direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadshagen II, Scholtensteeg (wellness)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP19016-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het noorden van Zwolle, tussen de Scholtensteeg, de Stuurmansweg en de N331 bevindt zich een met grasland ingericht perceel. Initiatiefnemer is voornemens de locatie te transformeren naar een luxueuze en duurzame wellnesslocatie met een landschappelijk ingepast en hoogwaardig wellnesscentrum met bijbehorende sauna, horeca, sportvoorzieningen en wellnesstuin.

Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Stadshagen II", waardoor een bestemmingsplanherziening is benodigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch kader. Hierbij is aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Plangebied

Zoals aangegeven bevindt het plangebied zich tussen de Scholtensteeg, de Stuurmansweg en de N331. Het plangebied behelst het noordelijke deel van het perceel dat bekend staat als perceel ZLE00, sectie S, nummer 7340. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de stad Zwolle en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (in)directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Stadshagen II, Scholtensteeg (wellness)" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0193.BP19016-0003 en een renvooi);
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Stadshagen II", vastgesteld op 29 oktober 2010 door de raad van de gemeente Zwolle.

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het bestemmingsplan "Stadshagen II", is het plangebied voorzien van de bestemming 'Gemengde doeleinden uit te werken'. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor woningen, kantoren, bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Binnen de bestemming wordt gestreefd naar een menging van werken en wonen.

Door de bestemming 'Gemengde doeleinden uit te werken' en uit te werken bestemming betreft, zijn tevens uitwerkingsregels opgenomen. Hierin is onder andere bepaald dat het bebouwingspercentage niet meer dan 50% mag bedragen en dat hoofdgebouwen niet hoger dan 12 meter mogen zijn. Tevens is bepaald dat rekening moet worden gehouden met de milieuhinder van bedrijvigheid op milieugevoelige functies en dient tevens te worden voldaan aan de Wet geluidhinder.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (Bron: Gemeente Zwolle)

1.4.3 Strijdigheid

Doordat er sprake is van een uit te werken bestemming, kan het voornemen uitsluitend mogelijk worden gemaakt door een uitwerkingsplan vast te stellen. Doordat echter sprake is van een uit te werken bestemming die gedateerd is, is het wenselijk om de voorgenomen ontwikkeling door middel van een adequaat en actueel bestemmingsplan planologische te regelen. Daarbij moet tevens worden opgemerkt dat de uitwerkingsregels niet meer toereikend zijn.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het beleidskader weergegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 worden de juridische aspecten/planverantwoording behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid
2.2.1.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling betreft een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierna volgt een toetsing van het voornemen aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Behoefte

Wellness is een specifieke leisure functie waar in voorliggend bestemmingsplan ruimte voor wordt geboden. Een onderbouwing in de context van artikel 3.1.6 (regionale behoeftevraag) is op deze schaal niet te geven. Verder is er op provinciaal, regionaal en lokaal niveau geen beleid of onderzoeken aanwezig naar dergelijke specifieke leisure functies. Wel wordt, zoals in paragraaf 2.2.3 is beschreven, binnen de gemeente Zwolle al enige tijd onderschreven dat Zwolle een grootschalig wellnesscentrum mist.

De lokale behoeftevraag kan met de beschikbare informatie echter niet empirisch worden vastgesteld. Desondanks kan er een beeld worden geschetst over de trends en de ontwikkelingsmogelijkheden. Op basis daarvan kan inzicht worden verkregen in de mogelijke toekomstige behoefte.

Er is volop groeipotentie in de wellnessbranche. Dit komt door de veranderende levensstijl van mensen. De groeiende aandacht voor lichaam en gezondheid, vergrijzing, spiritualisering en het stijgende inkomen draagt hier aan bij. Wellness moet dan ook niet gezien worden als een hype, maar als ware trend in de samenleving.

Naar schatting bezoekt 20-30% van de bevolking tussen 18-65 jaar een wellnesscentrum (Bron: Rabobank Cijfers & Trends Wellness). Dit zijn circa twee tot drie miljoen bezoekers (exclusief herhalingsbezoek). Wellness wint nog steeds aan een groeiende populariteit. Dit komt mede doordat de drempel om naar een sauna te gaan steeds lager wordt, waardoor de doelgroep steeds groter wordt. Door in te spelen op specifieke doelgroepen of concepten kan een onderneming zich verder onderscheiden. Daarnaast is er een belangrijke opkomende doelgroep ´nieuwe ouderen´ die zich kenmerkt door individualisme, nieuwsgierigheid, en die zich richt op genieten, veiligheid, gezondheid en authenticiteit.

Onderschreven wordt dat aan aanbod in de wellness sector de afgelopen jaren snel is gegroeid. Door echter in te spelen op nieuwe doelgroepen, zoals ouderen (gelet op de naderende vergrijzing), is naar verwachting nog voldoende marktruimte.

Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit op een actuele behoefte.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Hoewel het plangebied op basis van de provinciale gebiedskenmerkenkaart voor de stedelijk laag is aangewezen als bedrijventerrein (zie paragraaf 2.2.2), heeft het plangebied niet de kenmerken van een stedelijk gebied. In voorliggend geval wordt er dan ook uitgegaan dat er sprake is van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied en dient te worden onderbouwd waarom het voornemen niet past binnen bestaand stedelijk gebied.

Het wellnesscentrum dient een bepaalde identiteit te krijgen. Voorwaarden waar een dergelijke locatie aan moet voldoen is dat het is gelegen in een natuurlijke omgeving, dat het een natuurlijke uitstraling heeft en dat er een zeker mate van isolement is in verband met privacy. Een locatie met dergelijke kenmerken is niet te vinden binnen bestaand stedelijk gebied.

Privacy is noodzakelijk voor thermen. Juist in de groene omgeving kan dit middels planten, bossen en ruimte relatief eenvoudig en op natuurlijke wijze gerealiseerd worden. Hoewel privacy ook in de stedelijke omgeving gerealiseerd kan worden middels schuttingen en overkappingen, resulteert dit in een schijnbeleving van de kern van het wellnessconcept.

