Plan: | Kamperpoort, Harm Smeengekade 13 (brandweerkazerne) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP16021-0004 |
DeltaWonen is voornemens een appartementencomplex van 29 appartementen en 10 rijwoningen te realiseren op de hoek van de Harm Smeengekade en Lijnbaan. Aan de Harm Smeengekade omvat het plan tevens vier koopwoningen Hiervoor is de voormalig brandweerkazerne aan de Harm Smeengekade 13 inmiddels gesloopt.
Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat de bestemming van het perceel 'gemengd' is. Door het wijzigen van de bestemming in 'Wonen- meergezinshuis' en 'Wonen' maakt dit bestemmingsplan de realisatie van het appartementencomplex en de woningen mogelijk.
Het plangebied wordt begrensd aan de Lijnbaan en de Harm Smeengekade. Het plangebied is de oppervlakte van de kadastrale percelen ZLE00 sectie E, KOZ-typering G, met de nummers 5899, 5733, 4948, 3929, 3928 en 3911.
figuur 1.1 kadastrale percelen
figuur 1.2 plangebied, uitsnede plankaart
Het plangebied valt in het bestemmingsplan 'Kamperpoort'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 mei 2013 onder besluitnummer EC1303-0095 en is op 4 juli 2013 onherroepelijk geworden.Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Kamperpoort de bestemming 'Gemengd-5'.
figuur 1.3 geldende bestemming plangebied
Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.
Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015:ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.
Dit betekent dat er voor wat betreft het bouwplan voor deze locatie dat voorziet in de bouw van 10 eengezienswoningen en een woongebouw met 29 appartementen wel sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking wel van toepassing.
Nu de ladder van toepassing is, moet worden omschreven wat de behoefte is aan de woningen die mogelijk gemaakt worden binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. Daarbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Tevens moet op basis van de aard en omvang van het woningbouwplan worden bepaald of er regionale afstemming nodig is.
Tenslotte moet worden gemotiveerd, indien de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is buiten het bestaand stedelijk gebied, waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied en afstemming
Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De provincie Overijssel heeft eind 2014 een regionale woonvisie West Overijssel vastgesteld. Ter uitvoering hiervan is in 2015 het Regionale Woonprogrammering (RWP West-Overijssel, 7 december 2015) opgesteld. Het doel hiervan is om tot een betere balans van vraag en aanbod op de woningmarkt te komen, kwantitatief en kwalitatief, waarbij iedere gemeente bouwt voor de lokale behoefte. In dit document - RWP West-Overijssel (Regionale Woon Programmering) - zijn afspraken gemaakt over woonregio's en nadere afspraken over aantallen woningen en afstemming met de regio. De gemeenten en de provincie hebben op 27 januari 2016 de samenwerkingsovereenkomst getekend. Het RWP West-Overijssel wordt tweejaarlijks geactualiseerd. In het rapport RWP West-Overijssel (Regionale Woon Programmering) zullen de gemeenten en de provincie elke twee jaar de wijzigingen doorvoeren door besluiten van de colleges van Gedeputeerde Staten en de colleges van burgemeester en wethouders. In 2017 zijn de regionale woonafspraken op basis van nieuwe huishoudprognoses geactualiseerd en in mei 2017 bestuurlijk vastgesteld.
De gemeenten in West-Overijssel hebben de hoofdafspraak gemaakt dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Dat is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de visie van provincie.
Voor Zwolle is de woningbehoefte in de periode 2017-2027 circa 5500 - 6000 woningen. De harde plancapaciteit (inclusief de gebieden met uitwerkingsplicht) is opnieuw geïnventariseerd en komt voor Zwolle uit op ruim 70% van de behoefte (peildatum 1 januari 2017). Daarmee is er een resterende actuele behoefte van 30% wat neerkomt op circa 1500-2000 woningen. Dit biedt voldoende ruimte voor verdere ontwikkeling van de stad door inbreidings- en transformatieplannen en de afbouw van Stadshagen.
Het bestemmingsplan is regionaal afgestemd. Gemeenten in de subregio vinden het plan daarmee ook passend binnen de Ladder en programmering in de regio.
Provinciale Staten van Overijssel hebben op 12 april 2017 de ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur en Omgevingsverordening Overijssel 2017’ vastgesteld.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In het uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden .
De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.
Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden.
Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming
Voor het plangebied wordt hieronder deze bovengenoemde punten beschreven.
"7.1.3 Concentratiebeleid
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente."
"7.1.4 (Boven)regionale afstemming
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.
Wij zien het als onze taak om ervoor te zorgen dat het proces van regionale afstemming zodanig vorm krijgt dat daardoor vraag en aanbod per regio in balans is of wordt gebracht.
In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming."
"8 Ontwikkelingsperspectieven (waar)
8.2.1.2 Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerk
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten)".
Gebiedskenmerken
Het plangebied is onderdeel van de stedelijke omgeving van Zwolle. Het maakt deel uit van het gebied, dat is aangemerkt als 'historische centra binnensteden'.
In de omgevingsvisie wordt voor deze gebieden de volgende ontwikkelingsrichting aangegeven:
Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.
Ambitie
Vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Eigen karakter van het centrum wordt opgezocht en versterkt. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt of hersteld.
Conclusie
Gezien de bovenstaande ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken voldoet de ontwikkeling in het plangebied aan het generieke beleid van de provincie.
Structuurplan Zwolle 2020
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
Centrum stedelijk gebied
De locatie van de oude brandweerkazerne, in de wijk Kamperpoort is op de kaart van het Structuurplan aangemerkt als 'Centrumstedelijk gebied' , 'Hoofdcentrum' en 'Inbreiding op A locatie'. Het centrumstedelijk gebied heeft een 'stedelijk' woonmilieu wat wordt omschreven als een gevarieerd woongebied met de nadruk op compacte voor- en naoorlogse woonmilieus (bruto dichtheid 30-50 woningen per hectare).
Voor de Kamperpoort is onder meer aangegeven dat deze wijk moet worden gerevitaliseerd, zodat het voorzieningenniveau wordt vergroot en de woningvoorraad gevarieerder wordt. Dit leidt tot meer differentiatie in de buurt.
Daarnaast is in het structuurplan een hoogbouwvisie opgenomen. Hierin wordt aangegeven dat voor de Kamperpoort een hoogte acceptabel is van laag tot middelhoog, waarbij echter wel accenten op beeldbepalende plekken van 30 meter hoog mogen worden opgericht. Op de locatie van de oude brandweerkazerne worden 10 eengezins en 29 appartementen gebouwd. In hoofdstuk 3, paragraaf 3 wordt de stedenbouwkundige verantwoording hiervoor gegeven.
Het plan past eveneens binnen het structuurplan. In het structuurplan is onder meer aangegeven dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Dit, opgeteld bij de wens om de Kamerpoort verder op te knappen en met name ruimte te geven aan woningbouw, leidt tot die conclusie.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke structuurplan.
Omgevingsvisie
Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.
