Plan: | Buitengebied 2009, herziening Lage Eggeweg 5 / 5b |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2023000015-VA01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel, (agrarische) cultuurgronden en groenbestemming aan de Lage Eggeweg 5 / 5b in Wierden (hierna: plangebied). Ter plaatse van het plangebied is aan de westzijde van de Lage Eggeweg een woonhuis aanwezig. Aan de oostzijde van de Lage Eggeweg liggen twee agrarische bedrijfsgebouwen en een voeropslag. In de bedrijfsgebouwen aan de oostzijde worden nog dieren gehouden. Het woonhuis aan de westzijde verkeert in slechte bouwkundige staat, is niet bedrijfsmatig in gebruik en onbewoond.
Het woonhuis en de agrarische bedrijfsgebouwen hebben verschillende eigenaren. De eigenaar van de westzijde wil graag herontwikkelen omdat de woning in slechte bouwkuntige staat is, terwijl de eigenaar van de oostzijde graag de huidige mogelijkheden behoudt en de agrarische functie wil voortzetten.
Het plan is om de woning aan de westzijde van de Lage Eggeweg te verplaatsen en herbouwen en te voorzien van een passende reguliere woonbestemming. Het agrarische bedrijfsperceel blijft aan de oostzijde behouden, waarbij wordt uitgesloten dat een nieuwe bedrijfswoning kan worden opgericht.
De plannen passen niet in het huidige bestemmingsplan. Daarom is met behulp van voorliggend plan een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan verschaft een goed juridisch en ruimtelijk kader voor de ontwikkeling.
Het plangebied ligt aan de Lage Eggeweg 5 / 5b, in het noordelijk deel van het dorp Wierden. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie N met perceelnummers 1896, 1898 en 1899. Een topografische kaart met daarop het plangebied rood aangegeven is onderstaand zichtbaar. De begrenzing van het plangebied is zichtbaar op de digitale verbeelding en komt overeen met het huidig perceel, de gewenste verplaatsing van het erf en de landschappelijke investeringen.
Afbeelding 1.1: topografische kaart met plangebied (in rood) ten opzichte van de kern Wierden (bron: Map5 kaarten)
Voor het plangebied ter plaatse van het woonhuis en oostzijde van de Lage Eggeweg is het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van toepassing alsmede zijn de regels van "Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)" van toepassing. Een deel achter het woonhuis ligt in het bestemmingsplan 'Zenderink'.
Op basis van deze bestemmingsplannen heeft het huidig erf de enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Het realiseren van een (reguliere) woning binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is niet toegestaan. Ook ligt de herbouwlocatie buiten de toegekende bestemming, in het deel dat op basis van het bestemmingsplan de bestemming 'Groen' heeft.
Afbeelding 1.2: uitsnede geldende verbeeldingen, huidig erf aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Zoals in de aanleiding reeds aangegeven past het verplaatsen en herbouwen van de woning niet binnen de huidige bestemmingsplanregels ter plaatse van de locatie. Een aanpassing van het bestemmingsplan is daarvoor noodzakelijk.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Lage Eggeweg 5 / 5b" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan wordt daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Aan de Lage Eggeweg 5 in Wierden is sprake van een agrarisch erf. Het betreft een karakteristieke boerderij met wolfseinden. De voorzijde met daarin het woongedeelte is richting het westen gelegen. De achterzijde met daarin de voormalige deel is richting het oosten gelegen. Rondom is een tuin gelegen, maar van hoge waarden is geen sprake met uitzondering van een kastanje die een karakteristieke en beeldbepalende waarde heeft. De boom staat net naast de boerderij op de zuidkant. Dat was gebruikelijk om het huis en de kelder tegen de warme zuidzon te beschermen.
Het erf is oud en is zichtbaar op kaarten van ver voor 1900. Het is niet bekend of de huidige boerderij dezelfde leeftijd kent. Veel details zijn behouden gebleven, maar aan de westzijde is men minder voorzichtig geweest met het behoud daarvan door het aanbouwen van een erker. Bouwtechnisch is de boerderij slecht. Sloop en herbouw is, gelet op de situatie, de enige mogelijkheid.
Aan de andere kant van de Lage Eggeweg zijn twee schuren gelegen. De schuren vormen samen met de boerderij het huidige erfensemble. Net als de boerderij is ook de schuur karakteristiek. De schuur straalt rust uit door de eenvoud ervan, maar door de vorm, de ligging en de verschijningsvorm heeft het cultuurhistorische waarden.
Het plangebied is op een stuwwal gelegen. Daardoor is er in de omgeving sprake van hoogteverschillen. Het plangebied is gelegen in een gebied dat van hoog naar laag loopt.
