direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Spoorzone-noord, Stationsplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP16001-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Zwolle werkt samen met verschillende partijen, waaronder ProRail en NS aan de verdere verbetering van het station tot een goed werkend openbaar vervoersknooppunt, waar reizigers en bewoners zich plezierig voelen. Eén van de verbeterpunten is de realisatie van meer parkeervoorzieningen voor fietsen. Met een ondergrondse stalling onder het Stationsplein kan het groeiend aantal fietsers dat gebruik wil maken van stallingsruimte nabij het station in hun behoefte voorzien worden. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor een ondergrondse fietsenstalling.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het Stationsplein ten noorden van het stationsgebouw. De begrenzing loopt aan de noord- en oostkant langs de perceelsgrenzen van de Nieuwe Buitensocieteit en het ABN-Amrokantoor en Starbucks. De zuidzijde wordt begrensd door de gevel van het stationsgebouw en aan de westzijde zijn de bomen voor de parkeergarage (Combigebouw, Stationsplein 15) de grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0001.jpg"

figuur 1 ligging plangebied (bron: Google maps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

12005

Bestemmingsplan Spoorzone (NL.IMRO.0193.BP12005), vastgesteld door de raad op 13 mei 2013, nr. EC1304-0007, onherroepelijk geworden op 4 juli 2013.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen enkele, voor het bestemmingsplan relevante, onderdelen omtrent het beleidskader aan de orde zoals rijksbeleid inclusief de Ladder voor duurzame verstedelijking, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

De visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland staat beschreven in de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (SVIR). De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

In het kader van het Uitvoeringsprogramma Nota Ruimte is het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) projectenboek opgesteld. De ontwikkeling van Zwolle-Kampen als netwerkstad en de spoorverbetering tussen Zwolle en Herfte worden in het projectenboek genoemd. De ontwikkeling van de Spoorzone Zwolle is daarbij voor de regio een essentiële opgave. In combinatie hiermee wordt het project Zwolle Spoort uitgevoerd.

Zwolle Spoort - Actieplan Fietsparkeren

Het project Zwolle Spoort is gestart door ProRail in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening van en naar het noorden. In dat kader zijn de Hanzelijn en een vierde perron aangelegd. Tevens hebben er aanpassingen plaats gevonden aan de sporenlayout en is een nieuwe, verbrede reizigerstunnel aangelegd.

Met het Actieplan Fietsparkeren zijn middelen beschikbaar gesteld om op grotere stations de parkeervoorzieningen voor fietsen te verbeteren.

Conclusie

De realisatie van een ondergrondse fietsenstalling komt voort uit het project Actieplan Fietsparkeren van Prorail en past daarmee in de doelstellingen van het rijksbeleid.

2.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.

Voor het bestemmingsplan Spoorzone-noord, Stationsplein worden de treden van de ladder als volgt doorlopen.

Trede 1: Regionale behoefte

De eerste stap die de ladder voorschrijft is om te motiveren dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Er is een groot tekort aan fietsparkeerplaatsen rond het station. Er is zowel een kwanititatief als kwalitatief tekort aan plaatsen. Door een stalling dicht op het station te bouwen wordt voorzien in een behoefte en wordt de aantrekkelijkheid van reizen per openbaar vervoer van en naar de regio vergroot. In die zin kan gesproken worden van een regionale behoefte.

Trede 2: Bestaand stedelijk gebied

De tweede stap die de ladder voorschrijft is om te motiveren of de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is op te vangen. Daarbij wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

De te bouwen ondergrondse fietsenstalling ligt in bestaand stedelijk gebied. De stalling wordt voor het grootste deel ondergronds aangelegd. Er zijn in de directe nabijheid van het station geen gebouwen waar een fietsenstalling in gerealiseerd kan worden. Direct naast het Stationsplein is al een fietsenstalling gelegen, welke in gebruik blijft. Een locatie op grote(re) afstand van het station levert het risico dat fietsen toch direct in en om het station, buiten stallingen, worden gestald. Om deze reden is dit niet praktisch en is een dergelijk alternatief niet verder onderzocht.

Trede 3: Aanbod multimodale locaties buiten bestaand stedelijk gebied

De derde stap die de ladder voorschrijft moet worden doorlopen als de behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen. De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied, daarom behoeft deze stap niet verder te worden uitgewerkt.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze elementen zijn derhalve binnen de hele omgevingsvisie terug te vinden.

De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.

Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden. Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming.

Op de kaart Ontwikkelingsperspectief wordt het plangebied aangeduid als 'stationsgebied' in een 'Stedelijke omgeving'. Goed ingerichte stationsgebieden zijn goed georganiseerde overstappunten en aanjagers van stedelijke dynamiek en aantrekkelijke binnensteden. Stationsomgevingen hebben vanuit sociaaleconomisch perspectief en qua ruimtelijke kwaliteit grote potentie. Ze zijn niet alleen van lokale en regionale betekenis maar, zo stelt de Omgevingsvisie over Zwolle, ook van (inter-) nationale betekenis.

