direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kamperpoort, locatie Lankhorst
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP17012-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de wijk Kamperpoort ligt een terrein op de hoek van de Lijnbaan en de Fenixhof, ook wel de locatie 'Lankhorst' genoemd. Op deze locatie, waar geen bebouwing meer aanwezig is, stond tot 2009 het Lankhorstgebouw, het kantoor van de voormalige Fenix zeepfabriek, vernoemd naar zijn Zwolse architect.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Kamperpoort' op 13 mei 2013 lag hiervoor nog geen concreet plan voor herontwikkeling van deze locatie met woningen en aanverwante functies. Daarom heeft de Lankhorstlocatie in het geldende bestemmingsplan een zoveel mogelijk conserverende bestemming gekregen. Binnen deze bestemming zijn functies als bedrijven en voorzieningen toegestaan die zo veel mogelijk aansluiten bij de laatste bestemming uit het 'oude' bestemmingsplan 'Kamperpoort' en die geen milieutechnische knelpunten opleveren voor de omliggende woningen en woonzorgvoorzieningen.

Ten behoeve van de herontwikkeling die de Ontwikkelingsvisie Kamperpoort voor deze locatie voorstaat is in het geldende bestemmingsplan een gebiedsaanduiding met een wijzigingsbevoegheid opgenomen. Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen de geldende bestemmingen 'Gemengd - 6' en 'Verkeer - Erftoegangsweg' worden gewijzigd in bestemmingen ten behoeve van woningen, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, parkeervoorzieningen en erftoegangswegen met bijbehorende voorzieningen.

Onlangs is voor deze Lankhorstlocatie een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor een bouwplan voor een woongebouw met 27 appartementen. Deze ontwikkeling kan niet bij recht worden gerealiseerd op basis van het geldende bestemmingsplan Kamperpoort, omdat de bestemming van het perceel 'Gemengd - 6' en 'Verkeer - Erftoegangsweg' is. Door gebruik te maken van de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt planologisch medewerking verleend aan de realisatie van het appartementencomplex.

 

1.2 Plangebied

Het plangebied wordt gevormd door een onbebouwde perceel op de hoek van de Lijnbaan en de Fenixhof in de wijk Kamperpoort, ook wel bekend als locatie 'Lankhorst'. Het plangebied is de oppervlakte van de kadastrale percelen ZLE00 sectie E, nr. 5721 en nr. 5863 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0001.png"

figuur 1. Kadastrale percelen

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt in het bestemmingsplan 'Kamperpoort' (NL.IMRO.0193.BP10021-0004). Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 mei 2013 onder besluitnummer EC1303-0095 en is op 4 juli 2013 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Kamperpoort de bestemmingen 'Gemengd - 6' en 'Verkeer - Erftoegangsweg'. Daarnaast ligt over het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0002.png"

figuur: 2. geldende bestemming plangebied

Wijzigingsgebied

Zoals reeds vermeld is in het geldende bestemmingsplan een gebiedsaanduiding met een wijzigingsbevoegheid opgenomen. Daarnaast is deze gebiedsaanduiding opgenomen als bijlage 3 bij de regels, waarbij op deze gebiedsaanduiding met behulp van een aanduiding 'verkeer' is aangegeven, waar een erftoegangsweg dient te worden geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0003.png"

figuur: 3. Wijzigingsgebied

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen enkele, voor het bestemmingsplan relevante, onderdelen omtrent het beleidskader aan de orde zoals rijksbeleid inclusief de Ladder voor duurzame verstedelijking, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Conclusie

Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

2.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.

Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.

Dit betekent dat er voor wat betreft het bouwplan voor de Lankhorstlocatie dat voorziet in de bouw van een woongebouw met 27 appartementen wel sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking wel van toepassing.

Nu de ladder van toepassing is, moet worden omschreven wat de behoefte is aan de woningen die mogelijk gemaakt worden binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. Daarbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Tevens moet op basis van de aard en omvang van het woningbouwplan worden bepaald of er regionale afstemming nodig is.

Tenslotte moet worden gemotiveerd, indien de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is buiten het bestaand stedelijk gebied, waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied en afstemming

Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag  naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

De provincie Overijssel heeft eind 2014 een regionale woonvisie West Overijssel vastgesteld. Ter uitvoering hiervan is in 2015 het Regionale Woonprogrammering (RWP West-Overijssel, 7 december 2015) opgesteld. Het doel hiervan is om tot een betere balans van vraag en aanbod op de woningmarkt te komen, kwantitatief en kwalitatief, waarbij iedere gemeente bouwt voor de lokale behoefte. In dit document - RWP West-Overijssel (Regionale Woon Programmering) - zijn afspraken gemaakt over woonregio's en nadere afspraken over aantallen woningen en afstemming met de regio. De gemeenten en de provincie hebben op 27 januari 2016 de samenwerkingsovereenkomst getekend. Het RWP West-Overijssel wordt tweejaarlijks geactualiseerd. In het rapport RWP West-Overijssel (Regionale Woon Programmering) zullen de gemeenten en de provincie elke twee jaar de wijzigingen doorvoeren door besluiten van de colleges van Gedeputeerde Staten en de colleges van burgemeester en wethouders. In 2017 zijn de regionale woonafspraken op basis van nieuwe huishoudprognoses geactualiseerd en in mei 2017 bestuurlijk vastgesteld.

De gemeenten in West-Overijssel hebben de hoofdafspraak gemaakt dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Dat is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de visie van provincie.

Voor Zwolle is de woningbehoefte in de periode 2017-2027 circa 5500 - 6000 woningen. De harde plancapaciteit (inclusief de gebieden met uitwerkingsplicht) is opnieuw geïnventariseerd en komt voor Zwolle uit op ruim 70% van de behoefte (peildatum 1 januari 2017). Daarmee is er een resterende actuele behoefte van 30% wat neerkomt op circa 1500-2000 woningen. Dit biedt voldoende ruimte voor verdere ontwikkeling van de stad door inbreidings- en transformatieplannen en de afbouw van Stadshagen.

Het bestemmingsplan is regionaal afgestemd. Gemeenten in de subregio vinden het plan daarmee ook passend binnen de Ladder en programmering in de regio.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 12 april 2017 de ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur en Omgevingsverordening Overijssel 2017’ vastgesteld.

Beleid: Overijssel in 2030, daar werken we nu aan

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In het uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden .

De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.

Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden.

Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming

Voor het plangebied wordt hieronder deze bovengenoemde punten beschreven.

"7.1.3 Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente."

"7.1.4 (Boven)regionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Wij zien het als onze taak om ervoor te zorgen dat het proces van regionale afstemming zodanig vorm krijgt dat daardoor vraag en aanbod per regio in balans is of wordt gebracht.

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming."

"8 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

8.2.1.2 Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten)".

Gebiedskenmerken

Het plangebied is onderdeel van de stedelijke omgeving van Zwolle. Het maakt deel uit van het gebied, dat is aangemerkt als 'historische centra binnensteden'.

In de omgevingsvisie wordt voor deze gebieden de volgende ontwikkelingsrichting aangegeven:

Richting

Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

Ambitie

Vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Eigen karakter van het centrum wordt opgezocht en versterkt. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt of hersteld.

Conclusie

Gezien de bovenstaande ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken voldoet de ontwikkeling in het plangebied aan het generieke beleid van de provincie.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Zwolle 2020

Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0004.png"

Figuur 4 Kaart Structuurplan 2020

Centrumstedelijk gebied

De locatie Lankhorst, in de wijk Kamperpoort is op de kaart van het Structuurplan aangemerkt als 'Centrumstedelijk gebied' , 'Hoofdcentrum' en 'Inbreiding op A locatie'. Het centrumstedelijk gebied heeft een 'stedelijk' woonmilieu wat wordt omschreven als een gevarieerd woongebied met de nadruk op compacte voor- en naoorlogse woonmilieus (bruto dichtheid 30-50 woningen per hectare).

Voor de Kamperpoort is onder meer aangegeven dat deze wijk moet worden gerevitaliseerd, zodat het voorzieningenniveau wordt vergroot en de woningvoorraad gevarieerder wordt. Dit leidt tot meer differentiatie in de buurt.

Daarnaast is in het structuurplan een hoogbouwvisie opgenomen. Hierin wordt aangegeven dat voor de Kamperpoort een hoogte acceptabel is van laag tot middelhoog, waarbij echter wel accenten op beeldbepalende plekken van 30 meter hoog mogen worden opgericht. Op de locatie Lankhorst wordt een appartementengebouw met een hoogte van 15,50 meter gebouwd. Deze bouwhoogte past binnen de hoogbouwvisie. In hoofdstuk 3, paragraaf 3 wordt de stedenbouwkundige verantwoording hiervoor gegeven.