Het erf heeft een cultuurhistorische opzet met een klassieke (logische) indeling waarbij de woonboerderij (het hoofdgebouw) aan de voorzijde van het erf is gelegen ten westen van de Lage Eggeweg. De schuren zijn rondom de achterzijde gelegen ten oosten van de Lage Eggeweg. Het erf heeft de oorspronkelijke kleine korrelgrootte behouden.
Afbeelding 2.1: luchtfoto huidige situatie, erf Lage Eggeweg 5-5b aan weerszijden van de weg (bron: kadastralekaart.com)
Afbeelding 2.2: aanzicht huidige situatie planlocatie, boerderij links en stallen rechts (bron: Google Maps)
Er is sprake van een gedeelde eigendomspositie. De boerderij is gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente Wierden sectie N nummer 1896 en in bezit van de aanvrager. Er is een voornemen om op de plek te gaan wonen. Om dat te bewerkstelligen moet - gezien de bouwkundige staat - de boerderij gesloopt worden om plaats te maken voor een nieuwe woning. De schuren zijn gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente Wierden sectie N nummer 1898 en in bezit van een derde. De schuur en omliggende gronden zijn nog altijd in agrarisch gebruik en biedt een onderkomen aan vee.
Zonder ontwikkeling raakt de boerderij verder in verval. Om te voorkomen dat er nadelige gevolgen ontstaan voor de ruimtelijke kwaliteit is het voorstel om de boerderij te slopen en op basis van een nieuwe erfopzet een nieuwe woning te bouwen.
In de nieuwe opzet is ervoor gekozen om het erf én de schuur beiden een eigen identiteit te geven. In de nieuwe situatie is er daarom sprake van een nieuw erf en een veldschuur. Tussen beide is er geen relatie zoals in de huidige situatie wel is. Het nieuwe woonhuis (A op tekening) is landschapsgericht (kopgevel richting het landschap). De bijbehorende schuren (B) zijn verstrooid rondom de woning gelegen en vormen samen een compact er herkenbaar erf. Om goed aan te sluiten bij het essenlandschap is er gekozen voor deze opzet. Het is daarbij van groot belang dat de nokrichting verschillend is. De afstand tussen de gebouwen is beperkt waardoor er duidelijk sprake is van een relatie.
Deze relatie wordt versterkt door de aanplant van een aantal bomen (D) en fruitbomen (E). Het erf is op deze manier goed ingepast en bovendien stevig verankert aan de aanwezige landschapsstructuur. Enkele hagen (F) zorgen voor een extra structuur en bakenen strategisch het erf af. De inrit is niet breder dan noodzakelijk en leidt naar een - bij voorkeur - authentieke verharding.
Tot slot is het van belang om de grote bestaande kastanje (J) op het erf te behouden. Dat kan betekenen dat op de plek van de kastanje een gedeelte van de fundering in de grond moet blijven zitten. Behoud van de kastanje is niet alleen goed om een oorspronkelijk kenmerk van het erf te behouden; de kastanje zal ook op het nieuwe erf een hele belangrijke waarde vertegenwoordigen. Niet vergeten moet worden dat in het geval van een nieuw erf alle nieuwe beplanting nog moet groeien. De kastanje geeft het nieuwe erf direct massa.
Qua verkeer krijgt het woonerf een ontsluiting op de Lage Eggeweg, op de locatie waar nu ook ontsloten wordt voor de woning. Voor parkeren wordt op het eigen erf voldoende ruimte gereserveerd om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte voor een vrijstaande woning. Er is daarmee voor dit onderdeel, zoals ook uitgebreider uitgewerkt in paragraaf 4.11, geen afwenteling op de omgeving.
Maatregelen in het kader van de ruimtelijke kwaliteit:
Met voorgenoemde inpassing voldoet het plan aan de gestelde voorwaarden. Een weergave van de beoogde situatie is zichtbaar in afbeelding 2.2 en opgenomen in de Bijlage 1 bij deze toelichting.
Afbeelding 2.2: nieuwe landschappelijke situatie Lage Eggeweg 5-5b (bron: N+L Landschapsontwerpers)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling van het plan:
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en waarbij geen sprake is van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Juist kan het plan een bijdrage leveren aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied, omdat de woning van een voormalig agrarische erf wordt herbouwd op een gewijzigde locatie, waarbij de stallen aan de overzijde van de Lage Eggeweg nog in gebruik kunnen blijven voor agrarische doeleinden.
Geconstateerd is dat een woning op deze locatie een logische functie betreft. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld, hierbij wordt onder meer verwezen naar Bijlage 1 behorende bij de toelichting en de toetsing aan het provinciaal en gemeentelijk beleid. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Beoordeling van de plannen:
Wat betreft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij "nieuwe stedelijke ontwikkelingen" (3.1.6 Bro).
Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als zijnde een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:
In voorliggend geval wordt een bestaande (bedrijfs)woning herbouwd en omgezet naar regulier woonerf. Er wordt geen woning toegevoegd. Hiermee is er geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel
De omgevingsvisie is het overkoepelende provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan en/of passend is binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Doorwerking plan
In voorliggende geval zijn in het kader van de generieke beleidskeuzes de volgende artikelen relevant:
Onderstaand worden de beleidskeuzes benoemd en beoordeeld op welke wijze in het plan hiermee rekening is gehouden.
Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Beoordeling van het plan:
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt op gronden aan de rand van de bebouwde kom van Wierden welke in de huidige situatie reeds zijn voorzien van een woning (ten behoeve van agrarische bedrijvigheid). De agrarische bedrijvigheid is echter alleen nog aan de oostzijde aanwezig. De westzijde wordt naar wens van initiatiefnemers losgetrokken van het erf en herbouwd, zodat er sprake blijft van gebruik van een bestaande erfstructuur die wordt herontwikkeld. Hiermee is sprake van een invulling aan het principe van concentratie.
Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
Beoordeling van het plan:
De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van een herontwikkeling, waarbij de bestaande boerderij wordt gesaneerd en verplaatst wordt herbouwd. Er is daarom sprake van verplaatsing, maar niet van uitbreiding/toevoeging van stedelijke functies.
De ontwikkeling wordt ruimtelijk en landschappelijk zorgvuldig ingepast. Er is hiermee sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik passend binnen dit artikel van de omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering).
Beoordeling van het plan:
Voor het plangebied is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld dat gebaseerd is op de toegekende gebiedskenmerken. Deze worden later in deze paragraaf afzonderlijk behandeld en getoetst. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5.
Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.
Afbeelding 3.1: ontwikkelingsperspectief, plangebied is lichtgroen wat betekent "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. (Bron: overijssel.tercera-ro.nl)
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:
De ontwikkeling van wonen binnen dit ontwikkelingsperspectief is mogelijk met inachtneming van de verbetering van ruimtelijke kwaliteit. De verplaatste herbouw van de voormalige boerderij is daarbij passend geacht, waarbij de schuren die nog wel agrarisch in gebruik zijn ook toekomst voor deze functie behouden. Daarom is gekozen om de bebouwing enigszins uit elkaar te positioneren, waarbij nog wel een onderlinge samenhang zichtbaar blijft middels een goede landschappelijke inpassing. Dit is een exacte invulling van het credo 'wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Hiermee wordt op goede wijze invulling gegeven aan het ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Afbeelding 3.2: uitsneden kaarten natuurlijke laag, laag van cultuurlandschap en laag van de beleving (bron: provincie Overijssel)
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is aanvankelijk ontstaan zonder toedoen van de mens door onder andere invloeden van abiotische processen als de ijstijden, de wind en water. De locatie is gelegen op de rand van een stuwwal. Daardoor is er sprake van hoogteverschillen. In de jaren zijn hoogteverschillen geërodeerd door de wind, soms juist weer versterkt door de wijze van agrarisch gebruik, maar uiteindelijk weer verminderd door de schaalvergroting in de landbouw. De hoogteverschillen zijn minimaal geworden, maar nog wel herkenbaar.
Laag van cultuurlandschap
Door menselijk ingrijpen in de natuurlijke omstandigheden ontstaat er een (agrarisch) cultuurlandschap. Het landschap werd functioneel ingericht waarbij men nooit heeft nagedacht over de schoonheid ervan. Nu waarderen wij juist de ingrepen van destijds. De eerste nederzettingen in Nederland werden gesticht op de rand van de hogere stuwwallen en dekzandruggen naar de overgang met de lagere gronden zoals het plangebied. De akkers op de hogere gronden werden intensief gebruikt en bemest met heideplaggen uit het voormalige potstal systeem. De heideplaggen kwamen van de grootschalige open heidecomplexen die pas laat zijn ontgonnen door - in eerste instantie - gebrek aan kennis.
De open essen en eenmansesjes kwamen door het potstalsysteem hoger in het landschap te liggen met veelal scherpe randen. Al dan niet werden randen van de es beplant met houtsingels (steilrand beplanting) of houtwallen met een - langs de randen van de es - kleinschaliger landschap tot gevolg. Afhankelijk van de grootte van de es werden meerdere boerderijen rondom een es gebouwd zoals dit het geval is rondom het plangebied. Bij de essen- en kampenlandschap is er vaak sprake van grillige wegenpatronen met een aaneenschakeling van landschapselementen rondom de kampen of essen en verspreid liggende erven.