Een vervoersknooppunt dient een snelle en veilige overstap te bieden met een hoog voorzieningenniveau. De ontwikkeling van de verbindingen tussen station en hoofdinfrastructuur (zogenaamde stadsassen) maakt integraal onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van stationsomgevingen. Uitvoering is lokaal, maar de betekenis is regionaal, en als overstap voor verdere reizen ook (inter-)nationaal.

Gezien het bovenstaande valt het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling in het generieke beleid van de provincie.

Investeringsbesluiten en bestuursovereenkomst gemeente Zwolle en provincie Overijssel 

In september 2013 besloten de provincie Overijssel en de gemeente Zwolle samen met partners de komende jaren 101 miljoen te investeren in de herinrichting van het stationsgebied. De investering moet leiden tot een goed werkend knooppunt voor alle vormen van vervoer als motor voor de verdere ontwikkeling van de Spoorzone.

Op 30 september 2013 heeft de Zwolse gemeenteraad het investeringsbesluit genomen over de Spoorzone. Al eerder, op 18 september 2013 hebben Provinciale Staten van Overijssel ingestemd met het investeringsvoorstel van de Gedeputeerde Staten. Op 18 december 2013 is de bestuursovereenkomst tussen beide overheden getekend. Daarmee is de weg vrij gemaakt om de stap naar de realisatie van de voorgenomen projecten te maken:

  • Busperron inclusief aansluiting reizigerstunnel,
  • Busontsluiting / busbrug,
  • Stationsentree zuidzijde en herinrichting Hanzelaan,
  • Stationsentree noordzijde en herinrichting Oosterlaan en Westerlaan,
  • Fietsparkeren noord- en zuidzijde.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

Kwaliteitsboek Spoorzone

Het Kwaliteitsboek (vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 2015) is het richtinggevend ruimtelijk kader voor de concrete uitwerkingen van projecten die op korte dan wel op wat langere termijn spelen in de Spoorzone. De aanleg van de ondergrondse fietsenstalling is één van die projecten. Het Kwaliteitsboek beschrijft de samenhang tussen de deelprojecten in relatie tot de omgeving. Met het Kwaliteitsboek ontstaat een ‘stip op de horizon’ voor alle belanghebbenden in het gebied: dit is de richting die we in gaan en dát is het ambitieniveau dat we voorstaan, zonder dat alles op de vierkante centimeter is vastgelegd.

Het Kwaliteitsboek geeft uitvoering aan de afspraak uit de bestuursovereenkomst om een kwaliteitsplan te maken voor het borgen van de ruimtelijke kwaliteit van de Spoorzone. Het Kwaliteitsboek is in nauw overleg met alle partijen opgesteld en het Kwaliteitsteam Spoorzone heeft positief geadviseerd.

Structuurvisie

De gemeenteraad van Zwolle heeft op 16 juni 2008 ingestemd met het Structuurplan Zwolle 2020. In het Structuurplan is vastgelegd dat de regionale centrumfunctie voor wonen, werken en voorzieningen op het gebied van onder andere onderwijs, cultuur, zorg en detailhandel de komende jaren versterkt dient te worden door deze functie onder te brengen in de zogeheten centrumstedelijke gebieden. De Spoorzone (inclusief Hanzeland) is zo'n gebied dat versterkt en uitgebouwd zal moeten worden. Tevens is in het Structuurplan opgenomen dat bestaande ruimtelijke structuren versterkt moeten worden.

De Spoorzone is in het Structuurplan benoemd als belangrijk ontwikkelingsgebied met een multifunctioneel karakter. Het Structuurplan stelt ook dat bij de ontwikkeling van de Spoorzone een optimalisatie van de OV-knoop en een verbetering van de routes, pleinen en dragerstructuur noodzakelijk is. De ambitie is verwoord om in de Spoorzone te komen tot een aantrekkelijk en levendig stadsgebied. Het uitvoeringsprogramma Structuurplan 2020 is vastgesteld in 2009.

Op de structuurplankaart staat het plangebied dan ook aangegeven als 'centrumstedelijk gebied' in de omgeving van het 'station' met 'structuurgroen' rond de 'spoorlijn'.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

2.3 Archeologisch en cultuurhistorisch beleid

Archeologisch beleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.

Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Cultuurhistorisch beleid

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Conclusie

Archeolgische en cultuurhistorische waarden in het plangebied worden conform het beleid beschermd. Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.

2.4 Verkeersbeleid

Mobiliteitsvisie

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.

Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

Conclusie

De stalling zal uitnodigen tot meer fietsgebruik. Daarmee worden doelen op gebied van duurzaamheid en milieu bediend. Tevens wordt de bereikbaarheid van en naar het station verbeterd. Dit is conform de mobiliteitsvisie. 

2.5 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

Bomenverordening

Voor de bomen geldt de in 2005 vastgestelde Bomenverordening. In de bomenverordening zijn criteria, weigeringsgronden en voorschriften opgenomen over het (compenseren van het) kappen van bomen. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom.

Voor het vellen van een boom met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter, is een (kap)vergunning nodig. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben. Een ernstige beschadiging kan bijvoorbeeld optreden wanneer de wortels aangetast worden. Daarbij geldt als vuistregel dat de ruimte die bovengronds wordt ingenomen door de kroon, ondergronds wordt ingenomen door het wortelgestel. Daarom is het niet alleen ongewenst dat er gebouwd wordt binnen de projectie van de kroon op de grond, maar ook dat daar bijvoorbeeld verharding wordt aangebracht, wordt afgegraven of opgehoogd. Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan geregistreerd als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Voor een kapvergunning is een aparte procedure vereist. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden, waaronder aanwijzingen voor herplant.