Het plan past eveneens binnen het structuurplan. In het structuurplan is onder meer aangegeven dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Dit, opgeteld bij de wens om de Kamerpoort verder op te knappen en met name ruimte te geven aan woningbouw, leidt tot die conclusie.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan.

Omgevingsvisie

Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.

Het college heeft inmiddels op 29 juni 2017 deel 1 van de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld. De raad heeft inmiddels ingetemd met deel 1 van de omgevingsvisie. Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.

Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, zoals vastgesteld op 8 mei 2017, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.

Dit plan is “getoetst” aan de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1. Uit de toets blijkt dat het plan daarmee in overeenstemming is.

2.3 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.

2.4 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009 en in 2014 geactualiseerd in het Actieprogramma Mobiliteit 2014-2017.

De Mobiliteitsvisie vervangt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente.

Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

In het GVVP en in de Mobiliteitsvisie zijn de Lijnbaan, Eerste Baan en Hoogstraat gecategoriseerd als Erftoegangsweg woongebied (30 km/uur). Langs het gebied ligt de Harm Smeengekade die gecategoriseerd is als gebiedsontsluitingsweg B (50 km/uur).

Parkeren

Eind november 2014 is de grondslag in de Woningwet voor de stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening vervallen. Ook in Zwolle waren hierin de gemeentelijke regels omtrent parkeren opgenomen. Inmiddels is de "Regeling Parkeernormen 2016" vastgesteld.

De Regeling Parkeernormen 2016 is het toetsingskader voor parkeren in het geval van vastgoedontwikkelingen, bestemmingsplannen en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. De parkeeropgave is bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers CROW. De aan te leggen parkeerplaatsen dienen ook te voldoen aan de eisen uit De Regeling Parkeernormen 2016 van de gemeente Zwolle t.a.v. maatvoering en bruikbaarheid.

Conclusie

Het plan – woningbouw - is in overeenstemming met het verkeersbeleid.

2.5 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening (2013) en Groene Kaart

Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening. De Groene Kaart is een onlosmakelijk onderdeel van de Bomenverordening. In de Bomenverordening zijn criteria, weigeringsgronden en voorschriften opgenomen over het (compenseren van het) vellen van bomen.

Voor het vellen van aangewezen Bijzondere bomen, voor bomen binnen de Hoofdgroenstructuur, binnen de Wijkgroenstructuur en binnen het Groenvoorzienend boomgebied (bepaalde particuliere terreinen met een belangrijk bomenbestand) moet een vergunning worden aangevraagd. Het basisprincipe is dat deze vergunning bij uitzondering wordt verleend en dat bij het vellen van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom.

Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben. Een ernstige beschadiging kan bijvoorbeeld optreden wanneer de wortels aangetast worden. Daarbij geldt als vuistregel dat de ruimte die bovengronds wordt ingenomen door de kroon, ondergronds wordt ingenomen door het wortelgestel. Daarom is het niet alleen ongewenst dat er gebouwd wordt binnen de projectie van de kroon op de grond, maar ook dat daar bijvoorbeeld verharding wordt aangebracht, wordt afgegraven of opgehoogd.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.

2.6 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van “een goede chemische toestand”. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).


In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:

  • Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij “vasthouden, bergen, afvoeren” wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij “schoonhouden, scheiden en zuiveren” gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.

2.7 Volkshuisvestingsbeleid

Gemeentelijke Woonvisie 2017-2027

De Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027'. is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. In het kort komt de woonvisie op het volgende neer: Zwolle groeit. Dat komt onder meer doordat Zwolle een jonge stad is met een sterke geboortegroei. Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle, omdat het goed wonen, werken en leven is in Zwolle. Vanuit deze groei wil Zwolle haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad verder ontwikkelen. Dat betekent goed nadenken over de plek, de woonvorm en de doelgroep en ons bewust zijn van leefomgeving en woonmilieu. Ruimte voor Wonen betekent bij het maken van keuzes voor woonmilieus rekening houden met het water dat Zwolle omringt en vormt; onze waardevolle blauw/groenstructuur die we als aantrekkelijke woonomgeving beter kunnen benutten. Het betekent ook ruimte geven aan (particuliere) initiatieven die zorgen voor variatie in nieuwe, duurzame woonconcepten. Bijvoorbeeld met (collectief) particuliere vormen van zelfbouw, CPO, duurzame (energie)initiatieven of nieuwe woonzorgconcepten die langer zelfstandig wonen mogelijk maken. Vernieuwing kan ook door transformatie van kantoren of ander vastgoed, waarbij functiemenging (wonen, werken, recreëren) en diversiteit in woontypen gewenst zijn. Daarbij zijn natuurlijke wijkvernieuwing en toekomstbestendige wijken met goede voorzieningen belangrijke uitgangspunten.

De belangrijke trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de woningvraag zijn:

Het aantal huishoudens in Zwolle neemt sterk toe: van 57.276 huishoudens in 2016 tot 64.741 in 2040. Ook onder nieuwe vestigers is Zwolle populair. De actuele woningbehoefte die op basis van actuele huishoudprognoses (CBS en Primos) is opgenomen bedraagt 5500 – 6000 nieuwe woningen in de periode 2017 tot 2027 (dus 550 – 600 per jaar).

Zwolle is een jonge stad: 85% van de inwoners is jonger dan 65 en 22% is jonger dan 18. Het aantal kinderen en jongeren groeit nog en daarmee blijft er vraag naar eengezinswoningen.

Het aantal 65 plussers neemt toe: in 2030 zijn er 44% meer 65 plussers ten opzichte van 2016. De vergrijzing en langer zelfstandig wonen vergt de komende jaren extra aandacht.

Het aantal een- en tweepersoonshuishoudens neemt aanzienlijk toe en daarmee de vraag naar kleinere woningen (tot 3 kamers).

Starters en jongere huishoudens zijn onder de woningzoekenden oververtegenwoordigd. Daarnaast is er woningdruk door de uitstroom uit beschermd wonen en van statushouders.

De vraag naar vrije sector huur en woningen (huur en koop) in het goedkope segment is relatief groot.

De nieuwe woonvisie beschrijft een toekomstbestendig, vernieuwend en duurzaam woonbeleid. Dat betekent aandacht voor verstedelijking en transformatie: 3000 woningen moeten binnenstedelijk worden gebouwd. De andere 3000 komen in Stadshagen. In het woningbouwprogramma gaan we uit van een verdeling 30% goedkoop, 40% midden en 30% duur segment (zie onderstaande tabel), waarbij doelgroep- en functiemenging (wonen, werken, zorgen) wenselijk is.

    koop   huur  
goedkoop   tot € 180.000,00   tot € 710,00  
middelduur   € 180.000,00 - 270.000,00   € 710,00 - 900,00  
duur   vanaf € 270.000,00   vanaf € 900,00  
     

Vanuit het woningbouwprogramma is de omslag gemaakt naar kwalitatief programmeren en stimuleren zodat vanuit de kracht van de locatie en met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de marktvraag. De gemeente schrijft niet vooraf in detail voor welke woningen, waar en wanneer gebouwd moeten worden. Maar vanuit haar publieke rol toetst de gemeente de plannen op ruimtelijke kwaliteit en het ontstaan van een mix van producten en woningtypen.

Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de woonvisie 2017-2027

Conclusie

Gelet ook op hetgeen is opgemerkt in de paragraaf ten aanzien van de behoefte-onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking, kan de conclusie worden getrokken dat het plan in overeenstemming is met het volkshuisvestingsbeleid.

2.8 Milieubeleid

Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven:

Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een meer diepgaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

Het wijzigingsplan voor de locatie 'Lankhorst' behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk'. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de grenswaarde dan geldt dus een eenvoudige administratieve toets, wat wil zeggen dat hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld indien aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:

  • 1. door de gekozen situering of bouwvorm gaan de woningen een doelmatige akoestisch afschermende functie vervullen voor andere woningen of voor andere geluidsgevoelige objecten, of:
  • 2. de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of;
  • 3. door de gekozen situering vullen de woningen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op, of;
  • 4. de woningen worden ter plaatse gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

Hogere grenswaarden worden slechts dan vastgesteld indien de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting op de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

In tabel Gebiedstype is een overzicht weergegeven van de verschillende waarden geldende voor het van toepassing zijnde gebiedstype.

