Plan: | Spoorzone, passerelle |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP18010-0004 |
De gemeente Zwolle werkt samen met verschillende partijen, waaronder ProRail en NS, aan de verdere verbetering van het station tot een goed werkend openbaar vervoersknooppunt, waar reizigers en bewoners zich plezierig voelen. Eén van de verbeterpunten is de realisatie van een nieuwe verbinding tussen de noord- en zuidzijde van het station: de passerelle. Het vormt hiermee een aanvulling op de reizigerstunnel. De passerelle is een volwaardig en onmisbaar element om de noord- en zuidzijde van het stationsgebied via een openbaar toegankelijke (poortjesvrije) route met elkaar te verbinden en het gebied aan de zuidkant te openen voor de stad. De passerelle vormt daarmee een verbinding tussen de historische binnenstad en Hanzeland en verbindt dus twee verschillende stedelijke gebieden met elkaar.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor een passerelle of voetgangersverbinding over het spoor.
Daarnaast is op 4 december 2016 een Tracébesluit genomen voor een groot aantal maatregelen op het spoor tussen het station Zwolle en Herfte (spoorlijn richting Emmen / Meppel). Een verbreding van de perrons (spoor 15/16) aan de kant van de Oosterlaan is noodzakelijk om de reiziger meer comfort te bieden. Daarnaast worden extra sporen aangelegd en behelst het Tracébesluit verbetering van de kruising Zwolle-Meppel en Zwolle-Emmen nabij Herfte.
Een Tracébesluit dient binnen een jaar na vaststelling opgenomen te worden in een bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in het inpassen van het eerste gedeelte (van station tot aan rangeerterrein Prorail) van het Tracébesluit.
Het plangebied omvat het tracé van de passerelle dat loopt van het Stationsplein aan de noordkant van het station, naar de zuidkant ter hoogte van het nieuwe busstation. Tevens is het plangebied van het Tracébesluit Zwolle-Herfte onderdeel van het plangebied voor wat betreft de verbreding van de perrons aan de Oosterlaan.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Tevens is voor het gebied van de bestemmingsplannen 'Spoorzone' en 'Spoorzone, busbrug' het paraplubestemmingsplan 'Zwolle, parapluplan parkeren' van kracht. Dit paraplubestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle op 3 juli 2017.
In dit hoofdstuk komen enkele, voor het bestemmingsplan relevante, onderdelen omtrent het beleidskader aan de orde zoals rijksbeleid inclusief de Ladder voor duurzame verstedelijking, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Inleiding
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI. De passerelle draagt bij aan de versterking en leefbaarder maken van de stad.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt. Infrastructurele oplossingen vallen op grond van jurisprudentie niet onder het begrip stedelijke ontwikkeling. De ladder is derhalve niet van toepassing.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van visie en verordening
Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een infrastructurele ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. De provinciale keuzes hierin zijn vertaald naar de omgevingsverordening. In dat verband is het volgende onderdeel uit de verordening van belang:
Titel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Hier zijn algemene artikelen opgenomen die van toepassing zijn op elke ontwikkeling zoals het principe van concentratie, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.
In de toelichting van dit bestemmingsplan komen deze aspecten uitvoerig aan bod.
Ontwikkelingsperspectieven
Op de kaart Ontwikkelingsperspectief wordt het plangebied aangeduid als 'stationsgebied' in een 'Stedelijke omgeving'. Goed ingerichte stationsgebieden zijn goed georganiseerde overstappunten en aanjagers van stedelijke dynamiek en aantrekkelijke binnensteden. Stationsomgevingen hebben vanuit sociaaleconomisch perspectief en qua ruimtelijke kwaliteit grote potentie. Ze zijn niet alleen van lokale en regionale betekenis maar, zo stelt de Omgevingsvisie over Zwolle, ook van (inter-) nationale betekenis.
Een vervoersknooppunt dient een snelle en veilige overstap te bieden met een hoog voorzieningenniveau. De ontwikkeling van de verbindingen tussen station en hoofdinfrastructuur (zogenaamde stadsassen) maakt integraal onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van stationsomgevingen. Uitvoering is lokaal, maar de betekenis is regionaal, en als overstap voor verdere reizen ook (inter-)nationaal.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven.
Stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart "de stedelijke laag" aangeduid met het gebiedstype “Woonwijken 1955 - nu:
Deze woonwijken zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd waarbinnen oude cultuurlandschappen (waaronder boerderijen) zijn opgenomen in de wijken. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gestuurd op het inpassen daarvan binnen de ruimtelijke structuur, karakter en ruimtelijke kwaliteiten. In paragraaf 3.1 Stedenbouw wordt uitvoerig omschreven hoe het plan aansluit op de omgeving. Geconcludeerd kan worden dat dat de in dit plan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Laag van de beleving
De locatie heeft op deze gebiedskenmerkenkaart geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve voor dit bestemmingsplan buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Zwolle heeft op 16 juni 2008 ingestemd met het Structuurplan Zwolle 2020. In het Structuurplan is vastgelegd dat de regionale centrumfunctie voor wonen, werken en voorzieningen op het gebied van onder andere onderwijs, cultuur, zorg en detailhandel de komende jaren versterkt dient te worden door deze functie onder te brengen in de zogeheten centrumstedelijke gebieden. De Spoorzone (inclusief Hanzeland) is zo'n gebied dat versterkt en uitgebouwd zal moeten worden. Tevens is in het Structuurplan opgenomen dat bestaande ruimtelijke structuren versterkt moeten worden.