Conclusie

De aanwezige 'groene waarden' in het plangebied worden benaderd conform het groenbeleid. Dat betekent dat er zo weinig mogelijk wordt gekapt en dat eerst wordt onderzocht hoe bestaande bomen kunnen worden gehadhaafd dan wel verplaatst.

2.6 Waterbeleid

Europees en nationaal beleid

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water

De KRW moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire gevaarlijke stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. Dit heet 'een goede kwantitatieve toestand'.

Waterbeheer 21e eeuw

WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om ons land voor te bereiden op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is de coördinerend bewindspersoon voor het Deltaprogramma.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Voor 2015 worden die voorgelegd aan het kabinet. Deze beslissingen gaan over:

  • de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid;
  • de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater;
  • het peil van het IJsselmeer;
  • de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en;
  • hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water.

Provinciaal beleid
De Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de nieuwe Waterwet, de status van Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet en de status van Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Zwolle heeft haar waterbeleid in 2008 vastgelegd in het Stedelijke Waterplan. Hierin zijn de ambities met betrekking tot de beleving en de kwaliteit van water beschreven. De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het gemeentelijk rioleringsplan ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.

Conclusie

Bij het ontwerp van de stallingsruimte wordt het waterbeleid als uitgangspunt genomen.

2.7 Milieubeleid

Algemeen beleid

De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.

  • Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.
  • Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.

Het gebiedsgerichte milieubeleid is voor de aspecten geluid en externe veiligheid vastgesteld. Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit wordt hierna kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven.
Zwolle is een dynamische stad met geluidsniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.
Zwolle wil binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
    Knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid
    De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is in maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2013. Grote lijn van de visie is het voldoen aan de basisveiligheid binnen de gemeentelijke grenzen. Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico.
  • Een gebiedsgerichte invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader voor externe veiligheid.
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld.
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kan hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

In januari 2009 hebben burgemeester en wethouders het gebiedsgerichte beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.

Duurzaamheid

Klimaatbeleid-interim beleid 2009

In 2009 heeft het college een interim klimaatbeleid vastgesteld met betrekking tot nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen om het verouderde gemeentelijk klimaatbeleid in overeenstemming te brengen met het rijksbeleid vooruitlopend aan de vaststelling van nieuw gemeentelijk klimaatbeleid. Daarbij is de volgende doelstelling geformuleerd: het aandeel duurzame energie van het totale energiegebruik voor een nieuw te bouwen woning of gebouw bedraagt tenminste 60%. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen duurzame warmteopwekking en duurzame opwekking van elektriciteit. Duurzame warmteopwekking geschiedt door middel van individuele systemen, waarbij iedere woning wordt voorzien van een eigen duurzaam energiesysteem, zoals een warmtepomp met bodemwarmtewisselaar en/of een zonneboiler voor de opwekking van warm tapwater, óf door middel van een collectief systeem, waarbij de warmte centraal wordt opgewekt en verspreid via een warmtenet (stadsverwarming). In de ruimtelijke planvorming dient rekening gehouden te worden met een locatie voor de centrale voorzieningen, zoals een biomassa-installatie of warmtepompinstallatie met koude en warmteopslag in de bodem. Afhankelijk van de toe te passen installatie moet rekening worden gehouden met afstand tot gevoelige bebouwing. De toepassing van warmte koude opslag (WKO) draagt in belangrijke mate bij niet alleen aan de doelstellingen van het interim klimaatbeleid, maar ook aan de doelstellingen van de Visie op de Ondergrond.

Elektriciteit wordt duurzaam opgewekt door middel van photovoltaïsche (PV) panelen of door middel van een bio-warmtekrachtkoppeling (WKK) installatie. Laatstgenoemde is een collectieve installatie, die elektriciteit opwekt door verbranding van biomassa, waarbij de vrijkomende warmte via een warmtenet aan de woningen en andere gebouwen wordt geleverd.

Andere maatregelen om genoemde doelstellingen te bereiken zijn warmteterugwinning en verbeterde isolatie.

Duurzaamheidsvisie en programma duurzaamheid 2011

De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid. Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes.

In het bijbehorende programma duurzaamheid is de doelstelling opgenomen om in de gebouwde omgeving van Zwolle (woningen én bedrijven) in 2020 20 % CO2-uitstoot te hebben gereduceerd ten opzichte van 1990. Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energieneutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, maar energie zoveel mogelijk duurzaam en lokaal wordt opgewekt (bodemenergie en zonne-energie).

Visie op de ondergrond

Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Zwolle voegt een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten. Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van warmte- koude-opslag (WKO), het koppelen van WKO's met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies. Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een enorme impuls geven.

Duurzaam bouwen

In januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond.-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden. Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidsprestaties komt overeen met de toepassing van de vaste, kosten neutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn).