Gebiedstype     Ambitie     Voorkeurs-grenswaarde
Wet geluidhinder    
Grenswaarde     maximale ontheffingswaarde Wet geluidhinder    
Centrumstedelijk     53 dB     48 dB  binnenstedelijke wegen

48 dB buitenstedelijke wegen (A28)  
63 dB binnenstede-lijke wegen

53 dB buitenstede-lijke wegen (A28)
 
63 dB binnenstedelijke wegen

53 dB buitenstedelijke wegen (A28)  

Tabel gebiedstype. Bron; gebiedsgericht milieubeleid 2007.

Voor industrielawaai vormt de “Nota industriegeluid Zwolle” het gebiedsgerichte kader. In deze nota worden ook grenswaarden en ambitiewaarden genoemd voor het gebiedstype “centrum stedelijk”.

In de tabel Industrielawaai, zijn de grenswaarden uit de Nota Industriegeluiden Zwolle weergegeven.

Omschrijving   Ambitiewaarde   Basiswaarde  
Stedelijk wonen   50 dB(A)   55 dB(A)  

Tabel industrielawaai. Bron: Nota Industriegeluiden Zwolle

Bedrijvigheid en inwaartse zonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteit duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

De gemeente Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.

Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 ìg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 ìg/m3 voor PM2,5.

Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 ìg/m3 (grenswaarde ligt in 2017 op 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de

emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk' en ligt net buiten het gebiedstype stroomzone. De locatie ligt op minimaal 370 meter van het spoor “Kamperlijntje” (echter worden hierover geen gevaarlijke stoffen vervoerd), en ruim 410 meter van de A28. Op basis van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid ligt het gebied in zone 4 (300-1500 m.) van de A28 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor het gebiedstype 'Centrumstedelijk' geldt dat de risicoruimte zeer beperkt is vanwege de zeer hoge personendichtheid, de slechte bereikbaarheid voor hulpdiensten en de lage organisatiegraad (met het oog op preparatie op calamiteiten met gevaarlijke stoffen). Voor dit gebiedstype geldt een 'stand still-beleid' voor het groepsrisico, met andere woorden een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen is niet toegestaan.

Duurzaamheid

De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven, namelijk; voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen.

• Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid;

• Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de

stad dient;

• Benutting van lokale bronnen;

• Transitie en innovatie; deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes.

In het bijbehorende programma duurzaamheid is de doelstelling opgenomen om in de gebouwde omgeving van Zwolle (woningen én bedrijven) in 2020 20 % CO2- uitstoot te hebben gereduceerd ten opzichte van 1990. Deze doelstellingen zijn in juli 2017 geactualiseerd:

  • 1. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal te zijn;
  • 2. Zwolle wil in 2025 de hoeveelheid CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 reduceren met 25% en wil 25% van de totale energievraag op duurzame wijze opwekken.

Verder is er een motie aangenomen om samen met de corporaties in Zwolle te gaan werken aan de realisatie van 100% energieneutrale corporatiewoningen.

Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energieneutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, maar energie zoveel mogelijk duurzaam en lokaal wordt opgewekt (bodemenergie en/of zonne-energie).

De corporaties (waaronder de beoogde afnemer SWZ) en de Gemeente Zwolle hebben in prestatieafspraken (2016-2019) met elkaar afgesproken dat het de ambitie is om in de komende jaren gezamenlijk in te zetten op het bouwen en verbouwen volgens een EPC-norm van bij voorkeur 0 of minimaal 10% boven de landelijk geldende norm van 0,4 zoals vastgelegd in Bouwbesluit. Dit om toe te werken naar een energie neutrale woningvoorraad op de langere termijn. Deze lijn wordt doorgezet in de Woonvisie 2017-2027 die begin 2017 door het college is vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wordt ingezet op minimaal energie neutraal bouwen.

Klimaatadaptatie en Energietransitie zijn belangrijke pijlers in het coalitieakkoord en in de contouren van de nog te ontwikkelen Zwolse omgevingsvisie. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettige wonen, werken en recreëren is. Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van het energieakkoord en de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie en energietransitie als kans om te innoveren en als verdienmodel.

Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers)extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Voorbeelden van uitwerking zijn een groene inrichting/gevel, waterdoorlatende verharding, beperkte zoninval in de zomer, maar ook een regenafvoer met een noodoverlaat zodat er bij een hoosbui geen regenwater het gebouw instroomt. Rekening houden met een veranderd klimaat levert tevens wooncomfort op. Denk bijvoorbeeld aan slapen of werken in (te) warme ruimten wat onprettig is en bij langdurig aanhoudende hitte zelfs negatieve effecten heeft op de gezondheid. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en openbare ruimte robuust, gezond en comfortabel worden ingericht én voorbereid zijn op extremen. Ten aanzien van water is het beleid verder uitgewerkt in paragrafen 2.6 en 3.6.

Bodemkwaliteit

In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering.

In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied Lankhorstlocatie valt binnen het functieklassengebied wonen.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen, en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt binnen de oude stadskern, dat de kwaliteitsklasse 'industrie' heeft vanwege oudstedelijke belasting van de bodem.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. Recent is in de directe nabijheid een bodemsanering afgerond. Reden om nader te onderzoeken of de bovengrond voor deze locatie geschikt (te maken) is voor de beoogde nieuwe functie wonen.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • 1. Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
  • 2. Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
  • 3. Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
  • 4. Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
  • 5. Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van een aantal basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering;
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond;
  • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met warmte-/koudeopslag (wko), peilbeheer, grondwaterwinning.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Functioneel

3.1.1 Huidige situatie

Op de locatie Lankhorst, waar geen bebouwing meer aanwezig is, stond tot 2009 het Lankhorstgebouw, het kantoor van de voormalige Fenix zeepfabriek, vernoemd naar zijn Zwolse architect. Dit braakliggende terrein, bekend onder de naam Lankhorstlocatie, ligt op de hoek van de Lijnbaan en de Fenixhof.

3.1.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In het nieuwe plan krijgt dit gebied een woonfunctie in de vorm van een appartementencomplex voor 27 wooneenheden.

3.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van de Kamperpoort is opgebouwd uit een aantal karakteristieke oost/west gerichte straten waarvan enkele historische linten zoals de Hoogstraat. Haaks op deze linten is een informele langzaam verkeer route geïntroduceerd (scharrelroute) die als ruimtelijk en sociaal bindend element fungeert. En ten slotte wordt de wijk aan oost- en westzijde begrensd door twee contrasterende randen, waarvan de oostzijde de begrenzing vormt van de wijk naar de historische binnenstad. Hier wordt gewerkt aan een nieuwe stadsgevel. Deze bebouwingswand langs de Willemskade, Harm Smeengekade en Pannekoekendijk loopt geleidelijk op in hoogte en korrelgrootte met enkele hoogteaccenten. Van kleinschalige geschakelde villa's ter hoogte van de Emmastraat naar bebouwing met winkels in de plint en woningen er boven. Deze wand eindigt bij de nieuwe bouwblokken van de studentenhuisvesting aan de Roelenweg. Rondom het Katwolderplein ontstaan de meest stedelijke functies en is de verbinding via de Rodetorenbrug met de binnenstad optimaal.

In deze ruimtelijke structuur is de locatie Lankhorst opgenomen en bindt een aantal schaalniveaus aan elkaar. Het maakt deel uit van de herontwikkeling van het Fenixterrein en heeft daarbinnen een centrale positie, gelegen tussen de Lijnbaan en de Fenixhof. De locatie is tevens beeldbepalend op de nieuwe 'scharrelroute', een keten van verblijfsplekken die de binnenstad verbindt met de wijk. Daarom is gekozen voor een bouwplan op deze locatie dat een bijzonder architectonisch object vorm. Daarmee is aangesloten bij het voor deze locatie opgestelde programma dat mogelijkheden biedt voor stedelijk wonen met de binnenstad om de hoek.

3.3 Stedenbouw

3.3.1 Huidige situatie

De Lankhorstlocatie ligt aan de Lijnbaan in de wijk Kamperpoort. Op de locatie bevindt zich thans geen bebouwing meer. Hier stond tot 2009 het Lankhorstgebouw, het kantoor van de voormalige Fenix zeepfabriek, vernoemd naar zijn Zwolse architect. Dit braakliggende terrein, bekend onder de naam Lankhorstlocatie, ligt op de hoek van de Lijnbaan en de Fenixhof. Voor dit gebied is een bouwplan ontwikkeld voor de nieuwbouw van 27 appartementen.

