direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Wierden
Status: ontwerp
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan heeft betrekking op de agrarische percelen aan de Hambergerweg in Enter, welke worden herontwikkeld tot een vijftal woonpercelen. Met voorliggend plan wordt de realisatie van vijf nieuwe woningen mogelijk gemaakt en wordt de nieuwe functie van de percelen planologisch vastgelegd.

1.2 Plangebied en ligging

Het plangebied is gelegen aan de Hambergerweg, aan de westelijke rand van de kern Enter, zoals te zien is in figuur 1. Het betreft een aantal agrarische percelen die volledig worden omsloten door de woonpercelen aan de Hambergerweg, Rijssenseweg en Daalakkers (zie ook figuur 2). De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom, ter plaatse geldt een maximale snelheid van 30 km/u.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0001.png"

Figuur 1: Ligging van het plangebied aan de rand van Enter

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing van het plangebied

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied is in de huidige situatie gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Enter-Dorp' van de gemeente Wierden, welke onherroepelijk is vastgesteld op 1 februari 2011. Binnen dit bestemmingsplan kennen de percelen de enkelbestemming 'Agarisch' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied'. Daarnaast geldt voor het gehele perceel de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en voor de zuidwestelijke hoek van het plangebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone 2'.

Om het plangebied in te zetten voor de ontwikkeling van vijf woningen, is een bestemmingswijziging nodig naar de enkelbestemming 'Wonen'. Een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan 'Enter-Dorp' is noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Enter-Dorp' ter plaatse van plangebied (wit omkaderd)

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan, 'Enter-Dorp, herziening Hambergerweg ong. (tussen 2 en 4)', bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting
  • Regels
  • Verbeelding (NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn de percelen in eigendom van enkele particulieren. De percelen zijn in gebruik als grasland, onder andere voor het hobbymatig houden van kleinvee. De Hambergerweg is een relatief rustige straat die het dorp Enter met het buitengebied verbindt. Aan de oostzijde van de percelen stond een schapenschuur van circa 100 m2. Deze is inmiddels gesloopt. De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Het plangebied grenst aan de noord-, zuid- en oostzijde aan de tuinen van naastgelegen woningen. Aan de westelijke zijde grenst het plangebied aan de Hambergerweg. Het plangebied bestaat uit twee afzonderlijke delen, waartussen een groenstrook is gelegen (zie ook figuur 2). In 2016 heeft ten noorden van het plangebied een Rood voor Rood ontwikkeling plaatsgevonden, waarbij enkele vrijstaande woningen zijn gebouwd. Het grasland is nu dan ook volledig omgeven door woonpercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0004.png"

Figuur 4: Aanzicht op het plangebied vanaf de Hambergerweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0005.png"

Figuur 5: Aanzicht op het plangebied vanaf de Hambergerweg

2.2 Nieuwe situatie

In de toekomstige situatie wordt het plangebied opgedeeld in vijf afzonderlijke woonpercelen met vrijstaande woningen. De woningen worden ontsloten door een eigen inrit. Langs de perceelsgrenzen worden hagen aangeplant om schuttingen te voorkomen, waarmee de kavels tevens een kwalitatieve uitstraling krijgen. Het herontwikkelingsplan is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting.

Inrichtingsplan

De te realiseren woningen worden zorgvuldig ingepast in de omgeving en sluiten qua maatvoering, vormgeving en ligging aan op de bestaande structuren in de omgeving. Rondom het plangebied staan momenteel vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen met diepe, smalle tuinen. Deze woningen staan dicht op de weg en zijn voorzien van een eigen oprit. De te realiseren woningen krijgen eenzelfde opzet, zodat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande lintbebouwing structuur. Hiermee vormt het plangebied zich tussen een geheel van het lint. In het plan wordt dan ook gestreefd naar openheid en een geleidelijke overgang van de dorpse omgeving naar het groene buitengebied. Om deze reden worden er ook hagen (in plaats van andere afscheidingen zoals schuttingen) toegepast als afscheiding tussen de kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0006.png"

Figuur 6: Herontwikkelingsplan voor de woningen aan de Hambergerweg in Enter

Tussen de woningen, als scheiding van de kavels, worden hagen aangeplant. Dit past bij de openheid en het landelijke karakter van het plangebied. Daarnaast functioneren de hagen als beschutting voor vogels en insecten. In de tuinen worden (inheemse) boomsoorten aangeplant.