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

3.1 Stedenbouw

3.1.1 Huidige situatie

Het monumentale stationsgebouw ligt aan een verkeersplein. Op het plein halteren bussen en er is een doorgaande verbinding met rotonde tussen de Westerlaan, Oosterlaan en Stationsweg. Het plein heeft voornamelijk een verkeersfunctie. Aan de randen van het plein staan, naast het stationsgebouw, diverse gebouwen met dienstverlenende functies. Aan de westkant staat een parkeergarage met daarin enkele dienstverlenende functies (zogenaamde Combigebouw). Op het plein staan enkele bomen, waaronder bijzondere bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0002.jpg"

figuur 2 luchtfoto plangebied

3.1.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Met het bestemmingsplan wordt de bouw van een ondergrondse fietsenstalling mogelijk gemaakt. De stedenbouwkundige structuur wijzigt niet. Het monumentale stationsgebouw blijft prominent aanwezig op het stationsplein. Aan de randen blijft de bebouwing ongewijzigd. Op het plein zijn of worden diverse bouwwerken, geen gebouw zijnde gebouwd ten behoeve van reizigersvoorzieningen (toegangspoortjes, overkappingen voor kaartautomaten, etc.).

Het plein wordt volledig heringericht. De fietsenstalling wordt ondergronds aangelegd (circa 5 tot 8 meter diep). Op het maaiveld zijn enkel entrees zichtbaar. Hiervoor worden in de planregels bouwregels opgenomen.

Het busvervoer wordt verplaatst naar de achterzijde van het station waardoor er ruimte is voor een meer groene invulling op het plein. De doorgaande verkeersverbindingen blijven gehandhaafd.

Omdat nog niet geheel duidelijk is hoe de openbare ruimte zal worden ingevuld is er in het bestemmingsplan voor gekozen om het plein de bestemming Verkeer te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0003.jpg"

figuur 3 impressie mogelijke variant fietsenstalling (plattegrond)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0004.jpg"

figuur 4 impressie mogelijke variant fietsenstalling (doorsnede)

3.2 Archeologie

Het plan is gelegen in een gebied dat op de Archeologische Waarderingskaart Zwolle gekwalificeerd wordt met een verwachtingswaarde van 0%. Voor gronden met een verwachtingswaarde van 50% en hoger wordt een dubbelbestemming opgenomen met consequenties bij grondverstorende werkzaamheden in het gebied. Dit is niet aan de orde.

Er is archeologisch bureauonderzoek gedaan naar aanleiding van planvorming in de spoorzone. Aan de noordkant van het station is de locatie van de voormalige chefwoning uit 1864-1866 interessant (zie locatie figuur 5). Een bestaande parkeergarage (Combigebouw) is hier boven gebouwd en valt buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0005.jpg"

figuur 5 locatie voormalige chefwoning

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Huidige situatie

Voor de gehele spoorzone is in oktober 2009 een cultuurhistorische analyse opgesteld met bijbehorende kaart. Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de cultuurhistorische waarden. In de cultuurhistorische analyse wordt het volgende gesteld over de directe omgeving van het plangebied:

Historische ruimtelijke structuren:

Het spooremplacement met spoortracés in verschillende windrichtingen, het historische stationsgebouw, de relicten van de spoorwerkplaatsen en andere aan het spoor gerelateerde structuren, zoals de hoge spoorbrug en de bebouwingsstrook aan de Westerlaan. Een belangwekkend ensemble: in vele aspecten wordt hier het indrukwekkende verhaal van de Zwolse spoorweggeschiedenis levend gehouden. Wellicht zijn ook niet zichtbare relicten van de spoorwerkplaats en het emplacement in de bodem behouden gebleven.

Door de grote omvang is het emplacement een zeer bepalend element in het stadslandschap. Karakteristiek is de wijze waarop het gebied met al zijn artefacten zich op verschillende manieren manifesteert in het gebied: soms schuilgaand achter dichte bebouwings- en groenstructuren, vaak duidelijk beleefbaar via vele doorzichten tussen de bebouwing. Op enkele locaties, zoals vanaf het NS-station, bij de werkplaatsen en vanaf de Hoge Spoorbrug is het emplacementsgebied in volle omvang beleefbaar.

Bebouwing:

De meeste interessante cultuurhistorische bebouwing staat aan de zuidkant van het spoor. Aan de noordkant van het station is het stationsgebouw (rijksmonument) zelf interessant. Deze valt buiten het plangebied.

3.3.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

De fietsenstalling wordt ondergronds aangelegd. De openbare ruimte wordt opnieuw ingericht. Cultuurhistorische structuren worden niet aangetast. Binnen het plangebied bevindt zich geen bebouwing met cultuurhistorische waarden. Het stationsgebouw staat op de rand van het plangebied en zal als zodanig onderdeel uitmaken van de inrichting van de openbare ruimte boven de stalling. Bij de bouw van de stalling worden maatregelen genomen om negatieve gevolgen voor het Stationsgebouw te minimaliseren.

3.4 Verkeer

3.4.1 Huidige situatie

Het Stationsplein heeft op dit moment een verkeersfunctie. Op het plein bevinden zich enkele bushaltes. Daarnaast bestaat de inrichting voornamelijk uit de doorgaande wegen Westerlaan, Oosterlaan en Stationsweg.