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

In de Kamperpoort vindt al sinds 2004 een vernieuwing plaats. Het kader voor deze ontwikkeling is het stedenbouwkundig ontwikkelingsperspectief Kamperpoort van februari 2007. Vanuit dit kader wordt sinds 2007 gewerkt naar een herontwikkeling van de Lankhorstlocatie. Voor de Lankhorstlocatie is ook in maart 2009 een Programma van Eisen vastgesteld.

Stedenbouwkundige eisen

Inpassing gebouw in stedelijke omgeving

De Lankhorstlocatie bindt een aantal schaalniveaus aan elkaar. Het maakt deel uit van de herontwikkeling van het Fenixterrein en heeft daarbinnen een centrale positie. Gelegen tussen de Lijnbaan en het hof. De locatie is tevens beeldbepalend op de nieuwe 'scharrelroute', een keten van verblijfsplekken die de binnenstad verbindt met de wijk.

Eisen

  • Alzijdig en autonoom;
  • Visie op gebouw als onderdeel van de 'scharrelroute';
  • Heldere relatie van het gebouw op de openbare ruimte en met name het groene hf;
  • Visie op oriëntatie en entree, aan de Lijnbaan, het groene hof of beiden;
  • Inachtneming hiërarchie van routes links en rechts van het gebouw
  • Overnemen rooilijn oostelijk gelegen bouwblok

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0005.png"

Figuur 5 de 'scharrelroute; verbinding met de historische binnenstad als een keten van verblijfsplekken

Programma

De plek vraagt om een programma dat afwijkt van de rest van het plan Fenix. Een programma dat bijdraagt aan de identiteit van de plek, te weten het industriële verleden. De bijzonder positie in de stedenbouwkundige structuur van de wijk is bij uitstek geschikt voor doelgroepen die nu nog niet aanwezig zijn in de Kamperpoort. Bijvoorbeeld één- en tweeverdieners die stedelijk willen wonen met de binnenstad om de hoek.

De herontwikkeling van de Lankhorstlocatie betreft een privaat project grotendeels op grond die nu in eigendom is van de woningcorporatie. Uitgangspunt is dat de locatie een stedelijk woongebied wordt dat in directe verbinding staat met de omliggende woongebieden (Hoogstraat, Katwolderplein). en bijdraagt aan een stedelijke gevelwand richting de binnenstad.

Het bouwplan

Het betreft hier een plan voor de nieuwbouw van 27 appartementen aan de Lijnbaan/Fenixhof in de wijk Kamperpoort. Het nieuwe bouwblok vormt een gesloten bouwblok van gemiddeld vijf bouwlagen met platte dak en een bouwhoogte van ca. 15 meter hoog. Daarmee sluit de bouwmassa aan op de bestaande en geplande bouwvolumes in de directe omgeving.

Beschrijving van de geldende planologische situatie

De betreffende gronden zijn gelegen in bestemmingsplan “Kamperpoort” en hebben de bestemming “Gemengd-6”. Voorliggend plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan omdat “wonen” niet is toegestaan en de goot- en bouwhoogte (maximaal 7 en 8 m) worden overschreden. Het bouwplan kent namelijk een maximale hoogte van 15,5 m en geen goothoogte die lager is dan de bouwhoogte.

De bestemming kan worden omgezet t.b.v. woningbouw, door gebruik te maken van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Hierbij kan tevens worden voorzien in een hogere goot- en bouwhoogte tot maximaal 15m. Het bestemmingsplan kent een algemene afwijkingsregel om 10% af te wijken van de geregelde afmetingen, hiermee kan de halve meter extra bouwhoogte worden toegestaan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

Stedenbouwkundige overweging

Visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied:

Het zogeheten Lankhorstgebouw, vernoemd naar zijn Zwolse architect, was onderdeel van de voormalige zeepfabriek. Lange tijd is in de planvorming voor het Fenixterrein getracht om het pand te behouden en herbestemmen om het industrieel verleden zichtbaar te houden. Toch is het gesloopt met als voorwaarde dat hier een bijzonder object in de plaats komt dat liefst refereert aan het voormalige pand.

Het voorliggende plan past in de visie voor het terugbrengen van een bijzonder pand in de Kamperpoort en in de Fenix in het bijzonder. Door de positionering en de architectonische uitwerking voldoet het aan de gestelde eisen.

Ruimtelijke effecten van het project op zijn omgeving:

Het stedenbouwkundig beeld

Om de bijzonderheid van het gebouw te versterken is reeds in het bestemmingsplan gekozen om de rooilijn van het gebouw iets terug te leggen. Hiermee komt het gebouw nadrukkelijker in het hof te staan waarbij het groen om het gebouw heen vouwt. Samen met het alzijdige karakter vormt het daarmee een solitair binnen het hof van de Fenix. De maatvoering van de bebouwing voldoet aan de criteria van de wijzigingsbevoegdheid (max. 19 m diep) en zal moeten passen binnen het aangegeven bouwvlak.

De bouwhoogte van het voorliggende plan is afgestemd op de omringende bebouwing. De dakrand zit tussen de nok en de goothoogte van het naastgelegen gebouw de Ahoed. Ten opzichte van de zorgappartementen aan de overzijde van de Lijnbaan en het nog te ontwikkelen bouwblok aan de andere zijde is het voorliggende plan enkele meters lager gedimensioneerd. In die zin is de hoogte van het bouwplan ruimtelijk goed afgestemd op de omgeving rondom de Lijnbaan. De beperkte overschrijding van 0,5 m is daarbij niet storend en heeft nauwelijks extra impact op de omgeving.

In het gevelbeeld is de entree aan de Lijnbaan op een positieve wijze verwerkt. Tevens zijn aan de zuid- en westzijde met een betonnen kader architectonische accenten aangebracht.

Ontsluiting van de bergingen zijn in de oostgevel opgenomen waarmee geen storend beeld naar de openbare ruimte ontstaat.

De woonsituatie

Voor de onlangs gerealiseerde woningen aan de Fenixhof geldt dat de woningen voldoende afstand hebben om geen onevenredige effecten m.b.t. bezonning te veroorzaken. Voor het uitzicht geldt dat vanaf het begin af duidelijk is geweest voor de bewoners dat de bouw van het Lankhorstgebouw hier gepland is.

Voor de bestaande woningen aan de overzijde van de Lijnbaan geldt dat met de komst van het bouwblok het straatprofiel niet wordt versmald. Daarnaast is het aan de noordzijde gepositioneerd en valt er geen nadelig effect voor wat betreft zontoetreding te verwachten.

De verkeersveiligheid

n.v.t.

De parkeergelegenheid

Zie aparte parkeeronderbouwing in paragraagf 3.7 Verkeer onder kopje 'Parkeren'. .

De sociale veiligheid

Het betreft hier een alzijdig gebouw, waardoor zicht op de openbare ruimte rondom zal toenemen hetgeen eerder een positieve bijdrage kan leveren aan de sociale veiligheid ter plaatse. Op dit moment zijn er ook geen problemen inzake de sociale veiligheid bekend.

De milieusituatie

Ingevolge wegverkeerslawaai is een Hogere grenswaarde procedure nodig. Het plan is echter passend binnen het gebiedsgericht milieubeleid (zie hiervoor verder onder Milieu, 3.5.1. Geluid).

Het pand ligt qua externe veiligheid wel binnen een onderzoekzone maar extern veiligheidsrisico's vormen geen belemmering voor de verdere planvorming.

Aangeleverd bodemonderzoek geeft aan dat er geen belemmeringen zijn voor ontwikkeling van de kavel. De locatie is wel in beeld vanwege verontreinigingen, dus dit kan in de bouwfase nog wel wat aandachtspunten opleveren;

Verder past de ontwikkeling in de omgeving en vormt geen beperking voor omliggende bestemmingsplanfuncties.

De groenstructuur

De Kamperpoort is een vrij stenige wijk, maar in de planvorming rondom dit gebouw wordt bij de inrichting van de openbare ruimte rekening gehouden met groen, zeker omdat deze gelegen is aan de zogenaamde “Scharrelroute” door de wijk; de verbinding met de historische binnenstad als een keten van verblijfsplekken (zie figuur 5). Het plan zelf doet geen afbreuk aan de groenstructuur.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Aan de noordzijde van het voorliggende bouwplan is een groene inrichting gepland met tevens een speelfunctie. Voor de uitwerking van het bouwplan is hiermee rekening gehouden. Ook wordt in de uitwerking van de openbare ruimte rekening gehouden met de verschillende belangen.

Conclusie:

Geen stedenbouwkundige bezwaren tegen dit plan.

