direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Assendorp, Terborchstraat 13
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP19017-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Rosorum Holding B.V. is voornemens om aan de Terborchstraat 13 te Zwolle een kantoorvilla te slopen en op deze locatie in dezelfde stijl een woonzorggebouw te realiseren. Voorgenomen ontwikkeling is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan ''Assendorp". Het is noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan op te stellen omdat de nieuwe functie niet past binnen de huidige bestemming.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Terborchstraat 13 in Zwolle. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente Zwolle, sectie G, nummers 2569 en 2570. Met een totale oppervlakte van 1.110 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging en globale begrenzing van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Assendorp' vigerend. Het bestemmingsplan is op 13 mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en in werking getreden op 19 juli 2013. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0002.png"

Afbeelding 1.2: uitsnede bestemmingsplan 'Assendorp'

Voor het plangebied gelden de bestemmingen 'kantoor' en 'tuin'. Daarnaast geldt voor de kantoorvilla de dubbelbestemming 'waarde-cultuurhistorie' en geldt er een maximum bouwhoogte van 14 meter en een maximum goothoogte van 11 meter.

Voorgenomen ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan omdat het gebruik van de gronden tot een woonzorggebouw niet is toegestaan binnen de bestemming 'kantoor'. Daarnaast valt het woonzorggebouw aan de achterzijde buiten het bestaande bouwvlak en wordt de maximale goothoogte met maximaal 1 meter overschreden. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

Tevens is het Bestemmingsplan 'Zwolle, Parapluplan Parkeren' vastgesteld door de raad op 3 juli 2017, in werking getreden op 24 augustus 2017.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid

2.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals voorgenomen ontwikkeling. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' verder is verduidelijkt.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens vaste jurisprudentie gaat het bij functiewijzigingen (ook bij nieuwbouwprojecten) naar functies anders dan reguliere woningen om de volgende toetsingscriteria:

  • Is er sprake van een nieuw beslag op de ruimte?
  • Betreft de toevoeging een ruimtebeslag van meer dan 500 m2?

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Ladder voor duurzame verstedelijking

Voorgenomen ontwikkeling omvat het realiseren van een woonzorggebouw met 20 woonzorgstudio's. Op grond van het vigerende bestemmingsplan was reeds een kantoorfunctie mogelijk met een nagenoeg gelijke bouwmassa als het planvoornemen. Gelet op de aard van de functiewijziging (kantoren naar wonen/zorg), waarbij het bebouwd oppervlak nagenoeg gelijk is aan het bestaande bebouwde oppervlak is er hier op grond van bestaande jurisprudentie ( o.a. ECLI:NL:RVS:2014:1442) geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte en derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Qua behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling en de geschiktheid van het plangebied voor deze ontwikkeling het volgende:

Rosorum is een woonzorgorganisatie met een focus op het leveren van persoonsgerichte hoogwaardige zorg en service voor kwetsbare ouderen. Daarbij biedt Rosorum een woonvorm die daarbij past, te weten karaktervolle gebouwen met een lange historie op aantrekkelijke en levendige toplocaties.

In Zwolle is er geen zorgaanbod dat vergelijkbaar is met het concept van Rosorum. Vrijwel alle middelgrote steden hebben een aantal aanbieders met een soortgelijk aanbod. Simpelweg omdat er veel vraag naar is. Ouderen met een intensieve zorgvraag die samenhangt met progressieve geheugenproblematiek (veelal dementie gerelateerd). De zorgvilla formule van Rosorum richt zicht op deze groep.

Aan de Terborchstraat zal een zorgvilla van Rosorum gevestigd worden. De hoeveelheid ouderen met dementiële problemen neemt de komende 30 jaar sterk toe. De vraag naar hoogwaardige en kleinschalige woonlocaties die de juiste zorg kunnen bieden neemt daarmee eveneens sterk toe. De Terborchstraat is om meerdere redenen een ideale locatie voor zowel Rosorum als voor de gemeente Zwolle:

  • De uitstraling van het pand past bij het concept van Rosorum;
  • De omvang van het pand is ideaal voor het concept van Rosorum. Er zijn geen vergelijkbare locaties van deze omvang te verwerven op A1 locaties in Zwolle;
  • Het personeel van Rosorum kan uitstekend met het openbaar vervoer reizen, aangezien het station op een steenworp afstand ligt. Hetgeen ook de parkeerdruk verlaagd en milieutechnische voordelen biedt ten opzichte van de huidige bestemming;
  • Ouderen die uit Zwolle komen, en zeker als ze een connectie hebben met centrum of nabij het centrum gelegen wijken, vinden de Terborchstraat en de buurt er om heen aantrekkelijk om te wonen;
  • Het concept van Rosorum maakt het (op lange termijn) financieel haalbaar om deze grote verbouwing in oude stijl te doen en daarmee weer een markant pand toe te voegen aan de buurt. Een pand dat wordt opgetrokken in lijn met de oorspronkelijke architectuur.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Echter kan zondermeer gesteld worden dat voorzien wordt in een behoefte en dat het plangebied een ideale locatie is om te voorzien in deze behoefte.

2.1.2 Provinciaal beleid
2.1.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale provinciale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid. Om de provinciale ambities waar te kunnen maken, bevat de Omgevingsvisie een Uitvoeringsmodel. In paragraaf 2.1.2.3 komt het Uitvoeringsmodel aan de orde.
2.1.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden. Voor de behandeling van de voorgenomen ontwikkeling aan het provinciaal beleid vindt er in paragraaf 2.1.2.4 een toetsing aan het Uitvoeringmodel Omgevingsvisie en aan de regels gesteld in de Omgevingsverordening plaats.

2.1.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, wordt gebruik gemaakt van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In de navolgende afbeelding is het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0003.png" Afbeelding 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes - of

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van behoefte aan een bepaalde voorziening. Daarnaast zijn er in de Omgevingsvisie gebiedsgerichte beleidskeuzes opgenomen met het oog op het beschermen van waardevolle gebieden en aandachtsgebieden

Ontwikkelingsperspectieven waar

In de Omgevingsvisie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Ontwikkelingsperspectieven hoe

Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor de gebiedskenmerken welke zijn onderverdeeld in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

2.1.2.4 Toetsing van het initiatief aan Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie en Omgevigsverordening Overijssel

Generieke beleidskeuzes -of

Ten aanzien van de generieke en gebiedsgerichte beleidskeuzes zijn artikel 7.1.3 Concentratiebeleid en 7.1.4 (Boven)regionale afstemming en artikel 7.1.5

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik uit de Omgevingsvisie van belang en artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsverordening van belang.

Artikel 7.1.3 Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Toetsing van het initiatief aan artikel 7.1.3 van de Omgevingsverordening

Voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied van Zwolle en voldoet daarmee aan het concentratiebeleid.

Artikel 7.1.4 (Boven) regionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Toetsing van het initiatief aan artikel 7.1.4 van de Omgevingsverordening

Aangezien bij onderhavige ontwikkeling sprake is van een kleinschalige maatschappelijke ontwikkeling, is regionale afstemming niet benodigd.

Artikel 7.1.5 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het bestaand bebouwd gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Met voorgenomen ontwikkeling vindt er een herstructurering plaats binnen bestaand stedelijk gebied en zorgt de ontwikkeling niet voor een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken conform de geldende gebiedskenmerken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

In de navolgende twee paragrafen (ontwikkelingsperspectieven - waar en gebiedskenmerken - hoe) wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Ontwikkelingsperspectieven - waar

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

Woon- en werklocatie binnen de stedelijk netwerken

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Er vindt met voorgenomen ontwikkeling een herstructurering plaats rond de binnenstad. Het realiseren van een woonzorggebouw draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van de buurt. Met de herstructurering wordt geanticipeerd op klimaatverandering, door ruimte te maken voor vergroening. Er wordt een gasloos, duurzaam en toekomstbestendig gebouw gerealiseerd.