Categorisering en verkeersstructuur

Om de gewenste afstemming tussen vormgeving en functie van de weg te kunnen bereiken, is het Zwolse wegennet gecategoriseerd naar een aantal te onderscheiden verkeersfuncties. Centraal in dit bestemmingsplan zijn dat de Westerlaan, Oosterlaan en de Stationsweg. De Westerlaan en Oosterlaan zijn aangewezen als gebiedsontsluitingsweg type B.

Langzaam verkeer

Binnen het plangebied zijn de Westerlaan en Oosterlaan ook aangewezen als hoofdfietsroute. Nabij het station zijn aan deze routes bovengrondse fietsenstallingen gerealiseerd. De capaciteit hiervan schiet te kort waardoor ook fietsen buiten de stallingen worden geparkeerd.

Openbaar vervoer

Het busstation van Zwolle is een belangrijk knooppunt in zowel het stadsnet van Zwolle als in het Overijsselse streeknet. Aan het stationsplein, ligt het éérste (westelijke) busstation wat als stadsbusstation dient. Hier halteren de lijnen die rijden onder meer naar de Zwolse wijken Stadshagen, Oosterenk, Ittersummerbroek, Assendorp en Westenholte, maar ook naar het Deltion Campus en Scholengemeenschap Rechterland. De overige lijnen halteren aan de Oosterlaan, buiten het plangebied.

3.4.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Het plein krijgt een verkeersbestemming. Zo blijft de verkeersfunctie de belangrijkste functie ten behoeve van de gebuidsontsluitende Westerlaan en Oosterlaan. Het busstation verplaatst naar de zuidkant van het station. Grote delen van het plein zullen ingericht worden als verblijfsgebied. Dit is passend binnen de bestemming. Hieronder is ook een meer groene inrichting mogelijk. De stalling wordt ondergronds mogelijk gemaakt binnen deze bestemming.

De stalling biedt plaats aan circa 4800 fietsen. Daarmee is er nog een tekort aan stallingsplekken aan de noordzijde van het station. Ook langs de Oosterlaan zal (voorlopig) capaciteit voor het stallen van fietsen behouden blijven.

3.5 Natuur

3.5.1 Huidige situatie

Het Stationsplein is grotendeels verhard. Het plangebied bevindt zich binnen de hoofdgroenstructuur. Op het plein, binnen het plangebied, staan vijf bijzondere bomen. Daarnaast bevindt zich geen bebouwing waar eventueel beschermde verblijfsplaatsen zijn gelegen.

3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan
3.5.2.1 Natuurbescherming

Het bestemmingsplan biedt de planologische ruimte voor het bouwen van een ondergrondse fietsenstalling. Het plan heeft geen invloed op natuurgebieden in de omgeving.

3.5.2.2 Flora en fauna

In het kader van het project Zwolle spoort is een quickscan flora en fauna gedaan. Het onderzoeksgebied betrof de hele spoorzone van Herfte tot aan het station. Het Stationsplein ligt in het onderzoeksgebied. Hier zijn geen beschermde soorten in het kader van de flora en faunawet gevonden. Het gebied is niet geschikt voor deze soorten. Extra maatregelen zijn daarom niet nodig.

Voor het plangebied zijn de bomen gewaardeerd (zie figuur 6). De paars gekleurde bomen (nr. 1 en 5) zijn 'bijzonder' in het kader van de Bomenverordening. Deze mogen niet zondermeer gekapt worden. De overige bomen (groen) hebben geen bijzondere waarde. De geel gekleurde bomen (6 en 8) zijn zogenaamde Toekomstbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0006.png"

figuur 6 Boomwaarderingskaart

Voor het bouwen van de stallingsruimte staan de bomen met nummers 5 en 9 tot 12 in de weg. De bomen aan de noordzijde van het stationsplein zullen worden gekapt en hebben geen bijzondere status. De herinneringsboom (nummer 5) heeft wel een bijzondere status. Op grond van de Bomenverordening moet onderzocht worden of er alternatieven zijn voor het behoud van de boom of moet worden beargumenteerd waarom het behoud van de boom niet opweegt tegen de ruimtelijke ingreep. De boom staat in het midden van het plangebied van de stallingsruimte. Het ontwerp van de stallingsruimte kan niet zodanig worden aangepast dat de boom behouden blijft. Het betreft een jonge herinneringsboom. Het belang van uitbreiding van stallingsruimte ten behoeve van fietsen nabij het station weegt zwaarder dan het behoud van één enkele jonge boom. De boom is, vanwege zijn leeftijd, verplaatsbaar. Er wordt gezocht naar een alternatieve locatie. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het onderdeel 'kappen' zal hierover meer duidelijkheid zijn. Alle overige bomen kunnen met de bouw van de stallingsruimte behouden blijven.

Dit aspect staat op dit moment de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.6 Water

3.6.1 Huidige situatie
3.6.1.1 Waterstructuur

Er is geen oppervlaktewater of drainage aanwezig binnen het plangebied.