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

3.4.1 Huidige situatie

Cultuurhistorie

In ons gecultiveerde landschap zijn nog vele sporen aanwezig die informatie geven over de historische situatie of ontwikkeling van een gebied. Deze structuren en objecten vertellen het verhaal van hoe de mens in en om Zwolle woonde en werkte. Ze houden de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie en erfgoed zijn daarom nauw verbonden met de kwaliteit van de omgeving. Ten westen van de Zwolse binnenstad ligt de wijk Kamperpoort. Dit stadsgebied met een rijke geschiedenis is ontstaan vanuit de kleine voorstad, die in de middeleeuwen was ontstaan langs de uitvalsweg naar Frankhuis en Kampen. In de 19de en 20ste eeuw vestigde zich veel bedrijvigheid in het gebied. Een belangrijke impuls voor het gebied was de vestiging van het veemarktcomplex in 1931. In de nabijheid van de veemarkt vestigden zich in de jaren 30 van de 20ste eeuw aan de veemarktfunctie gerelateerde bedrijven, kantoren en horecagelegenheden, waarvan momenteel nog een aantal gebouwen resteren.

In 2011 is een cultuurhistorische analyse van de Kamperpoort opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven.

Archeologie

In 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders opdracht gegeven om een archeologische waarderingskaart te maken van het gemeentelijk grondgebied. Met behulp van deze kaart, die in september 2003 in gebruik is genomen, kunnen tijdig maatregelen worden genomen bij planologische procedures. Het is een onontbeerlijk instrument om actief beleid op te baseren, waardevolle gebieden aan te wijzen en bouwplannen in een vroegtijdig stadium te toetsen. De kaart heeft een fijnmazig karakter. Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden in de gemeente Zwolle is in de volgende percentages uitgedrukt:
0% archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven,
10% archeologische waarde onbekend; proefonderzoek wordt aanbevolen,
50% archeologisch waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is 1:2,
100% archeologische toplocatie; indien bescherming niet kan, is een opgraving altijd noodzakelijk, de vondstkans is uiteraard 100%.

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Uit nader cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat het voormalige Lankhorstgebouw geen monument betreft en deze status ook niet verdient. Voorts is uit onderzoek van initiatiefnemer aangetoond dat herbestemming van het Landhorstgebouw niet haalbaar is. De staat van onderhoud en de indeling van de plattegrond maken deze herbestemming niet haalbaar.

Aangezien het voormalige Lankhorstgebouw reeds is gesloopt behoeft deze locatie vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen nadere planologische bescherming meer.

Hoewel de Lankhorstlocatie valt binnen het deel van de wijk Kamperpoort dat op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle is aangegeven met een archeologische waarde van 100 %, is het terrein van de Lankhorstlocatie is vanuit archeologisch oogpunt niet meer interessant. In 2006 is een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd op het voormalige Fenixterrein en in 2009 is dit onderzoek uitgebreid met een opgraving aan de zijde van de Hoogstraat. Beide onderzoeken geven aan dat een archeologisch onderzoek op de Lankhorstlocatie niet nodig is.

3.5 Milieu

3.5.1 Geluid

De huidige functies binnen het plangebied gaan veranderen van een gemengde functie (bedrijvigheid) naar wonen. Hiermee worden geluidgevoelige functies toegevoegd en is toetsing aan wet- en regelgeving nodig o.a. om vanuit goede ruimtelijke ordening na te gaan of er belemmeringen zijn.

Spoor

De locatie is gelegen in de nabijheid van de spoorlijnen Zwolle-Kampen, Zwolle-Amersfoort en de Hanzelijn. Op basis van de geluidsproductieplafonds geldt voor deze spoorlijnen een onderzoeksgebied langs weerszijden van respectievelijk 100, 200 en 200 meter. De ontwikkellocatie bevindt zich op een afstand van ruim 375 meter (Kamperlijn) resp. 550 meter van de spoorlijnen en het emplacement en ligt daarmee buiten het aandachtsgebied waarbinnen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het aspect railverkeerslawaai is daarmee niet relevant.

Industrielawaai

Het bouwplan is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een gezoneerd industrieterrein. Het gezoneerde industrieterrein Voorst is met de 50 dB(A) zonegrens op 250 meter ten westen van het plan gelegen en het gezoneerde industrieterren Hanzeland (o.a spooremplacement) is op 425 meter ten zuiden gelegen. Het bouwplan geeft geen belemmeringen voor de bedrijven op de gezoneerde industrieterreinen en bevindt zich geheel buiten de 50 dB(A) zone.

Wegverkeer

De ontwikkellocatie ligt binnen de geluidszone van Rijksweg A28 en de Harm Smeengekade/Pannekoekendijk en binnen de invloedssfeer van omliggende 30 km/u-wegen, zoals de Lijnbaan.

Deerns Nederland BV heeft akoestisch onderzoek gedaan (26 april 2017, rapportnummer 160.03084. 00.001 zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek bij toelichting). Daarbij is gekeken wat de gevolgen zijn voor het ontwikkelen van woningen op de ontwikkellocatie. Hierbij zijn de berekende geluidsbelastingen getoetst aan de 'Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder' die sinds 2 april 2007 in de gemeente Zwolle van kracht is.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de maximaal ontheffingswaarde (53 dB voor de A28, 63 dB voor de overige wegen) nergens wordt overschreden en dat kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Harm Smeengekade/Pannekoekendijk.

Vanwege het verkeer op Rijksweg A28 zijn hogere grenswaarden van 49 dB noodzakelijk om de woningen in de ontwikkellocatie (Lankhorst) te kunnen realiseren De voorkeursgrenswaarde (48 dB) wordt wel overschreden maar de belasting blijft ruim onder de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor Rijkswegen. Aan het gemeentelijke ambitieniveau (53 dB) kan wel worden voldaan.

Hogere grenswaarden worden slechts vastgesteld als de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Eventuele bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Op de A28 is geluidsarm asfalt toegepast en is de snelheid gereduceerd. Aanvullende bronmaatregelen zijn niet mogelijk.

Vanwege bovenstaande reden en het feit dat wordt voldaan aan een aantal criteria uit de “beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder” (de woningen vullen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op; of: de woningen worden ter plaatse gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing) is er geen verder onderzoek uitgevoerd naar maatregelen om de geluidsbelastingen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Vanuit goede ruimtelijke ordening is ook nagegaan wat de invloed van 30 km/uur wegen is op het plangebied. Deerns heeft deze belasting meegenomen bij de gecumuleerde geluidbelasting.

Hogere waarden procedure

• De geluidsbelasting ten gevolge van de Rijksweg A28 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Een HGW-procedure is daarom noodzakelijk.

• De gecumuleerde geluidsbelasting excl. aftrek ex. art. 110g Wgh bedraagt 60 dB. Dit stelt eisen aan de geluidwering van de gevel.

Cumulatie geluidbelasting

Cumulatie hoeft volgens de bepalingen van de Wet geluidhinder enkel plaats te vinden voor bronnen waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In verband met de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsniveaus is de geluidsbelasting van alle betrokken wegen beschouwd. De gecumuleerde geluidsbelasting – uitgedrukt als geluidsbelasting vanwege wegverkeer - bedraagt maximaal 60 dB. Dit komt dit neer op een GES-score van 4. GES staat voor Gezondheids Effect Screening. Met een GES-score van 4 is er sprake van een matige woonklimaat. Echter door rekening te houden met geluidswerende voorzieningen kan de GES-score met 1 stap verlaagd worden naar 3. Gezien deze GES-score is er dan geen sprake van een matige woonklimaat. Bij dergelijke geluidbelastingen is de geluidwering van de gevel een belangrijk aandachtspunt. Door een voldoende hoge geluidwering van de gevel te realiseren is een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woonbestemmingen te realiseren.

Conclusie geluid

Voor de ontwikkeling van de appartementen/woningenstudenten op de Lankhorstlocatie is een hogere grenswaarde mogelijk en deze is passend binnen het gemeentelijke beleid. De hogere grenswaarden worden gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.

3.5.2 Bedrijvigheid en inwaartse zonering

Met het inpassen van dit woningbouwplan wijzigt de oorspronkelijke bestemming “Gemengd - 6”. Aangezien de directe omgeving bestaat uit de functies wonen en maatschappelijk, levert de toevoeging met de nieuwe functie wonen op deze plek geen problemen op (de functieverandering levert geen beperkingen op). Het plan en haar omliggende functies hebben geen beperkende invloed op elkaar.