Beeldkwaliteit

De te bouwen woningen krijgen een eigentijdse bouwstijl, in kwalitatief hoogwaardige architectuur. De nieuwbouw sluit qua maatvoering, schaal en massa aan op de andere woningen in het lint aan de Hambergerweg. Toch kennen de woningen elk een individuele uitstraling en bouwvorm. De bebouwing wordt vervaardigd uit zoveel mogelijk natuurlijke materialen (zoals steen en hout) en ingetogen kleuren. De bijgebouwen zijn qua schaal, positie en vormgeving ondergeschikt aan de woning. Ook voor de bijgebouwen geldt dat zoveel mogelijk natuurlijke materialen worden gebruikt. Qua locatie en nokrichting wordt de inrichtingsschets in het ontwikkelplan (Bijlage 1 Ontwikkelplan) aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0007.png"

Figuur 7: Sfeerimpressies beoogde beeldkwaliteit van de toekomstige woningen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie, de huidige situatie en de verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd, namelijk:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Bij transformatie en groei dient rekening te worden gehouden met cultuurlandschappen, landschappelijke structuren en objecten en andere waardevolle elementen in de omgeving. Het streven is om deze unieke kwaliteiten te versterken en waarborgen in het ruimtelijk ontwerp.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op inbreiding van de bestaande bebouwde omgeving, met ruimte voor klimaatadaptatie, energietransitie en biodiversiteit. Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat met deze ontwikkeling geen Rijksbelangen in het geding komen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, elektriciteitsvoorziening, EHS, veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van het Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Het Bro (artikel 3.1.6) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van vijf nieuwe woningen. Dit is in de zin van de Bro een dergelijke kleinschalige ontwikkeling, niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling wordt pas gezien als een stedelijke ontwikkeling wanneer deze meer dan twaalf woningen omvat. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

3.2.3 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de NOVI, het Barro en de Bro komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid Overijssel

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel
3.3.1.1 Inleiding

Op 21 juni 2022 hebben Provinciale Staten een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie voor de provincie Overijssel vastgesteld. In deze geconsolideerde versie zijn alle vastgestelde actualisaties meegenomen. De originele Omgevingsvisie van Overijssel 'Beken kleur', dateert van 12 april 2017.

Omgevingsvisie Overijssel  

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur, verbindingszones, enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan welk soort ontwikkeling op welke locatie plaats zou kunnen vinden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en binnen welke kaders het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0008.png"

Figuur 8: Uitvoeringskader Omgevingsvisie Overijssel

Ontwikkelingsperspectief: Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken

Aan het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' toegekend. In dit ontwikkelingsperspectief is opgenomen dat steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden daarnaast kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Nieuwe ontwikkelingen dienen altijd af te worden gestemd op de kenmerken van het watersysteem, door bijvoorbeeld (in laaggelegen gebieden) rekening te houden met wateroverlast. Daarnaast kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de energietransitie door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie.

Voorliggend plan heeft betrekking op het bouwen van vijf nieuwe woningen op een inbreidingslocatie, die passend is binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woonvraag van gemeente Wierden. De ontwikkeling speelt daarnaast in op klimaatverandering door zonnepanelen op daken te realiseren. Ook worden de woningen energieneutraal gebouwd.

Natuurlijke laag: Stuwwallen

Het plangebied kent de natuurlijke laag 'Stuwwallen'. Stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie voor deze gebieden is om het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. Het bestaande reliëf is daarbij ruimtelijk beeldbepalend. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Daarnaast moeten deze bijdragen aan het versterken van de natuurlijke kwaliteiten van de ''natte voet'' van de stuwwal en deze beter zichtbaar maken.

In de praktijk zijn de plaatselijke kenmerken van de stuwwal in het plangebied niet zichtbaar en beleefbaar. Het betreft een inbreidingslocatie in de bestaande kern van Enter. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de natuurlijke hoogteverschillen die in de omgeving nog aanwezig zijn. Bij de landschappelijke inpassing van het geheel wordt rekening gehouden met planten die passend zijn bij de bodem en het watersysteem, waardoor de karakteristieke kenmerken van de bodem en het watersysteem beter beleefbaar worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0009.png"

Figuur 9: Ligging van het plangebied in de natuurlijke laag 'Stuwwallen'