Riolering

Het plangebied is gelegen in een gebied dat een gemengd rioolstelsel heeft. Bij een gemengd rioolstelsel worden de droogweerafvoer en de hemelwaterafvoer in één leiding wordt afgevoerd naar de RWZI. De droogweerafvoer vanuit het gebied moet worden afgevoerd naar het bestaande gemeentelijk gemengde rioolstelsel. De toename van de hoeveelheid afvalwater zal gering zijn, waardoor geen sprake is van overbelasting van het bestaande rioolstelsel en de RWZI.

De hemelwaterafvoer van nieuw aan te leggen verharde oppervlakten moet binnen het plangebied worden geborgen en worden geïnfiltreerd in de bodem. Hierdoor wordt het bestaande gemeentelijk gemengde rioolstelsel niet verder belast. Binnen het plangebied dient daartoe minimaal een statische berging gecreëerd te worden van 20 mm per vierkante meter afvoerend oppervlak.

Ook hemelwaterstromen in de omgeving mogen niet negatief worden beïnvloed door deze ontwikkeling. Daarom dient men in het plangebied rekening te houden met een berging van 100 mm per vierkante meter afvoerend oppervlak (bui T=100, waarin 100 mm neerslag valt in 48 uur).

Bovendien is het uitgangspunt dat grondwaterstromen in de omgeving niet negatief worden beïnvloed door ontwikkeling in het plangebied.

Drooglegging

In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,8 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van minimaal 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen). Als er aansluitpunten (roostergoot, wc, wastafel, afvoerputje e.d.) beneden het straatpeil aanwezig zijn, dan kan er niet onder vrij verval worden aangesloten. Op het terrein dient dan een zelfstandig rioolstelsel te worden aangelegd met een pompput.

3.6.1.2 Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen in dijkring 53, 'Salland' (zie figuur 7). Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde, het Zwolle-IJsselkanaal en Zwarte Water aan de noordwestzijde en aan de oostzijde door hooggelegen gronden. Deze dijkring heeft een risico op een overstroming. Voor bestemmingsplannen in deze dijkring is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0007.jpg"

figuur 7: Dijkring 53, 'Salland'

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 53 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar (overschrijdingskans). Op basis van de risicokaart wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,8 en 2 meter (figuur 8). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. In figuur 9 is de tijd tot overstroming van dijkring 53 bij een dijkdoorbraak bij de IJsselcentrale weergegeven (maatgevend scenario t.a.v. tijd tot overstroming).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0008.jpg"

figuur 8: Maximale waterdiepte in dijkring 53 (bron: Nederlandse Risicokaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0009.jpg"

figuur 9: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij de IJsselcentrale (bron: Provincie Overijssel)

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

3.6.2 Uitgangspunt bestemmingsplan

Binnen het plangebied bevinden zich geen watergangen en waterlopen die specifiek beschermd moeten worden. De fietsenstalling wordt ondergronds aangelegd tot een diepte van circa 5 meter. Hiermee worden geen belangrijke grondwaterstromen geraakt. Maatregelen hiervoor zijn derhalve niet nodig. Regenwater wordt opgevangen door infiltratie rondom de stallingsruimte. De geadviseerde ontwateringsdiepte en drempelhoogte worden verwerkt in het bouwplan.

3.7 Milieu

In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.

3.7.1 Geluid

De ondergrondse fietsenstalling is geen geluidgevoelig object. Ook valt niet te verwachten dat er een vergroting van geluidsoverlast voor omwonenden gaat plaatsvinden. Nader onderzoek is niet nodig op dit aspect.

3.7.2 Bodemkwaliteit

Door RoyalHaskoningDHV is een verkennend bodemonderzoek voor het Stationsplein en delen van  de direct aansluitende straten uitgevoerd (kenmerk T&PBE4864-101-100R001F01 d.d. 2-08-2016). Zintuigelijk zijn tijdens het veldwerk geen verontreinigingen aangetoond noch is asbest aangetroffen. Wel zijn een tweetal locaties met matige puinbijmenging aangetroffen. Analytisch blijkt dat er in de bodem ter plaatse van de bestaande opstelplaatsen van de bussen geen verhoogde gehalten minerale olie is gemeten in de bovengrond. In het gebied direct rondom de opstelplaatsen zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten kobalt gemeten en is er in één monster in de ondergrond een licht verhoogde concentratie lood gemeten. Voor de overige delen van het gebied geldt dat in de bovengrond geen verhoogde gehalten zijn gemeten, behalve op een tweetal locaties waar sprake is van bijmenging van puin. Op die locaties worden licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK en minerale olie gemeten. In de ondergrond van de overige delen van het gebied worden licht verhoogde gehalten kobalt, lood en kwik aangetroffen.

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.7.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het beheersen van risico's. Het gaat hierbij om de risico's van het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen in bedrijven alsmede op het transport van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.

Risicocontouren 
In het kader van het Registratiebesluit Externe Veiligheid is de gemeente verplicht de risico's van gevaarlijke stoffen te registreren. Daartoe is een zogenaamde signaleringskaart gemaakt, die jaarlijks wordt geactualiseerd. Deze gemeentelijke signaleringskaart is gebaseerd op de risicovolle inrichtingen die in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) zijn geregistreerd. De gemeentelijke signaleringskaart geeft aan dat binnen het plangebied de volgende risicobronnen zijn gelegen.