De ontwikkeling moet bijdragen aan de herkenning van het landschap. De mate van herstel is afhankelijk van meerdere factoren. In beginsel moet ervoor gezorgd worden dat het bestaande behouden blijft en dat erven op een juiste manier ingepast zijn en blijven.
Laag van de beleving
De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de 'best of both worlds'; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaan niet alleen over de 'functionele mix', maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (o.a. kerktorens) het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.
Als ambitie geldt het verbinden van ontwikkeling woon-, werken recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Stimuleer integrale projecten waarin stedelijke programma's en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Tegengaan van verrommeling in de randzones. Bijdragen aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus. Als doelen worden omschreven:
De voorgenomen ontwikkeling past goed bij de gestelde ambities.
Conclusie
Het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan is gebaseerd om de toegekende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Met inachtneming hiervan wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is "een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt". Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dichtbij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als 'een gemeente die verbindt'. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus. Gemeente Wierden verbindt:
Kernkwaliteiten en centrale waarden gemeente Wierden
Het versterken van de centrale waarden vormt de basis voor de toekomstige ontwikkeling van Wierden. Kiezen voor deze waarden betekent kiezen voor een duidelijke identiteit. Het verder ontwikkelen van deze identiteit vormt dan ook het vertrekpunt voor de visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkeling van Wierden en aanknopingspunten voor de uitwerking in projecten en beleidsthema's.
Deelgebiedsvisies
De structuurvisie kent verschillende deelgebieden. Dit zijn achtereenvolgens kern Wierden, kern Enter en het landelijk gebied (inclusief Hoge Hexel en buurtschappen). Per deelgebied zijn de specifieke kernkwaliteiten, het streefbeeld voor de toekomst en de bijbehorende ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Landelijk gebied'.
Beoordeling van het plan:
In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de structuurvisie kaart weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief aangeduid met een zwarte omcirkeling.
Afbeelding 3.3: structuurvisiekaart, locatie is zwart omcirkeld (bron: gemeente Wierden)
"Landelijk gebied"
Voor het deelgebied "Landelijk gebied" wordt gestreefd naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en worden daarnaast kansen voor verbrede landbouw, zoals zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer geboden. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. Daarnaast wordt aangegeven dat er onvoldoende aanbod is in het kader van zorg- en welzijnssfeer. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven.
In het landelijk gebied kan onder andere worden ingespeeld op:
Beoordeling van de plannen:
De ontwikkeling bestaat uit een herontwikkeling van het erf Lage Eggeweg 5 / 5b, waarbij de gebouwen aan de oostzijde van de Lage Eggeweg een agrarische bedrijfsfunctie behouden. Aan de westzijde wordt de voormalige boerderij gesaneerd en een nieuw erfcluster ten behoeve van het wonen gerealiseerd. Door de twee eigenaren aan weerszijden van de Lage Eggeweg wordt hiermee invulling gegeven aan een toekomstbestendig landelijk gebied conform de structuurvisie. Er blijft ruimte voor de landbouw, waarbij tegelijkertijd het wonen een plek kan krijgen. De ontwikkeling wordt op erfniveau ingepast voor middel van een erfinrichtingsplan.
Door deze ontwikkeling kan zowel agrarische functie als de woonfunctie behouden blijven, wordt invulling gegeven aan een zorgvuldige ontwikkeling in de dorpsrand van Wierden en zorgt voor een goede overgang van kern naar buitengebied. Het plan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie Wierden.
De gemeente Wierden kent een landschapsontwikkelingsplan. Het doel er van is om een duidelijke visie te ontwikkelen op het veranderende landschap. Het LOP heeft ook een relatie met het welstandbeleid voor het buitengebied. Adviezen over de inpassing van een gebouw in het landschap kunnen een goede aanvulling vormen op de welstandsbepalingen.
Beoordeling van het plan:
Het plangebied aan de Lage Eggeweg valt onder deelgebied 2 "Dorpsrand Wierden". Kenmerken van het gebied is dat het onderdeel is van een stuwwal. Een kleinschalig landschap waarbij de scherpe rand van de kern van Wierden gaat over in een diffuse rand van woningen in het buitengebied. Het reliëf is deels herkenbaar. De (relevante) opgave vanuit het LOP is het bieden van een stevige landschappelijke structuur en een sterk eigen karakter waar binnen verschillende ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en handvatten bieden voor diverse ruimteclaims in het gebied. De resterende karakteristieke openheid en steilranden moet behouden blijven met bijbehorende bebouwing en beplanting. En tot slot moet de ruimtelijke en functionele samenhang van de kern van Wierden en het buitengebied versterkt worden. Een aantrekkelijke overgang van Wierden naar het buitengebied.