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap

Het plangebied gelegen in het 'Essenlandschap'. Het Essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten, fliergronden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). De dorpen en erven liggen van oudsher op de flanken van de es, op de overgang naar de lager gelegen maten- en flierenlandschappen. Nieuwe ontwikkelingen die plaats vinden in het essenlandschap, krijgen daarom een plaats op de flanken, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Voorliggende ontwikkeling heeft géén betrekking op het realiseren van nieuwe bebouwing op een es. De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen de aanwezige bebouwingsstructuren (bestaand lint aan de Hambergerweg) en met de landschappelijke inpassing wordt bijgedragen aan (de versterking van) het bestaande landschappelijke raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0010.png"

Figuur 10: Ligging van het plangebied in het Essenlandschap

Stedelijke laag - Woonwijken 1955 - nu

Het plangebied kent de stedelijke laag 'Woonwijken 1955 - nu'. Dit zijn veelal wijken met een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ruimtelijke ordeningsprincipes. Lokaal zijn er kleine eenheden, zoals aan de randen, die afwijken van het systeem. Nieuwbouwwijken in kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden. Soms zijn er bepaalde buurten ''aangeplakt'' aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap. Als nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moeten deze zich voegen naar de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar blijven. De groenstructuur is daarnaast een belangrijk onderdeel van het ontwerp.

Aan de Hambergerweg zijn veelal (relatief) nieuwe, moderne woningen aanwezig. De te realiseren woningen worden in het bestaande lint gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten bij de situering en vorm van de bestaande woningen. Desondanks krijgen alle woningen en eigen karakter, die passend is binnen de beeldkwaliteit in het lint. De woningen worden landschappelijk ingepast met inheemse en gebiedseigen beplanting, die geen afbreuk doet aan het open karakter van de omgeving en de landelijk ogende overgang naar het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0011.png"

Figuur 11: Ligging van het plangebied in de stedelijke laag 'Woonwjiken 1955-nu'

Omgevingsverordening Overijssel

De huidige Omgevingsverordening van de provincie Overijssel is voor het eerst vastgesteld op 12 april 2017. De meest recente vastgestelde (geconsolideerde) versie van de Omgevingsverordening van Overijssel is vastgesteld op 21 juni 2022. De Omgevingsverordening zorgt voor de doorwerking van het provinciale omgevingsbeleid door het formuleren van bindende instructieregels voor onder andere bestemmingsplannen.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening wordt bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend kunnen voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen of verharden leggen op de groene omgeving, wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

In het eerste lid van artikel 2.2.2. (nieuwe woningbouwlocaties) van de verordening is het volgende opgenomen:

  • bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een Woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Voorliggend plan voldoet aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan voorziet namelijk in het toevoegen van woningen op een inbreidingslocatie. Daarnaast is het plan in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en ontwikkelvoorwaarden vanuit de gebiedskenmerken uit de provinciale omgevingsvisie. Zo heeft het plan betrekking op het bouwen van woningen voor de lokale behoefte in Enter, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering en duurzame energie wordt opgewekt. Daarnaast doet het plan geen afbreuk aan de karakteristieken van het stuwwallen- en essenlandschap zoals deze met name tot uitdrukking komt in het nabijgelegen buitengebied. Met het plan wordt juist ingezet op het behouden van de openheid en het creëren van een geleidelijke overgang naar het buitengebied. Ook is het plan in overeenstemming met de woonagenda van de gemeente Wierden, aangezien het plan voorziet in de bouw van levensloopbestendige woningen die de doorstroom op de woningmarkt verbeteren. Rekening houdend met het voorgenoemde, is voorliggend plan in overeenstemming met de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Overijssel.

3.3.2 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie- en verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Wierden

De structuurvisie van de gemeente Wierden geeft een strategische en duurzame ruimtelijke visie voor de periode 2010-2030. In de structuurvisie worden ook de trends voor het woonbeleid uiteengezet. Zo worden er verschillende algemene, provinciale en gemeentelijke trends gesignaleerd. Hierbij gaat het onder andere om:

  • Aantal kleinere/eenpersoons huishoudens groeit
  • Seniorenmarkt/aantal 55-plussers groeit door vergrijzing
  • Levensloopbestendig bouwen
  • Stijgende vraag naar woningen tot 2030

Specifiek voor de kern Enter worden met betrekking tot nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen een aantal kansen in kaart gebracht. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen inspelen op de vraag naar een gedifferentieerd woningaanbod (naast gezinnen ook inzetten op jonge starters, senioren, koop en huur). De gemeente Wierden wil daarom in Enter ruimte maken voor levensloopbestendig bouwen en het ontwikkelen van woningen voor senioren op diverse inbreidingslocaties. Daarnaast kunnen nieuwe ontwikkelingen inspelen op duurzaamheid. Hoewel er veel kansen liggen, moet Enter ook alert zijn op de stagnatie van de bevolking op termijn, de verrommeling van het overgangsgebied tussen Enter en het buitengebied en het behoud van de karakteristieke bebouwing en dorpsstructuur.