Spoorwegemplacement 
Het plangebied bevindt zich nabij de inrichting 'emplacement Zwolle'. Op dit emplacement wordt niet meer gerangeerd met wagons met gevaarlijke stoffen. Deze worden wel vervoerd over het doorgaande spoor.

Transportroute gevaarlijke stoffen 
Over de sporen Zwolle-Deventer/Zwolle-Meppel/Zwolle-Amersfoort/Zwolle-Lelystad worden significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijnen maken deel uit van het basisnet. Het Basisnet spoorweg is in 2015 vastgesteld en sindsdien van kracht. De PR 10-6 contour bedraagt langs de Veluwelijn maximaal 6 meter en langs de Hanzelijn en IJssellijn eveneens maximaal 6 meter. De PR 10-6 contour langs de lijn Zwolle Meppel bedraagt maximaal 8 meter De afstand wordt bepaald vanaf het midden van de doorgaande spoorbundel en komt overeen met de veiligheidszone. Binnen de veiligheidszones bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten.De stalling ligt buiten deze zones.

Op grond van het Basisnet spoorweg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Binnen een plasbrandaandachtsgebied mag slechts onder bepaalde voorwaarden gebouwd worden. Dit brengt risico's met zich mee die verantwoord moeten worden.

In het plasbrandaandachtsgebied van genoemde spoorwegen in het plangebied bevinden zich geen woningen, maar wel andere (beperkt) kwetsbare objecten. Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied.

3.7.4 Kabels, leidingen en straalpaden

3.7.4 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied liggen een groot aantal kabels en leidingen van verschillende nutsbedrijven. Het betreffen electrakabels, water- en rioleringsleidingen. Deze zullen verlegd moeten worden. In de uitwerking en de exploitatie wordt rekening gehouden met het verleggen van deze kabels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP16001-0004_0011.png"

figuur 10 kabels en leidingen in het plangebied

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Spoorzone-noord, Stationsplein zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Spoorzone-noord, Stationsplein.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Specifieke gebruiksregels;

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte, alsmede de bouwdiepte worden in meters weergegeven.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 8 Algemene procedureregels.

  • 4. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 6 Overige regels;

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie;

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 8 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd. Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Verkeer

Deze bestemming is opgenomen voor de wegen, welke gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden, parkeerplaatsen en de ondergrondse fietsenstalling in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verkeersfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen, naast de entree naar de stalling, ook gebouwtjes tot 100 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.

Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak te kunnen vergroten. Hiermee kan worden ingespeeld op een toekomstige uitbreiding van de stalling.

4.4 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie

Deze gebiedsaanduiding betreft de vastlegging van de bestaande geluidszone rond het industrieterrein 'Stork Wärtsilä Diesel / Nederlandse Spoorwegen N.V.' voor zover gelegen binnen het plangebied. Er worden geen wijzigingen in de zonegrens aangebracht.

Artikel 6 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Artikel 8 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

4.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie

Indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna "een aangewezen bouwplan"), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.

Voor zover er in het onderhavige bestemmingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan is deze gesitueerd op percelen welke in eigendom zijn bij de gemeente en NS Vastgoed. In kader van de realisatie van deze publieke fietsenkelder zijn tussen de gemeente en Pro Rail in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu nadere afspraken omtrent realisatie gemaakt. In dit verband zijn binnen de totale set aan afspraken omtrent de realisatie van fietsenkelder ook de plankosten meegenomen en afgedekt binnen het benodigde projectbudget en derhalve is het kostenverhaal anderszins verzekerd.

Bij vaststelling van het bestemmingsplan wordt, op grond van het vorenstaande, geen exploitatieplan vastgesteld.

Investeringsvoorstel

Het investeringsbesluit Spoorzone is van 30 september 2013. Bij de vaststelling van de Perspectiefnota 2017-2020 op 4 juli 2016 is besloten de extra investering van € 3,5 in fietsparkeren te dekken uit de beschikbare budgetruimte voor de Spoorzone. Het krediet voor de uitvoering moet nog worden beschikbaar gesteld door de raad.

Er wordt voor de fietsenkelder geen grondexploitatie geopend. De investering wordt gedekt door de cofinanciering van het Rijk en de gemeente. Op basis hiervan wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Informatievoorziening

Gedurende de afgelopen tijd zijn er regelmatig informatiebijeenkomsten geweest en worden nog gehouden over ontwikkelingen in de Spoorzone. Daarnaast is er een speciale website in het leven geroepen, worden er regelmatig zogenaamde spoorcafés georganiseerd en wordt er een nieuwsbrief verstuurd. Via verschillende kanalen worden betrokkenen op verschillende momenten geinformeerd.

5.2.2 Uitkomsten overleg

Op 26 januari 2017 is het voorontwerpbestemmingsplan 'Spoorzone Noord, Stationsplein' in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar vooroverleginstanties verzonden met het verzoek om uiterlijk 28 februari 2017 schriftelijk te reageren. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan belangenorganisaties die betrokken zijn bij de ontwikkeling van het plangebied.