Met het voorgenomen plan wordt goed ingespeeld op de gestelde doelen vanuit het LOP.
Afbeelding 3.4: deelgebied 2 in het landschapsontwikkelingsplan (bron: gemeente Wierden)
De gemeente Wierden heeft haar KGO-beleid vastgesteld in het beleidsdocument ‘Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente’. In het beleidsstuk is wordt aangegeven dat met wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk gemaakt kunnen worden, indien hier wel een tegenprestatie in de ruimtelijke kwaliteit wordt verricht. De gewenste ontwikkelingsruimte moet kortom in evenwicht zijn met een investering in ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit laat zich moeilijk vangen in een definitie. Het beleidsstuk gaat uit van de volgende definitie: ''Een omgeving of een bouwwerk met een hoge gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde''.
De omgeving of het bouwwerk dient optimaal gebruikt te worden voor het beoogde doel. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de ruimtelijke kwaliteit te worden beschreven, waarbij ook wordt aangegeven op welke manier deze kwaliteit wordt verbeterd. De kwaliteiten in een gebied kunnen op de volgende manier worden versterkt:
Bij alle ontwikkelingen die in dit beleidsdocument worden beschreven dient te allen tijde een ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan aangeleverd te worden. Een dergelijk plan gaat uit van de gebiedskenmerken zoals genoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken Overijssel (en/of de eigen gemeentelijke gebiedsanalyse) en wordt opgesteld door een landschapsdeskundige en/of landschapsarchitect. In het ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan worden de kwaliteiten van de ontwikkellocatie(s) beschreven en aanbevelingen voor verbetering hiervan gedaan.
Maatwerk
In uitzonderlijke gevallen past een wenselijke ontwikkeling niet binnen de in dit document beschreven beleidsregels. Wanneer de beleidsregels niet voldoende ruimte bieden om een gewenste ontwikkeling, waarbij bijvoorbeeld een milieutechnisch- of ruimtelijk probleem wordt opgelost, mogelijk te maken dan kan maatwerk worden toegepast. Afwijken van de beleidsregels gebeurt op basis van kwalitatieve criteria, bijvoorbeeld een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.
Beoordeling van de plannen:
Het voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van de woning aan de Lage Eggeweg 5 in Wierden en loskoppeling van de schuren (die nog een agrarische functie vervullen). Als gevolg van de plannen wordt kortom een bestaand woonrecht verplaatst en wordt nieuwe oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk gemaakt. De betreffende ontwikkeling is niet zozeer opgenomen in de beleidsnotitie. In die zin is er sprake van een maatwerk-ontwikkeling.
Doordat het in voorliggend geval niet gaat om een nieuw woonrecht, maar initiatiefnemer wel extra bouwmogelijkheden krijgt in de vorm van bijgebouwen is als tegenprestatie een KGO investering afgesproken. Initiatiefnemer heeft door voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid om 150m2 aan bijgebouwen bij te bouwen. De KGO investering is dan ook als volgt berekend:
- waardevermeerdering = € 50,= * 150 (m2) = € 7500,00 aan KGO-investering.
Voor dit bedrag wordt het parkeerterrein nabij de sportcomplexen aan de 2e Lageveldsweg in Wierden verfraaid. Het parkeerterrein kent een maatschappelijke functie ten behoeve van de sportcomplexen gelegen aan de 2e Lageveldsweg. Deze is nu (deels) gesitueerd met puingranulaat als rijbaan en is gelegen in een oorspronkelijk weiland. De kaders van het parkeerterrein beschikken niet over groen / houtopstanden. Met de investering zal het parkeerterrein een passende uitstraling krijgen om met als hoofddoel het parkeerterrein landschappelijk in te passen.
Middels bovenstaande investering wordt er een kwalitatieve verbetering behaald voor de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een herontwikkeling van het erf aan de Lage Eggeweg 5 in Wierden en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het erf betreft een voormalig agrarische erf, waarvan inmiddels twee verschillende eigenaren zijn. De voormalige boerderij kent geen agrarisch gebruik meer, terwijl de oostzijde nog wel agrarisch in gebruik is. Het is de bedoeling om de boerderij te verplaatsen en herbouwen en om te zetten naar reguliere bewoning. De gronden op de herbouwlocatie zijn echter bestemd voor groen doeleinden.
Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel vindt het plan mogelijk aansluiting bij een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 200.000 m2 bvo, 2000 woningen of meer.