3.5.3 Geur

Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en niet gelegen binnen de invloedsfeer van nabijgelegen bedrijven met geurhinder. Geurhinder wordt niet verwacht.

3.5.4 Luchtkwaliteit

Besluit gevoelige bestemmingen

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming als het gaat om de relatie met luchtkwaliteit: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

In het plan worden ca 27 appartementen/woningen gerealiseerd. Woningen vallen niet onder de definitie 'gevoelige bestemming' op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen.

 

Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

In de Regeling NIBM is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief deze iet in een betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Daarbij moet aannemelijk worden gemaakt dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Voor de categorie woningbouw is de omvang tot waar geen toetsing nodig is, gesteld op 1.500 woningen (Regeling NIBM bijlage 3B). Aangezien het woningbouwproject ca. 27 woningen/wooneenheden omvat, is het plan per definitie NIBM en hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Een nader detailonderzoek naar de luchtkwaliteit als gevolg van het plan is niet noodzakelijk.

Overigens monitort de gemeente Zwolle jaarlijks de luchtkwaliteit binnen de gemeente en hieruit blijkt dat overal binnen Zwolle kan worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen beperkingen oplevert voor de realisering van het plan.

3.5.5 Bodemkwaliteit

Van de locatie is bekend dat in 2008/2009 een bodemsanering is uitgevoerd (deels heeft hier in het verleden de zeepfabriek “Feniks” gestaan, waarbij een restverontreiniging is achtergebleven tot circa 1,0 m onder maaiveld. Reden om onderzoek te doen om vast te leggen wat de milieuhygiënische kwaliteit is.

Door ingenieursbedrijf Aveco de Bondt is een verkennend bodemonderzoek Lijnbaan te Zwolle uitgevoerd (10 februari 2017 met ref nr R-PVE/374-170212).

Ter plaatse van de locatie is een laag menggranulaat aanwezig met een dikte van circa 0,3

meter. In vrijwel alle boringen is sprake van een bijmenging met baksteen- en puinhoudende materialen, tot een diepte tussen 1,5 en 2,0 meter onder het maaiveld. In de grond(mengmonsters) van zowel de bovenlaag met bijmengingen als in de ondergrond zonder bijmengingen zijn slechts licht verhoogde gehalten aan verontreinigende componenten (metalen en PAK) aangetroffen. De bijmenging leidt derhalve niet tot een verschil en milieuhygiënische bodemkwaliteit.

In het grondwater is sprake van hooguit een lichte verontreiniging met barium en molybdeen.

Conclusie:

De aangetroffen verontreinigingen vormen geen bezwaar om hier woonfuncties mogelijk te maken. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

3.5.6 Externe veiligheid

Op basis van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In de directe omgeving van het plangebied zijn nauwelijks risicobronnen aanwezig. De dichtstbijzijnde staan hieronder weergegeven:

- Esso station locatie nabij IJsselhallen;

- Een regionale gastransportleiding, spoorwegen en de rijksweg A28.

De buisleiding van de Gasunie (aan westzijde A28) ligt op meer dan 530 meter afstand (het invloedsgebied van deze regionale transportleiding is 140 meter). De locatie ligt op minimaal 370 meter van het spoor “Kamperlijntje” (echter worden hierover geen gevaarlijke stoffen vervoerd), en ruim 410 meter van de A28.

Een beschouwing van deze risicobronnen aan het 'Gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid' is opgenomen in paragraaf 2.8 Milieubeleid. Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk' en ligt net buiten het gebiedstype 'Stroomzone' zoals opgenomen in dit beleid.

Het dichtstbijzijnde BEVI bedrijf (LPG tankstation Rieteweg) ligt op ruim 400 meter, eveneens ruim buiten het invloedsgebied (150 meter). Het gasontvangstation (Kamperweg) is gelegen op een afstand van ruim 520 meter en daarmee is het plangebied ook ruim buiten het invloedsgebied gelegen.

Rijksweg A28

Voor de A28 is het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, het plasbrandaandachtsgebied en het gemeentelijke gebiedsgerichte beleidskader externe veiligheid op basis van beschikbare informatie nader beschouwd.

Plaatsgebonden risico A28

De veiligheidszone voor de A28 vanaf de wegas, ter hoogte van het plangebied, bedraagt 13 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen deze zone (ligt op ca. 410 meter afstand). Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

Door bureau Save is in 2011 ten behoeve van een ander nabijgelegen project in de wijk Kamperpoort onderzoek gedaan naar de invloed van de A28 op het plangebied (Toetsing aan de externe veiligheid vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A28. Save, projectnr. 242642 110714 - DJ95, 02 15 augustus 2011). Kort samengevat wordt hierin het volgende geconstateerd.

De rand van het plangebied (wijk Kamperpoort) ligt op ca. 500 meter van de Rijksweg A28. Over de A28 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats: de A28 maakt onderdeel uit van het basisnet. In het besluit externe veiligheid transportroutes zijn normen voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) opgenomen.

Het basisnet geeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruiksruimtes aan. Deze worden uitgedrukt in maximale risico's (Veiligheidszones). Het rijk stelt langs alle hoofdvaarwegen en rijkswegen een maximale ligging van de PR10-6 contour vast. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare functies, zoals woningen, aanwezig zijn. Beperkt kwetsbare functies worden bij voorkeur uitgesloten.

De veiligheidszone van de A28 ter hoogte van het plangebied bedraagt 13 meter gemeten vanaf het midden van de weg ( Regeling basisnet). De veiligheidszone komt daarmee niet buiten het asfalt van de A28. Het plangebied valt ver buiten de veiligheidszone van de A28.

Groepsrisico rijksweg A28

Voor de autosnelweg A28 geldt, in het kader van de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes), een vaste grens van 200 meter (het groepsrisicoaandachtsgebied). Binnen deze grens dient een verantwoording te worden opgesteld, tenzij wordt aangetoond dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Buiten 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Het plangebied is gelegen op een afstand van 410 meter van de autosnelweg A28. Gezien deze afstand is geen nadere berekening en verantwoording van het groepsrisico vereist.

Toets aan het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid

Ten aanzien van de verantwoordingsopgave geldt dat deze toeneemt naarmate de afstand tot de A28 kleiner wordt en het aantal relevante (stoffen)scenario's groter wordt. Het plangebied ligt in zone 4 (300-1500 meter). Voor deze zone is alleen het potentiële effect van een calamiteit met toxisch gas relevant.

Als het gaat om effectieve maatregelen wordt in het gemeentelijk beleidskader voor zone 4 aan het volgende gedacht:

  • Mechanisch afsluitbare ventilatie of andere maatregelen om schuilmogelijkheden in geval van een toxisch gas te vergroten;
  • Aandacht voor risicocommunicatie (wat te doen in geval van een calamiteit).

Bij het ontwerp en de realisatie van het plan zal met deze aspecten rekening moeten worden gehouden.

Conclusie:

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5.7 Afval

In de gemeente Zwolle wordt het huishoudelijk afval op verschillende manieren ingezameld. In de eerste plaats wordt groente-, fruit, en tuinafval (gft-afval), oud papier (OPK) en PMD (plastic, metaal, drankenkartons) gescheiden bij de huishoudens opgehaald. Hiervoor worden bij laagbouwwoningen een drietal minicontainers afgegeven. GFT wordt elke 14 dagen ingezameld. Oud papier en PMD 1 keer per vier weken. Bij hoogbouw zal per situatie moeten worden gekeken welke oplossing het beste is (maatwerk).

Restafval wordt ingezameld met ondergrondse restafvalcontainers op buurtniveau. De locaties zijn meestal gelegen bij de uitgang van de buurt. Per 100 aansluitingen wordt één ondergrondse restafvalcontainer geplaatst. Voor fracties als glas en textiel worden op wijkniveau ondergrondse verzamelcontainers geplaatst, meestal in de directe omgeving van winkels. Hiervoor dient wel rekening te worden gehouden in het planontwerp (ruimtelijke inpassing en budget).

3.5.8 Duurzaamheid

Energie

Bij de bouw van de appartemententoren ten behoeve van woningstichting SWZ zal er sprake zijn van een kwaliteitsverbetering van de sociale woningvoorraad in de gemeente Zwolle, zowel op het gebied van wooncomfort als energieprestatie. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaamheid en energiezuinig wonen. Voor de te realiseren woningen heeft SWZ, op basis van de prestatiefafspraken, de ambitie om de woningen aan een EPC te laten voldoen die minimaal 10% beter is dan de geldende wettelijke voorschriften zoals opgenomen in het Bouwbesluit.