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de volgende instanties en organisaties:

  • Provincie Overijssel;
  • Waterschap Drenst Overijsselse Delta;
  • Enexis B.V.;
  • Veiligheidsregio IJsselland;
  • ProRail;
  • TenneT TSO B.V.;
  • Rijkswaterstaat;
  • Vitens Overijssel N.V.;
  • NS Stations;
  • Vrienden van Assendorp;
  • Nieuwe Buitensocieteit Zwolle;
  • ABN-AMRO Zwolle;
  • Stichting Zwolle Groenstad.


Van de volgende partijen is een reactie ontvangen waarbij wordt aangegeven dat zij geen opmerkingen plaatsen met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan:
- provincie Overijssel;
- Rijkswaterstaat;
- Tennet.

Enexis
Enexis geeft aan dat er via andere wegen voldoende afstemming plaatsvindt met betrekking tot ontwikkelingen in de Spoorzone en geeft aan geen opmerkingen te hebben bij dit voorontwerpbestemmingsplan.

Waterschap Drents Overijsselse Delta 

Het waterschap plaatst enkele opmerkingen over de ontwateringsdiepte. Geadviseerd wordt om de aan te houden maatvoering over drooglegging te wijzigen. Daarnaast stelt zij voor om het overstromingsprofiel te bepalen aan de hand van een 3D-model.

Reactie gemeente
De voorgestelde maatvoering wordt opgenomen in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. De opmerking over het maken van een 3d-model wordt ter harte genomen. Echter de gemeente beschikt niet over de deskundigheid om zo'n model te maken. Voor het bestemmingsplan is het niet noodzakelijk de risicoparagraaf hiermee uit te breiden.

Veiligheidsregio IJsselland
De Veiligheidsregio plaatst de volgende opmerkingen bij het voorontwerpbestemmingsplan. In de toelichting moeten enkele passages worden aangepast waarin duidelijk wordt dat er op het spoorwegemplacement niet meer gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen. Het dek van de fietsenstalling dient zodanig uitgevoerd te worden dat het geschikt is voor hulpverleningsvoertuigen zodat de omgeving van het stationsgebouw bereikbaar is voor hulpdiensten. Geadviseerd wordt om de fietsenstalling te voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie en automatisch sluitende toegangsdeuren zodat mensen kunnen schuilen wanneer een toxische wolk ontsnapt vanaf het spoor. De beheerder dient te worden geinformeerd over de veiligheidsrisico's en geadviseerd wordt om in de fietsenstalling over voldoende dekking te beschikken voor mobiele telefonie zodat bij een eventueel incident gewaarschuwd kan worden via een NL-Alert.

Reactie gemeente
De genoemde opmerkingen hebben niet alleen betrekking op het bestemmingsplan. Met uitzondering van een aanpassing van de toelichting hebben de overige opmerkingen geen betrekking op het bestemmingsplan. De opmerkingen worden opgenomen in het ontwerp en het vergunningstraject van de fietsenkelder. Het dek van de stalling wordt zodanig uitgevoerd dat daar (zware) voertuigen over kunnen rijden. De stalling wordt voorzien van mechanische ventilatie en automatische toegangsdeuren. De beheerder wordt op de hoogte gebracht van de risico's. Het is nog onbekend of er voldoende dekking voor mobiele telefonie kan worden geboden.

NS stations 
NS Stations geeft een viertal zaken aan die zij graag verwerkt zien in het bestemmingsplan. Zij willen een mogelijkheid om voor de voorgevel van het stationsgebouw een terras voor horeca te realiseren. Er moet een mogelijkheid zijn om een evenementenplek te realiseren voor optreden, muziek, sampling, etc. inclusief aansluitpunten. Daarnaast wil NS Stations het plein kunnen gebruiken voor spoorse doeleinden zoals OV-poortjes en automaten en vraagt men zich af of een luifel boven de automaten past wanneer deze hoger is dan 3 meter.

Reactie gemeente
Het Stationsplein wordt heringericht. Hierbij wordt een aantrekkelijke entree gecreeerd met een logische (loop)route richting de binnenstad. De Oosterlaan en Westerlaan zullen doorgaande routes blijven. De aanwezige horeca aan de randen van het plangebied krijgt de ruimte om te ontwikkelen. Ook een terras behoort tot de mogelijkheden. De inrichting van het nieuwe Stationsplein is nog niet bekend. De mogelijkheden voor de exploitatie van een terras worden in dit bestemmingsplan opgenomen. Zelfstandige horeca op het plein is niet toegestaan. In de doeleindenomschrijving is toegevoegd dat het Stationsplein mede bestemd is voor plein. Op dit plein kunnen eventueel evenementen georganiseerd worden na verlening van een vergunning.

Ten aanzien van de mogelijkheden voor het realiseren van bouwwerken ten behoeve van spoorse doeleinden zoals OV-poortjes en automaten alsmede een luifel boven de automaten is aan de planregel voor Verkeer toegevoegd dat bouwwerken ten behoeve van spoorwegvoorzieningen tot de doeleindenomschrijving behoort. De bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn hierop van toepassing hetgeen inhoudt dat er bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd tot een hoogte van 10 meter. De bedoelde voorzieningen passen hierin.

Van de overige aangeschreven partijen is geen reactie ontvangen.