Er is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. De aard en omvang van de ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat van relevante milieugevolgen geen sprake is. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
De gevolgen voor het milieu zijn als nihil aan te merken. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In afbeelding 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
afbeelding 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Beoordeling van de plannen:
Het plangebied is gelegen aan de Lage Eggeweg 5 in Wierden in het buitengebied van de gemeente Wierden. De richtafstanden die tot het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' behoren dienen dus als uitgangspunt genomen te worden.
Externe werking
Onderhavig bestemmingsplan behoudt de mogelijkheid voor grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten aan de oostzijde van de Lage Eggeweg. Deze bedrijvigheid maakt onderdeel uit van een milieubelastende activiteit. Voor deze functie geldt dat de activiteit 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' het meeste raakvlak heeft.
Op basis van deze activiteit geeft de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 100 m voor geur en 30 m voor geluid en stof. Het loskoppelen van de boerderij/bedrijfswoning betekent dat de woning bescherming gaat genieten tegen de bedrijfsactiviteiten/andersom geniet het bedrijf bescherming in de gebruiksmogelijkheden. De afstand tussen nieuwe woning en stal waarin dieren worden gehouden bedraagt in de nieuwe situatie 50 meter. Voor overige omliggende objecten geldt dat onderlinge afstanden niet kleiner worden, juist wordt een deel van het agrarische bedrijfsperceel (westzijde) wegbestemd, waardoor sprake is van een verbetering aangaande milieuzonering.
Voor geluid en stof wordt tussen nieuwe woning en agrarische bedrijvigheid voldaan aan de richtafstand. Voor geur wordt niet voldaan aan de richtafstand. Echter geldt voor geur dat niet een richtafstand leidend is, maar de wettelijke afstand die is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij. In de volgende paragraaf wordt de toetsing voor geur nader toegelicht.
Met inachtneming van de bevindingen voor geluid en geur wordt voldaan voor wat betreft de externe werking.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Het plangebied wordt aan de westzijde bestemd ten behoeve van de woonfunctie. Dit is aangemerkt als milieugevoelige functie. De oostzijde blijft ongewijzigd ten behoeve van agrarische bedrijvigheid.
Nabij het plangebied, in de directe nabijheid zijn milieubelastende functies aanwezig, namelijk een veldsportcomplex met verlichting. De onderlinge afstand tussen deze functie en het plangebied is 100 m, waardoor ruim aan de benodigde richtafstand van 50 m wordt voldaan. Er zijn geen problemen te verwachten vanuit de intern werking.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Beoordeling van de plannen
De woning aan de Lage Eggeweg 5 wordt losgekoppeld van het agrarisch bedrijf Lage Eggeweg 5b. Daarmee geniet de nieuwe woning bescherming ten opzichte van het bedrijf, andersom moet het bedrijf beschermt worden in de gebruiksmogelijkheden.
Op basis hiervan is gekozen om de vaste afstand van 50 meter tussen beide objecten te respecteren. De nieuwe woning wordt daarom westelijker gebouwd. Hiermee wordt voldaan aan de benodigde afstanden vanuit de Wet geurhinder en veehouderij. In de verdere omgeving van het plangebied bevinden zich, binnen een straal van 300 meter, geen inrichtingen die op grond van de Wgv beoordeeld moeten worden.
Gelet op vorenstaande is er ter plaatse van de nieuwe woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omgekeerd worden agrarische bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering. Tevens treedt er geen belemmering op voor overige omliggende agrarische bedrijven.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor in dit plan besloten ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Beoordeling van de plannen:
Door Kruse Milieu is in een verkennend (asbest)bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 3200 m² aan de Lage Eggeweg 5 in Wierden. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 2. De onderzoekslocatie is deels bebouwd en deels verhard. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande herontwikkeling van het terrein, bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw van een woning met bijgebouwen.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis
van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve
van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de
bovengrond van het erf dient te worden beschouwd als verdacht voor de aanwezigheid van
zware metalen, PAK en asbest. Het weiland en de ondergrond met grondwater op de gehele
onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht voor chemische componenten.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er in totaal op het erf 9 inspectiegaten gegraven en ter plekke van het weiland zijn 12 boringen verricht. Er zijn 5 boringen verdiept, waarvan 2 boringen zijn afgewerkt met een peilbuis (PB 1 en PB 11). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig zand, met vanaf 2.2 meter diepte zwak tot sterk zandige leemlagen. In de boven- en ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is gemiddeld aangetroffen op 3.84 meter min maaiveld.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Erf (circa 700 m2)
Weiland (circa 2250 m2)
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (Erf - BG III) en in het grondwater (PB 1 en PB 11) zijn enkele licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen
naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. In de bovengrond (Erf - BG I, Erf - BG II, Weiland - BG I en BG II - Weiland) en de ondergrond (Erf - OG en Weiland - OG) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is geen asbest aangetoond.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan, een motivering worden verstrekt aangaande geluidshinder, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
Beoordeling van de plannen:
De huidige woning ligt op ongeveer 5 meter uit de Lage Eggeweg. De Lage Eggeweg betreft een weg die enkel wordt benut door bestemmingsverkeer. Er is sprake van lage intensiteiten en de geluidskaart in de Atlas Leefomgeving laat zien dat er geen waarden boven de 48 dB zijn te verwachten ter hoogte van het plangebied. Voor de huidige woning bedraagt de geluidsbelasting 42 dB, daarmee ruim beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Zie onderstaande fragment uit de geluidskaart.