Gebiedskenmerken - hoe

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' blijven buiten beschouwing aangezien deze niet meer voorkomen in het plangebied. De 'Laag van de beleving' komt eveneens niet voor in het plangebied.

Stedelijke laag - Historische centra binnensteden

Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

Toetsing van het initiatief aan de stedelijke laag

Met voorgenomen ontwikkeling vindt er herstructuring plaats. Het bestaande gebouw wordt herbouwd waardoor de eclectische stijl behouden blijft. De openbare ruimte wordt grotendeels groen ingericht wat bijdraagt aan de leefbaarheid.

2.1.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

2.1.3 Gemeentelijk beleid
2.1.3.1 Structuurplan Zwolle 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020. Op de kaart van het structuurplan is de ontwikkeling aangemerkt als Centrum Stedelijk.

Centrum Stedelijk

Centrum stedelijk kent een hoge bruto dichtheid van 50-80 woningen per hectare, de uitstraling is monumentaal en het gaat voornamelijk om gestapelde bouw. De nadruk ligt op een menging met voorzieningen en op intensief gebruik. Er zijn veel regionale voorzieningen: een ruim winkelaanbod, horeca, culturele instellingen, onderwijs en zorg. Het openbaar vervoer is op loopafstand.

Sociale visie: gezondheidszorg

In Zwolle zijn veel regionale zorginstellingen gevestigd. De stad beschikt met de Isala Klinieken over het grootste niet-academische ziekenhuis van Nederland, met een verzorgingsgebied van 400.000 mensen. Daarnaast kent Zwolle andere medische instellingen, zoals de epilepsiekliniek, een revalidatiecentrum en een psychiatrisch ziekenhuis. Zwolle heeft bovendien veel Jeugdzorginstellingen.

Door onder meer vergrijzing en de toename van het aantal inwoners zal de vraag naar zorg toenemen. Naar verwachting zullen de zorginstellingen in Zwolle in aantal en omvang toenemen. Het is de bedoeling om samen met de zorgaanbieders een deel van de zorg inzorgboulevards te concentreren.

Een belangrijke ontwikkeling waar Zwolle rekening mee moet houden is de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Deze geeft gemeenten meer verantwoordelijkheden en de regie over sociale opvang, zorg en begeleiding. Hierdoor wordt samenwerking op lokaal, maar ook op regionaal niveau steeds belangrijker.

Zwolle heeft tevens met zicht op het volkshuisvestigingsbeleid het volgende speerpunt: aandacht voor bijzondere doelgroepen: starters, studenten, ouderen en kwetsbare groepen.

Aandacht is ook nodig voor de vermaatschappelijking van de zorg. Er moeten nieuwe concepten worden gerealiseerd voor zelfstandig wonen met de bijbehorende infrastructuur voor zorg en welzijn. Het streven is dat elke wijk straks voldoende faciliteiten heeft zodat ouderen en mensen met een psychische, lichamelijke en verstandelijke beperking er zelfstandig kunnen wonen.

Zwolle als woonstad

Zwolle is een aantrekkelijke stad om in te wonen. Het woonbeleid is er op gericht om de bestaande kwaliteiten van Zwolle als woonstad minimaal te behouden, maar liever nog te versterken. Dat geldt voor de kwaliteit van de nieuw te bouwen woonwijken, maar zeker ook voor de bestaande wijken. De ambitie is om de woonmilieudifferentiatie te versterken door in te spelen op de woonwensen die voortkomen uit verschillende leefstijlprofielen. Met andere woorden, in de wijken moeten een gevarieerde bevolking en verschillende leefstijlen kunnen wonen. Wijken moeten levensloopbestendig worden.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Structuurplan Zwolle 2020

Voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan. Het gebouw sluit aan bij het centrum stedelijke profiel, door het gebouw een monumentale uitstraling te geven. De nadruk ligt op menging van functies, de omgeving kenmerkt zich door wonen en diverse voorzieningen (detailhandel en kantoren). Door het realiseren van een woonzorggebouw wordt er een bijdrage geleverd aan menging van voorzieningen en een wijk met gevarieerde bevolking en verschillende leefstijlen. Naar verwachting zullen de zorginstellingen in Zwolle in aantal en omvang toenemen. Bij voorgenomen ontwikkeling is sprake van een doelgroep welke kan niet langer zelfstandig kunnen wonen en continue ondersteuning nodig hebben in het dagelijkse leven. Dit is in lijn met de aandacht welke Zwolle heeft voor bijzondere doelgroepen.

2.1.3.2 Gemeentelijke omgevingsvisie

De gemeenteraad heeft op 30 oktober 2017 deel 1 van de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld. Deel 1 is "slechts" een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht.

Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.

Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.

Ten aanzien van bijzondere woonvormen zoals zorgwoningen staat in de omgevingsvisie ondermeer:

Landelijk zien we toenemende regionale verschillen, een toenemende diversiteit en flexibiliteit van de vraag naar woningen, een structurele economische onzekerheid, flexibiliteit in gebruik van vastgoed en innovaties in de praktijk van woonvormen (cpo, woon-werk/ woon-zorg concepten), woningrealisatie, exploitatie en financiering. Onder andere vergrijzing leidt tot een groei van steeds meer kleinere, vaak eenpersoons-huishoudens. Met name de bestaande woningvoorraad zal moeten worden aangepast als gevolg van de transitie van de zorg (meer en langer zelfstandig wonen) maar ook als gevolg van de duurzaamheidsagenda (isolatie en energietransitie).

De verwachting is dat de zorgconsumptie door een vergrijzende bevolking vanaf 2020 zal stijgen. Het jaar 2015 is een mijlpaal in het langdurige proces van vermaatschappelijking en extramuralisering van de zorg. De gemeente is over de volle breedte van het sociaal domein verantwoordelijk geworden voor de zorg en ondersteuning van mensen thuis. Alleen voor zeer complexe zorgvragen zijn nog voorzieningen als beschermde woonvoorzieningen, en verpleeghuizen beschikbaar. Het aantal plekken in deze voorzieningen wordt op dit moment afgebouwd, en het is de verwachting dat ze zeker niet meer lineair met de demografische ontwikkelingen zullen meestijgen. Met andere woorden, de versnelling in de vergrijzing van 2020 wordt niet gevolgd door een stijging van de intramurale zorg. Wie zorg of ondersteuning nodig heeft krijgt dat primair in de thuissituatie. Dit betekent een opgave voor wonen als het gaat om passende woonruimtes bieden die ook voor personen geschikt die fysieke of materiele ondersteuning c.q. toezicht nodig hebben. Passend woonaanbod, meer afgestemd op de doelgroep, kleinere woonruimtes, toegankelijk voor zorgverleners. De ontwikkelingen op het terrein van domotica (integratie van technologie en diensten ten behoeve van een betere kwaliteit van wonen en leven) zorgen ervoor dat zorg en ondersteuning op afstand mogelijk wordt. Minder reisbewegingen, minder gebruik van zorglocaties, meer stabiele digitale infrastructuur.

Het realiseren van een kleinschalige woonzorglocatie met zorg op maat in een woonomgeving past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.