Het college heeft inmiddels op 29 juni 2017 deel 1 van de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld. De raad heeft inmiddels ingetemd met deel 1 van de omgevingsvisie. Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.
Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, zoals vastgesteld op 8 mei 2017, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.
Dit plan is “getoetst” aan de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1. Uit de toets blijkt dat het plan daarmee in overeenstemming is.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009 en in 2014 geactualiseerd in het Actieprogramma Mobiliteit 2014-2017.
De Mobiliteitsvisie vervangt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente.
In het GVVP en in de Mobiliteitsvisie zijn de Lijnbaan, Eerste Baan en Hoogstraat gecategoriseerd als Erftoegangsweg woongebied (30 km/uur). Langs het plan ligt de Harm Smeengekade die gecategoriseerd is als gebiedsontsluitingsweg B (50 km/uur).
Parkeren
De Regeling Parkeernormen 2016 is het toetsingskader voor parkeren in het geval van vastgoedontwikkelingen, bestemmingsplannen en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. De parkeeropgave is bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers en aanwezigheidspercentages van het CROW.
Conclusie
Het plan Harm Smeengekade 13 is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening en Groene Kaart
Voor de bomen geldt de vastgestelde Bomenverordening. De Groene Kaart is een onlosmakelijk onderdeel van de Bomenverordening. In de Bomenverordening zijn criteria, weigeringsgronden en voorschriften opgenomen over het (compenseren van het) vellen van bomen.
Voor het vellen van aangewezen Bijzondere bomen, voor bomen binnen de Hoofdgroenstructuur, binnen de Wijkgroenstructuur en binnen het Groenvoorzienend boomgebied (bepaalde particuliere terreinen met een belangrijk bomenbestand) moet een vergunning worden aangevraagd. Het basisprincipe is dat deze vergunning bij uitzondering wordt verleend en dat bij het vellen van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom.
Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben. Een ernstige beschadiging kan bijvoorbeeld optreden wanneer de wortels aangetast worden. Daarbij geldt als vuistregel dat de ruimte die bovengronds wordt ingenomen door de kroon, ondergronds wordt ingenomen door het wortelgestel. Daarom is het niet alleen ongewenst dat er gebouwd wordt binnen de projectie van de kroon op de grond, maar ook dat daar bijvoorbeeld verharding wordt aangebracht, wordt afgegraven of opgehoogd.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van “een goede chemische toestand”. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
Waterbeheer 21e eeuw (WB21) anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Bij “vasthouden, bergen, afvoeren” wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij “schoonhouden, scheiden en zuiveren” gaat het om een voorkeurvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Voor het volkshuisvestingsbeleid zijn een aantal stukken opgesteld. In eerste instantie werd een Woonvisie 2005-2020 opgesteld. Al snel werd duidelijk dat deze visie, mede ten gevolge van de crisis, diende te worden geactualiseerd. De visie zelf is echter niet geactualiseerd, maar er is een Woonplan 2011-2015 opgesteld, waarin gekeken is naar de onderdelen die aan revisie of bijstelling toe zijn. De woonvisie 2005-2020 blijft dan ook bestaan.
Daarnaast is er nog een uitvoeringsgerichte Woonagenda opgesteld. Dit is een actieplan voor de Zwolse woningmarkt, waarin analyse van en visie op het functioneren van de woningmarkt is vertaald in een aantal ambities, (bijgestelde) kaders en concrete uitvoeringsmaatregelen. Het is een dynamische agenda die, indien nodig, op elk moment geactualiseerd en aangevuld zal worden met aanvullende maatregelen. Met die Woonagenda wordt geen nieuw beleid omschreven, maar wordt voortgeborduurd - op basis van actuele
Omdat goed te kunnen schakelen tussen de lange termijn en de actualiteit van de korte termijn op de woningmarkt, is er sprake van een cyclus binnen het woonbeleid, waarbij de lange termijn doelen en ontwikkelingen zoals zij verwoord zijn in de Woonvisie, via vijfjaarlijkse Woonplannen en jaarlijkse Woonprogramma's steeds kunnen worden bijgesteld en geactualiseerd. Ook is onderzoek gedaan naar de kwalitatieve behoefte van Zwolle (WoOn 2012).
Kwalitatief zien we met name een toenemend tekort bij de volgende categorieën:
In dit plan wordt voorzien in zowel eengezinswoningen als in kleinere woningen in de vorm van appartementen. Dat sluit dus aan bij de onderzochte behoefte.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid.
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2017) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld. Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Voor het plangebied “Kamperpoort, Harm Smeengekade” worden de verschillende milieuthema's hierna kort beschreven.
Bedrijvigheid en Inwaartse zonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft drie doelen:
Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.
Geluid
In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Bij de beoordeling van een plan komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden bij aanpak bij de bron (o.a. stillere wegdeksoorten), in het overdrachtsgebied (scherm of wal) en als laatste een hogere grenswaarde waarbij weer specifiek wordt gekeken naar maatregelen binnen het plan waardoor er ondanks een hogere milieubelasting toch een goed woon- en leefklimaat ontstaat.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Centrum stedelijk '. In het gemeentelijke beleid is de basiskwaliteit van 53 dB verkeerslawaai voor het gebied opgenomen. In het kader van de Wet geluidhinder (WGH) is de eventuele hogere grenswaarde maximaal 63 dB wegverkeerslawaai.
Gebiedstype | Ambitie | Voorkeurs-grenswaarde WGH |
Grenswaarde | maximale ontheffingswaarde WGH |
Centrum stedelijk | 53 dB | 48 dB binnenstedelijke wegen 48 dB buitenstedelijke wegen (A28) |
63 dB binnenstedelijke wegen 53 dB buitenstedelijke wegen (A28) |
63 dB binnenstedelijke wegen 53 dB buitenstedelijke wegen (A28) |
Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de grenswaarde en indien aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:
Hogere grenswaarden worden slechts vastgesteld indien de toepassing van maatregelen (gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting op de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde) onvoldoende doeltreffend zal zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
In 2007 is de “Nota Industriegeluid Zwolle” opgesteld met als doelstelling: duidelijkheid geven over hoe de gemeente ten aanzien van industriegeluid omgaat met bedrijven en bewoners nabij of binnen de invloedssfeer van bedrijven. De nota is verder bedoeld om een kader te scheppen dat richtinggevend is voor de milieuvergunningverlening dan wel voor het stellen van maatwerkvoorschriften bij bedrijven. Voor industrielawaai vormt de “Nota industriegeluid Zwolle” het gebiedsgerichte kader. In deze nota worden ook grenswaarden en ambitiewaarden genoemd voor bepaalde gebiedstypen.
Voor industrielawaai, afkomstig van de IJsselhallen, vormt de “Nota industriegeluid Zwolle” het gebiedsgerichte kader. In deze nota worden ook grenswaarden en ambitiewaarden genoemd voor het gebiedstype “centrum stedelijk”.
omschrijving | ambitiewaarde | Basiswaarde |
Stedelijk wonen | 50 dB(A) | 55 dB(A) |
Luchtkwaliteit
Het Luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteit situatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Daartoe zijn de volgende doelen geformuleerd:
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.