Afbeelding 4.2: geluidskaart wegverkeerslawaai, planlocatie aangepijld (Bron: Atlas Leefomgeving)
De nieuwe woning wordt op ruimere afstand (40 m) ten opzichte van de Lage Eggeweg gesitueerd. Wat dat betreft vindt er een verbetering van de geluidsbelasting voor wegverkeerslawaai plaats. Een goede ruimtelijke ordening wordt hierbij gegarandeerd doordat er geen metingen boven de voorkeurgrenswaarde gedaan zijn volgens de geluidskaarten uit de Atlas leefomgeving.
Voor wat betreft industrielawaai wordt verwezen naar de toetsing onder bedrijven en milieuzonering. Met inachtneming hiervan blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Beoordeling van de plannen:
Het voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van een bestaande (bedrijfs)woning. Daarmee is geen sprake van nieuwe extra verkeersbewegingen. In tegendeel kan gesteld worden dat het verwijderen van de agrarische bedrijfsbestemming op dit deel van het plangebied juist zorgt voor een afname, doordat er geen bedrijfsmatige verkeersbewegingen meer te verwachten zijn voor Lage Eggeweg 5. De gevolgen van het plan op de luchtkwaliteit is daarmee 'niet betekende mate'.
Conclusie
Het voorliggende plan draagt niet bij aan een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beoordeling van de plannen:
Afbeelding 4.3: uitsnede risicokaart met afstand plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron (bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)
Bovenstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op minstens 500 m van het plangebied de dichtstbijzijnde risicobron bevindt. Het betreft een inrichting met een opslag van propaan. Deze onderlinge afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Bovendien voorziet het plan niet in de realisatie van extra verblijfsobjecten, maar in de verplaatsing van een bestaande woning, die overigens op wat ruimere afstand wordt gesitueerd. Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoetsproces
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is op 17-08-2023 de digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen toename van het verharde oppervlak. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Hemelwater wordt geïnfiltreerd. Afvalwater wordt verwerkt via het afvalwaterriool dan wel een IBA.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Onderstaand wordt op deze aspecten ingegaan voor wat betreft de plannen.
Beoordeling van de plannen:
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 4. In navolgende alinea's volgen de bevindingen hieruit.
Er zijn concrete plannen om een nieuwe woning met twee bijgebouwen te realiseren aan Lage Eggeweg 5 te Wierden. Om deze nieuwbouw te realiseren dient de bestaande boerderij gesloopt te worden. Er wordt een deel van de aanwezige beplanting verwijderd, maar de kastanje blijft behouden. Aangenomen wordt dat een deel van de bestaande erfverharding verwijderd en vervangen wordt en dat er nieuwe erfverharding wordt aangelegd. Het erf wordt nadien landschappelijk ingepast, middels aanplant van erfbeplanting, hagen (beuk), loofbomen (eik en linden) en fruitbomen (appel, peer en pruim). Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 13 juli 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, minimale toename van stikstofemissie gedurende de gebruiksfase, de duur van de ontwikkelfase en de afstand tot Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura-2000 gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, volledig op voorhand uitgesloten worden. Het uitvoeren van een stikstofberekening voor zowel de gebruiks- als ontwikkelfase is niet noodzakelijk.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied maar benutten het wel als foerageergebied.
Vermoedelijk nestelen er vogels in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, maar er nestelen mogelijk ook vogels waarvan de nestplaats (jaarrond) beschermd is (huismus). Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, dient gewerkt te worden buiten de voortplantingsperiode of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnesten uitgesloten kan worden. Om vast te stellen of huismussen daadwerkelijk in het plangebied nestelen en om vast te stellen hoeveel huismussen in het plangebied nestelen, dient voordat de boerderij gesloopt wordt, aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Deze afname leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming.
Met inachtneming van de bovenstaande bevindingen vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Beoordeling van de plannen
De gemeente Wierden beschikt over een archeologische verwachtingskaart. De archeologische verwachtingswaarden zijn in het bestemmingsplan doorvertaald middels archeologische dubbelbestemmingen.