Bij nieuwe ontwikkelingen dienen daarnaast de volgende stappen te worden doorlopen:

  • onderzoeken óf een ontwikkeling daadwerkelijk nodig, dan wel mogelijk is (rekening houdende met de provinciale beleidskeuzes);
  • onderzoeken wáár de ontwikkeling mogelijk is, waarbij wordt getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven van de Omgevingsvisie Overijssel;
  • onderzoeken hóe de ontwikkeling mogelijk is, rekening houdende met duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied vormt een geschikte locatie voor een kleinschalige gebiedsontwikkeling in de vorm van de nieuwbouw van vijf woningen in het bestaande lint aan de Hambergerweg. Met de ontwikkeling wordt het bebouwingslint aan de Hambergerweg op een kwalitatieve wijze afgerond. In de kern Enter is er vraag naar woningen waarbij rekening wordt gehouden met levensloopbestendigheid en dan met name op inbreidingslocaties. Daarnaast liggen in het plangebied veel kansen op het gebied van duurzaamheid (bijvoorbeeld de realisatie van zon op dak) en worden de woningen energieneutraal gerealiseerd. Voorliggend plan speelt hierop in en houdt rekening met de uitgangspunten vanuit het provinciale beleid.

3.4.2 Lokale Woonagenda (2022-2026)

De meest recente Lokale Woonagenda van de gemeente Wierden heeft betrekking op de periode 2022-2026. In deze woonagenda staan vier thema's centraal:

  • betaalbaarheid en beschikbaarheid;
  • wonen en zorg;
  • toekomstbestendigheid;
  • leefbaarheid.

Landelijk (en ook in Wierden) geldt een grote behoefte aan extra woningen. Voor de gemeente Wierden is er tot 2031 behoefte aan circa 660 nieuwe woningen. Echter, rekening houdende met het grote landelijke woningtekort, wordt dit aantal opgeschroefd naar 860. Specifiek voor de kern Enter is er tot 2031 behoefte aan circa 130 tot 170 extra woningen.

Bovenstaande aantallen representeren de kwantitatieve woningvraag. Het kwalitatieve aanbod laat zien aan wat voor type woningen behoefte is in de gemeente Wierden. De gemeente Wierden wil voor de komende jaren met name inzetten op betaalbare koop- en huurwoningen en het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De Lokale Woonagenda gaat in op de grote woningbehoefte, zowel landelijk en regionaal als lokaal. Ook voor de kern Enter is er een grote behoefte aan nieuwe woningen. De gemeente signaleert echter met name nieuwbouwmogelijkheden voor betaalbare koop- en huurwoningen (lagere prijsklasse) en levensloopbestendige woningen. Hoewel voorliggend plan betrekking heeft op het toevoegen van vrijstaande woningen in een relatief dure prijsklasse, worden de woningen levensloopbestendig gebouwd. Daarmee zijn de woningen geschikt voor veel verschillende doelgroepen. Daarnaast draagt de realisatie van de woningen bij aan de doorstroom van huishoudens in verschillende segmenten van de woningmarkt. Hierdoor ontstaat er weer ruimte in andere (minder dure) segmenten. Ook speelt het plan onder andere met de optionele realisatie van zonnepanelen (zoals op de daken) in op het thema toekomstbestendigheid. Zodoende kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling voldoende in overeenstemming is met de Lokale Woonagenda 2022-2026 van de gemeente Wierden.

3.4.3 Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom

De 'Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom' van de gemeente Wierden is vastgesteld op 18 september 2019 en gaat in op de beleidsvoorwaarden voor het bouwen van woningen op nog onbebouwde locaties binnen de bebouwde kom. Voor het bebouwen van gronden die in de huidige situatie een agrarische bestemming kennen, geldt dat woningbouw slechts mogelijk is wanneer er een aantoonbare kwalitatieve meerwaarde is ontstaan. Bijvoorbeeld wanneer woningbouw een kwalitatieve meerwaarde biedt als onderdeel van een integrale visie op het gebied.

