direct naar inhoud van Artikel 20 Tuin - 1
Plan: Binnenstad en omgeving
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP12001-0004

Artikel 20 Tuin - 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met daaraan ondergeschikt:

  • a. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
  • b. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van carports.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, maar er mogen geen zelfstandige hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen mag binnen deze bestemming niet meer bedragen dan 8 m², dan wel de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • c. de goothoogte van een een bijbehorend bouwwerk mag:
    • 1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 2. indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. er mogen trappen worden gebouwd ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de aangrenzende bebouwing;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden gebouwd.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;

maar de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding mag niet meer dan 5 meter bedragen ter plaatse van de aanduiding 'tuinmuur';

  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • c. een goede woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. een goede milieusituatie;
  • h. de bescherming van de groenstructuur;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 20.2.1 onder c2 om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
  • b. het bepaalde in artikel 20.2.1 onder d om toe te staan dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 7 meter.
20.4.2 Voorwaarden

De in artikel 20.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de parkeergelegenheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de groenstructuur;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden of bouwwerken als ondergrondse parkeergarage, behalve ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  • d. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.