direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP10009-0005

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • c. gebouwen ten behoeve van de onder a, b, c, d, e en f genoemde bedrijven;
  • d. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. wegen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. infrastructurele voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. in een agrarisch bedrijfsgebouw mag geen verdiepingsvloer worden aangebracht;
  • d. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, mag niet meer dan 500 m² bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c geldt geen maximale oppervlakte voor bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • g. kassen dienen te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  • h. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwvlak bedragen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten" mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • j. de maatvoering van een bouwwerk dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een bouwwerk   Inhoud in m³   goothoogte in m   bouwhoogte in m   oppervlakte in m²  
  Max.   Max.   Max.   Max.  
Bedrijfsgebouw   -   6   10    
Bedrijfswoning   600   3   8    
Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen   -   3   5   100  
Rijhal ten behoeve van een productie- en gebruiksgerichte paardenhouderij   -   6   10   1.000  
Kassen   -   4      
  • k. de dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15%;
  • l. in afwijking van het bepaalde onder c, g en h van dit artikel geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. silo's dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd
  • b. binnen het bouwvlak mag maximaal 1 windturbine worden gebouwd;
  • c. de ashoogte van een windturbine mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  • d. bouwwerken voor mestopslag en opslag van ruwvoer dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • e. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedragen;
  • g. een hobbymatige rijbak is niet toegestaan;
  • h. lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak zijn binnen het bouwvlak toegestaan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij tot een hoogte van 10 meter;
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de bescherming van het landschappelijk beeld;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

  • a. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare , mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak agrarische bedrijfsgebouwen, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd,met uitzondering van gebouwen voor mestopslag en opslag voor kuilvoer, mits:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 75 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • c. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a om toe te staan staan dat zonnepanelen geplaatst mogen worden op maaiveld met dien verstande dat:
    • 1. het gedeelte van de aangrenzende bestemming Wonen dat wel geschikt is voor de opwekking van zonne-energie door middel van zonnepanelen eerst volledig wordt benut;
    • 2. de zonne-energie die mag worden opgewekt door middel van zonnepanelen maximaal 5000 kWh per woning mag zijn;
  • d. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder f voor de bouw van kassen ter plaatse van een bouwvlak dat niet is voorzien van de aanduiding 'tuinbouw' ten behoeve van tuinbouw als neventak of als ondersteunende teelt tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
  • e. het bepaald in artikel 3.2.1 onder h en toe te staan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 750 m³, mits dat in verband met de bedrijfsopvolging noodzakelijk is;
  • f. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder h om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
  • g. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder h om toe te staan dat de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 6 meter;
  • h. het bepaalde in artikel 3.2.1 onder h om toe te staan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter;
  • i. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b om toe te staan dat binnen het bouwvlak 2 windturbines gebouwd mogen worden;
  • j. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c om toe te staan dat de ashoogte van een windturbine wordt vergroot tot niet meer dan 18 meter;
  • k. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder f om toe te staan dat de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 14 meter.
  • l. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder g en toestaan dat een hobbymatige rijbak, inclusief een tredmolen, wordt opgericht met een oppervlakte van ten hoogste 800 m² en een omheining met een bouwhoogte van ten hoogste 1,80 meter.
3.4.2 Voorwaarden

De in artikel 3.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. het landschappelijk beeld;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  • c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  • d. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  • f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bevoegdheid
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder b om het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van 2 zelfstandige huishoudens toe te staan, indien dat in verband met de bedrijfsopvolging noodzakelijk is.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder b om een karakteristieke bedrijfswoning van ten minste 1.000 m³ na beëindiging van het agrarisch bedrijf te splitsen in 2 of 3 woningen;
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder c om kleinschalig kamperen toe te staan voor maximaal 25 kampeerplaatsen, met uitzondering van stacaravans;
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder d, met dien verstande dat (co)mestvergisting alleen is toegestaan, indien daarbij eigen en van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven geproduceerde mest wordt verwerkt en eigen of van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven afkomstige co-substraten worden toegevoegd en het digestaat (de co-vergiste mest) op de tot de 3 bedrijven behorende gronden wordt gebruikt, met dien verstande dat de vergistingscapaciteit van de vergistingsinstallatie niet meer mag bedragen van 100 ton per dag;
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder e om het gebruik toe te staan van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten met een oppervlakte van maximaal 250 m², waarbij uitsluitend ten behoeve van inpandige statische opslag een oppervlakte van maximaal 500 m² kan worden toegestaan en waarbij ten behoeve van detailhandel een oppervlakte van maximaal 100 m² kan worden toegestaan, onder voorwaarde dat:
    • 1. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 2. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
    • 3. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
    • 4. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    • 5. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
    • 6. er geen buitenopslag plaatsvindt;
    • 7. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 8. de gebouwen en het erf hun agrarische uitstraling behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
3.6.2 Voorwaarden

De in artikel 3.6.1 onder a tot en met d genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. het landschappelijk beeld
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Bevoegdheid m.b.t. vergroting van bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat de bouwvlakken mogen worden vergroot, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 2,0 ha, mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. de grens van het bouwvlak met niet meer dan 75 meter mag worden verlegd;
  • d. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. het landschappelijk beeld;
    • 9. de kwaliteit van het grondwater;
    • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.2 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in wonen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak, indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • e. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • f. het aantal woningen niet toeneemt;
  • g. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.3 Bevoegdheid m.b.t. kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in die zin dat kleinschalig kamperen wordt toegestaan voor maximaal 40 kampeerplaatsen, met uitzondering van stacaravans, mits:

  • a. de kampeerplaatsen aansluitend of in de directe nabijheid van het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. het landschappelijk beeld;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.