarmen van de woningen zullen warmtepompen worden geïnstalleerd. Het geluid van een warmtepompen kan leiden tot hinder bij omwonenden. In eerdere voorschriften in het Bouwbesluit 2012 was onvoldoende aandacht voor geluid door buiten opgestelde warmtepompen. Voor woningen op verschillende percelen bedraagt de norm 40 dB op de perceelgrens (artikel 3.8, lid 2 Bouwbesluit). Deze norm sluit aan op geluidseisen die volgen uit de milieu- en ruimtelijke ordeningsregelgeving. Gelet op dat sprake is van vrijstaande woningen die per geval moeten voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, en dat de woningen op 10 meter afstand van elkaar liggen om niet tot een onaanvaardbare geluidbelasting te zorgen, wordt gesteld dat er geen sprake zal zijn van geluidhinder afkomstig van de warmtepompen. Wanneer bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning niet wordt aangetoond dat ten aanzien van warmtepompen voldaan wordt aan de norm van 40 dB, dan wordt de omgevingsvergunning niet verleend. Daarmee kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
In de nabije omgeving van het plangebied (binnen 100 meter) liggen er geen spoorwegen, waardoor een onderzoek naar trillingen niet noodzakelijk is. Ook ligt het plangebied niet binnen 250 meter afstand van een spoorweg. De dichtstbijzijnde spoorweg bevindt zich op een afstand van circa 412 meter vanaf het plangebied. Er hoeft daarom geen beoordeling te worden gemaakt in hoeverre klachten, bodemopbouw en/of het treinbeeld aanleiding geven voor het uitvoeren van een trillingsonderzoek.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat vanuit het aspect 'Trillingen' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits bij de toepassing van lichte bouw een nader onderzoek is uitgevoerd en gevolg is gegeven aan de daaruit voortvloeiende adviezen/maatregelen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Op het plangebied aan de Buckhorstlaan 64 te Zwolle worden drie vrijstaande villa's gebouwd. Dit betekent dat voorgenomen ontwikkeling ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in betekenende mate', nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dus in principe niet noodzakelijk.
Ondanks op voorhand vaststaat dat onderhavig plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is met behulp van de NIBM-tool (zie figuur 3.3) en kengetallen uit de CROW publicatie 381 een worst-case berekening uitgevoerd.
Het plangebied kan op basis van de CROW uitgave worden aangemerkt als een gebied met een sterk stedelijkheidsgraad (1500-2500 adressen per km2) en bevindt zich in rest bebouwde kom. Hierbij geldt een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 per etmaal en maximaal 8,6 per etmaal. Gemiddeld is dit 8,2 per etmaal (berekening: 7,8+8,6/2). Aangezien er drie vrijstaande villa's worden gebouwd, moet dit met drie worden vermenigvuldigd. Gemiddeld voor drie woningen is de verkeersgeneratie 24,6 per etmaal (berekening: 8,2 x 3). Per week zijn dat afgerond 172 verkeersbewegingen voor drie vrijstaande villa's. (berekening: 24,6 x 7). Voor wat betreft het aandeel vrachtverkeer kan op basis van de CROW uitgave worden uitgegaan van een percentage van 2%. Als deze uitgangspunten in het NIBM-tool worden ingevuld, dan wordt geconcludeerd dat de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van dit plan in niet betekenende mate is. Zie ook figuur 3.4.
Figuur 3.4: worst-case berekening met het NIBM-tool (Bron: Info Mill)
Daarnaast is gekeken naar de luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied. Volgens de kaart van Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) zijn ter hoogte van het plangebied geen toetspunten. De dichtstbijzijnde toetspunten zijn ter hoogte van de Havezathenallee (ca. 475 m) en Belvédèrelaan (ca. 350 m).
Wettelijke grenswaarden moeten in Nederland binnen een bepaalde termijn worden behaald. Beleidsnormen en wetenschappelijke advieswaarden zijn wat vrijblijvender dan de wettelijke grenswaarden. Het gaat bijvoorbeeld om (wettelijke)richtwaarden/streefwaarden, waarop het beleid zich moet richten (inspanningsplicht). Nederland moet de EU-streefwaarden, waaronder WHO waarden zoveel mogelijk binnen een bepaalde termijn bereiken, waarbij geen sprake is van een directe resultaatsverplichting. Dit dus wel het geval bij wettelijke grenswaarden.
Voor NO2, PM10 en PM2,5 bedragen de concentratiewaarden ter hoogte van de voornoemde punten respectievelijk:
Voor NO2 bedraagt de wettelijke grenswaarde 40 µg/m³ en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) advieswaarde 10 µg/m³.
Voor PM10 bedraagt de wettelijke grenswaarde 40 µg/m³ en de WHO advieswaarde 15 µg/m³.
Voor PM2,5 bedraagt de wettelijke grenswaarde 25 µg/m³ en de WHO advieswaarde 5 µg/m³.