Dit betekent dat:
Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.
Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk' en ligt net buiten het gebiedstype stroomzone. De locatie ligt op 500 meter van het spoor (station)en ruim 500 meter van de A28, ofwel op basis van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid ligt het gebied in zone 4 (300-1500- m.) van zowel het spoor en de A28 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Voor het gebiedstype 'Centrumstedelijk' geldt dat de risicoruimte zeer beperkt is vanwege de zeer hoge personendichtheid, de slechte bereikbaarheid voor hulpdiensten en de lage organisatiegraad (met het oog op preparatie op calamiteiten met gevaarlijke stoffen). Voor dit gebiedstype geldt een 'stand still-beleid' voor het groepsrisico, met andere woorden een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen is niet toegestaan.
Duurzaamheid
De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven, namelijk; voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen.
In het bijbehorende programma duurzaamheid is de doelstelling opgenomen om in de gebouwde omgeving van Zwolle (woningen én bedrijven) in 2020 20 % CO2- uitstoot te hebben gereduceerd ten opzichte van 1990. Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energieneutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, maar energie zoveel mogelijk duurzaam en lokaal wordt opgewekt (bodemenergie en/of zonne-energie).
Klimaatadaptatie en Energietransitie zijn belangrijke pijlers in het coalitieakkoord en in de contouren van de nog te ontwikkelen Zwolse omgevingsvisie. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettige wonen, werken en recreëren is. Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van het energieakkoord en de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie en energietransitie als kans om te innoveren en als verdienmodel.
Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers)extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Voorbeelden van uitwerking zijn een groene inrichting/gevel, waterdoorlatende verharding, beperkte zoninval in de zomer, maar ook een regenafvoer met een noodoverlaat zodat er bij een hoosbui geen regenwater het gebouw instroomt. Rekening houden met een veranderd klimaat levert tevens wooncomfort op. Denk bijvoorbeeld aan slapen of werken in (te) warme ruimten wat onprettig is en bij langdurig aanhoudende hitte zelfs negatieve effecten heeft op de gezondheid. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en openbare ruimte robuust, gezond en comfortabel worden ingericht én voorbereid zijn op extremen. Ten aanzien van water is het beleid verder uitgewerkt in 2.6 Waterbeleid.
De corporaties (waaronder deltaWonen) en de Gemeente Zwolle hebben in prestatieafspraken (2016-2019) met elkaar afgesproken dat het de ambitie is om in de komende jaren gezamenlijk in te zetten op het bouwen en verbouwen volgens een EPC-norm van bij voorkeur 0 of minimaal 10% boven de landelijk geldende norm van 0,4 zoals vastgelegd in Bouwbesluit. Dit om toe te werken naar een energie neutrale woningvoorraad op de langere termijn. Deze lijn wordt doorgezet in de Woonvisie 2017-2027 die begin 2017 door het college is vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wordt ingezet op minimaal energie neutraal bouwen.
Bodem
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied “Kamperpoort, Harm Smeengekade 13” valt binnen het functieklassengebied wonen.
Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt binnen de bodemfunctie wonen, dat de kwaliteitsklasse 'industrie' heeft.
Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het her ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.
Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.
Het bodembeleidsplan (2010) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.
Ondergrond
In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:
Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:
Conclusie milieubeleid
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.
Afval
In de gemeente Zwolle wordt het huishoudelijk afval op verschillende manieren ingezameld. In de eerste plaats wordt groente-, fruit, en tuinafval (gft-afval), oud papier (OPK) en PMD (plastic, metaal, drankenkartons) gescheiden bij de huishoudens opgehaald. Hiervoor worden bij laagbouwwoningen een drietal minicontainers afgegeven. GFT wordt elke 14 dagen ingezameld. Oud papier en PMD een keer per vier weken. Bij hoogbouw zal per situatie moeten worden gekeken welke oplossing het beste is (maatwerk).
Restafval wordt ingezameld met ondergrondse restafvalcontainers op buurtniveau. De locaties zijn meestal gelegen bij de uitgang van de buurt. Per 100 aansluitingen wordt één ondergrondse restafvalcontainer geplaatst. Voor fracties als glas en textiel worden op wijkniveau ondergrondse verzamelcontainers geplaatst, meestal in de directe omgeving van winkels. Hiervoor dient wel rekening te worden gehouden in het planontwerp (ruimtelijke inpassing en budget). Overigens worden de textielcontainers betaald door de textielinzamelaar.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
De ontwikkeling van de “voormalige brandweerkazerne” vormt onderdeel van de versnellingsactie om versneld sociale huurwoningen te realiseren in Zwolle. Het overgrote deel van de te ontwikkelen woningen op deze locatie zijn sociale huurwoningen. Aan de Harm Smeengekade omvat het plan tevens vier koopwoningen.
In de Kamperpoort vindt al sinds 2004 een herstructurering plaats. Het kader voor deze ontwikkeling is het stedenbouwkundig ontwikkelperspectief Kamperpoort van februari 2007. Het ontwikkelingsperspectief voor de Kamperpoort is dat van een eigentijdse stadswijk met zo'n 1.500 woningen in allerlei soorten en maten. Een wijk met een eigen uniek karakter, waar oude en nieuwe bewoners op een plezierige manier kunnen wonen en werken, geënt op de ontstaansgeschiedenis van ambacht en kleine industrie.
Voor de locatie brandweerkazerne wordt uitgegaan van volledige sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw van woningen.
Plangebied
Het plangebied beslaat de voormalige brandweerkazerne en Harm Smeengekade nr. 9. De locatie van de voormalige brandweerkazerne is gelegen op de hoek van de Lijnbaan met de Harm Smeengekade. Aan de Harm Smeengekade grenst het aan bestaande voorname panden langs de singel. Aan de lijnbaan grenst de locatie aan het gezondheidscentrum “de Fenix”, onderdeel van de herontwikkeling van het Fenix terrein. Aan de achterzijde van de locatie is een parkeerterrein gelegen waar bezoekers van het gezondheidscentrum en bewoners gebruik van maken. Door de positie vormt het samen met de aangrenzende bebouwing een min of meer gesloten bouwblok.
Context
De wijk Kamperpoort was voor de aanvang van de herontwikkeling geïsoleerd ten opzichte van de rest van de stad. De randen van de wijk vormen in het ontwikkelingsperspectief aandachtspunten om de relatie tussen de wijk en de rest van de stad te verbeteren. Met name de oostelijke rand, grenzend aan de singel en de binnenstad, is in de ruimtelijke opzet een stedelijke wand voorzien die de relatie met de binnenstad legt. Haaks op deze stadsgevel vormt het oost-west gerichte stratenpatroon de drager van de ruimtelijk structuur van de wijk. Onderdeel van dit patroon zijn enkele historische linten. Elke straat ontsluit een eigen aanliggend milieu.