De Spoorzone is in het Structuurplan benoemd als belangrijk ontwikkelingsgebied met een multifunctioneel karakter. Het Structuurplan stelt ook dat bij de ontwikkeling van de Spoorzone een optimalisatie van de OV-knoop en een verbetering van de routes, pleinen en dragerstructuur noodzakelijk is. De ambitie is verwoord om in de Spoorzone te komen tot een aantrekkelijk en levendig stadsgebied. Het uitvoeringsprogramma Structuurplan 2020 is vastgesteld in 2009.
Op de structuurplankaart staat het plangebied dan ook aangegeven als 'centrumstedelijk gebied' in de omgeving van het 'station' met 'structuurgroen' rond de 'spoorlijn'.
Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft de gemeente de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen 2030” opgesteld.
In november 2017 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen deel 1" vastgesteld. Deel 1 is een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving zijn samengebracht. In deel 2 zijn de opgaven en ambities nader uiteengezet en gebiedsgericht uitgewerkt.
De status van het Structuurplan 2020 vervalt pas, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) is vastgesteld. Op 30 juni 2020 heeft het college de Ontwerp Omgevingsvisie vastgesteld en vrij gegeven voor ter inzage legging. Naar verwachting zal de gemeenteraad in het derde kwartaal van 2021 de Omgevingsvisie vaststellen.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin een beeld wordt gekenschetst van een kwalitatief hoogwaardige, inclusieve en toekomstbestendige ontwikkeling van de gemeente Zwolle, met name gericht op de bestaande stad.
Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd.
“De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van de stad.
De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk, bestaand “fundament” om op verder te groeien. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de andere kernopgaven:
Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:
Versterken stedelijkheid en economie:
Het toevoegen van 10.000 woningen in 10 jaar tijd (tot 2030) en dat grotendeels in de bestaande stad is de opgave waar Zwolle voor staat. Dit vraagt om een schaalsprong (compacter, intensiever) en systeemsprongen op het gebied van energie, mobiliteit en klimaat. We kiezen voor 40% suburbaan wonen, 30% groenstedelijk wonen en 30% centrumstedelijk wonen. De verdere verstedelijking vindt plaats aan de hand van ontwikkelgebieden:
Om de verstedelijking verder gestalte te geven kan hoogbouw een oplossing zijn. De maat en schaal van de hoogbouw is afgestemd op zijn omgeving.
Aan de verdere verstedelijking liggen voorwaarden ten grondslag die te herleiden zijn naar een aantal mobiliteitsprincipes en een focus op (centrum)stedelijk wonen.
De ambitie is om de (regionale) economie te versterken door:
in te zetten op versterking van de stedelijke economie. Specifieke aandacht is hierbij voor het cluster rond health, maar daarnaast ook ict/e-commerce en de creatieve industrie als drager van een aantrekkelijke stad. We stimuleren innovatie en nieuwe bedrijvigheid en kijken daarbij ook naar de koppeling met maatschappelijke thema's.
Raamwerken:
Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen werken we aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit doen we door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle. We noemen dat raamwerken, het geraamte van Zwolle. De ontwikkeling van Zwolle, met onder andere woningbouw, gaat hand in hand met het behouden en versterken van die raamwerken en dus de fysieke hoofdstructuur van Zwolle.
Het fysiek kapitaal van Zwolle bestaat uit cultuurhistorie, landschap en natuur. Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. De waarden van het fysiek kapitaal moeten op een zorgvuldige wijze worden meegewogen bij ingrepen in de fysieke leegomgeving. Daarom zijn er een aantal spelregels opgesteld.
Binnen de raamwerken zijn verder de volgende thema's aangewezen:
Gebiedsprofielen:
De gebiedsprofielen geven richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende gebieden in Zwolle. Het is een uitnodiging aan ondernemers, bewoners en andere partners om samen te werken aan een toekomstbestendig Zwolle. In de gebiedsprofielen worden de benoemde algemene opgaven, ambities en principes op stedelijk niveau vertaald naar een strategie voor concrete gebieden. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten en waarden van het gebied, de huidige fysieke inrichting en specifieke opgaven die spelen in een gebied. De profielen beschrijven een samenhangend toekomstbeeld voor de gebieden, met aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de openbare ruimte.
De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:
Realisatiestrategie:
In het realiseren van onze opgaven staan we niet alleen. Ons vertrekpunt is, we doen het samen, waarbij de rol van de gemeente telkens maatwerk is en zijn we iedere keer duidelijk over onze rol. Participatie is een belangrijk onderdeel van het proces om opgaven aan te pakken en bij initiatief. De omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven. De gebiedsopgaven en de opgaven in onze raamwerken zijn daarbij leidend. De initiatieven sluiten daarop aan en leveren een kwaliteitsbijdrage aan private én publieke ruimte.
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van visie:
De passerelle moet worden gezien als een schakel in de investeringsopgave van de Spoorzone. Dit behoort tot één van de kernopgaven van Zwolle. Dit in samenhang bezien met een andere strategische opgaven van de stad namelijk een vergroot binnenstad: de binnenstad en de spoorzone groeien langzaam naar elkaar toe. De passerelle is een belangrijke verbinding tussen beide werelden. De passerelle levert een bijdrage aan verschillende thema's binnen de raamwerken. Te denken valt aan mobiliteit, Zwolle als krachtige schakel in het nationale OV toekomstbeeld 2040 en van openbare ruimte naar buitengeluk.
Het plangebied is onderdeel van het gebiedprofiel het Zwolse centrumgebied. Voor dat gebied wordt onder andere gegaan voor:
Het voorliggende initiatief voldoet aan het beschreven gebiedsprofiel.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de (ontwerp) Omgevingsvisie verwoorde beleid.
Station Zwolle is het belangrijkste spoorwegknooppunt van Noordoost-Nederland met lijnen in acht richtingen. Het station is ook een belangrijk overstapstation. Samen met een busknooppunt is het station het centrum van het regionale openbaar vervoernetwerk. Gelegen tussen Hanzeland en binnenstad fungeert het station als een scharnierpunt in de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Zwolle.
