direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap
Plan: Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP10009-0005

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met uitzondering van het tuinbouwbedrijf, het bomenteeltbedrijf en de teelt van snelgroeiend bos;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • d. gebouwen ten behoeve van het onder a genoemde bedrijf;
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. ter plaatse van een bouwvlak een kleinschalig kampeerterrein met uitzondering van stacaravans;
  • h. wegen en paden;
  • i. parkeervoorzieningen
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. infrastructurele voorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • o. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • p. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. in een agrarisch bedrijfsgebouw mag geen verdiepingsvloer worden aangebracht;
  • d. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, mag niet meer dan 500 m² bedragen, met uitzondering van bouwvlakken die voorzien zijn van de aanduiding intensieve veehouderij;
  • e. er mogen geen kassen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • g. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwvlak bedragen;
  • h. de maatvoering van een bouwwerk dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een bouwwerk   Inhoud in m³   goothoogte in m   bouwhoogte in m   dakhelling in °   Oppervlakte in m²  
  Max.   Max.   Max.   Min.   Max.  
Bedrijfsgebouw   --   6   15   18   -  
Bedrijfswoning   600   3   8   18   -  
Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen   --   3   5   18   100  
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. silo's of bouwwerken voor mestopslag dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mag maximaal 1 windturbine worden gebouwd;
  • c. de ashoogte van een windturbine mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  • d. bouwwerken voor mestopslag en opslag van ruwvoer dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • e. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedragen;
  • g. een hobbymatige rijbak is niet toegestaan;
  • h. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer dan 2 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijking van de bouwregels
5.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

  • a. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a voor de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare , mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak agrarische bedrijfsgebouwen, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd met uitzondering van gebouwen voor mestopslag, mits:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 75 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • c. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a om toe te staan staan dat zonnepanelen geplaatst mogen worden op maaiveld met dien verstande dat:
    • 1. het gedeelte van de aangrenzende bestemming Wonen dat wel geschikt is voor de opwekking van zonne-energie door middel van zonnepanelen eerst volledig wordt benut;
    • 2. de zonne-energie die mag worden opgewekt door middel van zonnepanelen maximaal 5000 kWh per woning mag zijn;
  • d. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
  • e. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 6 meter;
  • f. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f om toe te staan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter;
  • g. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f om toe te staan dat de dakhelling van een bouwwerk wordt verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak;
  • h. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f om toe te staan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 750 m³, indien dat voor de bedrijfsopvolging noodzakelijk is;
  • i. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f om toe te staan dat de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 14 meter.
  • j. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b om toe te staan dat binnen het bouwvlak 2 windturbines gebouwd mogen worden;
  • k. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c om toe te staan dat de ashoogte van een windturbine wordt vergroot tot niet meer dan 18 meter;
5.4.2 Voorwaarden

De in artikel 5.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  • c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  • d. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    • 1. een kwekerij
    • 2. een loonbedrijf
      voor zover dit gebruik in de in een bijlage van deze regels opgenomen 'lijst van afwijkend gebruik' voor het hoofdgebouw is aangegeven, waarbij dit gebruik naast de bijbehorende bouwwerken alleen is toegestaan voor het gedeelte van het hoofdgebouw dat in deze lijst is aangegeven;
  • e. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen.
  • f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.
5.6 Afwijking van de gebruiksregels
5.6.1 Bevoegdheid
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder b om het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van 2 zelfstandige huishoudens toe te staan, mits dat voor de bedrijfsopvolging noodzakelijk is.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder b om een karakteristieke bedrijfswoning van ten minste 1.000 m³ na beëindiging van het agrarisch bedrijf te splitsen in 2 of 3 woningen;
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder d om kleinschalig kamperen toe te staan voor maximaal 25 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.5 onder e om het gebruik toe te staan van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten met een oppervlakte van maximaal 250 m², waarbij uitsluitend ten behoeve van inpandige statische opslag een oppervlakte van maximaal 500 m² kan worden toegestaan en waarbij ten behoeve van detailhandel een oppervlakte van maximaal 100 m² kan worden toegestaan, onder voorwaarde dat:
    • 1. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 2. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
    • 3. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
    • 4. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    • 5. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
    • 6. er geen buitenopslag plaatsvindt;
    • 7. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 8. de gebouwen en het erf hun agrarische uitstraling behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
5.6.2 Voorwaarden

De in artikel 5.6.1 a tot en met c genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. het verharden van agrarische perceel- of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 10 meter;
  • c. het aanleggen van overige verharde en halfverharde wegen en paden buiten het bouwvlak;
  • d. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak dan genoemd onder b en c met een oppervlakte van meer dan 50 m² met uitzondering van het aanbrengen van kuilvoerplaten in directe relatie met het bouwvlak;
  • e. het ontgronden, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m², zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. verticale diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,30 meter;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • g. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
  • h. het scheuren van grasland anders dan voor graslandverbetering;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • j. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • k. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  • l. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vonders;
  • m. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen.
5.7.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 5.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.7.3 Voorwaarden

De in artikel 5.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
5.8.1 Bevoegdheid m.b.t. vergroten van bouwvlakken buiten de uiterwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening buiten de uiterwaarden van de Vecht de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' wijzigen in die zin dat de bouwvlakken mogen worden vergroot, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 2,0 ha;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. de grens van het bouwvlak met niet meer dan 75 meter mag worden verlegd;
  • d. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de kwaliteit van het grondwater;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader Natura 2000.
5.8.2 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen van bestemming in 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken van percelering en beplanting niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter tot een totale maximum oppervlakte van 250 m² aan bestaande landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken 1:1 mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt, waaronder mede wordt verstaan dat zandwegen niet verhard mogen worden;
  • e. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • f. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • g. het aantal woningen niet toeneemt;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. geen sprake is van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.
5.8.3 Bevoegdheid m.b.t. kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschap wijzigen in die zin dat kleinschalig kamperen wordt toegestaan voor maximaal 40 kampeerplaatsen, met uitzondering van stacaravans, mits:

  • a. de kampeerplaatsen aansluitend of in de directe nabijheid van het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. het landschappelijk beeld;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.