De locatie voormalige brandweerkazerne ligt op de hoek en vormt daarmee enerzijds een onderdeel van de stedelijke wand langs de Harm Smeengekade, en tevens onderdeel van de bebouwingsstructuur aan de Lijnbaan. Het “Fenix terrein” vormt een ruimtelijk samenhangend gebied langs de Lijnbaan.
De bebouwingswand van de stadsgevel, de Willemskade, Harm Smeengekade en Pannekoekendijk loopt geleidelijk op in hoogte en korrelgrootte met enkele hoogteaccenten. Van kleinschalige geschakelde villa's ter hoogte van de Emmastraat naar bebouwing met winkels in de plint en woningen er boven. Deze wand eindigt bij de nieuwe bouwblokken van de studentenhuisvesting aan de Roelenweg. Rondom het Katwolderplein ontstaan de meest stedelijke functies en is de verbinding via de Rodetorenbrug met de binnenstad optimaal. De voormalige brandweerkazerne, Keersluis en Nieuwe Haven manifesteren zich in deze stadsgevel als hoogteaccenten.
Ruimtelijke samenhang
Voor een goed inpassing is het van belang dat de nieuwe ontwikkeling van de voormalige brandweerkazerne reageert in vorm en architectonische uitstraling op de ruimtelijke structuur van de Stadsgevel en die van de “Fenix”.
Bouwvolume
Het nieuwe bouwblok vormt onderdeel van een gesloten bouwblok met afwisselende bouwhoogte en korrel. Het nieuwe bouwvolume reageert op drie verschillende manieren in bouwhoogte en programma op de context. Aan de Lijnbaan is het bouwvolume gerelateerd aan de gemiddelde bebouwingshoogte in de wijk. Hier zijn grondgebonden woningen gepland van drie bouwlagen met een maximum bouwhoogte van 10 meter. Aan de Harm Smeengekade sluit het nieuwe bouwvolume aan op de voorname panden langs de singel. Hier zijn grondgebonden woningen gepland van drie á vier bouwlagen met een maximale bebouwingshoogte van 13 meter. Op de hoek vormt een hoger volume een markering van de Lijnbaan. Hier zijn appartementen gepland met een bouwvolume van maximaal 8 bouwlagen en een maximale bouwhoogte van 25 meter.
Rooilijnen
De nieuwe bebouwing volgt de rooilijn van de Harm Smeengekade en de Lijnbaan.
Oriëntatie
Om de bebouwing langs de Lijnbaan goed aan te laten sluiten op het karakter van de Kamperpoort is het van belang dat de grondgebonden woningen zijn georiënteerd op de straat. De grondgebonden woningen hebben dus een voordeur aan de straat. Tevens zijn de overige gevelopeningen georiënteerd op de straat en wordt er een stoepzone als (groene) overgang tussen openbaar en privé aangelegd.
Aan de Harm Smeengekade wordt een stedelijker beeld gecreëerd. Hier worden de entree's direct ontsloten op het trottoir. Ook de entree van het appartementengebouw wordt direct ontsloten op het trottoir, op de hoek van de Lijnbaan en de Harm Smeengekade, waarmee deze hoek levendigheid krijgt in het straatbeeld.
Inpassing parkeren
Het parkeren vindt binnen in het gesloten bouwblok plaats. In het kader van leefklimaat en hittestress is ruimte voor groen en bomen aan het binnengebied.
In 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders opdracht gegeven om een archeologische waarderingskaart te maken van het gemeentelijk grondgebied. Met behulp van deze kaart, die in september 2003 in gebruik is genomen, kunnen tijdig maatregelen worden genomen bij planologische procedures. Het is een onontbeerlijk instrument om actief beleid op te baseren, waardevolle gebieden aan te wijzen en bouwplannen in een vroegtijdig stadium te toetsen. De kaart heeft een fijnmazig karakter. Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden in de gemeente Zwolle is in de volgende percentages uitgedrukt:
Dit deel van Kamperpoort is op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle aangegeven met een archeologische waarde van 100 %. Archeologisch onderzoek is derhalve noodzakelijk. Dat kan worden uitgevoerd in afstemming met de ontwikkelaar als de bestaande bebouwing wordt gesloopt.
figuur 3.1 100% archeologisch waardevol
Het gebied kent duidelijke grenzen. Aan de Harm Smeengekade ligt de stadsgracht met aan de overzijde de binnenstad. Deze drukke rondweg om de binnenstad van Zwolle heeft een breed profiel. De binnenring is passend voorzien van bomenrijen en groen. Het geeft het gebied en de weg beschutting.
Het plan Harm Smeengekade 13 ligt aan de Lijnbaan en Harm Smeengekade en grenst aan het bouwplan Fenix. De appartementen en rijwoningen worden gevestigd in een bestaande gebouwde omgeving. Specifiek worden de bouwblokken geprojecteerd op de locatie oude brandweerkazerne, op de hoek Lijnbaan – Harm Smeengekade.
De Kamperpoort en specifiek het plangebied ligt tussen de A28, Harm Smeengekade, Rieteweg en Katerdijk. De Hoogstraat en Lijnbaan komen uit op de Harm Smeengekade en zijn geschikt voor gemotoriseerd verkeer. De Hoogstraat voor alleen de wijk uit en de Lijnbaan in twee richtingen. Het bouwplan voorziet in een nieuwe aansluiting op de Lijnbaan voor gemotoriseerd verkeer.
Langs de Harm Smeengekade ligt een vrijliggend fietspad aan de zijde van het plangebied. In combinatie met de oversteekmogelijkheden voor fietsers op de kruisingen is het plangebied goed ontsloten voor langzaam verkeer.
Het gebied ligt op loopafstand (ca. 350 meter) van de centrumhalte op de Pannekoekendijk. Het hele gebied is daarmee zeer goed bereikbaar met enkele regionale en stadslijnen op de Pannekoekendijk.
Het plan ligt in het gebied waar parkeren gereguleerd is. In de wijk Kamperpoort geldt een regiem van gefiscaliseerd parkeren. Dat houdt in dat alle openbare parkeerplaatsen betaalde plaatsen zijn en dat bewoners met een parkeervergunning op alle betaalde plaatsen in de sector mogen parkeren. Van bouwplannen zoals deze geldt dat parkeren op eigen terrein is gefaciliteerd, de zogenaamde POET plaatsen. Bewoners van woningen met een POET-plaats kunnen in dit gebied geen parkeervergunning aanvragen. Bezoekersvergunningen worden wel verstrekt.Woningen zonder eigen parkeerplaats komen op de 0-vergunningen lijst. Dit betekent dat bewoners van die woningen zonder eigen parkeerplaats niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning in de wijk om te kunnen parkeren in de openbare ruimte.
Het bouwplan voorziet in parkeerplaatsen Voor bewoners en hun bezoek, voor bewoners van woningen in de Fenix en voor werknemers en bezoekers van de AHOED.