Het Ontwikkelperspectief Stationsgebied Zwolle (vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2018) brengt als koersdocument samenhang aan tussen alle deelopgaven in het stationsgebied en maakt onderscheid tussen op korte termijn noodzakelijke ingrepen en langere termijnperspectieven. Het Ontwikkelperspectief is uiteindelijk gericht op het realiseren van de ambitie dat station Zwolle voor alle bezoekers en reizigers een uitstekend toegankelijke en duurzame OV-knoop in een groene omgeving is. Het station laat een samenhangende ruimtelijke kwaliteit zien en is de katalysator voor de gebiedsontwikkeling van een prominent stadsdeel.
Via een tunnel kunnen voetgangers van de noordkant naar de zuidkant van het station komen. Dit kan ook, ook voor fietsers, via de Van Karnebeektunnel welke enkele honderden meters oostwaarts is gelegen. Met het aanbrengen van poortjes in de reizigerstunnel (2017) is een vrije doorgaande route verloren gegaan. De reizigerstunnel is nadrukkelijk een toegang tot het station en de sporen geworden. In het ontwikkelingsperspectief wordt beschreven op welke manier een nieuwe verbinding over het spoor kan bijdragen aan het verbinden van de binnenstad met Hanzeland. Een 'poortjesvrije' verbinding draagt bij aan de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het stationsgebied. Deze verbinding voor voetgangers wordt passerelle genoemd.
In 2018 is in de Strategische Agenda Spoorzone de ambitie geschetst voor de grotere gebiedsontwikkeling rondom het station. Hierin is de ambitie voor transformatie van de Spoorzone uiteengezet en is op hoofdlijnen aangegeven wat de transformatie betekent voor de toekomstige functies en economie van het gebied.
In het Ontwikkelkader Zwolle (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 oktober 2020) zijn de inhoudelijke kaders vastgelegd waarbinnen de Spoorzone kan transformeren tot een stedelijk centrumgebied met nieuwe gemengde woon-werkmilieus. Dit zijn kaders op het gebied van stedelijkheid, mobiliteit, duurzaamheid (energietransitie, klimaatadaptatie, circulariteit) en programma (wonen, economie, onderwijs, cultuur en gezondheid). Er zijn een zestal leidende principes geformuleerd die voor nu en in de toekomst de lat bepalen voor ontwikkelingen die in dit gebied gaan plaatsvinden:
De belangrijkste opgaven, ambities en uitgangspunten die ruimtelijke betekenis hebben voor de Spoorzone zijn samengevat in een ruimtelijk raamwerk. Dit raamwerk vormt geen eindbeeld of plan, maar een kader voor de ontwikkeling van de Spoorzone. Binnen dit raamwerk kunnen plannen en initiatieven ontwikkeld worden. Dit raamwerk bestaat uit verschillende lagen die samen het nieuwe stedelijk gebied maken. Het raamwerk telt negen onderdelen: programma, economie, wonen, voorzieningen, ruimtelijke kwaliteit, mobilitei, energie, klimaatadaptatie en natuurinclusiviteit en circulariteit. Vervolgens bestaat de Spoorzone uit negen deelgebieden die elk een eigen karakter hebben.
Dit ontwikkelkader is een startpunt. Het is een uitnodiging voor partijen om samen verder te gaan en de handschoen op te pakken in deelgebieden (gebiedscoalities) en op een aantal gebiedsbrede thema’s die vragen om uitwerking.
Het Kwaliteitsboek (vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 2015) is het richtinggevend ruimtelijk kader voor de concrete uitwerkingen van projecten die op korte dan wel op wat langere termijn spelen in de Spoorzone. De aanleg van de passerelle is één van die projecten. Het Kwaliteitsboek beschrijft de samenhang tussen de deelprojecten in relatie tot de omgeving. Met het Kwaliteitsboek ontstaat een ‘stip op de horizon’ voor alle belanghebbenden in het gebied: dit is de richting die we in gaan en dát is het ambitieniveau dat we voorstaan, zonder dat alles op de vierkante centimeter is vastgelegd.
In het beeldwaliteisplan Passerelle (vastgesteld door de gemeenteraad op 8 maart 2021) wordt de basis gelegd voor een kwalitatief hoogstaand ontwerp voor een nieuw Zwols icoon.
De vier ambities omschreven in het plan vormen het handvat voor de kwalitatieve beoordeling van het ontwerp. Elke ambitie kent weer een aantal concrete doelen per schaalniveau.
1. Passerelle als onderdeel van het Engelenpad
Het Engelenpad is een route die de binnenstad, door de Spoorzone verbindt met de IJssel. De route verbindt bestemmingen en iconische plekken die het gebied bijzonder maken en maakt de weg vrij om nieuwe plekken te ontdekken in de stad. Elke plek heeft een uniek karakter binnen dit denkbeeldige pad. Hiermee vormt het Engelenpad straks de levensader van Spoorzone- Hanzeland. De passerelle is hierin een onmisbaar onderdeel van het Engelenpad en is de spil in de verbinding tussen stad en landschap.
2. Passerelle als een opgetilde straat
De passerelle is ingericht als een opgetilde straat waarin verblijfskwaliteit minstens zo belangrijk is als de functionele verbinding van A naar B. Royale en comfortabele trappen nodigen de voetganger uit en zitgelegenheden en karakteristieke beplanting bepalen het beeld. De passerelle verbindt twee zijden van het stationsgebied maar is daarmee meer dan een verbinding, de passerelle zal in zichzelf ook een benoembare plek zijn.