2.2 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg, .hierna te noemen: Wamz) Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

De gemeentelijke overheid heeft op grond van de Wamz de wettelijke zorgplicht om archeologie een plek te geven in de ruimtelijke processen. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de gemeente verplicht om in de toelichting van het bestemmingsplan een gemotiveerde beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening gehouden is met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap). Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Dit betekent dat de gemeente een analyse moet maken van de cultuurhistorische waarden in het plangebied en daar conclusies aan verbindt die in een bestemmingsplan verankerd worden. Ten aanzien van de afgifte van de Omgevingsvergunning worden archeologische voorschriften opgenomen zoals de mogelijkheid tot bescherming en behoud in situ, inventariserend veldonderzoek (IVO-O en IVO-P) en definitieve opgravingen (DO). De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal vanaf 2021 overgaan naar de nieuwe Omgevingswet. Andere onderdelen waaronder bijvoorbeeld de aanwijzing van gebouwde en archeologische rijksmonumenten en de daarbij behorende subsidiebepalingen, de regelgeving over archeologische opgravingen, meldingen van archeologische toevalsvondsten en het eigendom van archeologische vondsten en archeologische depots zijn vanaf 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet.

Cultuurhistorisch beleid

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwolse monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht..

Op grond van de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Op 1 juli 2015 is artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarmee dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De gemeente Zwolle heeft als onderdeel van de hele inventarisatie van haar grondgebied voor dit plangebied inventarisaties van cultuurhistorische waarden laten uitvoeren. Binnen het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden door een beschermende regeling voor cultuurhistorisch waardevolle objecten op te nemen. Daarnaast houdt het bestemmingsplan er rekening mee dat de directe omgeving van monumenten niet onevenredig wordt verstoord.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid. Cultuurhistorisch beleid

2.3 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.

Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 3.4.

2.4 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staan op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is 1 boom aanwezig die op grond van de gemeentelijke bomenverordening een beschermde status heeft. Een aanwezige Linde uit 1950 is op de Groene Kaart aangeduid als bijzondere particuliere boom met als status 'waardevol'. Uit een uitgevoerde Bomen Effect Analyse (zie bijlage 8) is gebleken dat deze boom voor de toekomst niet behouden kan blijven (o.a. vanwege een schimmel). Ter plaatse van het plangebied zal in ruime mate sprake zijn van herplant.

2.5 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. Deze zaken worden opgepakt door het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Stadsdijken Zwolle. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid. Zie voor een verdere toelichting hierop paragraaf 3.6.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

De Terborchstraat is aan het einde van de negentiende eeuw als moderne villastraat aangelegd. Men vindt er voornamelijk villa's en dubbele villa's op ruime kavels, die tegenwoordig voor een belangrijk deel als kantoor in gebruik zijn.

Terborchstraat 13 is omstreeks het jaar 1900 opgericht als dubbele villa in eclectische stijl met chaletkenmerken op een kavel met zeer diepe achtertuinen.

De hoofdvorm van het gebouw is sinds de aanleg niet gewijzigd. De tuinen zijn aan de achterzijde samengevoegd en geheel bestraat ten gunste van een parkeerterrein.

Veel van de van oorsprong aanwezige rijke detaillering is door diverse 'rationele' aanpassingen verloren gegaan. De gevels zijn geheel gesausd met structuurverf, het balkon is verdwenen en diverse kozijnen en vensters zijn vervangen. Ook het oorspronkelijk kleurenschema is verdwenen. Het interieur is rationeel gemoderniseerd, ten gunste van de kantoorfunctie die het gebouw de voorbije decennia heeft gehad.

Op dit moment is er geen kantoor meer in gevestigd en is het pand niet meer in gebruik.

In navolgende afbeelding is het bovenaanzicht en vooraanzicht van de bestaande situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0004.png"
Afbeelding 3.1: Bovenaanzicht bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0005.png"

Afbeelding 3.2: vooraanzicht bestaande situatie

3.1.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het voornemen is om de bestaande bebouwing te slopen en op exact dezelfde locatie een woonzorggebouw te realiseren.

3.1.2.1 De beoogde doelgroep

Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een woonzorggebouw voor een kleinschalige woonvorm met 20 ruime woonstudio's voor ouderen met geheugenproblematiek of enige vorm van dementie. Deze doelgroep kan niet langer zelfstandig wonen en heeft een continue ondersteuning nodig in het dagelijkse leven. Dit betekent dat er 24/7 gediplomeerd zorgpersoneel aanwezig zal zijn, ondersteund door een team van gastvrouwen en -heren die zorgen voor de huishoudelijke taken alsmede ondersteuning van de zorgmedewerkers.

De bewoners zullen bij aanvang van de zorgvilla tenminste een ZZP 4 of ZZP 5 indicatie hebben. De zorg is dus volledig WLZ gefinancierd.

3.1.2.2 Bebouwing

Het eerste voornemen was om de bestaande voorgevel te handhaven. Echter na het uitvoeren van diverse onderzoeken is gebleken dat nieuw bouwen een betere optie is. In een notitie van de architect is uiteengezet waarom er tot deze conclusie is gekomen. De notitie is als bijlage 1 toegevoegd.

Het bestaande gebouw wordt exact herbouwd. Aan de straatzijde wordt de positie van de rooilijn niet gewijzigd. Door het te herbouwen kan er een duurzaam, gasloos en toekomstbestendig gebouw gerealiseerd worden. In navolgende afbeeldingen is een impressie weergegeven van het nieuw te realiseren gebouw. Hier is te zien dat deze qua bouwstijl overeenkomst met de huidige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0006.png"

Afbeelding 3.3: vooraanzicht beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0007.png"

Afbeelding 3.4: achteraanzicht beoogde situatie

Iedere studio (met een oppervlak van tussen de 30 en 40 m2 gebruiksoppervlakte) heeft een eigen badkamer met toilet, douche en wastafel. De badkamers voldoen allen minimaal aan de afmetingen uit het Handboek van Toegankelijkheid. De studio heeft geen pantry of kookgelegenheid. De studio wordt door de bewoner hoofdzakelijk gebruikt voor slapen, rusten en wassen.

De bewoners verblijven gedurende de dag met name in de algemene ruimtes op de begane grond (circa 200 m2). In deze ruimtes, welke bestaan uit minimaal een keuken gecombineerd met de eetkamer, een zitkamer en een serre welke toegang geeft tot de tuin en terrassen, vinden ook de maaltijden plaats. Bewoners ontbijten, lunchen en dineren samen met een aantal personeelsleden in de eetkamer. Het eten wordt door een medewerker bereid in de centrale keuken, welke een prominente positie heeft op de begane grond.

3.1.2.3 Openbare inrichting, ontsluiting en parkeren

Het terrein is in de bestaande situatie geheel verhard. Met voorgenomen ontwikkeling wordt een groot deel van deze verharding verwijderd en vindt er vergroening plaats wat een positieve bijdrage levert aan het voorkomen van hittestress en zorgt voor een betere waterinfiltratie.

De voorzijde wordt voorzien van beplanting en twee parkeerplaatsen. Aan de noordzijde van het pand wordt een in- en uitrit gerealiseerd. Deze in- en uitrit bereikt de achterzijde van het pand waar ruimte is om 3 auto's te parkeren en wat verder voorzien wordt van beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19017-0004_0008.png"

Afbeelding 3.5: beoogde situering

Om voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dienen er twee bomen in het plangebied gekapt te worden. Eén boom is een zieke beuk en de andere boom is een waardevolle particuliere boom (een Linde uit 1950). Voor de waardevolle boom is een Boom Effect Analyse opgesteld om te onderzoeken of de boom behouden kan blijven. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de boom vanwege een schimmel een beperkte toekomstverwachtig van minder dan 10 jaar heeft. Gelet op deze zeer beperkte toekomstverwachting in combinatie met de verstoring tijdens de sloop- en bouwfase is er in overleg tussen Rosorum en de gemeente voor gekozen de boom te kappen. In het plangebied worden meerdere bomen nieuw geplant.