Na toepassing van de aanwezigheidspercentage van het CROW, het maatgevende moment is de werkdagochtend, is de conclusie dat de plaatsen op het binnenterrein ruim voldoende ruimte is voor de parkeervraag.
Gehanteerde uitgangspunten behorende bij deze conclusie zijn:
- de AHOED maakt conform huidige openstelling in de avonduren (na 17.30 uur) geen gebruik meer van de parkeervoorziening.
- de parkeerplaatsen zijn (maximaal) uitwisselbaar en bruikbaar voor derden (er zijn geen gereserveerde plaatsen).
- de claim van 10 parkeerplaatsen voor woningen vanuit Fenix is niet meegenomen in de aanwezigheidspercentages. Uitgangspunt daarbij is dat die plaatsen gereserveerd zijn. Indien dat niet het geval is, dan zit daar overdag nog meer marge voor bezoekers.
De Harm Smeengekade en de gracht en omgeving behoren tot de Hoofdgroenstructuur. De Hoogstraat en de Lijnbaan behoren tot de Wijkgroenstructuur.
Het plangebied behoort tot het Groenvoorzienend boomgebied. Hierdoor moet voor het vellen van elke aanwezige boom een vergunning worden aangevraagd. Er staan echter geen Bijzondere bomen en geen andere bomen in het plangebied.
Het plan voorziet niet in het vellen van bomen. Extra bomen zullen worden opgenomen in de omringende openbare ruimte (Hoofdgroenstructuur en Wijkgroenstructuur, buiten dit plan). Op de parkeerplaats zullen 10 grote bomen worden toegevoegd. Aan de Lijnbaanzijde zullen geveltuintjes zorgen voor een aangenaam verblijfsklimaat.
Natura2000 gebieden
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in nationale wetgeving verankerd. Dit is sinds 1-1-2017 de Wet Natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincie.
Nationaal Natuur Netwerk
Het Nationaal Natuur Netwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Bescherming van soorten
De Wet Natuurbescherming is eveneens op de soortbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de staat van instandhouding van deze soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. De provincie is bevoegd gezag voor de soortbescherming binnen de Wet Natuurbescherming.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” en is gelegen op een afstand van ruim 1,4 kilometer. Gezien de afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussengelegen gebied, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, mogelijk met uitzondering van het onderdeel stikstof. In de Natuurtoets wordt geadviseerd om met het rekenprogramma AERIUS de stikstofdepositie in de omringende Natura 2000-gebieden in beeld te brengen voor de huidige en de beoogde situatie.
Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het NNN is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer. Gezien de afstand van het plangebied tot het NNN, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard en omvang van de ingreep wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
In het kader van de Wet Natuurbescherming is het plangebied onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en de potentiële aanwezigheid van deze soorten (geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten).
Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en geschikte groeiplaatsen hiervoor ontbreken.
De sloop van de oude brandweerkazerne zal niet leiden tot verlies van verblijf- of nestplaatsen van beschermde soorten en daarom is het aanvragen van een ontheffing Wet Natuurbescherming niet aan de orde.
Conclusie
Er worden geen negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden en op het NNN verwacht.
In het kader van de Wet Natuurbescherming is nader onderzoek of het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk.
Ecologische maatregelen
In de nieuwbouw van het plangebied zal rekening gehouden worden met het creëren van nestgelegenheid voor gierzwaluwen.
Tegenover het plangebied, aan de oostzijde van de Harm Smeengekade, bevindt zich de stadsgracht van Zwolle. Deze watergang wordt beheerd door het waterschap Drents Overijsselse Delta.
De Harm Smeengekade heeft een functie als waterstaatswerk (regionale waterkering). De waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoogwater en is in beheer bij waterschap Drents Overijsselse Delta. Elke waterkering heeft een kern- en beschermingszone. Dit waterstaatswerk heeft een beschermingszone van 96 meter en strekt zich dus uit tot in het plangebied. In onderstaande figuur is dit weergegeven. Het plangebied ligt in deel B van de beschermingszone, waar het mildste keurregime geldt. In de Keur van het waterschap zijn bepalingen opgenomen t.a.v. het in stand houden van het waterkerend vermogen van de keringen. Eigenaren en gebruikers van een woning, bedrijf of perceel grond nabij een waterkering zijn verplicht om zich aan de Keur te houden. De Keur behoudt te allen tijde zijn zelfstandige werking.
Figuur 3.2 Plangebied in beschremingszone B
De droogweerafvoer vanuit het gebied wordt afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
In plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.
Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.
In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel van de gemeente Zwolle. De droogweerafvoer (DWA) uit het plangebied moet naar dit gemeentelijk riool worden afgevoerd.
Bij de ontwikkeling van het gebied is sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen).
De hemelwaterafvoer (HWA) van de daken moet binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). Binnen het plangebied dient daartoe minimaal een statische berging gecreëerd te worden van 20 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak, zie document Infiltratievoorziening Woongebieden, versie 2016. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
De ontwateringsdiepte blijft onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.
Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).
Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door IJssel, Zwolle-IJsselkanaal, Vecht en hoger gelegen gronden aan de oostzijde. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de primaire dijktrajecten nabij het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.
Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas (figuur 3.3) wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,5 tot 0,8 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. In figuur 3.4 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij Westenholte weergegeven. Dit is snel, namelijk 0 tot 6 uur.
Figuur 3.3 Maximale waterdiepte nabij het plangebied (bron: Wateratlas, Provincie Overijssel)
Figuur 3.4 Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
Spoor
De ontwikkellocatie is gelegen in de nabijheid van de spoorlijnen Zwolle-Kampen, Zwolle-Amersfoort en de Hanzelijn. Op basis van de geluidsproductieplafonds geldt voor deze spoorlijnen een onderzoeksgebied langs weerszijden van respectievelijk 100, 200 en 200 meter. De ontwikkellocatie bevindt zich op een afstand van 400 meter (Kamperlijn) resp. 500 meter van de spoorlijnen en het emplacement en ligt daarmee buiten het aandachtsgebied waarbinnen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het aspect railverkeerslawaai is daarmee niet relevant.
Industrielawaai
De IJsselhallen zijn van belang voor het aspect industrielawaai. Deze inrichting heeft een omgevingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer. Met de 'Nota Industriegeluid Zwolle' heeft de gemeente Zwolle invulling gegeven aan de mogelijkheid tot het vaststellen van een gebiedsgericht geluidsbeleid. Aan de hand van de in de Nota vastgestelde ambitie- en basiswaarden kan beoordeeld worden of het geluidsniveau van een inrichting ter plaatse van de nieuwe woonbestemming aanvaardbaar is. Wanneer de geluidsbelasting niet hoger is dan de ambitiewaarde, wordt voldaan aan de milieukwaliteit die voor het gebied wordt nagestreefd.
Het rekenmodel, dat ten behoeve van de vergunningsaanvraag is opgesteld, dient als uitgangspunt voor het vaststellen van het geluidsniveau vanwege de IJsselhallen op de ontwikkellocatie.