3. Passerelle verbindt stad en station
Het stationscarré verbindt verschillende delen van het stationsgebied met elkaar en de aangrenzende stad. Elke hoekpunt van het carré vormt daarbij een samenhangende poort die verbinding maakt tussen stad en station. Voor de reiziger draagt de passerelle bij aan een comfortabele overstap, voor de bewoner en bezoeker vormt hij een aantrekkelijke passage en verblijf over het spoor.
4. Een duurzame passerelle welke beleefbaar is op alle niveaus en met alle zintuigen
De passerelle is een herkenbaar 'Zwols' icoon aan het spoor en fungeert als nieuw beeldmerk en hotspot van Zwolle. De ontmoetingsplek die prikkelt en de plek is waar men een selfie neemt. Hij is zichtbaar vanaf de stad en andere plekken in het stationsgebied, maar biedt ook zelf nieuwe perspectieven op de spoorzone en de stad met de herkenbare Peperbus. De passerelle is zowel een efficiënte looproute als een verblijfsplek, die optimaal zicht biedt op het station, het emplacement en de wijdere omgeving. Een voldoende brede functionele ruimte om eenvoudig van A naar B te kunnen biedt comfort en efficiëntie. Groen, uitzicht en plekken van variabele grootte dragen bij aan de verblijfskwaliteit.
Tevens legt het beeldkwaliteitsplan de uitgangspunten en randvoorwaarden vast voor zowel tracé en aanlandingen als voor inrichting en constructie. Daar waar mogelijk of noodzakelijk zijn de uitgangspunten en randvoorwaarden vertaald naar dit bestemmingsplan.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
In dit bestemmingsplan zijn de archeologische waarden van het plangebied geïnventariseerd en wordt een afweging gemaakt over bescherming ervan met een dubbelbestemming (paragraaf 3.2 Archeologie).
Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
In dit bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische waarden van het plangebied geinventariseerd, in paragraaf 3.3 Cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.
In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.
De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.
Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
In dit bestemmingsplan zijn de mobiliteitsaspecten onderbouwd in paragraaf 3.4 Verkeer.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samen zijn gegaan in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van “een goede chemische toestand”. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Bij “vasthouden, bergen, afvoeren” wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij “schoonhouden, scheiden en zuiveren” gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassing aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
In dit bestemmingsplan zijn de wateraspecten onderbouwd in paragraaf 3.6 Water.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.
Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Het beleid voor de aspecten geluid, luchtkwaliteit, bedrijvigheid en externe veiligheid zijn relevant voor de Passerelle. Dit beleid wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.
Geluid
In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Het plan behoort tot het gebiedstype “gemengd gebied”. Voor dit gebiedstype zijn geluidambities vastgesteld. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de grenswaarde dan geldt dus een eenvoudige administratieve toets.
Bedrijvigheid en inwaartse zonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Daaronder verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
De gemeente Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen (voorzieningen en woningen).
Luchtkwaliteit
Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de situatie van de luchtkwaliteit in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen: beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:
Op 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd. Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (ten aanzien van het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
Voor het stationsgebied Zwolle zijn de ambities die de gemeente Zwolle, de provincie Overijssel, NS en ProRail hebben met dit gebied beschreven (zie paragraaf 2.2.3). Er is een koers uitgezet voor de komende jaren. Het is een kader waarbinnen de verschillende deelprojecten, waaronder de passerelle, verder worden uitgewerkt. Daarnaast geeft het inspiratie voor de invulling van de pleinen, straten, gebouwen en vrijkomende terreinen.
Het reizen is de afgelopen twintig jaar sterk veranderd. Het loket maakte plaats voor de kaartjesautomaat, daarna kwam de OV-chipkaart met bijbehorende poortjes. Treinen rijden steeds sneller, en het aantal reizigers groeit, wat stationsgebieden tot aantrekkelijke vestigingslocaties voor bedrijven en winkels maakt. Ook is er steeds meer behoefte om er te wonen en te recreëren. Van overstapmachines veranderen stations steeds meer in verblijfsplekken. Station en stationsomgeving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De belangrijkste ontwerpopgave is dan ook om station en stationsomgeving tot een samenhangend geheel te maken.
Die samenhang wordt bewerkstelligd door de in het Ontwikkelperspectief (zie paragraaf 2.2.3.3) geintroduceerde `stationscarré´. Dit vierkant ordent en verbindt het stationsgebied en de omgeving. Van alle kanten kan het gebied door automobilisten, busreizigers, fietsers, en voetgangers worden betreden of verlaten. Iedere zijde vormt een verbinding en vertegenwoordigt een functie met toegevoegde waarde voor het geheel.
Aan de oostzijde geeft de stationstunnel samen met de entrees de toegang tot het trein- en busstation (OV-functie). Aan de westzijde zorgt de passerelle voor de poortjesvrije passage tussen binnenstad en Hanzeland. Het verbindt twee verschillende stedelijke gebieden van zeer uiteenlopend karakter met elkaar. De zuidzijde van het stationscarré is 'van het vervoer'. Het is de plek waar de stads- en streekbussen aankomen en vertrekken. Hier zijn de standplaatsen voor touringcars en taxi's, en de benodigde voorzieningen voor auto- en fietsparkeren. Maar het is tevens een plek voor een aantrekkelijk en groen verblijfsgebied mede als onderdeel van het Engelenpad. De noordzijde van het stationscarré koppelt het station aan de historische binnenstad. Het nieuwe stationsplein heeft nadrukkelijk ook een verblijfsfunctie.
Deze ordening van het carré duidt de verdere inrichting van het stationsgebied en de aanpalende gebieden. Aan de noordzijde ontwikkelt zich stedelijkheid op basis van de sfeer die het nieuwe stationsplein meebrengt: 19e-eeuws met een lommerrijke kwaliteit.