Een bouwplan moet voldoen aan een aantal eisen. Zo moeten de kavels grenzen aan de openbare weg, mag er niet achter bestaande woningen worden gebouwd en moeten de nieuwe woningen worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn van aangrenzende bebouwing. Er zijn echter stedenbouwkundige en/of landschappelijke argumenten om hiervan af te wijken. Voor de bouw van nieuwe woningen moet daarnaast een inrichtingsschets op worden gesteld waaruit blijkt dat de woningen kunnen worden ingepast in het landschap of de bestaande stedenbouwkundige structuur. Bij de planvorming moet daarnaast een verbetering van de leefbaarheid en gezondheid plaatsvinden en dient een tegenprestatie te worden geleverd in de vorm van een investering in de groene omgeving. Tot slot dient het plan uitvoerbaar te zijn in het kader van de verschillende omgevingsaspecten als: bodem, geluid, externe veiligheid, water, verkeer, parkeren, archeologie, cultuurhistorie, landschap/stedenbouw en flora en fauna.

De gemeente Wierden heeft op 14 september 2021 een nieuwe rekenmethode als aanvulling op het beleid 'toevoegen van woningen in de bebouwde kom' vastgesteld. Deze aanvulling houdt in dat de rekenmethode vereenvoudigd is en taxaties en wegingsfactoren uit de standaard KGO rekenmethode niet meer aan de orde zijn. Bij initiatieven voor inbreiding geldt dat 25 euro per m² als KGO geïnvesteerd zal moeten worden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van vijf nieuwe woningen op een onbebouwde locatie in de bebouwde kom. Daarmee is de bovenstaande beleidslijn op het plangebied van toepassing. Voorliggend plan voldoet aan de eisen die worden gesteld vanuit de beleidslijn. Zo ontstaat er een kwalitatieve meerwaarde door de sloop van de asbesthoudende schuur en de afronding van het lint aan de Hambergerweg. Met de landschappelijke inpassing wordt een kwalitatieve bijdrage geleverd aan de omgeving. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd en geïnvesteerd in het kader van de KGO-investering. Hiertoe wordt voor het gehele plangebied (ca. 8.200 m2) een KGO-investering van 25 euro per m² gedaan. Hier zijn met de gemeente Wierden afspraken over gemaakt. Tot slot wordt het plan uitvoerbaar geacht op basis van de omgevingsaspecten, zoals in hoofdstuk 4 en 5 van deze toelichting nader wordt omschreven.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met beleidsaspecten die door rijk, provincie en gemeente zijn geformuleerd.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.

4.2 Natuurwaarden

Vanaf 1 januari 2017 is in Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.


Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette het NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit Natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Niet stikstof-gerelateerde effecten

Het plangebied aan de Hambergerweg ligt niet in een Natura 2000-gebied. In de ruime omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 2,8 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Borkeld (AERIUS, 2023). De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Met AERIUS-Calculator, versie 2023.0.1. is de stikstofdepositie berekend voor de realisatie en het gebruik van de nieuwe woningen. De stikstofrapportage is bijgevoegd in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat de werkzaamheden en het gebruik leiden tot geen resultaten voor de betreffende situatie. Hiermee heeft de stikstofuitstoot als gevolg van de werkzaamheden en het gebruik geen significant negatieve invloed op de instandhoudingsdoelen van stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, is niet aan de orde voor de desbetreffende werkzaamheden. De ontwikkeling wordt uitvoerbaar geacht.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd. Voor voorliggende ontwikkeling heeft een flora en fauna quickscan plaatsgevonden. Deze is bijgevoegd in Bijlage 2.

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van het leefgebied van een aantal beschermde zoogdieren waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als haas, konijn, vos en diverse algemene muizen en spitsmuizen. Voor de amfibieën soorten met een provinciale vrijstelling zal de ingreep naar verwachting leiden tot een positief effect op het leefgebied. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Het is toegestaan om de beoogde werkzaamheden tijdens het broedseizoen voor vogels van 1 maart tot 15 juli uit te voeren. Echter is het advies om de activiteiten buiten het broedseizoen te verrichten om eventuele verstoring van vogels te voorkomen.

Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Indien de algehele zorgplicht in acht wordt genomen, zijn er geen belemmeringen vanuit het natuurbeleid. Het plan wordt ten aanzien van het aspect 'natuur' dan ook uitvoerbaar geacht.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van de Erfgoedwet is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologische onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Archeologie

Met betrekking tot archeologie is in het bestemmingsplan de dubbelbestemmiing 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' aan het plangebied toegekend. Daarnaast kent het plangebied op de archeologische en cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Wierden (zie figuur 6) een hoge archeologische verwachting.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Ten behoeve van voorliggend plan is een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van AMK-terrein 13625. Binnen dit terrein van hoge archeologische waarde zijn sporen van begraving en bewoning uit de Romeinse Tijd aangetroffen. Zodoende heeft het plangebied een vastgestelde hoge archeologische waarde voor deze periode. Daarnaast is het plangebied gelegen tussen een hoger gelegen stuwwal en een lager gelegen beekdal. Dat maakt het een interessante bewoningslocatie. Uit de archeologische vondsten in de omgeving van het plangebied valt dit ook af te lezen. Hieruit blijkt dat het plangebied intensief gebruikt is in het Neolithicum – Bronstijd en de Laat Romeinse tijd tot en met het begin van de Vroege Middeleeuwen. Daarnaast zijn ook sporen van bewoning uit het Laat-Paleolithicum, aanwijzingen voor het gebruik van het gebied die later in de Vroege Middeleeuwen dateren en is een laatmiddeleeuwse hopplantage bekend. Dit betekent dat het plangebied een vastgestelde hoge archeologische waarde heeft voor de Romeinse Tijd. Ook kent het plangebied een hoge verwachting voor wat betreft archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – IJzertijd en de Vroege Middeleeuwen.

Op basis van de boringen kan de archeologische verwachting in het plangebied worden bijgesteld. Binnen het plangebied zijn geen intacte A- en E-horizonten aangetroffen. Zodoende kan de verwachting voor intacte vuursteenvindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum naar laag worden bijgesteld. Echter, diepere grondsporen uit deze periode zoals bijvoorbeeld haardkuilen kunnen nog wel aanwezig zijn. De overige verwachtingen uit het bureauonderzoek kunnen worden gehandhaafd.

Vanwege de vastgestelde hoge archeologische waarde voor de Romeinse Tijd in het plangebied wordt geadviseerd om voldoende buffer (bijvoorbeeld 30 cm) te hanteren tussen de bovenkant van het archeologisch relevante niveau en de onderkant van de voorgenomen verstoringen. Dit kan bijvoorbeeld ook door middel van ophoging. Bij het verlenen van de bouwvergunning zal daarom afstemming plaatsvinden met de gemeente over de exacte invulling van de voorgenoemde eisen vanuit archeologisch oogpunt. Het uitgangspunt hierbij is dat de adviezen vanuit het archeologisch onderzoek worden aangehouden. De procedure is in dat opzicht dan ook uitvoerbaar.

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht, vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. Dit is al sinds 2007 verplicht voor archeologische waarden. De kernnotie van de Wro – een samenhangende afweging van alle belangen – en de opdracht uit het Bro om “rekening te houden” met “aanwezige cultuurhistorische waarden en/of te verwachten monumenten” impliceert onderzoek naar deze waarden. Het is immers niet mogelijk om rekening te houden met cultuurhistorische waarden zonder te weten waarover men het heeft.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van de archeologische en cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Wierden. Hierop is, zoals reeds aangegeven, te zien dat het plangebied een hoge archeologische waarde kent. Binnen het plangebied is echter geen sprake van (bovengrondse) cultuurhistorische elementen. Daarmee vormt het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmeringen voor voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0012.png"

Figuur 12: Uitsnede archeologische en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Wierden (plangebied wit omcirkeld)

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen op grond van artikel 12 van het Besluit ruimtelijke ordening. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In en rondom het plangebied zijn geen bestaande watergangen aanwezig. Binnen het plangebied wordt gebruik gemaakt van een gescheiden stelsel. In het plan wordt zo min mogelijk verharding toegepast, om de waterdoorlatendheid van de bovengrond te behouden. Naast de noodzakelijke verharding blijft voldoende ruimte voor hemelwater om in de bodem te infiltreren. Ten behoeve van het plan is op 17 februari 2023 de digitale watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets komt naar voren dat voor voorliggend plan de normale procedure van toepassing is. Ten aanzien van het plan heeft afstemming met waterschap Vechtstromen plaatsgevonden. Hiermee voldoet het plan aan de eisen die vanuit het waterschap zijn gesteld.