Op welke wijze hieraan uitvoering wordt gegeven is nog niet alles bekend.

Wel is duidelijk dat het appartementengebouw wordt aangesloten op de bestaande collectieve warmte- koudeopslag installatie (WKO) van de Ahoed. Zowel het Lankhorstgebouw als de nog te ontwikkelen aangrenzende locatie (blok 1) zullen hierop aangesloten worden, waarbij de levering van warmte en koude plaats zal vinden vanuit de techniekruimte in het Ahoedgebouw. De bestaande installatie zal worden uitgebreid (met een aantal extra hybride gasketels, aanpassing warmtepompen e.d.).

De woningen worden via vloerverwarming voorzien van koeling en warmte. Tevens is de aanvoer temperatuur van het warmwater bepaald op 40 graden Celsius en kan door middel van een elektrische opwarming (in het keukenblok) deze temperatuur desgewenst opgehoogd worden naar 55 graden. Op de daken worden de benodigde zonnepanelen aangebracht. Het is waarschijnlijk dat het gehele dak wordt benut voor duurzame elektriciteitsopwekking via zonnepanelen. Hiermee kan de gehele WKO installatie van duurzame stroom worden voorzien. Op het moment dat er geen aardgas meer kan worden gebruikt, worden de gasgestookte ketels overbodig en kan het WKO systeem zonder ketels zelfstandig blijven functioneren. Hiermee is de warmtevoorziening toekomstbestendig.

Op basis van de ontvangen stukken blijkt dat met toepassing van genoemde maatregelen in ieder geval kan worden voldaan een epc van 0,4.

Klimaatadaptatie

Voor een klimaatadaptatie planrealisatie dient het appartementengebouw zodanig gerealiseerd te worden dat schade door (weers)extremen wordt voorkomen en zal de woon-werkomgeving zodanig worden ingericht dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden zoals extreme regenval en hitte. Als maatregelen tegen hitte wordt in/nabij het plan groen toegevoegd aan de buurt. Rondom het gebouw zal openbaar groen worden ingericht in overleg met de omwonenden. Om de kwetsbaarheid voor wateroverlast te verminderen, worden infiltratiekratten conform de huidige eisen aangelegd en is er voldoende waterberging om een bui van 78 mm via de infiltratiekratten onder het gebouw terug te brengen in de bodem.

Ten aanzien van schade en overlast door regen wordt verder verwezen naar de paragraaf 2.6.

3.6 Water

Water - huidige situatie

Waterstructuur

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de stadsgracht van Zwolle met als bescherming een regionale waterkering (Pannekoekendijk, zie figuur 1). De waterkering is in beheer bij waterschap Drents Overijsselse Delta.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0006.png"

Figuur: Waterkeringen en watergang buiten plangebied (bron: Legger Waterkeringen WDODelta)

Water – uitgangspunten bestemmingsplan

Waterstructuur

Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.

Riolering

In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel van de gemeente Zwolle. De droogweerafvoer (DWA) uit het plangebied moet naar dit gemeentelijk riool worden afgevoerd.

Bij de ontwikkeling van het gebied is sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen).

De hemelwaterafvoer (HWA) van de daken moet binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). Binnen het plangebied dient daartoe minimaal een statische berging gecreëerd te worden van 20 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak, zie document Infiltratievoorziening Woongebieden, versie 2016. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Hemelwaterafvoer is op deze locatie een aandachtspunt, omdat uit de wateroverlastkaart blijkt dat deze locatie gevoelig is voor wateroverlast.Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Voor de benodigde nieuwe rioolaansluiting kan een aanvraag worden ingediend bij de gemeente. Ook het infiltratieplan kan dan worden voorgelegd (waterhuishoudings- en rioleringsplan).

rioleringsplan).

Ontwateringsdiepte

Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.

Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).

Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal/Zwarte Water, Vecht en aan de oostzijde door hoger gelegen gronden. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het dijktraject nabij het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”. De regionale waterkering nabij het plangebied kent een overschrijdingskans van 1 op 200 per jaar.

Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,5 tot 0,8 meter (figuur 2). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 3 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de IJsselcentrale weergegeven. Dit is snel, namelijk 0 tot 6 uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0007.png"Figuur 2: Maximale waterdiepte bij een overstroming (bron: Wateratlas Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP17012-0004_0008.png"

Figuur 3: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 53 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar (overschrijdingskans). Op basis van de risicokaart wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,2 tot 0,5 meter (figuur 3). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. In figuur 4 is de tijd tot overstroming van dijkring 53 bij een dijkdoorbraak bij de IJsselcentrale weergegeven (maatgevend scenario t.a.v. tijd tot overstroming).

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

3.7 Verkeer

3.7.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich in het gebied een braakliggend stuk grond zonder bebouwing. In de nieuwe situatie komt een woongebouw met 27 appartementen.

Verkeersstructuur

De Kamperpoort en specifiek het plangebied ligt tussen de A28, Harm Smeengekade, Rieteweg en Katerdijk. Het plan Fenix ligt hier midden in en grenst aan de Hoogstraat en de Lijnbaan. De Hoogstraat en Lijnbaan komen uit op de Harm Smeengekade en zijn geschikt voor gemotoriseerd verkeer. De Hoogstraat voor alleen de wijk uit en de Lijnbaan in twee richtingen.

Langs de Harm Smeengekade ligt een vrijliggend fietspad aan de zijde van het plangebied. In combinatie met de oversteekmogelijkheden voor fietsers op de kruisingen is het plangebied goed ontsloten voor langzaam verkeer.

Openbaar vervoer

Het gebied ligt op loopafstand (ca. 350 meter) van de centrumhalte op de Pannekoekendijk. Het hele gebied is daarmee zeer goed bereikbaar met enkele regionale en stadslijnen op de Pannekoekendijk.

Parkeren

Het Fenix-terrein ligt in het gebied waar parkeren gereguleerd is. In de wijk Kamperpoort geldt een regime van gefiscaliseerd parkeren. Dat houdt in dat alle openbare parkeerplaatsen betaalde plaatsen zijn en dat bewoners met een parkeervergunning op alle betaalde plaatsen in de sector mogen parkeren. Van bouwplannen zoals op het Fenix-terrein geldt dat parkeren op eigen terrein is gefaciliteerd, de zogenaamde POET plaatsen.

Bewoners van woningen met een POET-plaats kunnen in dit gebied geen parkeervergunning aanvragen. Bezoekersvergunningen worden wel verstrekt.

Woningen zonder eigen parkeerplaats komen op de 0-vergunningen lijst. Dit betekent dat bewoners van die woningen zonder eigen parkeerplaats niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning in de wijk om te kunnen parkeren in de openbare ruimte.

Plan Fenixterrein

Het totale bouwplan Fenix omhelst de bouw van 165 woningen en een HOED (huisartsen onder 1 dak). In de avonduren is op het maatgevende moment de parkeerbehoefte circa 180 plaatsen. Dit aantal is inclusief bezoekers.

De vraag alleen van bewoners betreft circa 155 plaatsen.

Het bouwplan voorziet voor bewoners en medewerkers in circa 155 parkeerplaatsen op binnenterreinen. Ook voor bezoekers zijn deze terreinen toegankelijk. De ontwikkelaar heeft voorzien in de technische mogelijkheden om bezoekers gebruik te laten maken van de private terreinen, zoals de bezoekers van de huisartsenpost.

Naar verwachting zullen bezoekers van de woningen vooral gebruik maken van openbare parkeerplaatsen. Voor de totale ontwikkeling - het reeds gebouwde en nog te realiseren deel - komt dat neer op circa 50 plaatsen.

Een groot deel van het programma is gerealiseerd. Voor blok 1 en Lankhorst met respectievelijk 57 en 27 woningen is de vraag naar bezoekersparkeerplaatsen circa 25.

Vanuit het voormalige gebruik (bedrijfsruimte+ voormalige bestemming Lankhorst) is afgesproken met de ontwikkelaar dat 24 plaatsen in de openbare ruimte toegeschreven kunnen worden aan deze ontwikkeling.

Parkeerdruk

Om te beoordelen of in de openbare ruimte voldoende oplossend vermogen is, heeft de gemeente o.a. in de Kamperpoort parkeerdrukmetingen uitgevoerd. Hoewel er oplossend vermogen zit in de private parkeerterreinen, kan de gemeente Zwolle geen uitspraak doen over de feitelijke parkeerdruk en gebruik van de private terreinen. In theorie zijn deze terreinen geschikt voor bezoekers om te parkeren. Uitgangspunt is echter dat bezoekers dat bezoekers van Blok 1 en Lankhorst in de openbare ruimte parkeren.

Uit de metingen volgt een beeld dat tijdens de piek in de parkeerdruk (ca. 21:00 uur) er in de directe straten grenzend aan het bouwplan circa 16 openbare parkeerplaatsen vrij zijn. Er is een relatief hoge parkeerdruk, juist in dit deel van de Kamperpoort. Eerder en later op de avond loopt dit op naar circa 25 vrije plaatsen.

Op loopafstand van circa 100 meter vanaf het plangebied is er o.a. in de Grote Baan voldoende parkeergelegenheid beschikbaar. Van de 41 plekken is de maximale parkeerdruk 44%. Echter, omdat het een momentopname betreft is het geen vanzelfsprekendheid dat in de openbare ruimte op korte loopafstand (binnen de richtlijn van 100 meter loopafstand) een parkeerplaats vrij zal zijn.

Op bepaalde momenten dient een deel van de bezoekers op ruimere loopafstand of in één van de parkeergarages te parkeren. De bebouwingsdichtheid en opzet maakt dat het geen vanzelfsprekendheid is dat in de openbare ruimte op zeer korte loopafstand een parkeerplaats vrij zal zijn.

3.7.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Verkeersstructuur

De inrit naar het nieuwe complex vindt plaats vanaf de Lijnbaan. De verkeersstructuur in/om het plangebied blijft als gevolg van het project ongewijzigd.

Parkeren

In het plan worden maximaal 27 appartementen gerealiseerd, alleen nieuwbouw.

Het bouwplan voorziet voor bewoners en medewerkers in parkeerplaatsen op binnenterreinen. In beperkte mate is er parkeerruimte voor bezoekers van woningen.

Hoe dan ook zullen er bewoners zijn die zijn aangewezen op parkeren in het openbaar gebied. In lijn met het beleid zullen daar parkeervergunningen voor worden afgegeven, indien die nog voorhanden zijn op moment dat de bebouwing is gerealiseerd. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal gebruik gemaakt moeten worden van alternatieven, zoals bijvoorbeeld een abonnement in de parkeergarage Katwolderplein. Bezoekers van bewoners of van de commerciële ruimte kunnen sowieso gebruik maken van de betaalde parkeerplaatsen in het openbaar gebied of in de Katwolderpleingarage.

3.8 Groen

3.8.1 Huidige situatie

De Pannenkoekendijk en de gracht en omgeving behoren tot de Hoofdgroenstructuur.

3.8.2 Uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied kent geen bijzondere bomen.

3.9 Natuurbescherming

Vanwege situering in binnenstedelijk gebied heeft het bestemmingsplan geen negatieve effecten op Natura 2000- en Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS-gebieden) en belangrijke natuurwaarden buiten het Natuur Netwerk Nederland tot gevolg.

Het te bebouwen perceel ligt reeds jaren braak, en wordt gebruikt als parkeerterrein. Het Lankhorstgebouw is al in 2009 gesloopt. Gelet daarop wordt een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming naar de flora en fauna niet nodig geacht.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Kamperpoort, locatie Lankhorst zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Kamperpoort, locatie Lankhorst.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

4.2 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd.

4.3 Toepasselijkheidsverklaring

Voor de in dit hoofdstuk opgenomen artikelen is een verwijzing naar de regels van het bestemmingsplan Kamperpoort opgenomen.

4.4 Slotbepaling

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij dit plan een exploitatieplan voegen

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de buurt

Op 29 mei 2017 heeft er een inloopavond voor de buurt plaatsgevonden waarbij het bouwplan voor de Lankhorstlocatie door de ontwikkelaar en architecten is gepresenteerd. Er waren circa 25 bezoekers die gematigd positief waren over het bouwplan. De bewoners ervaren dat ze al lang te maken hebben met bouwperikelen voor hun deur en hopen er een keer af te zijn.

Op 9 oktober 2017 heeft een tweede informatieavond met omwonenden plaatsgevonden. Onder meer is naar voren gekomen dat tegen het appartementengebouw op zichzelf geen bezwaar bestaat, maar dat de hoogte ervan nog wel als bezwaarlijk wordt ervaren. De hoogte is al vastgelegd in het moederplan en maakt deel uit van de randvoorwaarden die aan het wijzigingsplan zijn meegegeven. Wel is een bezonningsstudie uitgevoerd om te zien wat de effecten zijn van het bouwplan. Deze is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting. Voor de onlangs gerealiseerde woningen aan de Fenixhof komt naar voren dat de woningen voldoende afstand hebben om geen onevenredige effecten m.b.t. bezonning te veroorzaken. Voor de bestaande woningen aan de overzijde van de Lijnbaan geldt dat er geen nadelig effect voor wat betreft zontoetreding te verwachten, vanwege de positionering van het gebouw aan de noordzijde.

Het plan is verder toegelicht, waaronder ook het parkeren. Er zijn enkele afspraken gemaakt. Onder meer zullen de bewoners door de initiatiefnemer een goede situatietekening ontvangen waaruit de situering van het gebouw en de maatvoering blijkt en de oppervlakte van de omliggende, groen in te richten ruimte.

5.2.2 Uitkomsten overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Kamperpoort, locatie Lankhorst in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar 3 instanties verzonden met het verzoek om schriftelijk te reageren.

Het plan is toegezonden naar de volgende instanties:

  • 1. Provincie Overijssel;
  • 2. Veiligheidsregio IJsselland;
  • 3. Waterschap Drents Overijsselse Delta;

Onderstaand de vooroverlegreacties die ontvangen zijn.

1. Provincie Overijssel

opmerking:
De provincie Overijssel geeft aan dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid en dat het past binnen de gemaakte Woonafspraken. Wel ziet de provincie in het ontwerp graag een verwijzing naar de in april geactualiseerde Omgevingsvisie terug.

Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

reactie:
De tekst van paragraaf 2.2.2 is herzien. Opgenomen is nu een beschouwing van de in april geactualiseerde Omgevingsvisie in relatie tot het plan.

2. Veiligheidsregio IJsselland

opmerking:
De veiligheidsregio adviseert om:

  • a. De tekst in 3.5.6 aan te passen. In het eerste deel van de paragraaf worden de spoorwegen benoemd als risicobron in de directe omgeving van het plangebied. Gevraagd wordt om wat dieper in te gaan op het spoor als risicobron en hierbij te verwijzen naar het eigen gemeentelijk EV beleid;
  • b. De tekst over de mogelijke maatregelen in 3.5.6 (blz. 35) aan te passen. Hier wordt aangegeven dat het plangebied in zone 4 valt waar alleen een calamiteit met toxisch gas relevant is. Maar niet alle maatregelen die daaronder benoemd worden, zijn relevant voor dit scenario. Beperking van het glasoppervlak bijvoorbeeld heeft geen meerwaarde bij een calamiteit met toxisch gas. Ik vraag u daarom om alleen de maatregelen te noemen die relevant zijn voor dit scenario;
  • c. De appartementen te voorzien van mechanisch afsluitbare ventilatie zodat de bewoners bij een calamiteit met een toxische stof veilig binnen kunnen schuilen. Hierbij merk ik op dat mechanisch afsluitbare ventilatie niet hetzelfde is als het centraal afgrendelen van het luchtventilatiesysteem zoals dat in 3.5.6 staat. Bij een incident moet de ventilatie van de appartementen door de bewoners zelf in hun eigen woning af te sluiten zijn en niet, zoals de huidige tekst suggereert, via een centraal punt;
  • d. De toekomstige bewoners voor te lichten over de risico's die zij lopen en wat zij bij een calamiteit zelf kunnen doen.

reactie:
De tekst van paragraaf 3.5.6 is aangepast naar aanleiding van de opmerkingen onder a, b en c.
De adviezen genoemd onder c en d zullen aan de initiatiefnemer worden meegegeven.

3. Waterschap Drents Overijsselse Delta

opmerking:
Het waterschap geeft aan dat het regenwater en afvalwater goed wordt gescheiden. Regenwater wordt afgekoppeld van bestaand gemengd stelsel.

Niet is duidelijk waar het regenwater vanuit infiltratie wordt geloosd. Het waterschap geeft aan hiertoe graag het rioleringsplan/ waterhuishoudingsplan te ontvangen. Geadviseerd wordt een 80 mm berging, ook bij herstructurering.

reactie:
De informatie over riolering/waterhuishouding is het waterschap toegezonden, met het waterschap afgestemd en akkoord bevonden.