Aan de zuidzijde kan zich - via de passerelle in verbinding met het oude stadscentrum - een heel ander soort stedelijkheid ontwikkelen: onrustig, dynamisch, cool, hoogstedelijk wonen, werken, leren; de creatieve industrie in nauwe relatie met het nieuwe onderwijs. Dit kan zich stapsgewijs ontwikkelen binnen heldere ontwikkelkaders. De zuidzijde is gefundeerd op de aanwezigheid van een moderne OV-knoop met grote diversiteit van vervoerswijzen: collectief bus en trein, individueel fiets en auto en met innovatieve deelsystemen.
De Spoorzone groeit volgens het STOMP-principe. Dat wil zeggen dat voor het verkeer binnen het gebied gestuurd wordt op prioriteit voor langzaam verkeer. Op prioriteit van ruimte intensief naar ruimte extensief.
De passerelle wordt toegankelijk voor iedereen: van voetgangers, reizigers vanaf het busstation en fietsers tot aan liftgebruikers toe. In het ontwerp zal plek zijn voor meerdere liftten. De passerelle sluit heel mooi aan bij dit principe. Sterker nog, het draagt flink bij aan dit principe.
De passerelle kan uitgroeien tot een nieuw Zwols icoon. De passerelle doorbreekt, samen met de reizigerstunnel, de barrière van het spoor en vormt een katalysator voor de gebiedsontwikkeling in Hanzeland.
Afbeelding: essentiekaart (verkaveling indicatief)
In onderstaande figuren zijn artist impression opgenomen, bedoelt om een beeld te schetsen en is dus nog geen (definitief) ontwerp. Het definitieve ontwerp moet nog uitgewerkt worden.
Afbeelding: passerelle bezien vanaf Stationsplein
Afbeelding:op de passerelle (noordelijke kijkrichting)
Afbeelding: beeld op lange termijn
Passerelle
In het bestemmingsplan worden de maximale maten opgenomen waarbinnen een ontwerp voor de passerelle moet worden uitgewerkt. Omdat op dit moment nog onduidelijk is voor welk ontwerp precies wordt gekozen zal een hoogtemaatvoering van 20 meter worden aangehouden. Dit is gelijk aan de hoogte die voor de stationskappen is aangehouden. Met een dergelijke hoogte kan een iconisch object gerealiseerd worden zonder dat deze daarbij onevenredige hinder voor naastgelegen panden oplevert. De hoogte is in overeenstemming met wat in het Ontwikkelperspectief is opgenomen. In de directe nabijheid zijn geen woningen die nadelige gevolgen kunnen vinden als gevolg van deze hoogte (denk aan schaduwwerking en vermindering zonlichttoetreding).
Tevens wordt in de breedte van het vlak waarbinnen de passerelle gebouwd kan worden enige marge aangehouden. De breedte wordt uiteindelijk bepaald door de ruimte die er is ter plaatse van de aanlandingen (noord en zuid).
Aan de noordkant krijgt de passerelle een aanlanding op het stationsplein. Het Combigebouw (eigendom NS Vastgoed) zal daarvoor moeten wijken.
De aanlanding aan de zuidzijde vindt plaats op grond van NS Vastgoed. NS Vastgoed is voornemens dit perceel te (her)ontwikkelen als onderdeel van een grotere gebiedsontwikkeling van de Spoorzone. Om de, nu nog onbekende, voorgenomen (her)ontwikkeling niet te frusteren is het deel tussen de aanlanding en de Hanzelaan en de reizigerstunnel buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelaten. Er is tussen partijen een afsprakenkader gesloten om de goede afwikkeling van fietsers, voetgangers en reizigers van en naar de passerelle te garanderen.
Inpassing Tracébesluit
De perronverbreding van spoor 15/16 krijgt een bestemming Verkeer-Railverkeer. De overige delen van de Oosterlaan welke buiten het tracebesluit vallen maar nu een openbaar vervoersbestemming hebben, krijgen met dit nieuwe bestemmingsplan een bestemming Verkeer. Binnen deze ruimere bestemming is, naast een functie ten behoeve van openbaar vervoer ook regulier verkeer mogelijk inclusief diverse voorzieningen.
Afbeelding: plangebied Tracébesluit verbreding spoor 15/16
In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties.
Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%. Voor gronden met een verwachtingswaarde van 50% en hoger wordt een dubbelbestemming opgenomen met consequenties bij grondverstorende werkzaamheden in het gebied.
Het plan is gelegen in een gebied dat op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle gekwalificeerd wordt met een verwachtingswaarde van 0%.
De cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur en de bebouwing in het plangebied zijn geïnventariseerd bij het maken van het bestemmingsplan Spoorzone (vastgesteld d.d. 13 mei 2013). In de cultuurhistorische analyse wordt het volgende gesteld over de directe omgeving van het plangebied:
Historische ruimtelijke structuren
Het spooremplacement met spoortracés in verschillende windrichtingen, het historische stationsgebouw, de relicten van de spoorwerkplaatsen en andere aan het spoor gerelateerde structuren, zoals de hoge spoorbrug en de bebouwingsstrook aan de Westerlaan. Een belangwekkend ensemble: in vele aspecten wordt hier het indrukwekkende verhaal van de Zwolse spoorweggeschiedenis levend gehouden. Wellicht zijn ook thans niet zichtbare relicten van de spoorwerkplaats en het emplacement in de bodem behouden gebleven.