4.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Kabels en leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Gezien de bestemmingswijziging naar 'Wonen' is ten behoeve van voorliggend plan een bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Binnen het plangebied was daarnaast een schuur met asbesthoudend dak aanwezig, welke zal worden gesloopt voorafgaand aan de bouw van de woningen. Het asbesthoudende dak kent geen dakgoten, waardoor verweerde asbestdeeltjes met het hemelwater in de bodem terecht kunnen zijn gekomen.

Uit het bodemonderzoek, welke als Bijlage 6 bij voorliggende toelichting is opgenomen, is gebleken dat de druppelzone onder het asbesthoudende dak van de schuur kan worden geclassificeerd als sterk verontreinigd met asbest. Druppelzones verspreiden zich echter vaak niet verder dan 1 meter horizontaal en 0.1 meter verticaal. De schuur is in het kader van de herontwikkeling van het terrein tot woongebied gesloopt, waarbij de ondergrond rondom is gesaneerd. In de overige delen van het plangebied zijn geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen aangetroffen.

In het kader van de sloop van de schuur is een aanvullend - separaat - onderzoek gedaan, waarbij de bodem rondom de schuur is vrijgegeven van asbesthoudend materiaal. Zie hiervoor ook het onderzoek in Bijlage 7. Hiermee wordt het aspect bodem uitvoerbaar geacht.

5.3 Geluid

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:

  • De normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen.
  • Bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • Op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wet geluidhinder

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai is op deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorlijnen in de nabije omgeving aanwezig zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed. Indien de waarde wordt overschreden kan noodzakelijk kan verzocht worden naar een ontheffing, om de waarde te verhogen tot 53 dB.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de directe omgeving van het plangebied is een industrieterrein aanwezig. Daarnaast moet rekening worden gehouden met wegverkeerslawaai. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op 30 km/u-wegen. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Dat kan wel voorkomen bij een weg met relatief veel verkeer. In de jurisprudentie is om deze reden bepaald dat een akoestische afweging bij het opstellen van een ruimtelijk plan nodig is met een verwijzing naar een goede ruimtelijke ontwikkeling.

Om te bepalen of kan worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft industrie- en wegverkeerslawaai, is daarom de kaart 'Geluid in Nederland (Lcum)' van Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Onderstaand is een uitsnede van voorgenoemde kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0013.png"

Figuur 13: Uitsnede kaart 'Geluid in Nederland Lcum' van Atlas Leefomgeving

Op de kaart is te zien dat ter plaatse van het plangebied een geluidsbelasting van 50dB (voor het noordelijke deel van het plangebied) en 51dB (voor het zuidelijke deel) van toepassing is. Hiermee blijft de geluidsbelasting onder de hoogst toelaatbare waarde van 53dB. Daarmee wordt aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect 'geluid'.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van vijf nieuwe woningen. Gezien ruimschoots onder de bovengrens van 1.500 woning wordt gebleven, kan worden aangenomen dat de woningen niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er ook in de toekomstige situatie sprake blijft van een aanvaardbare luchtkwaliteit.

5.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De risico's voor wat betreft de externe veiligheid zijn weergegeven in het bestemmingsplan en op de digitale risicokaart. In het bestemmingsplan is aan het meest zuidelijke punt van het plangebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - 2' toegekend. Binnen deze veiligheidszone mogen geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd en dient de instandhouding van de geluidsruimte (voor het industrieterrein) te worden gehandhaafd. Aangezien de meest zuidelijke woning zo dicht mogelijk op de noordgrens van het perceel wordt gerealiseerd (zie ook het ontwikkelplan in paragraaf 2.2 Nieuwe situatie en Bijlage 1), vormt deze veiligheidszone geen belemmeringen voor het plan.

Onderstaand is een uitsnede van de digitale risicokaart (Atlas Leefomgeving) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2022000021-ON01_0014.png" Figuur 14: Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (in de witte cirkel) aan de Hambergerweg

Op de risicokaart is te zien dat het zuidelijke punt van het plangebied is gelegen in een explosieaandachtsgebied. Een gemeente kan binnen een aandachtsgebied voorschriftengebieden aanwijzen. Een voorschriftengebied kan een deel van of het gehele aandachtsgebied zijn. De gemeente wijst in dat geval een locatie binnen een explosieaandachtsgebied aan als voorschriftengebied in het bestemmingsplan. In dit deel van het aandachtsgebied gelden dan aanvullende bouweisen voor nieuwbouw en vervangende nieuwbouw van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen.