Geconcludeerd wordt dat er aan de Havezathenallee en Belvédèrelaan voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. Ten aanzien van de WHO waarden wordt geconcludeerd dat er momenteel niet voldaan wordt. Gelet op dat het plangebied niet direct aan de genoemde wegen is gelegen, wordt gesteld dat de concentratiewaarden ter hoogte van het plangebied nog lager zullen liggen. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Derhalve wordt geconcludeerd dat er vanuit 'Luchtkwaliteit' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Volgens het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onder meer een onderzoek verricht worden naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de wet bodembescherming en het besluit bodemkwaliteit.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, teneinde de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de bodem binnen het plangebied vast te stellen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. In onderstaande alinea worden de belangrijkste conclusies beschreven. Voor de concrete inhoud van het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar het in Bijlage 3 opgenomen verkennend bodemonderzoek. Opgemerkt moet worden dat dit versie 2 is van het uitgevoerde bodemonderzoek. In deze versie zijn, in verband met het sterke zinkgehalte in BG II, de separate analyses van de deelmonsters van BG II opgenomen. Versie 2 van het rapport vervangt versie 1 van 15 november 2023. De analyseresultaten van de separate analyses zijn beschreven in paragraaf 4.6 van het onderzoek.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. De onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht voor de aanwezigheid van asbest en chemische componenten uit het NEN5740-standaardpakket.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er in totaal 12 inspectiegaten en is er 1 boring verricht, waarvan 3 boringen zijn verdiept en boring 41 is afgewerkt met een peilbuis (PB 41). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit sterk tot zwak zandig klei afgewisseld met matig grof tot matig fijne zandlagen. In deze zandlagen zijn in de boven- en ondergrond roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen aangetroffen (puin). Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is gemiddeld in de peilbuizen aangetroffen op 0.35 meter min maaiveld.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Hypothese
De hypothese "onverdacht" dient te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
De hypothese "onverdacht" voor de aanwezigheid van asbest dient te worden aangenomen, aangezien er asbest is aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG II) en in het grondwater (PB 41) zijn lichte tot een sterk verhoogde gehalten aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG I) en in de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het sterk verhoogde zinkgehalte gaf aanleiding voor separate analyse van de 5 deelmonsters van BG II. In geen van de onderzochte deelmonsters is een verhoogd zinkgehalte aangetoond. Gesteld kan worden dat de bovengrond van de onderzoekslocatie BG II niet verontreinigd is met zink. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Asbest
In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 02 is geen asbest aangetoond.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Op basis van de Atlas Leefomgeving is er een onderzoek verricht naar eventuele risicobronnen binnen en rondom het plangebied. In figuur 3.5 is een uitsnede opgenomen van de kaart met de mogelijke risico's. Het plangebied is met een rode ster aangegeven.
Figuur 3.5: uitsnede Atlas Leefomgeving met mogelijke risicobronnen in en rondom plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
Zoals in figuur 3.4 te zien is, bevinden zich binnen het plangebied geen risicobronnen en ook niet in de directe omgeving (binnen een straal van 100 meter). De dichtstbijzijnde risicobron betreft de IJssel die onderdeel is van de landelijke basisnet, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De onderlinge afstand met het plangebied bedraagt ongeveer 2,13 kilometer. Zoals op de kaart hierboven af te leiden is, valt het plangebied ver buiten de invloedssferen van de IJssel. Alleen een deel van de contour voor het explosieaandachtsgebied is op de kaart te zien, maar het plangebied ligt ruimschoots daarbuiten. De overige contouren liggen op een grotere afstand van het plangebied.
De dichtstbijzijnde risicobron ligt aan de Gasthuisdijk 44T, waar een ammoniakkoelinstallatie aanwezig is. De onderlinge afstand met het plangebied bedraagt ongeveer 2,15 kilometer. Het plangebied valt niet binnen de daarvoor geldende PR 10-6 contour.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn, waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Ook wordt geconcludeerd dat er geen contouren gelegen zijn op korte afstand van het plangebied, waarmee rekening gehouden hoef te worden. E.e.a. brengt met zich mee dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met wet- en regelgeving en gemeentelijk beleid op het gebied van externe veiligheid en geen belemmeringen zijn.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Stadshagen I, Buckhorstlaan 64 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Stadshagen I, Buckhorstlaan 64.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
In de algemene regels zijn de volgende artikelen in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels.
Artikel 8 Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overige gebouwen worden gebouwd.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van overige bouwwerken als bedoeld in 1.28 bij de regels van voorliggend bestemmingsplan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - waterhuishoudkundige functie' zijn geen gebouwen en overige bouwwerken toegestaan, teneinde de functie van de watergang te beschermen en toegang voor onderhoud en beheer te verschaffen ten behoeve van de watergang. Hiervan kan worden afgeweken middels een omgevingsvergunning.
Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.
Uitgangspunten:
Beroep aan huis:
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Overige bouwwerken:
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 8 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.
Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform de door provincie Overijssel op 12 april 2023 opgestelde uitzonderingslijst is voor een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij drie woningen worden ontwikkeld geen vooroverleg noodzakelijk.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Op 5 juni 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Drents Overijsselse Delta, waarbij over en weer nadere contact heeft plaatsgevonden. De betrokkene RO-adviseur van het waterschap gaat akkoord met de in paragraaf 3.7 beschreven uitgangspunten.
Gemeente Zwolle
In samenspraak met bewoners is destijds in een nauwkeurig proces de beeldkwaliteit/kavelpaspoorten tot stand gekomen waarin mede de wensen en eisen van omwonenden zijn verwerkt. In 2021 heeft de gemeente twee bijeenkomsten georganiseerd om met de direct omwonenden en de ontwikkelaar tot overeenstemming te komen over de invulling van het plangebied. Begin 2022 heeft de gemeente een standpunt ingenomen over de verschillen die tijdens die besprekingen naar voren zijn gekomen. Zowel de bewoners, als de ontwikkelaar zijn hierover toen geïnformeerd. In 2023 zijn de bewoners geïnformeerd over de kavelpaspoorten. Ook zijn de bewoners tegelijk op de hoogte gebracht op welke manier afspraken zijn gemaakt met de ontwikkelaar over de eerder ingebrachte zorgpunten vanuit de bewoners. Deze afspraken met de ontwikkelaar zijn vastgelegd in een Anterieure Overeenkomst. Het gemeentebestuur heeft middels het ontwerpplan een besluit genomen om voorliggend plan met bijbehorende bouwmogelijkheden mogelijk te laten maken. Hierbij zijn in het proces de stedenbouwkundige en beeldkwaliteitseisen zorgvuldig meegewogen.