3.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

3.2.1 Huidige situatie

In de geest van het Verdrag van Malta heeft het college van burgemeester en wethouders al in 2000 opdracht gegeven om een Archeologische Waarderingskaart te maken van het gemeentelijk grondgebied. Met behulp van deze beleidsadvieskaart, die in september 2003 in gebruik is genomen, kunnen tijdig maatregelen genomen worden bij planologische procedures. Het is een onontbeerlijk instrument om actief beleid op te baseren, waardevolle gebieden aan te wijzen en bouwplannen in een vroeg stadium te toetsen. Belangrijk aandachtspunt is dat de Archeologische Waarderingskaart een dynamisch karakter heeft en op basis van nieuwe inzichten en informatie kan worden geactualiseerd.

De door de gemeente zelf opgestelde Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWZ) is fijnmazig van karakter. De binnenstad is vrij gedifferentieerd gewaardeerd terwijl het buitengebied qua potentieel vrij nauwkeurig in kaart is gebracht.

Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt.

0% archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven.

10% archeologische waarde onbekend; geen onderzoek nodig wel meldingsplicht toevalsvondsten.

50% archeologisch waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is 1:2. Voor de binnenstad betekent een 50% locatie meestal dat de eerste meter bodemarchief verdwenen is, maar dat de onderste lagen nog bewaard zijn gebleven.

90% archeologisch zeer waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is nagenoeg 100%.

100% archeologische toplocatie; indien bescherming niet kan is een opgraving altijd noodzakelijk, de vondstkans is uiteraard 100%.

3.2.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het plangebied is in de Archeologische Waarderingkaart aangewezen als een gebied waar de waarde 10% bedraagt. In het vigerende bestemmingsplan is geen dubbelbestemming ter hoogte van het plangebied opgenomen.

Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.

Gezien het feit dat er reeds grondroerende werkzaamheden in het plangebied hebben plaatsgevonden door de huidige bebouwing en dat de beoogde bebouwing op exact dezelfde locatie binnen het plangebied wordt gerealiseerd is het niet te verwachten dat er eventueel aanwezige archeologische waarden worden aangetast.

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Huidige situatie

In deze paragraaf wordt de cultuurhistorie van de omgeving van het plangebied beschreven. Hiervoor is gebruik gemaakt van informatie en teksten uit het document "Cultuurhistorie plangebied Assendorp-Pierik, Zwolle II februari 2009".

Zwolle is gesticht op een oude dekzandrug en aangenomen wordt dat Zwolle rond het jaar 800 gesticht is. In 1230 kreeg Zwolle stadsrechten, het gebied waarin het plangebied is gelegen was voornamelijk in gebruik voor agrarische doeleinden. Nadat in 1790 de vestiingfunctie van Zwolle werd opgeheven, werd de stand naar buiten toe uitgebreid. In 1864 werd de spoorlijn Utrecht-Hattem doorgetrokken naar Zwolle, ten zuiden van de stad en werd er een station gebouwd. Daarna werd het station met de stad verbonden door de aanleg van de Stationsweg en daarna o.a. ook de Terborchstraat. Langs deze straten werden huizen voor welgestelden bebouwd.

In de omgeving van het plangebied hebben veel straten een licht slingerend verloop doordat ze afstammen van oude landwegen, waartussen later (in de late 19de en vroege 20ste eeuw) korte rechte woonstraten zijn aangelegd. De bebouwing is hier zeer afwisselend doordat ze in betrekkelijk kleine eenheden is gerealiseerd: individuele villabebouwing aan de Stationsweg, Terborchstraat en Van Nagellstraat; individuele, perceelsgewijs ontstane bebouwing langs de Assendorperstraat en Van Karnebeekstraat; vele kleine woningbouwprojecten voor hogere en lage middenstand en arbeiders in blokken van verschillende omvang. In dit wijkgedeelte werden vanaf het einde van de 19de eeuw vele spoorwegarbeiders gehuisvest. De typologie is traditioneel, stijlkenmerken verraden de ontstaanstijd. Er zijn sterke overeenkomsten in hoofd- en dakvormen en het traditionele materiaal- en kleurgebruik. De nokrichting van de daken varieert van loodrecht op tot evenwijdig aan de straten en er zijn ook woningcomplexen met platte daken.

In de woonbuurten zijn de meeste woningen grenzend aan de straatruimte gebouwd, met uitzondering van de grote herenhuizen aan de Stationsweg en de Terborchstraat die omringd worden door grote tuinen (of de restanten daarvan). De volgende gebouw- en woningtypen kunnen worden onderscheiden:

  • 1. Grote vrijstaande villa's uit de jaren '70 en '80 van de 19de eeuw in eclectische stijl aan de Stationsweg en de Terborchstraat.
  • 2. Geschakelde herenhuizen/grote beneden- en bovenwoningen uit de periode rond 1900 in neorenaissancestijl, met invloeden van de Jugendstil, voornamelijk aan de Van Nagellstraat en delen van de Venestraat, Oosterlaan en Deventerstraatweg.
  • 3. Complexmatige woningbouw in de vorm van kleine gekoppelde grondgebonden woningen van één bouwlaag met kap en beneden- en bovenwoningen van twee en drie bouwlagen met kap (of plat dak), voor arbeiders (veelal spoorwegarbeiders), lagere en hogere middenstandsklassen; ook hier veel ontwerpen met accenten in neorenaissance stijl (eind 19de eeuw), eenvoudige jugendstil (rond 1900) en nieuw-historiserende trant (circa 1910-1915).
  • 4. Individuele winkel-woonhuizen van diverse typen en stijlen langs de Assendorperstraat, de Van Karnebeekstraat en op diverse straathoeken.
  • 5. Her en der bevinden zich interessante relicten van de vroegere bedrijvigheid in de vorm van winkel- en bedrijfspanden en werkplaatsen.
  • 6. Kerken en onderwijsgebouwen uit de periode eind 19de eeuw - circa 1960.

Het huidige pand ter plaatse van het plangebied kan gezien worden als een voorbeeld van de bebouwing zoals beschreven onder punt 1. Gelet hierop is het bestaande gebouw opgenomen in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren van de gemeente Zwolle. In de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren 2012 van de gemeente Zwolle is de navolgende beschrijving van karakteristiek en waardering voor de Terborchstraat 13 opgenomen:

"Later geheel overgeverfde dubbele villa uit het laatste kwart van de 19de eeuw. Van architectuurhistorisch belang door het merkwaardige type en de verzorgde, gave geveldetaillering. Als onderdeel van het ensemble grote historische villa's aan de Stationsweg en de Terborchstraat heeft dit symmetrisch opgezette bouwwerk hoge stedenbouwkundige waarde."

Langs de Terborchstraat is waardevolle en monumentale laanbeplanting aanwezig. De aanwezige laanbeplanting blijft met het plan behouden. Wel staat er op het perceel een waardevolle particuliere boom (een Linde uit 1950). Voor de waardevolle boom is een Boom Effect Analyse opgesteld om te onderzoeken of de boom behouden kan blijven. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de boom vanwege een schimmel een beperkte toekomstverwachtig van minder dan 10 jaar heeft. Gelet op deze zeer beperkte toekomstigverwachting in combinatie met de verstoring tijdens de sloop- en bouwfase is er in overleg tussen Rosorum en de gemeente voor gekozen de boom te kappen. In het plangebied worden er meerdere bomen nieuw geplant.