Ter plaatse van het plangebied geldt een middelhoge archeologische waarde in een deel van het plangebied. De gemeente Wierden heeft het archeologische beleid voor haar grondgebied doorvertaald in dubbelbestemmingen in de geldende bestemmingsplannen. Ter plaatse van het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Beoordeling van de plannen:
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van een bestaande woning. Het aantal verkeersbewegingen neemt zodoende als gevolg van de plannen niet toe. Het bestaande wegennet is voldoende toegerust op de ontsluiting van het plangebied ten behoeve van één woning.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De gemeente Wierden heeft op 10 juli 2018 het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden' vastgesteld waarin het haar visie op parkeren binnen de gemeente heeft verwerkt in planregels. In de planregels wordt bepaald dat in het geval van nieuwbouw, uitbreiding en functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen. Er is vervolgens sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie en bijbehorende systematiek.
In voorliggend geval wordt dan ook getoetst aan de genoemde CROW-publicatie.
Uitgangspunten en parkeerbenodigdheden
Het plangebied ligt in een gebied met de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' in een deel van de gemeente Wierden dat behoort tot het gebiedstype 'buitengebied'. In voorliggend geval wordt in de nieuwe situatie een vrijstaande woning gebouwd. Hiermee is sprake van een parkeerbehoefte van (gemiddeld 2,4) afgerond drie parkeerplaatsen. Gelet op de omvang van het toekomstige woonerf is er ruim voldoende ruimte om op eigen erf in de parkeerbehoefte te voorzien. Overigens is er geen toename van de parkeerdruk in de omgeving, doordat er op eigen erf wordt voorzien in de parkeervoorziening en er sprake is van verplaatsing van een bestaande woning.
Conclusie
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Opzet planregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
'Wonen'
De te verplaatsen boerderij aan de westzijde van de Lage Eggeweg wordt voorzien van een reguliere woonbestemming. Middels een bouwvlak is de beoogde locatie van de woning weergegeven. Met de aanduidigen is de locatie weergegeven waarbinnen de bijgebouwen gesitueerd mogen worden.
'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'
Aan de oostzijde van de Lage Eggeweg blijft de agrarische bedrijfsbestemming inclusief bijbehorende aanduidingen behouden conform geldend bestemmingsplan. Hieraan wordt toegevoegd een aanduiding ter uitsluiting van een bedrijfswoning, zodat het niet mogelijk wordt om een extra woning op de locatie te realiseren.
'Agrarisch met waarden - Landschap'
Het terrein dat ontrokken wordt aan het agrarisch bedrifjsperceel en waar ook geen woonerf gerealiseerd zal worden, verkrijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Dit betreft de reguliere agrarische gebiedsbestemming zoals deze ook is toegekend aan de verdere omgeving.
Hoofstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Algemene gebruiksregels
Onder dit artikel wordt ter verduidelijking van het plannen aangegeven wat algemene gebruiksregels betreffen die gelden in het plangebied, dit kan zowel strijdig als toegestaan gebruik omvatten.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Overige regels
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en parkeren en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Hoofstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een agrarisch erf naar woonfunctie enerzijds en behoud van de agrarische bestemming anderzijds. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Participatie met omwonenden
Initiatiefnemers hebben omliggende buren op de hoogte gebracht van de voorliggende plannen. De bevindingen hieruit worden nader toegelicht in Hoofdstuk 7.
Inspraakmogelijkheden
In het kader van de ruimtelijke procedure wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen en/of zienswijze kenbaar maken.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in deze bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd. Onderstaand wordt verslag gegeven van de diverse vooroverleggen met belanghebbenden.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst geplubliceerd van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten waarvoor vooroverleg wel of niet noodzakelijk is. Het plan valt onder een plan op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Hiervoor dient de gemeente een kennisgevingsformulier te sturen aan de provincie, waarop de provincie zal reageren. Hiermee wordt voldaan aan het vooroverleg.
Waterschap Vechtstromen
Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.
Participatie met omwonenden
Initiatiefnemer heeft met betrekking tot de plannen afstemming gezocht met direct omwonenden. besproken hierbij is de planvorming voor de gewijzigde herbouw van de woning ter plaatse. Reacties vanuit de buurt zijn positief te noemen, waarbij voornamelijk wordt aangegeven dat de omwonenden blij zijn dat er ontwikkeling op de locatie gaat plaatsvinden. De afgelopen jaren is het erf namelijk aan verval onderhevig geweest.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 20 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon eenieder een zienswijze indienen. Er is één zienswijze op het plan ingediend. Na beantwoording van gestelde vragen is deze zienswijze ingetrokken.