In voorliggend geval wordt tevens nadrukkelijk ingezet in de natuurlijke uitstraling van de locatie. In feite moet het doen voorkomen dat de wellnesslocatie uit het landschap is verrezen en zodoende onderdeel van het landschap is. Vorenstaande draagt eveneens bij aan de belevingswaarde van het wellnesscentrum. Duidelijk mag zijn dat dit niet binnen bestaand stedelijk gebied is te realiseren.

Tot slot wordt opgemerkt dat de locatie, zoals ook blijkt de uitwerkingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan, al enige tijd is aangewezen om ontwikkeld te worden. Het voornemen sluit aan bij de bestaande woonwijk ten oosten van het plangebied en vormt een logische overgang tussen Stadshagen en het buitengebied.

Al met al is de voorgenomen ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied acceptabel.

Conclusie

Het voornemen is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden. In 2019 is de omgevingsvisie partieel herzien.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0003.png"

Afbeelding 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.14.4 (Overstroombaar gebied) van belang.

Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3 lid 2)

Lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overstroombaar gebied (Artikel 2.14.4)

  • 1. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.
  • 2. De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden als bedoeld in lid 1, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in:
    • a. de risico’s bij overstroming;
    • b. de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken.

Toetsing van het initiatief aan de generieke beleidskeuzes

Het plangebied is reeds voorzien van een uit te werken stedelijke bestemming. De gronden zijn daarmee reeds gereserveerd voor stedelijke functies, waardoor er planologisch gezien geen sprake is van extra beslag op de groene ruimte. Vorenstaande wordt eveneens bevestigd op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'stedelijke laag'. Op deze kaart is het plangebied aangewezen met het gebiedstype 'Bedrijventerrein'.

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op een wellnesscentrum waarbij ten aanzien van de architectuur nadrukkelijk aandacht wordt geschonken aan de inpassing van het geheel in het landschap. Het ruimtelijk concept voor het hoofdgebouw, het wellnesscentrum, is een vertaling van een opgetild landschap met glooiende taluds en groene daken in aansluiting op het weidse landschap van de Mastenbroeker Polder en de naastgelegen geluidswallen. Er wordt nadrukkelijk aandacht gegeven om de locatie een hoogwaardige, maar ook landelijke uitstraling te geven. Hiermee wordt een aanzienlijke impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. In het vervolg van deze paragraaf wordt het uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) nader onderbouwd.

Tot slot bevindt het plangebied in een overstroombaar gebied. In paragraaf 3.6 wordt middels een overstromingsrisicoparagraaf aangegeven welke maatregelen (kunnen) worden getroffen om de risico's bij een overstroming te minimaliseren.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap.

Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 2.2 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Uitsnede van het geldende ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Initiatieven mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

De voorgenomen ontwikkeling sluit in beginsel niet aan bij de uitgangspunten die gelden binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Immers is geen sprake van een ontwikkeling ten behoeve van landbouw en de opwekking van hernieuwbare energie.

Het voornemen resulteert echter niet in een aantasting van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw. Vorenstaande wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.7.2 en 3.7.4. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen.

Afbeelding 2.3 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'natuurlijke laag'. Het plangebied is met de rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Uitsnede van de natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype "Riviergebieden - Komgronden".

"Riviergebieden - Komgronden"

De rivier is een lineaire, continue structuur die als ruimtelijke eenheid fungeert. De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struikenlaag. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot ‘rivierduinen' en langs de Vecht tot duinen.

De kommen zijn de gebieden waar zich verder van de rivier af, door overstromingen fijner materiaal afzette. Dit resulteerde in zware kleipakketten. In de delen met stagnant water ontwikkelde zich via verlanding moerasbos. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuur ontwikkeling (kleimoeras) te benutten.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Afbeelding 2.4 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'. Het plangebied is met de rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Uitsnede van de laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype "Laagveenontginningen".

“Laagveenontginningen”

Dit betreffen grote gebieden waar uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Open water, rietmoeras en opgaand moerasbos bestonden naast elkaar. De laagveenmoerassen zijn deels ontwaterd, verveend en in cultuur gebracht als landbouwgrond. Laagveenrestanten krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de waterkwaliteit en de natuurkwaliteit. Overige delen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het veenpakket en het waterpeil is hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Ontwikkelingen dragen bij aan verhoging van het waterpeil, tegen bodemdaling en verdwijning van het veenpakket.

3. De stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

De ligging van een stad of dorp in het landschap, op een kruispunt van infrastructuur of in de nabijheid van grondstoffen speelt een belangrijke rol in het functioneren ervan. Efficiëntie en bereikbaarheid zijn belangrijke vestigingsfactoren, maar daarbij wordt de kwaliteit, eigenheid en het onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker.

Afbeelding 2.5 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'stedelijke laag'. Het plangebied is met de rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0007.png"

Afbeelding 2.5: Uitsnede van de stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype "Bedrijventerrein"

"Bedrijventerrein"

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag-) terreinen en openbare ruimte. Benutten bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen.

4. De laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.

Afbeelding 2.6 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'stedelijke laag'. Het plangebied is met de rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0008.png"  
Afbeelding 2.6: Uitsnede van de laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met het aspect "IJssellinie inundatieveld"

"Bakens in de tijd - IJssellinie"

Bakens in de tijd zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordingsgeschiedenis van Overijssel. De essentie van de bakens in de tijd is, dat ze de verhalende laag toevoegen aan het landschap. Het zijn belangrijke ingrediënten in de opbouw van gebiedsidentiteit. Het zijn plekken waar ‘tijds- diepte’ tot intense indrukken leidt.

Toetsing aan de gebiedskenmerken

Het plangebied bevindt zich op de noordelijke kop van de Scholtensteef. De noordelijke kop van de Scholtensteeg vormt de overgang naar de Mastenbroeker Polder. De locatie is beeldbepalend als scharnierpunt tussen het agrarisch en stedelijk gebied. De voorgenomen bebouwing en de inrichting van de kavel voegen zich naar deze landschappelijke context en hebben een duidelijke verwantschap met het polderlandschap. Het gebouw richt zich als het ware op uit het polderlandschap en maakt gebruik van de aanwezige landschappelijke vergezichten. Dit wordt benadrukt door de toepassing van groene taluds, groene daken en glooiende (gevel)lijnen.

Vorenstaande is conform (en draagt bij aan) de gebiedskenmerken die gelden voor de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

De voorgenomen ontwikkeling sluit niet geheel aan bij de kenmerken uit de stedelijke laag. Er wordt immers geen bedrijventerrein gerealiseerd. De doelstellingen voor dit gebied worden echter wel gerespecteerd. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de vitaliteit en kwaliteit van de locatie en heeft een nauwe verbinding met de omgeving.

Tot slot wordt opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling de kenmerken uit de 'Laag van de beleving' niet aantast.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.

2.2.3 Gemeentelijk beleid
2.2.3.1 Structuurplan Zwolle 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

In het structuurplan heeft het plangebied de aanduiding 'woongebied'. De toekomstige uitbreiding van Zwolle kan plaatsvinden door het verder ontwikkelen van Stadshagen I en II. In Stadshagen II zijn in totaal volgens het structuurplan 4350 woningen gepland. Deze worden gebouwd in een groenstedelijk woonmilieu waarbij de nadruk komt te liggen op kleinschalige en overzichtelijke leefgemeenschappen.

Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.

De raad heeft inmiddels deel 1 van de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen" vastgesteld in november 2017. Deel 1 is "slechts" een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.

Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, zoals vastgesteld op 8 mei 2017, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.

Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.

Toetsing

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan

2.2.3.2 Actualisering en evaluatie leisurebeleid gemeente Zwolle

In 2010 is door ZKA de rapportage ‘Zwolle, historische stad met smaak en dynamiek; ontmoeten, ontspannen, beleven’ opgeleverd. Deze vormde één van de bouwstenen voor de gemeentelijke beleidsnota ‘Zwolle, een belevenis!!, beleidskader commerciële vrijetijdsvoorzieningen’ in 2011 waarin een aantal doelstellingen en strategische beleidslijnen is geformuleerd voor de periode tot 2025.

Destijds is vastgelegd om halverwege de periode de voortgang te evalueren en het beleid te actualiseren. Ter voorbereiding hiervan is ZKA door de gemeente gevraagd een analyse uit te voeren met zowel een terugblik (Wat is bereikt? Waar staan we nu?) alsook vooruit te kijken wat de perspectieven zijn voor de komende jaren en wat dit betekent voor het ingezette beleid. Het rapport 'Actualisering en evaluatie leisurebeleid gemeente Zwolle' is hier het resultaat van. Hierna wordt ingegaan op de relevante bevindingen.

Om de potentiële groeikansen voor het leisure aanbod in Zwolle in kaart te brengen wordt eerst teruggeblikt en vervolgens de kansen benoemd. Het aanbod aan wellnesscentra in Zwolle is beperkt. In het verleden heeft een bestaande wellnessaanbieder een renovatie doorgevoerd, waarmee het aanbod beperkt is vergroot. In 2010 is reeds opgemerkt dat Zwolle nog een grootschalig wellnesscentrum mist. Daarnaast wordt aangegeven dat er kansen zijn voor de wellnesssector om het marktbereik van de leisurevoorzieningen in Zwolle te vergroten.

Tot slot wordt in het evaluatierapport aangegeven Zwolle in 2017 qua bezoekersaantallen en bestedingen, halverwege de periode 2010-2025, goed op koers ligt om haar ambities in 2025 te halen. Er is echter nog een weg te gaan.

Toetsing

Zoals wordt aangegeven is in het verleden reeds benoemd dat Zwolle een grootschalig wellnesscentrum mist. het grootschalige wellnessentrum is tot op heden niet gerealiseerd. De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling speelt hierop in door te voorzien in een dergelijke voorziening.

De voorgenomen ontwikkeling draagt daarnaast bij aan de doelstellingen van Zwolle ten aanzien van bezoekersaantallen en bestedingen. Het wellnesscentrum dient immers een regionale aantrekkingskracht te krijgen.

2.3 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

2.3.1 Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is, dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

2.3.2 Cultuurhistorisch beleid

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwolse monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Op grond van de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Op 1 juli 2015 is artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarmee dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De gemeente Zwolle heeft als onderdeel van de hele inventarisatie van haar grondgebied voor dit plangebied inventarisaties van cultuurhistorische waarden laten uitvoeren. Binnen het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden door een beschermende regeling voor cultuurhistorisch waardevolle objecten op te nemen. Daarnaast houdt het bestemmingsplan er rekening mee dat de directe omgeving van monumenten niet onevenredig wordt verstoord.

2.3.3 Toetsing van het initiatief aan het archeologisch en cultuurhistorisch beleid

In dit geval is er geen sprake de sloop of verbouw, verstoring of wijziging van een beschermd monument. Op basis van de archeologische verwachtingskaart bevindt het plangebied in een 0% gebied. Een 0% gebied is archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in deze gebieden. Voor een nadere toetsing aan de aspecten archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

2.4 Verkeersbeleid

2.4.1 Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks - en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.

In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.

De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.

Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

2.4.2 Toetsing van het initiatief aan het verkeersbeleid

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen directe gevolgen voor de doelstellingen zoals die zijn verwoord in de Mobiliteitsvisie. Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.

2.5 Groenbeleid

2.5.1 Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

2.5.2 Bomenverordening en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.

Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.

Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.

2.5.3 Toetsing van het initiatief aan het Groenbeleid

De voorgenomen ontwikkeling kenmerkt zich door de groene uitstraling. De voorgenomen wellnesslocatie is zodanig ontworpen, dat het lijkt alsof het geheel is verrezen uit het landschap. Voor een nadere toelichting op de gewenste ontwikkeling, wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk Groenbeleid.

Opgemerkt wordt dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling geen waardevolle bomen worden geveld.

2.6 Waterbeleid

2.6.1 Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

2.6.2 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

2.6.3 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

2.6.4 Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

2.6.5 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

2.6.6 Waterschapsbeleid

Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, het Beleidskader Recreatief Medegebruik en de Beleidsnota Water Raakt van 2013. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta te Zwolle.