Voor de IJsselhallen zijn de geluidsbelastingen voor de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie bepaald. De bestaande woningen aan de Lijnbaan zijn dichterbij gelegen bij de IJsselhallen dan de nieuw te projecteren woningen in de ontwikkellocatie. Daarmee zijn de bestaande woningen bepalend voor de bedrijfsvoering van de IJsselhallen en vormen de nieuw te projecteren woningen geen extra belemmering.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen in de representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de ambitiewaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.
Wegverkeer
Voor de ontwikkellocatie is een geluidsonderzoek (Akoestisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan “voormalige brandweerkazerne Harm Smeengekade Zwolle”, Gemeente Zwolle 23 mei 2017) uitgevoerd. De ontwikkellocatie ligt binnen de geluidszone van Rijksweg A28 en de Harm Smeengekade en binnen de invloedssfeer van omliggende 30 km/u-wegen. De geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer op deze wegen zijn bepaald. Daarna is gekeken wat de gevolgen zijn voor het ontwikkelen van woningen op de ontwikkellocatie. Hierbij zijn de berekende geluidsbelastingen getoetst aan de 'Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder' die sinds 2 april 2007 in de gemeente Zwolle van kracht is.
Uit de berekeningen naar het geluid vanwege het verkeer op Rijksweg A28 blijkt dat aan de west- en noordgevel van de appartementen aan de Lijnbaar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De geluidsbelastingen ten gevolge van Rijksweg A28 bedragen maximaal 51 dB. Uit de berekeningen blijkt verder dat het verkeer op de Harm Smeengekade er voor zorgt dat op alle bouwlagen van de hoogbouw (op de zuid- en oostgevel van de appartementen) en de woningen aan de Harm Smeengekade (oostgevel) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelastingen is berekend op 63 dB. Tenslotte wordt ten gevolge van het verkeer op de Kamperbrug/Eekwal aan de oostgevel van de woningen en appartementen aan de HarmSmeengekade de voorkeursgrenswaarde van 48 overschreden. De maximale geluidsbelasting van dit verkeer is berekend op 50 dB.
De gevelbelasting blijft onder de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor de A28. Ook blijven de De gevelbelasting blijft onder de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor de A28. Ook blijven de waarden binnen de gebiedsambitie voor gebiedstype Centrumstedelijk van maximaal 53 dB voor de A28. Voor het geluid van de Harm Smeengekade, Kamperbrug en Eekwal voldoet de geluidbelasting aan de grenswaarde voor het gebiedstype centrum stedelijk (63 dB). Dit is tevens de maximale ontheffingswaarde voor binnenstedelijke wegen.
Hogere grenswaarden worden slechts dan vastgesteld indien de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Eventuele bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Op de A28 is geluidsarm asfalt toegepast en is de snelheid gereduceerd. Verder zijn hier al geluidsschermen aanwezig. Aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet mogelijk.
Op de Harm Smeengekade is bij de reconstructie enkele jaren geleden geen geluidsarm asfalt toegepast vanuit beheerstechnische overweging. Een reductie van de snelheid op de Harm Smeengekade is vanuit doorstroming niet gewenst.
Maatregelen in het overdrachtsgebied worden niet toegepast. Bij de situering van de woningen wordt rekening gehouden met de huidige bebouwingslijnen en de onderlinge afscherming van het geluid.
Verdergaande maatregelen zoals het aanbrengen van een (transparant) geluidscherm aan de zijde van de Harm Smeengekade stuiten op stedenbouwkundige bezwaren. Wel worden de balkons en slaapkamers zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijdes gesitueerd. De onderkanten van de balkons worden voorzien van geluidsabsorberend materiaal en er komt een gesloten borstwering van 1,30 m.
Er is vanwege bovenstaande redenen geen verder onderzoek uitgevoerd naar maatregelen om de geluidsbelastingen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Ook wordt voldaan aan het criterium “vervangende nieuwbouw waarbij een open plaats wordt opgevuld”.
De geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende wegen met een snelheidsregime van 30 km/u overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.
Hogere waarden procedure
Vanwege het verkeer op Rijksweg A28,de Harm Smeengekade en de Kamperbrug/Eekwal zijn hogere grenswaarden - variërend van 50 tot 63 dB noodzakelijk om de woningen in de ontwikkellocatie te kunnen realiseren.
Voor het geluid, afkomstig vanwege de IJsselhallen, geldt dat de geluidsbelasting op de bestaande woningen ten opzichte van de nieuw te projecteren woningen maatgevend is. De nieuw te projecteren woningen vormen daardoor geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de IJsselhallen.
Cumulatie geluidbelasting
Cumulatie hoeft volgens de bepalingen van de Wet geluidhinder enkel plaats te vinden voor bronnen waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In dit geval betreft de overschrijding alleen Rijksweg A28 en de Harm Smeengekade. In verband met de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsniveaus is de geluidsbelasting van alle betrokken wegen, de spoorwegen en de IJsselhallen beschouwd. De gecumuleerde geluidsbelasting – uitgedrukt als geluidsbelasting vanwege wegverkeer of industrielawaai bedraagt maximaal 67 dB(A). Dit komt dit neer op een GES-score van 6. GES staat voor Gezondheids Effect Screening. Met een GES-score van 6 is er sprake van een onvoldoende woonklimaat. Echter door rekening te houden met geluidswerende voorzieningen kan de GES-score met 1 stap verlaagd worden naar 5. Gezien deze GES-score is er dan geen sprake van een onvoldoende woonklimaat. Bij dergelijke geluidbelastingen is de geluidwering van de gevel een belangrijk aandachtspunt. Door een voldoende hoge geluidwering van de gevel te realiseren is een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woonbestemmingen te realiseren.
Parkeren
Het parkeren geschiedt op relatief korte afstand van de nieuwbouw woningen/appartementen. Zowel overdag als in de avond- en nachtperiode kunnen de te verwachten geluidpieken ten gevolge van o.a. dichtklappen van portieren hoog zijn. Om te voorkomen dat er slaapverstoring kan optreden, zijn maatregelen noodzakelijk om de Lmax in de slaapkamer tot maximaal 55 dB(A) Lmax te reduceren. De bestaande parkeerplaats bij het Ahoed terrein veroorzaakt al op de bestaande woningen een hoog Lmax. De nieuw te realiseren parkeerplaats heeft toegewezen parkeerplaatsen grenzen aan de woningen op de begane grond. De centraal gelegen parkeergarage wordt met uitzondering van de in en uitgang voorzien van dichte wanden op de begane grond en gesloten borstwering van 1,5 m hoog met geluidsabsoberend plaatmateriaal op het parkeerdek. Verder wordt de parkeergarage voorzien van klim/hangplanten in het kader van de beleefbaarheid van de buitenruimte.
Met het inpassen van dit woningbouwplan komt de oorspronkelijke bestemming 'gemengd -5' (gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen) te vervallen en krijgt de locatie de functie wonen. Dit heeft geen beperkende invloed om omliggende functies. Uit de paragraaf over industrielawaai blijkt dat de IJsselhallen en de woningen over en weer geen beperkingen opleveren. Verder kent de directe omgeving een beperkt aantal functies, namelijk wonen en maatschappelijk (gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, bijzondere woonvormen). De hierbij horende richtafstanden leveren geen beperkingen op.
Besluit gevoelige bestemmingen
In het plan worden ca. 29 appartementen en 10 rijtjeswoningen gerealiseerd. Woningen vallen niet onder de definitie 'gevoelige bestemming' op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen. Daarnaast liggen de woningen niet binnen een afstand van 300 meter tot een rijksweg of 50 meter tot een provinciale weg. Derhalve is een nader detailonderzoek naar de luchtkwaliteit ter plaatste van de woningen niet noodzakelijk.
NIBM
In de Regeling NIBM is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief de 3%-grens bereikt is. Voor de categorie woningbouw is de omvang tot waar geen toetsing nodig is, gesteld op 1.500 woningen (Regeling NIBM bijlage 3B). Aangezien het woningbouwproject ca. 39 woningen/wooneenheden omvat, is het plan per definitie NIBM en hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Een nader detailonderzoek naar de luchtkwaliteit als gevolg van het plan is niet noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en niet gelegen binnen de invloedsfeer van nabijgelegen bedrijven met geurhinder. Geurhinder wordt niet verwacht.
Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd door Mateboer (Verkennend bodemonderzoek incl. asbest, Harm Smeengekade 11-13 te Zwolle, met projectnummer 162096/HO d.d. 30 september 2016). Het verkennende bodemonderzoek had als doel om de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem (grond- en grondwater) te bepalen en het verkennend bodemonderzoek asbest had als doel om te bepalen of de bodem asbesthoudend is of niet. Op basis van een vooronderzoek is het terrein ten behoeve van het bodemonderzoek opgedeeld in drie locaties, deellocatie A (verdacht voor minerale olie en vluchtige aromaten), deellocatie B (verdacht voor PAK en minerale olie in grondwater) en deellocatie C (onverdacht). Voor het asbestonderzoek is het gehele terrein als één locatie beschouwd.
Tijdens het veldwerk zijn zintuigelijk geen asbestdeeltjes aangetroffen. Wel bleek dat bij elke boring sprake was van puinhoudende grond.
Uit analytisch onderzoek blijkt dat deellocatie A (oostelijke grens locatie) licht verhoogde waarden aan barium en minerale olie in de grond en kwik, minerale olie, vinylchloride en molybdeen in het grondwater bevat.
De mogelijke herkomst van het licht verhoogde gehalte aan barium is vermoedelijk te relateren aan de bijmengingen met beton, baksteen en puin ter plaatse. Het licht verhoogde gehalte aan minerale olie is vermoedelijk te relateren aan de historische activiteiten (benzineservicestation en dergelijk) aan de oostzijde van de onderzoekslocatie.
Bij deellocatie B (mogelijke restverontreiniging noordwestzijde locatie) bleek in een mengmonster dat het gehalte aan barium, koper en lood hoger dan de interventiewaarde was waarvoor een uitsplitsing van het betreffende mengmonster heeft plaats gevonden. Hieruit bleek dat er nog licht verhoogde warden aan barium, koper en lood aanwezig waren en een matig verhoogd gehalte aan koper. Het betreffen analyses van de ondergrond (0,7 – 1,5 m-mv). In het grondwater zijn licht verhoogde waarden van de stoffen anthraceen, fenanthreen, fluorantheen, naftaleen, xylenen en minerale olie aangetroffen.
De mogelijke herkomst van de aangetroffen metalen en pak verontreinigingen in de grond is vermoedelijk te relateren aan de bijmengingen met baksteen en/of puin ter plaatse dan wel aan de restverontreiniging aan de noordzijde van de onderzoekslocatie. Ook de herkomst van de licht verhoogde waarde in het grondwater is mogelijk te relateren aan de restverontreiniging.
Van het overige terrein (deellocatie C) is gebleken dat er licht verhoogde waarden aan barium, koper, kwik, pak en kobalt aanwezig zijn en in één ondergrondmonster een matig verhoogd gehalte aan lood. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties van de onderzochte stoffen aangetroffen. De herkomst van de verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK is vermoedelijk te relateren aan de bijmengingen met kool, baksteen en/of puin ter plaatse.
Tijdens het verkennend bodemonderzoek asbest is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.
Conclusie
Conclusie op basis van het bodemonderzoek is dat er geen saneringen behoeven te worden uitgevoerd en dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. De aangetroffen verontreinigingen passen bij de klasse “industrie” waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Natura 2000-gebieden zijn gevoelig voor verzuring. Het plan is gelegen op een afstand van 2750 meter van het natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Waarden en Vecht'. De verwachting is dat de nieuwe situatie geen significante verslechtering geeft op de natura 2000-gebieden. Met behulp van het AERIUS Calculator is berekend wat de invloed van het plan is op het natura 2000-gebied. De depositie van het plan levert geen significante negatieve bijdrage.
In het programma Aerius Calculator kan voor woningen/appartementen de volgende algemene uitgangspunten worden gehanteerd:
Omschrijving | NOx | Aantal woningen/appartementen | Emissie NOx |
Hoekwoning | 1.83 | 2 | 3.66 |
Tussenwoning | 1.55 | 8 | 12.4 |
Appartement | 1.11 | 29 | 32.19 |
Totaal emissie | 48.25 kg/jaar |
Het aspect verzuring, Natura 2000 gebied 'Zwarte Water en Vecht' geeft geen beperking voor het plan en het plan heeft geen significante bijdrage op het Natura 2000-gebied.
In de omgeving van het plangebied is alleen de A28 als transportas relevant. De buisleiding van de Gasunie (aan westzijde A28) ligt op meer dan 600 meter afstand (het invloedsgebied van deze regionale transportleiding is 140 meter). Het dichtstbijzijnde BEVI bedrijf (LPG tankstation Rieteweg) ligt op ruim 400 meter, eveneens ruim buiten het invloedsgebied (150 meter). De locatie ligt op circa 425 meter van het spoor “Kamperlijntje” (echter worden hierover geen gevaarlijke stoffen vervoerd), en ruim 410 meter van de spoorlijnen nabij de Westerlaan gelegen en daarmee is het plangebied ruim buiten het invloedsgebied van 150 meter gelegen.
Rijksweg A28
Door bureau Save is in 2011 ten behoeve van een ander project in de wijk Kamperpoort onderzoek gedaan naar de invloed van de A28 op het plangebied (Toetsing aan de externe veiligheid vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A28. Save, projectnr. 242642 110714 - DJ95, 02 15 augustus 2011). Kort samengevat wordt hierin het volgende geconstateerd.
De rand van het plangebied ligt op ca. 500 meter van de Rijksweg A28. Over de A28 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In het besluit externe veiligheid transportroutes zijn normen voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) opgenomen.