Door de grote omvang is het emplacement een zeer bepalend element in het stadslandschap. Karakteristiek is de wijze waarop het gebied met al zijn artefacten zich op verschillende manieren manifesteert in het gebied: soms schuilgaand achter dichte bebouwings- en groenstructuren, vaak duidelijk beleefbaar via vele doorzichten tussen de bebouwing. Op enkele locaties, zoals vanaf het NS-station, bij de werkplaatsen en vanaf de Hoge Spoorbrug is het emplacementsgebied in volle omvang beleefbaar.
Bebouwing
Hanzelaan: voormalige werkplaatsen Staatsspoorwegen. Het grote complex bestaat uit een aaneengesloten cluster van gebouwen uit allerlei bouwperioden. In het tegenwoordige complex resteren interessante onderdelen van de oorspronkelijke bebouwing uit de tweede helft van de 19de eeuw, zoals enkele bakstenen loodsen met zadeldaken en lichtstraten, bakstenen lisenen en getoogde en rondboogvensters; tevens zijn er onderdelen uit het begin van de 20ste eeuw. Ook in de jaren ’30-’50 zijn onderdelen vernieuwd of toegevoegd, zoals aan de zuidoostzijde, deels door de nieuwe gebruikers na sluiting van de werkplaatsen in 1938.
Een aanzienlijk deel van het complex is in de afgelopen decennia ingrijpend vernieuwd, onder andere in 1997, toen door Stork-Wärtsilä een grote productiehal met golvend dak werd toegevoegd, naar ontwerp van Gert Grosveld van Bureau Haskoning.
Historisch ruimtelijke structuren
De diversiteit in de cultuurhistorische en ruimtelijke aspecten is een kwaliteit van het plangebied als onderdeel van de spoorzone die behouden blijft. De historische hoofdstructuur blijft intact.
Bebouwing
In het plangebied zijn geen objecten aanwezig die van 'cultuurhistorische waarde' zijn.
In de huidige situatie is het spoor een barrière in de bereikbaarheid tussen de binnenstad en Hanzeland. Ten oosten van het station bevindt zich de Van Karnebeektunnel en de oude boogbrug. Deze liggen op enkele honderden meters van het station en het Lübeckplein. De stationstunnel is de meest directe verbinding tussen Stationsplein en de zuidkant van het station, maar is sinds 2017 beperkt toegankelijk als gevolg van de aanwezigheid van poortjes. De eerstvolgende verbinding aan de westkant voor langzaam verkeer is gelegen aan de Veerallee op grote afstand van het station.
De passerelle voorziet in een behoefte om de gebieden aan noord- en zuidkant van het station beter met elkaar te verbinden. In het Ontwikkelingsperspectief is de stationscarré beschreven. Een carrévorm waarbij de passerelle in combinatie met de Van Karnebeektunnel zorgt voor een betere verbinding over de sporen. Het is niet gewenst om meer gemotoriseerd verkeer aan te trekken, maar voor langzaam verkeer is dit juist wel gewenst. De passerelle biedt een 'poortvrije' openbare verbinding voor voetgangers van noord naar zuid en omgekeerd. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om deze verbinding te realiseren.
Het huidige plangebied is grotendeels verhard. Dat geldt voor het deel aan de zuidkant van het station (deels bedrijventerrein en openbaar vervoerstation), de noordkant (stationsplein) en het gedeelte bij de Oosterlaan (perron i.c.m. voormalig busstation). Op het Stationsplein, binnen het plangebied, staat één bijzondere boom. Daarnaast bevindt zich geen bebouwing waar eventueel beschermde verblijfsplaatsen zijn gelegen.
In het kader van het project Zwolle spoort is een quickscan flora en fauna gedaan. Het onderzoeksgebied betrof de hele spoorzone van Herfte tot aan het station. Het plangebied ligt in het onderzoeksgebied. Hier zijn geen beschermde soorten in het kader van de flora en faunawet gevonden. Het gebied is niet geschikt voor deze soorten. Extra maatregelen zijn daarom niet nodig.
Voor het plangebied zijn de bomen gewaardeerd met name de drie bomen tussen de noordelijke aanlanding van de passerelle en de weg. Eén van deze bomen, degene het dichts bij het station, is als 'bijzonder' geklassificeerd in het kader van de Bomenverordening. Deze mag niet zondermeer gekapt worden. Het is de bedoeling dat de bijzondere boom en ook de andere twee bomen blijfven staan en dat het ontwerp van de brug hierop wordt aangepast.
Waterstructuur
Er is geen oppervlaktewater in de buurt van het plangebied.
Riolering
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan gemeentelijk gemengd rioolstelsel en aan de zuidzijde aan een gescheiden rioolstelsel. Grenzend aan het plangebied liggen een gemengd rioolstelsel en een gescheiden stelsel van de gemeente Zwolle.
In het plangebied is geen sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie.
Hemelwater moet zo veel mogelijk binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). Hierbij kan ook naar het grotere projectgebied van de Spoorzone gekeken worden. Binnen dit grotere gebied wordt daartoe minimaal éen statische berging gecreëerd voor de passerelle van 60 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Ontwateringsdiepte
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. De grondwaterstand in het gebied wordt beïnvloed door de waterstand in de IJssel en kan dan ook langdurig hoog zijn.
Wateroverlast
Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).
Watertoets
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de digitale watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Hierop is reactie gekomen dat belangen van het waterschap worden geraakt en de normale procedure doorlopen moet worden.
Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal/Zwarte Water, Vecht en aan de oostzijde door hoger gelegen gronden. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.
Risico-inventarisatie
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten westen van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”. De regionale waterkering rondom de Zwolse stadsgrachten kent een overschrijdingskans van 1 op 200 per jaar.
Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,8 tot 2, meter (figuur 1). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 2 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit is snel, namelijk 0 tot 6 uur.
figuur maximale waterdiepte bij een overstroming (bron: Wateratlas Provincie Overijssel)
figuur tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)
Maatregelen
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen.