2.6.7 Gemeentelijk beleid

Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

2.6.8 Conclusie

Het voorgenomen plan is in overeenstemming met het waterbeleid. Eén en ander blijkt tevens uit de uitgevoerde watertoets, zoals opgenomen in paragraaf 3.6.

2.7 Duurzaamheid

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan duurzaamheid. Zo wordt het wellnesscentrum niet op het gasnet aangesloten waardoor het plan all-electric wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt grotendeels gewerkt met duurzame, herbruikbare materialen (zoals hout). En zijn er plannen op ter plaatse van het parkeerterrein zonnepanelen te plaatsen, zodat (deels) in de eigen energiebehoefte kan worden voorzien.

Tevens krijgt de locatie een zeer groen karakter. Zo krijgen het hoofdgebouw en de bijgebouwen groene daken, wordt er rondom het plangebied een aardewal aangelegd en worden circa 100 bomen geplant. Dit alles wordt gedaan om de locatie op te laten gaan in het landschap.

Tot slot worden de natuurbaden in de wellnesstuin op een natuurlijke manier gefilterd middels helofytenfilters.

Voor het overige wordt opgemerkt dat ten minste wordt voldaan aan de laatste EPC-normen.

2.8 Milieubeleid

2.8.1 Algemeen

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.

Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Het beleid voor de aspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, bedrijvigheid en externe veiligheid zijn relevant voor voorliggend plan. Dit beleid wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.

2.8.2 Bedrijvigheid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering"(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.

2.8.3 Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven:

"Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling".

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (2 april 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.

Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een meer diepgaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

Het plangebied ligt in het gebiedstype Stedelijk. Hiervoor geldt vanuit geluid een ambitiewaarde van 48 dB en een grenswaarde van 58 dB.

2.8.4 Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.

Zwolle wil binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
  • Knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid

De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

2.8.5 Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

2.8.6 Bodem

Het bodembeleidsplan (2010) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 24 augustus 2015 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied "Zuiderkerkstraat " valt binnen het functieklassengebied wonen.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente ook de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt binnen het gebied met de kwaliteitsklasse 'industrie' vanwege de oud-stedelijke verontreiniging van de bovengrond.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies.
  • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer.
  • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen.
  • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied.
  • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte.

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond

De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koude-warmte opslag, peilbeheer en/of grondwaterwinning.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Algemeen

De Scholtensteeg vormt de rand van de stad als overgang naar het open landschap van de Mastenbroeker Polder tussen Stadshagen en ´s-Heerenbroek. Gedeeltelijk zal het ook een landschappelijke intermediair zijn tussen de woonbuurten Breecamp en Breecamp-West. Zoals de Scholtensteeg een verbindende schakel was in het verleden, zo blijft het ook in de nieuwe context van Stadshagen een belangrijke verbinding. Een herkenbare stadsrand met landschappelijke en recreatieve betekenis als langzaam verkeersverbinding tussen de Mastenbroeker Polder en de IJsseldelta.

De stedenbouwkundige betekenis van de Scholtensteeg wijzigt door de veranderende context. Door de ligging langs de Hasselterweg – de hoofdontsluiting van Stadshagen en de doorgaande weg naar Hasselt (N331) – is de Scholtensteeg een perfect ontsloten, maar geluidsbelaste locatie.

De noordelijke kop is beeldbepalend vanaf de Hasselterweg, Breecamp West en vooral vanuit de Mastenbroeker Polder. De bebouwing markeert de entree van de Scholtensteeg. De functie kan profiteren van het uitzicht over het open landschap van de Mastenbroeker Polder. De bebouwing kan deels worden gevormd door de geluidsvoorziening langs de Hasselterweg. Dit vormt samen met de overgang naar de Mastenbroeker Polder een belangrijk onderdeel van de architectonische opgave.

Initiatiefnemer is voornemens om de genoemde noordelijk kop van de Scholtensteeg te transformeren naar een luxueuze en duurzame wellnesslocatie met een opvallend en hoogwaardig wellnesscentrum met bijbehorende horeca en wellnesstuin. In paragraaf 3.1.3 wordt het voornemen nader toegelicht. Ten behoeve van de voorgenomen wellnesslocatie, heeft de gemeenteraad van Zwolle een Programma van Eisen vastgesteld. Op basis van dit programma van eisen heeft initiatiefnemer de plannen voor het plangebied uitgewerkt. In de navolgende paragrafen worden onder andere de eisen uit het programma van eisen aangehaald.

3.1.2 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich ten noorden van Zwolle, tussen de Scholtensteeg, de Stuurmansweg en de N331 bevindt zich een met grasland ingericht perceel.

In afbeelding 3.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0009.png"

Afbeelding 3.1: Huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

3.1.3 Uitgangspunten bestemmingsplan
3.1.3.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling behelst het transformeren van het plangebied naar een wellnesslocatie met bijbehorend wellnesscentrum, horeca, wellnesstuin en de benodigde parkeervoorzieningen. Vanwege de beeldbepalende locatie, wordt gestreefd naar architectonisch hoogwaardige bebouwing dat enerzijds opvallend is, maar anderzijds ook is ingepast in het landschap. Tevens wordt de wellnesslocatie volledig gasloos en duurzaam gerealiseerd. Het geheel wordt ontsloten op de Scholtensteeg. Daarnaast wordt aan de zuidzijde van het plangebied een fietsontsluiting op het fietspad gerealiseerd.

3.1.3.2 Architectuur

Het ruimtelijk concept voor het hoofdgebouw, het wellnesscentrum, is een vertaling van een opgetild landschap met glooiende taluds en groene daken in aansluiting op het weidse landschap van de Mastenbroeker Polder en de naast gelegen geluidswallen. De architectuur van de gevels is ingetogen en door de toepassing van natuurlijke materialen en kleuren opgaand in het landschap. Een hybride gebouw, dat aansluit op de omgeving en een eigen uitstraling heeft. Bijgebouwen in de buitenruimte zijn onderdeel van de architectuur van het hoofdgebouw.