Gebruiksruimte
Het basisnet geeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruiksruimtes aan. Deze gebruiksruimtes worden uitgedrukt in maximale risico's (Veiligheidszones). Het rijk stelt langs alle hoofdvaarwegen en rijkswegen een maximale ligging van de PR10-6 contour vast. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare functies aanwezig zijn. Beperkt kwetsbare functies worden bij voorkeur uitgesloten.
De veiligheidszone van de A28 ter hoogte van het plangebied bedraagt 13 meter gemeten vanaf het midden van de weg ( Regeling basisnet). De veiligheidszone komt daarmee niet buiten het asfalt van de A28. Het plangebied valt ver buiten de veiligheidszone van de A28.
Groepsrisico rijksweg A28
Het groepsrisico ligt naar verwachting zowel in de huidige als in de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. Het woningbouwplan vervangt een voormalige brandweerkazerne. De grondgebonden woningen en de appartementen zullen leiden tot een geringe toename van het aantal personen in het plangebied. De nieuwe appartementen en de grondgebonden woningen zijn gebouwd voor zelfredzame zelfstandige personen
Toets aan het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid
Ten aanzien van de verantwoordingsopgave geldt dat deze toeneemt naarmate de afstand tot de A28 kleiner wordt en het aantal relevante (stoffen)scenario's groter wordt. Het plangebied ligt in zone 4 (300-1500 meter). Voor deze zone is alleen het potentiële effect van een calamiteit met toxisch gas relevant.
Als het gaat om effectieve maatregelen wordt in het gemeentelijk beleidskader voor zone 4 aan het volgende gedacht:
Verdere invulling van deze maatregelen in het bouwplan worden door de initiatiefnemer ter goedkeuring met de Veiligheidsregio besproken.
In de gemeente Zwolle wordt het huishoudelijk afval op verschillende manieren ingezameld. In de eerste plaats wordt groente-, fruit, en tuinafval (gft-afval), oud papier (OPK) en PMD (plastic, metaal, drankenkartons) gescheiden bij de huishoudens opgehaald. Hiervoor worden bij laagbouwwoningen een drietal minicontainers afgegeven. GFT wordt elke 14 dagen ingezameld. Oud papier en PMD 1 keer per vier weken. Bij hoogbouw zal per situatie moeten worden gekeken welke oplossing het beste is (maatwerk).
Restafval wordt ingezameld met ondergrondse restafvalcontainers op buurtniveau. De locaties zijn meestal gelegen bij de uitgang van de buurt. Per 100 aansluitingen wordt één ondergrondse restafvalcontainer geplaatst. Voor fracties als glas en textiel worden op wijkniveau ondergrondse verzamelcontainers geplaatst, meestal in de directe omgeving van winkels. Hiervoor dient wel rekening te worden gehouden in het planontwerp (ruimtelijke inpassing en budget). Overigens worden de textielcontainers betaald door de textielinzamelaar.
Bij nieuwbouwlocaties leidt het afvalstoffenbeleid tot de volgende wensen vanuit :
Laagbouw
Hoogbouw
Het plangebied is niet gelegen binnen enige aandachtsgebieden van kabels, leidingen of straalpaden.
Bij de bouw woningen en appartementen zal er sprake zijn van een kwaliteitsverbetering van de sociale woningvoorraad in de gemeente Zwolle, zowel op het gebied van wooncomfort als energieprestatie. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaamheid en energiezuinig wonen.
Voor een klimaatadaptatie planrealisatie dient de woontoren zodanig gerealiseerd te worden dat schade door (weers)extremen wordt voorkomen en zal de woon-werkomgeving zodanig worden ingericht dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden zoals extreme regenval en hitte. Als maatregelen tegen hitte worden in het plan bomen, groenstroken en begroeiing van de parkeergarage opgenomen. Om de kwetsbaarheid voor wateroverlast te verminderen valt te denken aan het woongedeelte hoger aangeleggen boven de halfverdiepte parkeerplaats, infiltratiekratten en het water door glooiingen in het terrein laten afstromen naar plaatsen waar het de minste schade veroorzaakt
Ten aanzien van schade en overlast door regen wordt verder verwezen naar de 3.6.2.5 Overstromingsrisico
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Kamperpoort, Harm Smeengekade 13 (brandweerkazerne) zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Kamperpoort, Harm Smeengekade 13 (brandweerkazerne).
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende bijlagen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 13 Algemene procedureregels.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.
Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel;
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels;
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels;
Artikel 13 Algemene procedureregels;
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en carports bij recht worden gebouwd. Via een afwijking zijn bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bouwwerken wel mogelijk, mits geen aantasting plaatsvindt van de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde criteria. Het gaat hier om bebouwing ten behoeve van uitbreiding van hoofdgebouwen, bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bijgebouwen en carports. Tevens moet zo nodig rekening worden gehouden met de Wet geluidhinder.
Artikel 4 Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.
Uitgangspunten:
Beroep aan huis:
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Overige bouwwerken:
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
Artikel 6 Wonen - Meergezinshuis
Deze bestemming is bedoeld voor meergezinshuizen. Dit zijn flats en andere gebouwen met meerdere naast en/of boven elkaar gelegen woningen, welke in tegenstelling tot het eengezinshuis qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kunnen worden. De definitie van eengezinshuis en meergezinshuis is opgenomen in de begrippen. Voor deze bestemming gelden de zelfde uitgangspunten en regels als voor de bestemming 'Wonen'.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Deze regel maakt het mogelijk de bestemmingen '', 'Tuin', 'Verkeer - Erftoegangsweg', 'Wonen' alsmede 'Wonen - Meergezinshuis' onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden aangegeven.
Artikel 13 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van de Regeling Parkeernormen 2016 van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan. Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
DeltaWonen ontwikkelt de locatie die deel uitmaakt van de 'Versnellingsactie'. Over de grondverkoop is een overeenkomst gesloten. De gemeente maakt de locatie bouwrijp. Het gaat dan vooral over de sloop van de opstallen. Die kosten worden gedekt binnen de grondexploitatie Kamperpoort. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Op 22 mei vond in de brandweerkazerne een inloopbijeenkomst plaats, waarbij de initiatiefnemer en de gemeente het bouwplan en de bestemmingsplanprocedure hebben toegelicht. De reacties waren overwegend positief. Wel werden er door enkele aanwezigen vraagtekens gezet bij de bouwhoogte van het apppartementencomplex op de hoek van de Harm Smeengekade en de Lijnbaan.
Het plan is in het kader van het als bedoel in artikel 10 Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd naar de provincie Overijssel, het waterschap Drents Overijsselse Delta, de veiligheidsregio en de gemeenten Kampen en Zwartewaterland. Gereageerd hebben de provincie, de veiligheidsregio en de gemeente Zwartewaterland.
De provincie heeft geconstateerd dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met het provinciale beleid en het past binnen de gemaakte woningafspraken
De gemeente Zwartewaterland heeft gemeld geen opmerkingen te hebben op het plan.
De veiligheidsregio heeft geadviseerd om:
Deze opmerkingen zijn verwerkt in de toelcihting.