De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren hebben in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie', waaronder ook het plangebied. Bij nieuwbouw van bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied en bij vergroting of verandering van bestaande bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied, mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij de regels is opgenomen.

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In augustus 2019 is een Omgevingsvergunning voor de bouw van een woonzorggebouw aangevraagd. Het bestaande wordt gesloopt. Vanwege de hoge cultuurhistorische waarde van dit pand dienen de voor- en zijgevels van het pand in een zorgvuldig ontworpen reconstructie terug te worden gebouwd. Bij deze reconstructie worden de geveltoppen in chaletstijl en het balkon naar het oorspronkelijk ontwerp nagebouwd. De oorspronkelijk geschilderde gevel wordt weer in ongeschilderd metselwerk uitgevoerd. Dit alles naar het schetsontwerp van 2 augustus 2019. Omdat het bouwplan op deze manier wordt uitgevoerd, blijft dit passen in het historisch stedenbouwkundig ensemble van panden aan de Terborchstraat. De cultuurhistorische waarde wordt hierdoor in voldoende mate gewaarborgd.  

3.4 Verkeer

3.4.1 Huidige situatie

De bestaande infrastructuur in de omgeving blijft onveranderd. De ontsluiting met de bestaande infrastructuur is goed, voor zowel autoverkeer, langzaam verkeer als openbaar vervoer. De toekomstige bewoners van het pand zullen zorgbehoevend zijn en niet beschikken over een auto. Verkeersbewegingen zullen enkel aan de orde zijn door met name bezoekers en/of werknemers. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen zeker niet toenemen vergeleken met de huidige kantoorfunctie van het pand. Er zijn derhalve geen problemen in de verkeersafwikkeling te verwachten.

3.4.2 Parkeren

Conform de CROW richtlijnen dienen voor 20 zorgappartementen (in zeer sterk stedelijk en schil centrum)tot 50 m2 BVO in principe 20 x 0,6 = 12 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden op eigen terrein.Met voorgenomen ontwikkeling worden er 5 parkeerplaatsen gerealiseerd in plaats van 12 parkeerplaatsen.

Het voormalige kantoorpand zal volledig worden gesloopt en historiserend worden teruggebouwd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk om zoveel mogelijk te vergroenen, wat betekent dat de parkeeropgave niet volledig op eigen terrein kan worden opgelost. In de bestaande situatie is het achterterrein volledig verhard en ingericht voor parkeren. Bij de planvorming was het vergroenen van het achterterrein om meerdere redenen een pré. Het vergroenen zorgt voor het tegengaan van hittestress en zorgt bij hevige regenval voor een goede hemelwaterinfiltratie. Tevens is het van belang voor de doelgroep, de dementerende mens, dat er een mooie, groene buitenruimte ontstaat. Een boomeffectanalyse heeft uitgewezen dat de monumentale boom kan worden gekapt, omdat de verwachte levensduur minder dan 10 jaar bedraagt. In de nieuwe situatie is er ruimte voor nieuwe beplanting. De 12 vereiste parkeerplaatsen moeten in principe op eigen terrein worden aangelegd. In dit geval is gekozen om er 5 op eigen terrein aan te leggen. Van de 12 benodigde parkeerplaatsen zijn er volgens de CROW kencijfers 7 parkeerplaatsen voor bezoek (60%). Volgens de Regeling parkeernormen kan een afwijking worden verleend van het parkeren op eigen terrein als de parkeerdruk in het invloedgebied niet hoger wordt dan 80% na uitvoering van het plan. Uit de gemeentelijke gegevens van de parkeerdruk blijkt dat in de Stationsbuurt Oost de parkeerdruk ruimschoots onder de 80 % ligt. Na uitvoering van dit bouwplan zal dit nog steeds onder de 80% blijven. De bezoekers kunnen (betaald) parkeren in de openbare ruimte. Op het perceel is voldoende ruimte voor het stallen van fietsen. Gelet op voorgaande uitleg is het is vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel dat de parkeeropgave niet volledig op eigen terrein wordt opgelost.

3.4.3 Conclusie

De bestaande infrastructuur is dermate goed dat deze de ontsluiting van het woonzorggebouw op kan vangen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Natuur

3.5.1 Uitgangspunt bestemmingsplan

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

3.5.1.1 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

3.5.1.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Natuur Netwerk Nederland

De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsverordening Overijssel. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

3.5.2 Situatie plangebied

Er is een verkennend en nader natuuronderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. Voor rapportage van het verkennende onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4. De rapportage van het nader onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.

3.5.2.1 Soortenbescherming

Op basis van het verkennende onderzoek is gebleken dat de bebouwing in het plangebied potentieel geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Aan de hand van aanvullend veldonderzoek is echter vastgesteld dat er geen verblijfplaatsen van deze soorten in het kantoorpand in het plangebied aanwezig zijn. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is derhalve niet noodzakelijk.

Ten aanzien van andere soorten geldt dat geen sprake is van een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is wat dat betreft niet aan de orde.

3.5.2.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Aangezien op voorhand niet uit te sluiten valt dat er vanwege de voorgenomen ontwikkeling sprake is van negatieve effecten op een Natura 2000-gebied vanwege stikstofdepositie is door Aveco de Bondt een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hierbij zijn de effecten van zowel de sloop- en bouwfase, het bouw- en woonrijpmaken alsmede de gebruiksfase berekend. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een significante depositie. Hiermee leidt de voorgenomen ingreep niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Nadere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

De stikstofberekening is als bijlage 6 bijgevoegd.

Natuur Netwerk Nederland

De voorgenomen ingreep leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.

3.5.2.3 Conclusie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn geen belemmeringen gebleken.

3.6 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota 'Anders omgaan met water' is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk moeten worden overwogen. De watertoets is het belangrijkste middel voor waterbeheer.

3.6.1 Watertoets

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

3.6.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

3.6.2.1 Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan bedraagt de toename van het verharde oppervlak niet meer dan 1.500 m2. Er is geen sprake van een uitbreiding van de lozing van huishoudelijk afvalwater in het stedelijk gebied van 30 ve ten opzichte van de huidige situatie. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

3.6.2.2 Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

De afvoer van het hemelwater wordt afgekoppeld van het rioolstelsel. Gelet op de beperkte onbebouwde ruimte binnen het plangebied zal het hemelwater middels it-kratten infiltreren in de bodem.

3.6.2.3 Watervergunning (of meding) op grond van de Keur

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Gaat u werkzaamheden verrichten in de beschermingszone van een waterstaatswerk (dus: een dijk of een watergang)? Wordt hemelwater afgevoerd op oppervlaktewater of wordt er grondwater onttrokken? Dan moet u een watervergunning aanvragen op de website: www.omgevingsloket.nl. Op basis van de door u ingevulde gegevens ziet u hieronder welke watervergunning u nodig heeft. Indien hieronder geen specificatie staat, hoeft u geen watervergunning aan te vragen.

3.6.2.4 Overstroombaar gebied

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR).

Bij voorgenomen ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan.

3.6.3 Conclusie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de watertoets-procedure doorlopen. Hieruit is naar voren gekomen dat het waterschap akkoord is met het plan. Wel zal rekening gehouden moeten worden het met realiseren van een infiltratievoorziening voor het hemelwater en de aanwezige risico's vanwege de ligging in overstroombaar gebied.