In afbeelding 3.2 zijn aanzichten van het hoofdgebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0010.png"

Afbeelding 3.2: Aanzichten hoofdgebouw (Bron: Van Lanen Architecten)

Conform het door de gemeenteraad vastgestelde programma van eisen, zal het bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw (de footprint) niet meer bedragen dan 3.000 m² met een maximale bouwhoogte van 12 meter. Hierbinnen is een accent mogelijk van 180 m² oppervlak met een bouwhoogte van 16 meter. De bijgebouwen mogen een footprint omvatten van 1.500 m² met een maximale bouwhoogte van 4 meter. Hierbinnen is een accent mogelijk van 80 m² oppervlak met een bouwhoogte van 8 meter. Het ontworpen hoofdgebouw heeft een nuttige footprint van circa 2.830 m². De bijgebouwen beslaan in totaal een bebouwd oppervlak van circa 996 m². Het bouwprogramma inclusief bouwhoogten voldoet aan het programma van eisen.

3.1.3.3 Stedenbouwkundige opzet

Landschappelijke inpassing

De noordelijke kop van de Scholtensteeg vormt de overgang naar de Mastenbroeker Polder. De locatie is beeldbepalend als scharnierpunt tussen het agrarisch en stedelijk gebied. Het gebouw en de inrichting van de kavel voegen zich naar deze landschappelijke context en hebben een duidelijke verwantschap met het polderlandschap. Het gebouw richt zich als het ware op uit het polderlandschap en maakt gebruik van de aanwezige landschappelijke vergezichten. Dit wordt benadrukt door de toepassing van groene taluds, groene daken en glooiende (gevel)lijnen. In afbeelding 3.3 wordt weergegeven hoe de groene uitstraling van het plangebied er uit komt te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0011.png"

Afbeelding 3.3: Impressie gewenste situatie plangebied (Bron: Van Lanen Architecten)

In afbeelding 3.4 is het inpassingsplan weergegeven. Hierin is duidelijk zichtbaar dat, naast de groenwallen nadrukkelijk wordt ingezet op de groene uitstraling van het plangebied. Zo worden ruim 100 bomen aangeplant en wordt er zoveel mogelijk gewerkt met halfverharding en houten materialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0012.png"

Afbeelding 3.4: Inpassingsplan (Grasveld Tuin- en Landschapsarchitecten)

Oriëntatie en accenten

De oriëntatie van het gebouw is drieledig. De hoofdentree ligt aan de zuidzijde en gericht op een leesbaar entreegebied voor de bezoekers. De gevels aan de Scholtensteeg zijn ingetogen en hebben een landelijke uitstraling. Juist aan deze zijde is het gebouwconcept met glooiende daken zichtbaar. Het gebouw begeleidt de Scholtensteeg en heeft geen blinde gevels aan deze zijde. Aan de noordzijde opent het gebouw zich naar de tuin en geeft vorm aan de inpassing van de buitenbaden. Het hart van het gebouw is aanleiding voor een ruimtelijk accent, waarmee tevens het scharnierpunt van de locatie tot uitdrukking kan komen. De oostzijde van het gebouw ligt merendeels verscholen achter de grastaluds van de geluidswal langs de Hasselterweg, die door de initiatiefnemer wordt aangelegd.

Parkeren

Het parkeerterrein bevindt zich aan de zuidzijde van de kavel en wordt landschappelijk ingepast. De inrichting en beplanting is een knipoog zijn naar het agrarische verleden met een boomgaard en/of boerenerf als referentie.

Besloten tuin

Aan noordzijde van het gebouw, tussen de Stuurmansweg en de Hasselterweg, ligt de besloten tuin. De overgangen van openbaar naar privé worden landschappelijk vormgegeven met beplante grondwallen, waterpartijen, houtwallen, bossages en/of bomen. Door een samenspel en gelaagdheid van deze elementen kan de privacy van de bezoekers worden gewaarborgd met een enkele doorkijk naar het weidse landschap van de Mastenbroeker Polder. De oostzijde van de besloten tuin wordt gevormd door de grastaluds van een aan te leggen geluidswal. Bijgebouwen worden deels in en/of onder de geluidswal gerealiseerd.

3.2 Archeologie

3.2.1 Huidige situatie

In 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders opdracht gegeven om een archeologische waarderingskaart te maken voor het gemeentelijke grondgebied. Met behulp van deze beleidsadvieskaart, die in september 2003 in gebruik is genomen, kunnen tijdig maatregelen genomen worden bij planologische procedures. Het is een onontbeerlijk instrument om actief beleid op te baseren, waardevolle gebieden aan te wijzen en bouwplannen in een vroeg stadium te toetsen.

De archeologische dienst van de gemeente Zwolle heeft de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWZ) opgesteld, die fijnmazig van karakter is. De binnenstad is vrij gedifferentieerd gewaardeerd terwijl het buitengebied qua potentieel vrij nauwkeurig in kaart is gebracht. Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt:

  • 0%: archeologisch leeg; geheel verstoord of reeds opgegraven;
  • 10%: archeologische waarde onbekend; proefonderzoek wordt aanbevolen;
  • 50%:archeologisch waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is 1:2;
  • 90%: archeologisch zeer waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is nagenoeg 100%;
  • 100%: archeologische toplocatie; indien bescherming niet kan, dan is een opgraving altijd noodzakelijk, de vondstkans is 100%.
3.2.2 Uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied heeft een verwachtingswaarde van 0%.

De te verstoren gronden liggen in het gebied met een verwachtingswaarde van 0%. Van een archeologische onderzoeksplicht is dan ook geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan achterwege worden gelaten.

Bij een eventuele archeologische toevalsvondst wordt de gemeente geïnformeerd voor een eventuele inmeting.

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Scholtensteeg. De Scholtensteeg is een historisch karakteristieke landweg in de Mastenbroeker Polder. Haar bestaan gaat terug tot de zeventiende eeuw. Deze landweg verbond buurtschap Westenholte met de Oude Wetering, de ontginningsas van de Mastenbroeker Polder. De afgelopen decennia had de Scholtensteeg vooral een agrarische functie. De weg met een aantal boerderijen was de verbindende schakel tussen de Oude Wetering en de Kamperweg. Stadshagen is de Scholtensteeg de afgelopen tien jaar dicht genaderd en met haar tweezijdige bermsloten is de Scholtensteeg een kenmerkend landschappelijk element geworden in het stadslandschap van Stadshagen. In de huidige situatie ontsluit de Scholtensteeg het verkeer uit de Mastenbroeker Polder naar de Stadshagenallee/Hasselterweg en verbindt de Stuurmansweg met de Zalkerdijk als (recreatieve) langzaam verkeersverbinding.

3.3.2 Uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft onbebouwd grasland dat niet is ontsloten op een weg.

3.4.2 Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

In dit geval is voor wat betreft de gemeente Zwolle uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' (Bron: CBS Statline). Gezien de liggen van het plangebied aan de rand van Zwolle kan het plangebied worden aangemerkt als stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. In voorliggend geval kan de voorgenomen functie het best worden vergeleken met de CROW-functie 'Wellnesscentrum'.

Verkeersgeneratie

Voor een wellnesscentrum worden in de CROW verkeerscijfers per 100 m² bvo gehanteerd. Uitgaande van de hiervoor genoemde uitgangspunten, geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 9,8 verkeersbewegingen per 100 m² bvo. In voorliggend geval beslaat het wellnesscentrum een oppervlak van 4.374 m² bvo, waardoor er sprake is van een verkeersgeneratie van afgerond 429 verkeersbewegingen per dag.

Het plangebied wordt ontsloten middels een nieuwe in- en uitrit op de Scholtensteeg. In de huidige situatie wordt de Scholtensteeg gebruikt door bestemmingsverkeer, maar ook als sluiproute voor overig verkeer. De Scholtensteeg is een relatief brede weg waar tegemoetkomend verkeer elkaar makkelijk kan passeren. De Scholtensteeg zal de extra verkeersbewegingen goed kunnen verwerken.

Daarnaast moet worden opgemerkt dat initiatiefnemer voornemens is om, in lijn met het wellnesscentrum, een gezonde levensstijl te stimuleren. Mensen die het wellnesscentrum per fiets benaderen kunnen bijvoorbeeld een korting krijgen. Een goede fietsbereikbaarheid wordt gewaarborgd door aan de zuidzijde van het plangebied een fiets-/voetpad aan te sluiten op het bestaande fiets-/voetpad. Om in het plangebied te waarborgen dat het autoverkeer op veilige wijze is gescheiden van het langzaam verkeer, wordt recht door het parkeerterrein een langzaam verkeerroute gerealiseerd. Door middel van deze route is er een verbinding tussen het fietspad ten zuiden van het plangebied en de fietsenstalling ter plaatse van het plangebied. Een en ander is in afbeelding 3.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0013.png"

Afbeelding 3.5 Route langzaam verkeer (Bron: Grasveld Tuin- en Landschapsarchitecten)

Tevens bevinden zich ten zuidoosten van het plangebied bushaltes, waardoor het plangebied goed is te bereiken via het openbaar vervoer. Op deze manier wordt verwacht dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied minder zal zijn dan is berekend.

Parkeren

Om de parkeerbehoefte te bepalen is een parkeernotitie opgesteld. De volledige notitie is opgenomen in Bijlage 1.

Uit de parkeernotitie blijkt dat voor het wellnesscentrum, op basis van geprognotiseerde bezoekersaantallen en een zekere mate van dubbelgebruik, de parkeerbehoefte op piekmomenten ten hoogste 112 parkeerplaatsen bedraagt.

Ter plaatse van het plangebied worden 248 parkeerplaatsen gerealiseerd, waardoor er voor de bezoekers voldoende parkeerruimte aanwezig is. Gelet op het overschot aan parkeerplaatsen, wordt eveneens geconcludeerd dat personeel ook ter plaatse kan parkeren.

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.5 Natuur

3.5.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het leegveenontginningen gebied. Dit betreffen grote gebieden waar uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Open water, rietmoeras en opgaand moerasbos bestonden naast elkaar. De laagveenmoerassen zijn deels ontwaterd, verveend en in cultuur gebracht als landbouwgrond.

3.5.2 Uitgangspunten bestemmingsplan
3.5.2.1 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

3.5.2.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Rijntakken) ligt op een afstand van 1,4 kilometer. Gezien de afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Hierna wordt seperaat ingegaan op de effecten van de stikstofemissies de vrijkomen bij de voorgenomen ontwikkeling in relatie met Narura 2000-gebieden.

Stikstofdepositie

Bij elke activiteit waarbij sprake is van stikstofemissie, dient te worden getoetst of de stikstofemissie leidt tot een stikstopdepositie en er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden.

Om aan te tonen of het voornemen resulteert in significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het rapportage behorend bij dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Uit het stikstofonderzoek blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie met significante negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

In afbeelding 3.6 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied en het NNN weergegeven. Het plangebied is met een rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0014.png"

Afbeelding 3.6: Ligging van het plangebied ten opzicht van het NNN (Bron: Provincie Overijssel)

Gezien de onderlinge afstand (circa 1,4 kilometer) en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

3.5.2.3 Soortenbescherming

Tevens wordt de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het bijbehorende onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna wordt op de bevindingen ten aanzien van de soortenbescherming ingegaan.

Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten, maar beschermde plantensoorten ontbreken in het plangebied. Verschillende beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk bezet de veldmuis er een rust- en voortplantingsplaats. Er nestelen geen vogels in het plangebied.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk veldmuizen verwond en gedood en worden mogelijk rust- en voortplantingsplaatsen van de veldmuis beschadigd en vernield. Voor de veldmuis geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en/of voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Het is om voorgenoemde redenen niet te verwachten dat de ontwikkeling negatieve effecten zou kunnen hebben op flora- en fauna die de wet beoogd te beschermen. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling.

3.6 Water

3.6.1 Riolering

Het afvalwater vanuit het gebied wordt afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke rioolstelsel.

3.6.2 Drooglegging

De richtlijn binnen de gemeente Zwolle is om een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m te hanteren om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

3.6.3 Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van minimaal 20 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen).

3.6.4 Overstromingsrisico

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

De provinciale omgevingsverordening (artikel 2.14.4) schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. In afbeelding 3.7 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0015.png"  
Afbeelding 3.7: Ligging van het plangebied binnen het overstroombaar gebied (Bron: Provincie Overijssel)  

Risico-inventarisatie

De ernst van een overstroming wordt bepaald door:

  • de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart);
  • de kans op een overstroming;
  • de beschikbare tijd voor evacuatie / noodmaatregelen (hoe lang duurt het tot het water er is?)

Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming

Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de IJssel of de Vecht) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een waterdiepte van 2,0 – 5,0 m gevonden.

De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als diep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt.

3.6.5 Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording, dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan.

3.6.6 Waterparagraaf
3.6.6.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

3.6.6.2 Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze toets blijkt de 'normale procedure' van toepassing is. Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft als reactie een uitgangspuntennotie toegezonden. De uitgangspuntennotitie vormt de basis voor het waterhuishoudkundig plan, die behandeld wordt in de volgende paragraaf.

3.6.6.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Door GRASVELD Tuin- en Landschapsarchitecten is een waterparagraaf opgesteld. De volledige waterparagraaf is in Bijlage 4 opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten.

Hemelwater

Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de richting waarop hemelwater kan afstromen. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de riolering, maar wordt in het plangebied geïnfiltreerd of geborgen en middels een noodoverloop gekoppeld aan de omliggende watergangen.

Primaire en secundaire watergangen

Ten noorden van het plangebied is een primaire watergang aanwezig. De Primaire watergang wordt momenteel gecontroleerd (schouw) en onderhouden vanaf de Stuurmansweg. In de overzienbare toekomst zal hier geen verandering in komen. De primaire watergang wordt daarnaast niet aangepast tijdens de ontwikkeling.

De secundaire watergang, ten zuiden van het plangebied, wordt momenteel gecontroleerd (schouw) en onderhouden vanaf de Scholtensteeg; in de overzienbare toekomst zal dit een mogelijkheid blijven, maar zal het onderhoud deels door de initiatiefnemer worden overgenomen. De Secundaire watergang wordt ter hoogte van het hoofdgebouw verruimt met 545 m².

Waterberging

Op basis van het inrichtingsplan is berekend hoeveel verharding wordt toegevoegd en hoeveel compensatie in de vorm van waterberging moet plaatsvinden. Berekend is dat er sprake is van een overschot aan waterbergingscapaciteit ten opzichte van de toe te voegen verharding.

3.7 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.7.1 Geluid
3.7.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

3.7.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt geen geluidsgevoelig object en geen nieuwe gezonnerde geluidsbron mogelijk gemaakt. In paragraaf 3.7.2 wordt onderbouwd of het plangebied voldoet aan de richtafstanden die gelden voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt in het kader van het voorliggend initiatief.

3.7.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)
3.7.2.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

3.7.2.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In dit geval gaat het om een locatie in het buitengebied, waar er geen sprake is van een menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In de volgende tabel worden bijbehorende richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0016.png"  
Tabel 2: Milieucategorieën en richtafstanden (Bron: VNG)  
3.7.2.3 Situatie plangebied
3.7.2.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

3.7.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het wellnesscentrum kan op basis van de VNG-uitgave het best worden vergeleken met de functie 'Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden'. Een dergelijke functie betreft een milieucategorie 2 functie, waarvoor een grootste richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect 'geluid'.

Opgemerkt wordt dat ondergeschikt aan het wellnesscentrum horeca, detailhandel en sportfuncties worden toegestaan. Dergelijke activiteiten betreffen allen eveneens milieucategorie 2 functies waarvoor een grootste richtafstand van 30 meter geldt.

In een straal van 30 meter rondom het plangebied komen geen milieugevoelige functies voor, waardoor een nadere toelichting op het onderdeel externe werking niet aan de orde is.

3.7.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van een milieugevoelige functie. Het voornemen wordt daardoor niet gehinderd door bestaande milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied.

3.7.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.7.3 Luchtkwaliteit
3.7.3.1 Beoordelingskader
3.7.3.1.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

3.7.3.1.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

3.7.3.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

3.7.3.2 Situatie plangebied

Voor “kleinere” ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. Het doel van deze tool is: het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate. De onderstaande tabel geeft de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit weer. Hierbij is uitgegaan van een toename van 429 vervoersbewegingen (zie ook paragraaf 3.4) als gevolg van de gewenste ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0017.png"

In subparagraaf 3.7.3.1.2 worden daarnaast voorbeelden aangegeven die aangemerkt worden als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is dit plan aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.

Ook wordt geconcludeerd dat dit plan niet voorziet in een nieuwe gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.

3.7.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.7.4 Geur
3.7.4.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

3.7.4.2 Situatie plangebied

In het plangebied wordt geen geurgevoelige functie of geurbelastende functie (als bedoeld in de Wgv) mogelijk gemaakt.

3.7.4.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.7.5 Bodemkwaliteit
3.7.5.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

3.7.5.2 Situatie plangebied

Om aan te kunnen aantonen dat de grond geschikt is voor de voorgenomen functie, is een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5725 en NEN 5740 uitgevoerd door Bodemvisie. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn ter plaatse van één boring puinresten aangetroffen. In de plaatselijk aangetroffen bodemlaag is analytisch geen asbest aangetoond. Dit onderzoek heeft een indicatief karakter. In een uitgevoerde raai van boringen, ter plaatse van een voormalige watergang, zijn zintuiglijk geen bijmengingen waargenomen, welke kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

In één mengmonster van de zandige bovengrond is voor nikkel een licht verhoogd gehalte aangetoond. In de drie overige geanalyseerde (meng)monsters van de bovengrond en beide geanalyseerde mengmonsters van de ondergrond zijn voor de geanalyseerde parameters geen verhoogde gehalten gemeten.

In een tweetal geanalyseerde grondwatermonsters is de concentratie aan barium licht verhoogd aangetoond. Voor de overige geanalyseerde parameters en in de beide overige grondwatermonsters zijn geen verhoogde concentraties gemeten.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt, worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

3.7.5.3 Conclusie

De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7.6 Externe veiligheid
3.7.6.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

3.7.6.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 3.8 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode belijning) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP19016-0003_0018.png"  
Afbeelding 3.8: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
3.7.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

3.7.7 Kabels, leidingen en straalpaden
3.7.7.1 Algemeen

In 2005 heeft het rijk een advies opgesteld waarin is opgenomen dat vanuit het voorzorgprincipe rekening moet worden gehouden met de invloed van de magneetvelden bij bovengrondse hoogspanningslijnen op de gezondheid van kinderen. In het advies is opgenomen dat zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan van gevoelige bestemmingen waarbij kinderen (jonger dan 15 jaar) langdurig blootgesteld kunnen worden aan magneetvelden van meer dan 0,4 microTesla. Onder gevoelige bestemmingen wordt ook onderhavig plangebied beschouwd (brief van de minister van VROM met kenmerk DGM\2008105664 d.d. 4 november 2008).

Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,2 kilometer van de meest nabijgelegen hoogspanningslijn. Hiermee kan op voorhand worden gesteld dat het plangebied buiten de zone waarbinnen nader onderzoek nodig is ligt.

3.7.7.2 Conclusie

Hoogspanningslijnen vormen geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.7.8 Duurzaamheid

Bij het project zal er sprake zijn van een duurzame wellnesslocatie. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaamheid. Het wellnesscentrum wordt volledig gasloos gerealiseerd en er zijn toekomstplannen om volledig te kunnen voorzien in de eigen energie. Er zal in ieder geval worden voldaan aan de duurzaamheidsnormen zoals opgenomen in het bouwbesluit.

3.7.9 Besluit milieu-effectrapportage
3.7.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 3. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • 4. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • 5. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

3.7.9.2 Beoordeling

Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 1,4 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Stikstofdepositie

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden.

Het plangebied ligt op een afstand van 1,4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Gelet op het gestelde in paragraaf 3.5 en het Stikstofonderzoek in Bijlage 2 zijn significant negatieve effecten voor stikstofgevoelige gebieden in dit Natura 2000-gebied uitgesloten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen bestemmingsplanherziening maakt geen ontwikkeling mogelijk die de hiervoor genoemde drempelwaarden overschrijden. Er is daarom geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Desalniettemin is, gelet op de aard en omvang van het project, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

Toetsing

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 23. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Gevolgd door de volgende bijlagen:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is voorzien van een enkelbestemming.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen:

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten:

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Cultuur en ontspanning:

Nagenoeg het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van cultuur en ontspanning. Ondergeschikt aan het vorenstaande zijn onder andere sport- en fitnessvoorzieningen (niet zijnde zelfstande sportscholen) toegestaan. Tevens zijn onzelfstande kantoorruimten toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak is doormiddel van de aanduidingen de maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingsoppervlak voor een hoofdgebouw en voor bijbehorende bouwwerken aangegeven.

Artikel 4 Groen:

De randen van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet-, fiets- en bromfietspaden, speelvoorzieningen en water.

Ondergezicht aan de hiervoor genoemde functies is sport, recreatief medegebruik in de vorm van dagrecreatie, geluidwerende voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en infrastructurele voorzieningen.

4.4 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel:

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels:

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 7 Algemene procedureregels:

Hierin wordt de standaardprocedure voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

Artikel 8 Overige regels:

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling en -uitvoering zijn in goed overleg met de gemeente Zwolle en de initiatiefnemer gestart. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt er een anterieure overeenkomst gesloten.

De daadwerkelijke uitvoering van het bestemmingsplan komt voor rekening van de initiatiefnemer, evenals de mogelijke planschade als gevolg van nieuwbouw. Het plan is dus in financiële zin uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Uitkomsten overleg
5.2.1.1 Rijk

De toenmalige minister van VROM heeft op 26 mei 2009 een brief gezonden aan alle Nederlandse gemeenten, waarin ze onder ander ingaat op de vraag in welke gevallen vooroverleg is vereist met de Rijksdiensten. In deze brief geeft zij aan dat vooroverleg alleen is vereist over plannen wanneer bepaalde nationale belangen gemoeid zijn. Welke nationale belangen dit zijn is opgesomd in een bijlage bij deze brief. Met dit plan is geen nationaal belang gemoeid dat op de bedoelde bijlage voorkomt, waardoor over dit plan geen vooroverleg met de Rijksdiensten gevoerd hoeft te worden.

5.2.1.2 Provincie

Voorliggend bestemmingsplan is het in het kader van het vooroverleg met de provincie Overijssel gedeeld. De provincie Overijssel heeft vastgesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past in het provinciaal ruimtelijk beleid en stemt in met de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.1.3 Waterschap

Uit de digitale watertoets bleek dat de normale procedure van toepassing is. De bijbehorende standaard waterparagraaf is als bijlage bij de toelichting opgenomen (bijlage##). Het waterschap heeft een uitgangspuntennotitie toegezonden. Deze heeft als basis gediend voor de waterparagraaf (3.6). Tevens hebben er gesprekken plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap stond positief tegenover de voorgenomen ontwikkeling.

In het kader van het vooroverleg is voorliggend bestemmingsplan gedeeld met het waterschap. Het waterschap heeft in dit kader niet op de plannen gereageerd.

5.2.1.4 Veiligheidsregio

In het kader van het vooroverleg is ook de veiligheidsregio betrokken. De veiligheidsregio heeft laten weten dat er geen opmerkingen zijn op voorliggend bestemmingsplan en de daaraan ten grondslag liggende ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.1.5 Buurgemeenten

De gemeente Kampen en Zwartewaterland zijn in het kader van het vooroverleg geïnformeerd over de voorgenomen plannen. De gemeente Kampen heeft laten weten geen opmerkingen ten hebben. De gemeente Zwartewaterland heeft niet gereageerd.