In het geldende bestemmingsplan 'Enter-Dorp' van de gemeente Wierden (vastgesteld op 11 februari 2011) gelden geen aanvullende bouwvoorschriften voor gebouwen binnen het explosieaandachtsgebied. Daarnaast zijn er in de huidige situatie ook meerdere woningen aanwezig die binnen het explosieaandachtsgebied vallen, op locaties die nog dichterbij het desbetreffende bedrijf zijn gelegen. Daarmee wordt verondersteld dat de ontwikkeling, met betrekking tot de externe veiligheid, uitvoerbaar is zonder aanvullende maatregelen te nemen.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies (uitwaartse zonering);
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen (inwaartse zonering).

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan heeft geen betrekking op het realiseren van een milieubelastende functie. Aangezien er wel vijf nieuwe geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd, dient te worden bepaald of deze geen hinder ondervinden van omliggende milieubelastende bedrijven, of deze bedrijven in hun ontwikkelmogelijkheden beperken. Om de richtafstanden tot omliggende bedrijven te bepalen, is gebruik gemaakt van voorgenoemde VNG-uitgave.

De meest zuidelijke woning is gelegen op een afstand van circa 130 meter van de buitenste grenzen van het industriegebied van Enter. De meest dichtstbijzijnde bedrijven op dit industrieterrein betreffen enkele kantoren, autobedrijven, een meubelmakerij, tweedehands kleding winkel en enkele groothandelaren/producenten van bouwmaterialen.

In het geldende bestemmingsplan ('Enter-Dorp', vastgesteld in 2011) is te zien dat op een groot gedeelte van het industrieterrein bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Dit betreffen bedrijven met een richtafstand van 100 meter. Hieraan wordt ten opzichte van het plangebied voldaan. Daarnaast kent een gedeelte van het nabijgelegen industrieterrein een zone waar bedrijven tot milieucategorie 4.1 zijn toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 200 meter. Aangezien deze zone op circa 240 meter van het plangebied is gelegen, vormt deze geen belemmering voor het plan. Voor wat betreft milieuzonering wordt het plan dan ook uitvoerbaar geacht.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden.  Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. 

ZIN LOOPT NIET ECHT LEKKER, GRAAG NOG EEN KEER NAAR KIJKEN (misschien ook wel standaard tekst?..)

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal: de kenmerken van het project; de plaats van het project; en de kenmerken van de potentiële effecten. 

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van een m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden: een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. 

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van één nieuwe woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 5 en de daarvoor uitgevoerde onderzoeken.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

De woningen krijgen een eigen inrit met ontsluiting op de Hambergerweg. De realisatie van vijf nieuwe woningen zal resulteren in een geringe toename aan verkeersbewegingen over de Hambergerweg. Onder andere gezien de ligging binnen de bebouwde kom van Enter, kan deze geringe toename niet worden gezien als onevenredig.

5.8.2 Parkeren

De woningen worden voorzien van minimaal twee parkeermogelijkheden op het eigen oprit. Met een omgevingsadressendichtheid van 652 adressen per km2, ligt het plangebied op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' in een weinig stedelijk gebied (omgevingsadressendichtheid 500-1000 per km2). Voor vrijstaande koopwoningen in weinig stedelijk gebied, in de bebouwde kom, geldt een parkeernorm van minimaal 1,9 parkeerplaatsen per woning. Bij de woningen wordt daarom parkeerruimte voor minimaal twee auto's gerealiseerd. Hiervoor is op eigen terrein voldoende ruimte.

5.9 Conclusie

Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieu-aspecten afkomstig vanuit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet tevens aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel, aan de betreffende begrippen, toegekende betekenis.

Artikel 2: Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3: Wonen

Artikel 4: Waarde - Archeologisch waardevol gebied

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 5: Anti-dubbeltelregeling

Artikel 6: Algemene bouwregels

Artikel 7: Algemene gebruiksregels

Artikel 8: Algemene aanduidingsregels

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

Artikel 10: Algemene procedureregels

Artikel 11: Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 12: Overgangsrecht

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 13: Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Ook is er geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het rijk.

Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan op 17 februari 2023 middels een Watertoets afgestemd met waterschap Vechtstromen. De resultaten van de watertoets zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Water. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Zodoende heeft vooroverleg plaatsgevonden met waterschap Vechtstromen.

Zienswijzen

Onderhavig bestemmingsplan zal voor de duur van 6 weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen tegen het plan.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Echter zijn er ook uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart, dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Wierden een planschadeovereenkomst worden gesloten. Hierin zal het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Wierden volledig verzekerd is.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is.