3.7 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.7.1 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. Voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder wonen, die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, dient een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

3.7.1.1 Situatie plangebied

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzones van de volgende geluidbronnen:

Wegverkeerslawaai:

  • Stationsweg
  • Oosterlaan/Westerlaan

In het kader van de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting ten gevolge van deze geluidbronnen onderzocht. Wegen met een snelheid van 30 km/uur hebben volgens de Wet geluidhinder geen geluidzone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen wel inzichtelijk te worden gemaakt.

Het plangebied is binnen de zone van railverkeerslawaai gelegen.

De planlocatie ligt buiten zones van industrieterreinen. Deze geluidbron blijft derhalve buiten beschouwing.

3.7.1.2 Akoestisch onderzoek

Er is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai uitgevoerd, in deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. Het gehele akoestische onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd.

Ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Oosterlaan/Westerlaan wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief correctie conform de Wet geluidhinder overschreden. Aan het ambitieniveau van 53 dB inclusief correctie conform het geluidsbeleid wordt voldaan. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB conform de Wet geluidhinder en het geluidsbeleid niet.

Vanwege de overige wegen wordt aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidhinder en het ambitieniveau conform het geluidbeleid voldaan.

De optredende geluidsbelasting ten gevolge van het spoor bedraagt maximaal 49 dB. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voldaan.

Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Aan de voorwaarden uit het geluidsbeleid wordt voldaan. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden.

De voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidshinder wordt in de voorliggende situatie alleen vanwege wegverkeerslawaai overschreden. Cumulatie van de verschillende bronnen is daarom niet aan de orde. Vanwege wegverkeerslawaai bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting ten hoogste 57 dB exclusief correctie Wgh. Deze waarde bedraagt minder dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 63 dB en kan hiermee als aanvaardbaar worden geacht.

Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om burgemeester en wethouders te verzoeken hogere waarden vast te stellen voor de beoordelingspunten waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Indien hogere waarden worden vastgesteld dient bij de aanvraag Omgevingsvergunning aangetoond te worden dat de geluidsisolatie van de gevels van de woningen voldoen aan afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit. Hierbij dient de gecumuleerde geluidsbelasting te worden hanteren.

3.7.1.3 Conclusie

Er dient een verzoek bij de burgemeesters en wethouders te worden ingediend voor het vaststellen van hogere waarden voor de beoordelingspunten waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Aan het ambitieniveau van 53 dB inclusief correctie conform het geluidsbeleid wordt voldaan.

3.7.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
3.7.2.1 VNG publicatie Bedrijven & Milieuzonering

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

3.7.2.2 Situatie plangebied

De directe omgeving kent een beperkt aantal functies, namelijk wonen, kantoren, detailhandel en maatschappelijk. Deze functies en de beoogde functie van een woonzorggebouw zijn goed verenigbaar in een woongebied en vormen geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat.

3.7.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

3.7.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet Luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m² kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

3.7.3.1 Situatie plangebied

In het plangebied wordt een woonzorggebouw met 20 studio's gerealiseerd. Dit betekent dat voorgenomen ontwikkeling ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekenende mate', nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Naast de effecten van voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor het te realiseren woonzorggebouw voldaan kan worden aan een goed 'woon- en leefklimaat' ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2017 bedroeg de achtergrondbelasting respectievelijk 16,5 µg/m³ en 21,5 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.

3.7.3.2 Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Voorts is in het plangebied ten aanzien van luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat.

3.7.4 Bodemkwaliteit

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

3.7.4.1 Situatie plangebied

Met voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een wijziging naar een gevoeligere functie. Het uitvoeren van het bodemonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit is noodzakelijk en heeft dan ook plaats gevonden. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. Voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3.

3.7.4.2 Verkennend en nader bodemonderzoek

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De bovengrond bestaat overwegend uit bruin, matig fijn zand. Daaronder, vanaf circa 1,0 m-mv, bestaat de ondergrond uit veen, klei, danwel zand. Met name in het bodemtraject van maaiveld tot 0,8 m-mv komen diverse bijmengingen aan baksteen, puin, en/of kool voor;
  • In de drie grond(meng)monsters BG1, BG2 en BG3 zijn matig verhoogde gehalten aan nikkel, lood en/of zink en licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen, PCB(7) en/of PAK(10) aangetroffen;
  • In de separate deelmonsters zijn tot matig verhoogde gehalten aan zink en sterk verhoogde gehalten aan lood aangetroffen;
  • Bij het nader onderzoek fase 2 en 3 zijn tot matig tot sterk verhoogde gehalten aan lood en zink aangetroffen;
  • In de beide grondmonsters van de ondergrond zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan lood en zink aangetoond;
  • In het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 01 is in 1e instantie een sterk verhoogd gehalte aan kwik aangetroffen. In het verificatiemonster is geen verhoogd gehalte aan kwik aangetroffen.

Aangezien het gehalte aan kwik in het initiële watermonster ver buiten het verwachtingspatroon ligt, is een tweede bemonstering uitgevoerd. In het grondwatermonster van de tweede bemonstering is geen verhoogd gehalte aan kwik aangetroffen. Wat de oorzaak is van het verhoogde gehalte aan kwik is niet te achterhalen, het gehalte is echter dusdanig afwijkend dat deze niet representatief wordt geacht.

De licht, matig en sterke verontreinigingen aan zware metalen, PCB(7) en/of PAK(10) houden verband met de zintuiglijk aangetroffen bijmengingen. De licht verhoogde gehalten zijn van dien aard dat deze geen nadere aandacht behoeven.

De matig en sterk verhoogde gehalten aan lood en zink komen op meerdere plaatsen in de bovengrond (tot circa 0,8 m-mv) rondom de bebouwing en achter op het terrein voor. Er is geen exacte definiëring van het voorkomen van de sterke bodemverontreiniging aan te geven.

Aangezien er sprake is van meer dan 25 m3 sterk verontreinigde bodem, is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Dat betekent dat werkzaamheden met of in deze grond worden beschouwd als 'bodemsanering', deze werkzaamheden mogen enkel worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs. Voor uitvoer van de werkzaamheden is instemming vanuit het bevoegd gezag Wet Bodembescherming noodzakelijk. Ook dient eventueel vrijkomende grond afgevoerd te worden naar een daartoe erkende verwerkingsinrichting.

3.7.4.3 Conclusie

In de exploitatie van voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de kosten die gepaard gaan met de benodigde sanering, derhalve vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

3.7.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

3.7.5.1 Situatie plangebied

Uit een inventarisatie (www.risicokaart.nl) blijkt er één potentiële risicobron in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Over de spoorlijn, welke circa 90 meter vanaf het plangebied gelegen is, worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied is niet gelegen binnen de maximale PR-10-6 contour van 9 meter en de PAG-zone (Plasbrand Aandachts Gebied) van 30 meter.

Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied, waarbij een verantwoording van het groepsrisico benodigd is. Het groepsrisico zal met voorgenomen ontwikkeling niet met meer dan 10% toenemen. Dit kan zondermeer gesteld worden gelet op de dichtheid van bestaande functies in de omgeving, de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling (maximaal 20 bewoners en 5 medewerkers) en het bestaande kantoorgebruik (43 werkplekken). Een berekening van de hoogte van het groepsrisico is daarmee niet benodigd. Wel is er een beperkte verantwoording van het groepsrisico benodigd.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Voor het spoor dient op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, in verband met de ligging binnen het invloedsgebied, een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Omdat het groepsrisico met niet meer dan 10% zal toenemen, kan op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel b, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt op basis van artikel 7 van het Bevt in dat ingegaan dient te worden op:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg, en
  • b. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet.