Middels voorliggend plan wordt een passerelle (voetgangersloopbrug) gerealiseerd. Dit betreft geen (beperkt) gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Daarnaast betreft de ontwikkeling geen inrichting met een geluidemissie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar het railverkeerslawaai afkomstig van treinen die de passerelle onderlangs passeren ten opzichte van de gebruikers van de loopbrug. Gezien de afstand van het spoor tot de passerelle en de lage geluidemissie van stilstaande, afremmende en optrekkende treinen wordt dit aspect als niet hinderlijk geacht. Daarnaast is de afstand van de passerelle naar het spoor groter aan de afstand van de wachtende passagiers op het perron tot het spoor. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering is voor de realisatie van het plan.
De ruimtelijke ordening en het milieubeleid hebben als doel om een goede kwaliteit van het leefmilieu te behouden en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door een beschouwing van de milieubelastende bedrijven ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Tussen deze functies dient voldoende ruimte te zijn (richtafstand). Middels het voorliggend plan worden er geen milieubelastende bedrijven als milieugevoelige functies ontwikkeld. Het aspect bedrijvigheid vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.
NSL
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. De ontwikkeling valt niet onder de definitie 'gevoelige bestemming' op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen. Daarbij betreft het plan geen project dat bijdraagt aan de luchtverontreiniging omdat het geen verkeersaantrekkende werking heeft. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een beschouwing gedaan van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gebruikers van de passerelle. De luchtkwaliteit ter plaatse is door middel van de monitoringstool die bij het NSL programma getoetst voor de jaren 2016, 2020 en 2030. De toetsing is gedaan op de meest nabij de ontwikkeling gelegen rekenpunten. Daaruit blijkt dat voor alle jaren de normen niet overschreden worden. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Stikstof
De sloop van het combigebouw en de bouw van de passerelle zou kunnen leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie op omringende en voor stikstof gevoelige natuurgebieden. Middels een AERIUS-berekening dient de stikstofemissie en depositie op nabij gelegen gebieden te worden bepaald. Door Ecogroen is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd. De bevindingen zijn hieronder weergegeven.
Er zit een onlosmakelijkheid tussen de sloop van het combigebouw en de bouw van de passerelle, waardoor we dit als 1 project zien. De sloop van het combigebouw is bepalend voor de stikstofemissies. De passerelle wordt namelijk grotendeels prefab gemaakt en in een weekend geplaatst. Voor de berekening zijn dan ook gegevens uit een referentieproject gebruikt die betrekking heeft op sloopwerkzaamheden. Het betreft de sloop van een zorgcomplex (inhoud 500m3), waarbij we het aantal draaiuren gecorrigeerd hebben, omdat het te slopen volume groter is (globaal 2.000m3).
Algemeen
Mobiele werktuigen
Verkeersbewegingen
Conclusie
Uit de berekening (dat als Bijlage 1 bij de toeliching is gevoegd) blijkt dat sprake geen is van een toename van stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/jaar) op daarvoor gevoelige habitattypen of leefgebieden in Natura 2000-gebieden bij de realisatie van het project (de sloop van het gebouw). Zodoende is geen sprake van negatieve effecten door stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. De grens dat er wil sprake van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden ligt bij ongeveer twee keer de emissievracht van dit project.
Het plangebied betreft de ontwikkeling van een voetgangersloopbrug (passerelle). Ten aanzien van het groepsrisico vindt er geen toename plaats van het groepsrisico ten gevolge van het plan. Dit komt omdat deze ontwikkeling niet meegenomen wordt in een groepsrisico berekening. Gebruikers van openbare weg, aanwezige personen op een perron en gebruikers van openbare ruimten (zoals park, plein en parkeerplaatsen) worden namelijk niet meegenomen bij de bevolkingsinventarisatie, om het groepsrisico te berekenen (zie handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, paragraaf 16.1, november 2007). Het groepsrisico neemt hierdoor niet toe en is geen nadere berekening en verantwoording van het groepsrisico vereist. Het plan is op 26 april 2018 besproken met de Veiligheidsregio en zij gaven aan dat er geen aandachtspunten vanuit veiligheid zijn. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Spoorzone, passerelle zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Spoorzone, passerelle.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. Deze dubbelbestemmingen komen niet voor in dit bestemmingsplan..
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Algemene regels. Daar is bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.
Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie;
In het laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde:
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven. In het algemeen kan gesteld worden dat het doel van het bestemmingsplan, de realisatie van een passerelle, geregeld wordt binnen een drietal bestemmingen. Binnen die bestemmingen is een flexibele regeling opgenomen om de passerelle te regelen. Die flexibiliteit is terug te voeren op de hoogte en ligging (ruim bebouwingspercentage).
Deze bestemming is opgenomen voor de omgeving van de Westerlaan/Stationsplein en Oosterlaan. Het deel aan de Westerlaan brengt met zich mee dat (een deel) van het Combigebouw wordt "wegbestemd". Hier mag een brug met bijbehorende voorzieningen (denk aan liftpartijen) tot een hoogte van 15 meter worden gebouwd.
Voor het deel aan de Oosterlaan is het Tracébesluit is van toepassing. Dit besluit regelt een uitbreiding van de sporen en een zogenaamde bouwlocatie. De bouwzone is uitsluitend bedoeld voor bouwwerkzaamheden ten behoeve van de aanpassing van de sporen. Het is nog onduidelijk hoe de zone exact wordt ingericht. Het naastgelegen busperron met haltes en parkeerhavens zijn niet meer in functie. Om die reden is de bestemming ruim gehouden om optimaal ruimte te bieden aan de herinrichting van het gebied.