De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Er bestaan in verband met de ligging in het invloedsgebied van het spoor met name risico's in verband met ongelukken:

  • met brandbaar gassen;
  • met toxische gassen;
  • met zeer brandbare vloeistoffen;
  • met (zeer) toxische vloeistoffen.

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels deze ontwikkeling de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.

De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Er zijn twee maatgevende scenario's, een ongeval met toxisch gas en een BLEVE. Voor een ongeval met een toxisch gas biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid.

Het plangebied wordt veelal alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij 'optimale' weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquillklasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Het gebouw zal voorzien worden van een mechanische ventilatie waarbij het mogelijk wordt gemaakt om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

In het geval van een BLEVE is vluchten van de risicobron af de beste wijze van zelfredzaamheid. In het plan is hiermee rekening gehouden door het vluchttrappenhuis aan de noordzijde van het pand te situeren. Dit betreft de gevelzijde van het spoor af waardoor van directe aanstraling op een eventuele brand geen sprake is door afscherming van het gebouw zelf. Daarnaast geldt dat de Terborchstraat zelf haaks op het spoor is gesitueerd waardoor verder vluchten van de bron af zondermeer mogelijk is.

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en via NL-alert. Aangezien de toekomstige bewoners niet volledig zelfredzaam zijn, zullen de toekomstige medewerkers jaarlijks BHV getraind worden en zal er te allen tijde een BHV'er aanwezig zijn welke een nader op te stellen ontruimingsplan uitvoert bij calamiteiten.

Advies Brandweer IJsselland

Op 15 augustus 2019 heeft de Brandweer IJsselland de brand- en vluchtveiligheid van het pand aan de Terborchstraat beoordeeld. Tevens is hierbij een advies uitgebracht vanuit de risicobenadering en belangrijke restrisico's die onderkend zijn. Onderstaand wordt nader ingegaan op het uitgebrachte advies en op welke wijze hiermee rekening is gehouden.

  • In verband met brandoverslag, vanuit appartement 13 en 14 naar appartement 19, dient het kozijn inclusief beglazing in de voorgevel van laatst genoemd appartement een WBDBO te bezitten van minimaal 30 minuten. Uit de detaillering blijkt dat dit kozijn uitgevoerd wordt in aluminium. Door middel van een attest dient te worden aangetoond dat het kozijn hieraan voldoet. 

    Is aangeleverd cq. wordt aangeleverd tijdens de bouwfase.

  • Gezien de functie van het gebouw, groepszorgwoning met zorg op afroep, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking en, in tegenstelling tot hetgeen wordt vermeld in het rapport van Alcedo, een doormelding naar een zorgcentrale. De doormelding naar de Regionale Brandweer Alarmcentrale is niet noodzakelijk. Deze brandmeldinstallatie dient te worden uitgevoerd conform NEN-2535. 

    Er wordt een brandmeldinstallatie opgeleverd conform de NEN2535 met een doormelding naar de RAC en een ontruimingsinstallatie conform de NEN2575. Tijdens de bouwfase wordt dit verder afgestemd met de Veiligheidsregio middels het Plan van Eisen voor beide installaties.
  • Op grond van artikel 6.28 lid 1 van het bouwbesluit 2012, dient het gebouw te zijn voorzien van brandslanghaspels met een dekkend patroon. 

    In de Bouwbesluit-raportages die behoren bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt geconcludeerd dat een woonzorg gebouw groter dan 500 m2 voorzien moet zijn van brandslanghaspels en dus wordt geconcludeerd dat dit het geval is. In het gebouw zal iedere verdieping een brandslanghaspel krijgen.

Risicogericht advies

De regelgerichte benadering, het voldoen aan het Bouwbesluit 2012, wekt de indruk dat de artikelen bepalen of een gebouw brandveilig is of niet. Niets is minder waar. Het brandveiligheidsniveau van een gebouw hangt af van het samenspel tussen brand-, gebouw-, mens-, omgevings-, en interventiekenmerken. Onderstaande opmerkingen helpen de eigenaar en/of gebruiker bij het realiseren van een beter brand- en vluchtveiligheidsniveau en brengen aanwezige restrisico's beter in beeld. De gebruiker doet er verstandig aan deze restrisico's een plek te geven in de risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E):

Gezien het gebruik van het gebouw adviseert de Brandweer om de verkeersruimtes, inclusief trappenhuizen, te voorzien van noodverlichting. Deze noodverlichting dient binnen 15 seconden na het uitvallen van de stroomvoorziening, gedurende minimaal 60 minuten een op een vloer, tredevlak of hellingbaan gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux te geven. Hierin wordt in het plan voorzien.

Daarnaast wordt geadviseerd om het pand te voorzien van een sleutelbuis/sleutelkluis om bij een calamiteit, de brandweer een snelle toegang tot het gebouw te verschaffen, temeer omdat er geen 24-uurs bezetting aanwezig is. Aangezien er in het gebouw wél sprake is van 24-uurs bezetting, zal het advies voor een sleutelbuis/sleutelkluis niet opgevolgd worden. Tevens worden alle vluchtdeuren, waaronder ook de hoofdentree en tevens 'brandweer-ingang', automatisch open gestuurd bij brand middels een GTV-sturing. Dit wordt gedurende de bouwperiode als zodanig in het Programma van Eisen van de BMI verwerkt en vooraf bij het bevoegd gezag aangeboden ter goedkeuring.

3.7.5.2 Conclusie

Gelet op het voorgaande is er geen belemmering te verwachten voor voorgenomen ontwikkeling op het gebied van externe veiligheid. In het bouwplan is rekening gehouden met de door de Brandweer uitgebrachte adviezen.

3.7.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Voor zover bekend zijn er geen planologische relevante kabels of leidingen in of in de directe omgeving van het plangebied gelegen.

3.7.7 Trillingen

Het gebouw wordt op relatief korte afstand van het spoor (spoorlijn Lelystad/Kampen/Amersfoort – Meppel/Emmen/Wierden/Deventer) gerealiseerd. Gezien deze afstand tot het spoor kan trillingshinder als gevolg van treinverkeer niet op voorhand worden uitgesloten. Gelet daarop is er door We Boost DATA een trillingsonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is vastgesteld of er sprake zal zijn van trillingshinder in de geplande bebouwing, en zo ja, met welke maatregelen deze hinder is te voorkomen.

Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat er geen overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder worden verwacht in de geplande zorgvilla aan de Terborchstraat 13 in Zwolle.

Door de grote afstand tot het spoor en de lage rijsnelheid van de (vrijwel allemaal stoppende) treinen zijn de trillingen van de meeste treinen lager dan de achtergrondtrillingen (van bijv. lokaal verkeer). Bovendien wordt het gebouw geconstrueerd met relatief veel dempende materialen (metselwerk, breedplaatvloeren) en kent het gebouw voldoende horizontale stijfheid. Hierdoor zijn ook de trillingen van goederentreinen (die tot op grote afstand nog meetbaar zijn) lager dan de streefwaarden uit de SBR B-richtlijn. Er zijn daarom geen maatregelen of aanpassingen aan de geplande bebouwing nodig om te voldoen aan het beoordelingskader.

De rapportage van het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 9 bijgevoegd.

3.8 MER-beoordeling

Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (de zgn. C-Lijst), evenals activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of deze belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (de zgn. D-lijst). Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor het beoordelen van de vraag of een activiteit m.e.r.- (beoordeling)plichtig is kan niet enkel worden volstaan met een toets aan deze drempelwaarden, zoals deze in kolom 2 van bijlage C respectievelijk D behorende bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 20 woonzorgstudio's mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Om te beoordelen of er sprake is van significant nadelige milieugevolgen is er door Aveco de Bondt een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. De conclusie hieruit is dat er geen sprake is van significant negatieve milieugevolgen en dat derhalve een M.E.R.-procedure niet benodigd is. Deze aanmeldnotitie is als bijlage 7 bijgevoegd.

3.8.1 Conclusie

Uit de beoordeling van mogelijke milieu-effecten is gebleken dat met de voorgenomen ontwikkeling geen significant nadelige milieu-effecten te verwachten zijn. Het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling is derhalve niet benodigd. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 17 december 2019 besloten dat voor de voorbereiding van het bestemmingsplan Assendorp, Terborchstraat 13 geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Assendorp, Terborchstraat 13 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Assendorp, Terborchstraat 13.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij maatschappelijke functies wordt een onderscheid gemaakt tussen 'gebouwen' en 'overige bouwwerken'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw en overige bouwwerken dienen te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 8 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro.

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).

  • 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan:

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie:

Deze bestemming ligt als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 8 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Maatschappelijk

De gronden zijn bestemd voor een woonzorggebouw voor ouderen met een zorgbehoefte. Het gebouw bevat kleinschalige wooneenheden tot een maximum van 20 eenheden met de daarbij behorende voorzieningen, in combinatie met 24 uurs maatschappelijke zorgverlening en algemene voorzieningen in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze studio's.

Artikel 4 Tuin

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen bij recht worden gebouwd. Via een afwijking zijn bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bouwwerken wel mogelijk, mits geen aantasting plaatsvindt van de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde criteria. Tevens moet zo nodig rekening worden gehouden met de Wet geluidhinder.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur en de bebouwing in Assendorp, Terborchstraat 13 worden gerespecteerd.

4.4 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 8 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  • a. Het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwolle, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
  • b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum in het stadskantoor van de gemeente Zwolle voor een ieder ter inzage.
  • c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwolle.
  • d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
  • e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
  • f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 11 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In het onderhavige bestemmingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan op de bij derden in eigendom zijnde percelen kadastraal gemeente Zwolle, sectie G nummers 2569 en 2570 plaatselijk bekend als Terbochstraat 13.

Ten aanzien van voornoemde percelen is een anterieure overeenkomst gesloten. Middels deze anterieure overeenkomst zijn de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd. De overeenkomst is overeenkomstig artikel 6.24 Wro en artikel 6.2.12 Bro gepubliceerd en ter inzage gelegd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is de gemeenteraad, op grond van de anterieure overeenkomst, geadviseerd geen exploitatieplan vast te stellen.

Op basis van het bovenstaand wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

Op 1 april 2019 zijn de omwonenden geïnformeerd over voorgenomen ontwikkeling. Er is een brief gestuurd met een brochure van een referentieproject in Waalre. Op 3 juli is er voor de omwonenden een informatiebijeenkomst gehouden. Tijdens deze bijeenkomst is het volgende besproken en aangegeven door de omwonenden:

  • Prachtig ontwerp en een aanwinst voor de straat. Het pand is gebouwd als dubbele villa en krijgt nu de allure van weleer terug;
  • Mooie doelgroep en functie;
  • Het terrein is nu volledig verhard, mooi dat dit nu onder architectuur wordt aangelegd met een prachtige tuin welke bij het pand past en in het oorspronkelijke straatbeeld;
  • Directe (over) buren maken zich zorgen over de bouwwijze en met name het funderen. Voor de werkzaamheden aan het station zijn de omwonenden alert gemaakt door de gemeente Zwolle. De gemeente heeft duidelijk gemaakt dat hier risico's bestaan op verzakkingen en dus scheurvorming wegens de bemaling en tijdelijk onttrekken van grondwater. Daarbij heeft Rosorum Holding aangegeven dat de risico's niet uitgesloten kunnen worden, maar dat er gesproken wordt over een verbouwing van een andere orde:
    • 1. Er ligt een funderingsadvies vanuit de sondering; er komen in de grond gevormde palen, omdat de (oude) panden ernaast te dicht op de bouwkavel staan om te kunnen heien;
    • 2. Er wordt geen bouwkuip gemaakt;
    • 3. Er wordt conform wet- en regelgeving een nulmeting op de naburige gevels uitgevoerd.
  • Wegens de werkzaamheden op het Stationsplein is de Terborchstraat afgesloten ter hoogte van de Oosterlaan en is het nu een doodlopende straat. Het is hier nu erg druk, met het bouwverkeer erbij wordt het nog drukker. Met het bouwen wordt hier rekening mee gehouden waar mogelijk. De aannemer zal een verkeersplan opstellen. De gemeente zal het verkeersplan beoordelen i.c.m. het verkeersplan van de stationwerkzaamheden. Dit verkeersplan maakt onderdeel uit van het BLVC plan, waarbij in nauw overleg tussen gemeente en bouwer afspraken worden vastgelegd omtrent de aspecten bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid en communicatie.
5.2.2 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp bestemmingsplan toegzonden aan verschillende overlegpartners. Onderstaand worden zijn de ontvangen reacties weergegeven en daar waar nodig voorzien van een reactie.

Provincie Overijssel

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Prorail

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft, gelet op de beperkte waterschapsbelangen en
de aangedragen oplossing voor infiltreren van regenwater, geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Veiligheidsregio IJsselland

  • Er wordt geadviseerd om de maatregelen genoemd in de toelichting uit te (laten) voeren. Het gaat dan om het realiseren van afsluitbare mechanische ventilatie, een vluchtroute van het spoor af (vluchttrappenhuis aan de noordzijde van het pand) en voorlichting/training van de medewerkers zodat ze op de hoogte zijn van de risico's en wat zij bij een incident zelf kunnen doen.

Reactie gemeente

In het kader van de Omgevingsvergunning die gecoördineerd met het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht, zal de voorwaarden over de mechanische ventilatie als voorschrift worden opgenomen. Uit de tekeningen behorende bij deze Omgevingsvergunning is opgenomen dat er vluchttrappenhuis aan de noordzijde van het pand zal worden gerealiseerd. Tenslotte zal aan de eigenaar van het pand worden aangegeven dat er voorlichting/training van de medewerkster dient plaats te vinden.

  • Er wordt geadviseerd om het pand te laten voorzien van een brandmeldinstallatie zonder doormelding naar de Regionale Brandweer Alarmcentrale. In paragraaf 3.7.5.1 wordt onder het kopje Advies Brandweer IJsselland aangegeven dat het pand wordt opgeleverd met een brandmeldinstallatie conform NEN 2535 met doormelding naar de RAC. Deze doormelding is niet vereist en vanuit de brandweer ook niet gewenst. Er is wel een doormelding naar een zorgcentrale nodig. Geadviseerd wordt om de tekst hierop aan te passen.

Reactie gemeente

Het punt over 'brandmeldinstallatie zonder doormelding' was al bekend en gedeeld met de aanvrager van de Omgevingsvergunning. De Veiligheidsregio had dit al opgemerkt bij de toetsing voor de brandveiligheid in het kader van de Omgevingsvergunning. Bij het (ontwerp)besluit wordt in de voorschriften verwezen naar het advies van de Veiligheidsregio. In de toelichting op het bestemmingsplan zal dit worden aangepast.

Vrienden van de stadskern

Zij hebben in een eerder stadium al blijk gegeven van hun mening over Terborchstraat
13 en zien, nu er een parapluplan cultuurhistorie wordt ontwikkeld, af van een vooroverlegreactie over de aanpassing van het bestemmingsplan Terborchstraat 13.