Artikel 4 Verkeer - Openbaar vervoer
Deze bestemming is gegeven aan de gronden ten zuiden van het station.
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
Deze bestemming is gegeven aan de gronden waar de brug het spoor overspant en waar een deel van het Tracébesluit van toepassing is.
De gronden zijn bestemd voor:
In de bouwregels is zijn met name regels over de hoogte van de brug opgenomen.
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie
Deze gebiedsaanduiding betreft de vastlegging van de bestaande geluidszone rond het industrieterrein 'Stork Wärtsilä Diesel / Nederlandse Spoorwegen N.V.' voor zover gelegen binnen het plangebied. Er worden geen wijzigingen in de zonegrens aangebracht.
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
Indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna: een aangewezen bouwplan), in combinatie met een bestemmingsplan, is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
Voor zover er in het onderhavige bestemmingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan is deze gesitueerd op percelen die in eigendom zijn bij de gemeente, NS Vastgoed en Railinfratrust. De kosten van realisatie van de passerelle (inclusief verwerving Combi-gebouw) kunnen worden gedekt uit de beschikbare budgetten voor de Spoorzone (Investeringsbesluit Spoorzone 22 januari 2018 en het nog te nemen besluit over de geactualiseerde budgetten op basis van het definitief ontwerp na de zomer 2021).
Bij vaststelling van het bestemmingsplan wordt, op grond van het vorenstaande, geen exploitatieplan vastgesteld. Er wordt voor de passerelle geen grondexploitatie geopend.
Tenslotte kan de passerelle worden bezien als een bovenplanse cq. bovenwijkse voorziening. In de toekomst zal een financiële bijdrage van ruimtelijke ontwikkelingen worden verlangd die profijt hebben van deze voorziening.
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het initiatief is gecommuniceerd met de buurt en wat de resultaten zijn van het vooroverleg met de vooroverlegpartners. Hiermee wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.
Gedurende de afgelopen tijd zijn er regelmatig informatiebijeenkomsten geweest en worden nog gehouden over ontwikkelingen in de Spoorzone. Daarnaast is er een speciale website in het leven geroepen, worden er regelmatig zogenaamde spoorcafés georganiseerd en wordt er een nieuwsbrief verstuurd. Via verschillende kanalen worden betrokkenen op verschillende momenten geïnformeerd.
Op 13 maart 2020 is het bestemmingsplan in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar 10 instanties verzonden met het verzoek om binnen vier weken schriftelijk te reageren. Na het einde van deze termijn hadden slechts enkele instanties gereageerd, wellicht door de uitbraak van het coronavirus. Om die reden is op 14 april 2020 de termijn verlengd tot en met 1 mei 2020.
Het plan is toegezonden naar de volgende instanties:
Onderstaand zijn de ontvangen reacties weergegeven en daar waar nodig voorzien van een reactie. Van de instanties genoemd onder 6 tot en met 10 is geen reactie ontvangen.
Opmerking:
Dit bestemmingsplan past in ons ruimtelijk beleid. Er zijn dan ook geen ruimtelijke belemmeringen wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht. Wij adviseren de gemeente om een plan niet eerder in procedure te brengen, als er zicht is op vergunbaarheid vanuit de Wet natuurbescherming. Momenteel worden de gevolgen van de uitspraak voor de vergunningverlening in beeld gebracht. Communicatie daarover verloopt via de website van bij12 en de website www.overijssel.nl/pas. Hiermee is het ambtelijk vooroverleg met de provincie (uit het Bro) afgerond.
Reactie gemeente:
De provincie geeft hiermee een positieve reactie. Voor wat betreft de vergunbaarheid in het kader van de Wnb wordt vermeld dat er in dit geval, gezien de aard en omvang van het project, ten aanzien van gebiedsbescherming geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Zie hiervoor ook paragraaf 3.7.3. Ten aanzien van soortenbescherming blijkt uit paragraaf 3.5.2 dat er geen sprake is van een aantasting van beschermde soorten. Er is geen ontheffing op basis van de Wnb vereist. Het vooroverleg met de provincie is hiermee positief afgerond.
Opmerking:
De uitkomsten van de toets worden heel kaal overgenomen in het bestemmingsplan. In de toelichting zou graag meer informatie terug willen worden gezien op welke wijze aan de adviezen richting wordt gegeven. Er wordt graag antwoord gezien op vragen als hoe wordt de waterberging van 60 mm per m2 gerealiseerd en of daar in het plan zelf ruimte voor is en worden daarvoor wadi's, kratten of andere technische oplossingen gerealiseerd.
Reactie gemeente:
Uitgangspunt is dat de Passerelle de groenste en meest duurzame loopbrug wordt. Vasthouden van en/of veilig afvoeren van hemelwater tijdens piekbuien van 60mm wordt meegenomen in het ontwerp, echter zijn er nu nog geen concrete oplossingen te noemen die worden toepast. Wadi's en kratten kunnen zeer waarschijnlijk, wegens ontwerpvoorschriften en raakvlakken met andere systemen (rail), niet op het brugdek worden geïnstalleerd. Wel zijn er in de omgeving van de loopbrug mogelijkheden om water te bergen (bij de trappen bijvoorbeeld). Hier wordt naar gekeken bij de verdere uitwerking van het ontwerp.
Opmerkingen:
Geadviseerd wordt om de liften zodanig uit te voeren dat deze geschikt zijn voor het vervoer van een brancard. Ook is het aan te raden om de toegangen tot de passerelle bereikbaar te maken voor de hulpdiensten. Verdere maatregelen zijn hier vanuit externe veiligheid niet mogelijk of noodzakelijk.
Reactie gemeente:
Deze aspecten wordt meegenomen in het ontwerp van de passerelle.
Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Opmerkingen:
Reactie gemeente: