Plan: | Zuidbroek herziening deelgebied 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2022000004-VA01 |
In het kader van de realisatie van de woonwijk Zuidbroek in Wierden is in 2018 een bestemmingsplan vastgesteld. De wijk bestaat uit verschillende deelgebieden die in fasen ontwikkeld worden. Gebleken is dat er een aantal aanpassingen in het stedenbouwkundig plan voor deelgebied 3 gewenst zijn. De voorgenomen wijzigingen, die plaatsvinden binnen de bestemming 'Wonen', passen niet binnen het geldende bestemmingsplan Zuidbroek en kunnen niet middels de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden die het plan kent, mogelijk worden gemaakt. Een herziening van het bestemmingsplan op deze onderdelen is daarom vereist. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling om de aanpassingen mogelijk te maken waarbij wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Ligging
Zuidbroek is een woonwijk aan de zuidkant van Wierden, gelegen tussen Wierden en de A35. De wijk is voor een gedeelte reeds gerealiseerd en bestaat uit verschillende deelgebieden. De gewenste aanpassingen vinden plaats in deelgebied 3. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven (rode cirkel).
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een bestemmingsplanverbeelding weergegeven waarop het plangebied te zien is. De wijzigingen vinden op verschillende locaties binnen dit plangebied plaats. Voor het overzicht wordt er gebruik gemaakt van één plangebied. Deze is aangegeven in figuur 1.2 met rode belijning. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Zuidbroek'. Het bestemmingplan is door de gemeenteraad van Wierden op 4 december 2018 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Zuidbroek' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan de gronden die in dit bestemmingsplan zijn betrokken (zie rode belijning in figuur 1.3) zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Groen', 'Verkeer-verblijfsgebied' toegekend. Voor een gedeelte van het plangebied is een gebiedsaanduiding 'milieuzone-intrekgebied' opgenomen.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed en breakfast. Daarnaast zijn voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, tuinen, erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Er gelden verschillende bouwregels, waaronder dat een hoofdgebouw binnen een bouwvlak dient te worden gebouwd. Een hoofdgebouw mag vrijstaand en halfvrijstaand worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' het aantal woonhuizen niet meer mag bedragen dan aangegeven. Voor het grootste gedeelte van de bouwvlakken geldt dat er geen maximum aantal te bouwen woningen is opgenomen.
De afstand van een vrijstaand woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, met dien verstande dat dit bij vrijstaand geschakelde bouw geldt voor één zijde van het hoofdgebouw;
Voor een gedeelte van Zuidbroek zijn een aantal wijzigingen in het stedenbouwkundig plan gewenst. De gewenste aanpassingen zijn aangegeven in paragraaf 2.2, evenals de locaties van de aanpassingen (figuur 2.3). De gewenste aanpassingen passen niet in het geldende bestemmingsplan en de flexibiliteitsmogelijkheden die het plan biedt middels bijvoorbeeld afwijkingsmogelijkheden. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om deze aanpassingen in het stedenbouwkundige plan mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Zuidbroek herziening deelgebied 3' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er sprake van weiland/braakliggend terrein in combinatie met delen welke bouwrijp zijn en worden gemaakt, in afwachting van de verdere ontwikkeling van de woonwijk. In figuur 2.1 en 2.2 is de huidige situatie van de te ontwikkelen gronden vanuit de lucht weergegeven, in figuur 2.3 de situatie gezien vanaf de Waterpoort. De komende jaren vindt uitbreiding van de woonwijk plaats, waarvoor dit bestemmingsplan ook de kaders biedt.
Figuur 2.1: huidige situatie vanuit de lucht (bron: cyclomedia)
Figuur 2.2: huidige situatie vanuit de lucht (bron: cyclomedia)
Figuur 2.3: huidige situatie, gezien vanaf de straat Waterpoort (bron: cyclomedia)
Het stedenbouwkundig plan voor deelgebied III van het plan Zuidbroek is op onderdelen gewijzigd. In figuur 2.3 is het aangepaste stedenbouwkundig plan weergegeven en is aangegeven op welke locaties de aanpassingen plaatsvinden. De voorgenomen aanpassingen hebben betrekking op de volgende onderdelen:
1. Realiseren ander type woningen
Ter plaatse van de tekst 'rijwoningen en appartementengebouw' en rode belijning in figuur 2.4 worden 8 rijwoningen (sociale huur) en 16 appartementen (sociale huur) gerealiseerd in plaats van vrijstaande woningen en twee onder een kap woningen. Hierop moet het bestemmingsplan worden aangepast.
2. Aanpassing bouwvlakken bij aantal blokken woningen;
Bij een aantal bouwvlakken komen de woningen iets buiten het bouwvlak te liggen. Hiervoor is een aanpassing van de grenzen vereist.
3. Herstel omissie in de regels van de bestemming Wonen;
Op de geldende verbeelding van het bestemmingsplan Zuidbroek is een opgenomen dat er maximaal 7 aaneengebouwde woningen gebouwd mogen worden. Artikel 8.2.1 onder b klopt echter niet, aangezien er daar gesproken wordt over het maximaal aantal wooneenheden in plaats van 'aaneengebouwd'. Het plan (was en) is ook om twee bouwstroken van elk 7 woningen te bouwen. Daarnaast staat er alleen vrijstaand en halfvrijstaand en mist de term 'aaneengebouwd' in deze regel. Dit wordt aangepast.
Figuur 2.4: overzicht locaties aanpassing bestemmingsplan (bron: gemeente Wierden, bewerkt)
4. Mogelijk maken van hofwoningen/een woonhof achter de straat het Beekdalhuis, waarbij
doelgroeponafhankelijke woningen worden gerealiseerd.
Naast de wijzigingen zoals hierboven genoemd is er een wijziging in het stedenbouwkundig plan voor een locatie gelegen achter het Beekdalhuis.
In het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse reguliere woningen toegestaan. De wens is om doelgroeponafhankelijke (levensloopbestendige) woningen te realiseren in een woonhof. Het betreft 10 koopwoningen. Doelgroeponafhankelijk betekent dat alle primaire woonvoorzieningen op de begane grond gelegen zijn (zie hiervoor ook de begripsbepaling die in de regels is opgenomen). De woningen zijn naar 'binnen' gericht en kennen een gezamenlijke tuin (een hof). Aan de voorzijde van de woningen is een carport mogelijk. Aan de noordzijde en zuidzijde wordt een groenstrook gerealiseerd.
Figuur 2.5: Impressie toekomstige hof (bron: gemeente Wierden)
Onderbouwing verschillende onderdelen bestemmingsplan
Onderliggend bestemmingsplan maakt een aantal wijzigingen mogelijk binnen het bestemmingsplan Zuidbroek. Waar nodig wordt per onderdeel gemotiveerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat er geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het bestemmingsplan. De onderdelen waarbij sprake is van zodanige ondergeschikte of beperkte wijzigingen dat deze geen invloed hebben op het betreffende omgevings- of beleidsaspect worden in dat geval niet specifiek besproken. In het kader van het bestemmingsplan Zuidbroek zijn destijds verschillende omgevingsonderzoeken uitgevoerd. Daar wordt in voorkomende gevallen ook naar verwezen.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
De wijzigingen die in het stedenbouwkundig plan worden gedaan zijn over het algemeen als kleine ondergeschikte wijzigingen aan te merken.
Ten aanzien van de wijziging die betrekking heeft op de bouw van een ander type woning (geschakelde woningen en appartementen) dan de in het bestemmingsplan opgenomen vrijstaande en twee onder een kap woningen in het zuidelijk gedeelte van het plangebied is wel gerekend met een toename van het aantal woningen.
Mogelijkheden bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Zuidbroek' geeft voor een groot gedeelte geen maximaal toegestaan aantal woningen. Wel is er gezien de grootte van de bestemmingsvlakken voor 'Wonen' logischerwijs een maximaal aantal te bouwen woningen op deze gronden binnen het bestemmingsplan Zuidbroek. Op basis van de breedte van de bestemmingsvlakken voor wonen wordt, indien relevant voor een bepaald aspect, uitgegaan van een toename van 11 woningen middels voorliggend bestemmingsplan. Deze toename vloeit met name voort uit de bouw van het appartementengebouw.
Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat 12 woningen en meer wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (o.a. ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Opgemerkt wordt dat er geen sprake is van extra ruimtebeslag in verband met de aanpassingen in het stedenbouwkundige plan. Er wordt geen extra ruimte benut voor de uitvoering van het plan ten opzichte van het eerdere stedenbouwkundig plan en geldend bestemmingsplan.
Er is sprake van bouwen in bestaand stedelijk gebied. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Zuidbroek dat reeds woningbouw mogelijk maakt. Aangezien er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet vereist. Wel dient aangetoond te worden dat er sprake is van een behoefte aan de ontwikkeling en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.4.2 wordt nader ingegaan op de behoefte aan de ontwikkeling. Daaruit blijkt dat er behoefte is aan de ontwikkeling.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Onderhavig bestemmingsplan maakt met name een aantal ondergeschikte wijzigingen mogelijk (zie paragraaf 2.2). De toevoeging van een extra aantal woningen binnen het plangebied is de aanleiding om deze onder meer te toetsen aan het provinciaal beleid.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Toets
Het plangebied kan gezien worden als bestaand stedelijk gebied van Wierden; op de locatie geldt reeds een onherroepelijk bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt.
Het plan behoeft een actualisatie qua regelgeving en qua verkaveling/bouwgrenzen. Er wordt geen groene ruimte gebruikt. Geconcludeerd wordt dat voldoende rekening is gehouden met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Realisatie nieuwe woningen (artikel 2.2.2.)
1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
4. De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:
Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven;
Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.
In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek wat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.
Toets
De regio Twente en de gemeente Wierden hebben haar woonbeleid opgenomen in respectievelijk de ‘Regionale woonvisie Twente 2015-2025’ en de ‘Lokale Woonagenda 2022 - 2026’. In paragraaf 3.4 en 3.5 wordt het voorliggend plan o.a. getoetst aan deze visies. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2. van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, het plangebied
is gelegen bij het kruisje (bron: provincie Overijssel)
Ter plaatse geldt het ontwikkelingsperspectief 'wonen' en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'stads- en dorpsrandgebieden'.
Stads- en dorpsrandgebieden vormen een overgangsgebied tussen de stedelijke en de groene omgeving en vormen daarmee zowel de entree van de stad en de verbinding met het buitengebied. Met de ontwikkeling van Zuidbroek als woonwijk is reeds rekening gehouden met de uitgangspunten voor dit ontwikkelingsperspectief en is hieraan getoetst in de procedure van het geldende bestemmingsplan Zuidbroek. Het reeds ontwikkelde deel is van Zuidbroek is aangemerkt als 'woon- en werklocatie buiten de stedelijke netwerken'.
De wijzigingen in het stedenbouwkundig plan die middels dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt binnen Zuidbroek passen binnen de uitgangspunten van het ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Aangezien de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betrekking heeft op een aantal wijzigingen in een gebied waarin reeds woningbouw mogelijk is gemaakt heeft een nadere beschouwing op de verschillende lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag, laag van de beleving) van de gebiedskenmerken geen aanvullende waarde.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Regionale Woonvisie Twente 2015-2025
De 14 gemeenten in de regio Twente en de 18 woningcorporaties (verenigd in WoON Twente) gaan nauwer samenwerken op het terrein van het wonen. In deze gezamenlijke regionale woonvisie zijn afspraken gemaakt over aanpassing en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad, en over het omgaan met uitbreiding. De 14 colleges van burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten hebben ingestemd met de regionale Twentse Woonvisie. Hiermee gaan de gemeenten, corporaties en provincie gezamenlijk de opgaven voor de toekomst aan. De grootste opgave is om de bestaande woningvoorraad optimaal toekomstgeschikt te maken en te houden voor de verschillende doelgroepen en van voldoende (energetische) kwaliteit. De netto uitbreidingsopgave in Twente is een fractie van de kwalitatieve opgave in de bestaande woningvoorraad. Dit leidt tot de volgende speerpunten van beleid:
1. Wonen voor iedereen
- voldoende en gevarieerd
- aanbod huisvesten aandachtsgroepen
2. Elke woning moet raak zijn
- kwaliteit boven kwantiteit
- de kwaliteit van de bestaande voorraad is de grote opgave
- duurzaamheid en levensloopgeschiktheid
3. Elke woonlocatie moet raak zijn
- vernieuwing en inbreiding boven uitbreiding
Regionale samenwerking
Onder punt 3 wordt vernieuwing en inbreiding als norm gesteld. Waar dit niet volstaat om te voorzien in de lokale behoefte aan woningtoevoeging op basis van de lokale huishoudensontwikkeling, vindt nog uitbreiding plaats. Nieuwe uitbreidingslocaties zijn de komende decennia nauwelijks meer aan de orde. Gemeenten moeten tot een goede afronding van bestaande uitbreidingslocaties komen.
De verwachting is dat Twente vanaf circa 2025 niet verder zal groeien qua inwoners, en vanaf circa 2035 ook niet meer qua huishoudens. Dus ‘wonen’ gebeurt in de toekomst vooral in de woningen, steden, dorpen en buitengebieden die er nu al zijn. Daarom richt deze visie zich erop hoe we dat bestaande gebied toekomstbestendig kunnen maken, in termen van leefbaar en duurzaam. Geen hemelbestormende vergezichten, maar inzicht in de urgente vraagstukken die zich nu en komende jaren aandienen in het bestaande bebouwde gebied.
Grootschalige uitbreidingslocaties zijn in de komende decennia in principe niet meer aan de orde. In beginsel werken gemeenten niet aan nieuwe uitbreidingsplannen, maar zoeken vooral naar een goede afronding van oude (reeds bestemde) uitbreidingscapaciteit. Gemeenten zoeken in dit traject naar onderlinge afstemming met elkaar en met marktpartijen indien er sprake is van onderlinge verwevenheid in de woonregio’s. Het is zoeken naar een goede werkwijze hiervoor en om daarbij ook de onderlinge afstemming te vinden.
Door grondgebonden woningen te vervangen door appartementen wordt een ander type woningen (appartementen) toegevoegd in het woningbouwprogramma voor Zuidbroek. Daarnaast worden vrijstaande woningen en twee onder een kap woningen vervangen door geschakelde woningen. Zowel de appartementen als de geschakelde woningen betreffen woningen voor sociale huur. Daarmee wordt aangesloten op de behoefte die er komende jaren is voor Wierden, waarbij de toevoeging van sociale huurwoningen één van de uitgangspunten is.
Toetsing van het initiatief aan regionaal beleid
De beoogde ontwikkeling bevindt zich in een reeds bestemde grootschalige uitbreidingslocatie. De ontwikkeling past in het uitgangspunt om een goede afronding van deze uitbreidingslocatie te realiseren en de voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025.
Algemeen
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is ‘een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt’. Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
In de Visie is aangegeven dat kan worden ingespeeld op de de vraag naar een gedifferentieerd woningaanbod (naast gezinnen met name ook inzetten op jonge starters, senioren en zorgvragers en koop en huur);
Er is voldoende aanbod van betaalbare starterswoningen, zodat de jeugd uit de gemeente er kan blijven wonen. Er zijn voldoende zorggeschikte nultredenwoningen, waardoor ouderen en mensen met beperkingen de kans krijgen zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te kunnen wonen.
Deelgebiedvisies
De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden, namelijk: de kern Wierden, de kern Enter en het landelijk gebied. Per deelgebied is een visie gemaakt. Zuidbroek valt binnen het deelgebied ‘Woningbouwontwikkeling’ in de kern Wierden.
De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud met voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Weuste-Noord. Verder wordt er gestreefd naar betere bereikbaarheid en op het verbeteren van de kwaliteit van de stadsrandzones.
Toetsing
Middels dit bestemmingsplan worden een aantal wijzigingen (onder meer ander type woningen) in het stedenbouwkundig plan voor deelgebied 3 van Zuidbroek mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen vinden plaats in het deelgebied dat als 'woningbouwontwikkeling' is aangegeven. De wijzigingen passen binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.
De Lokale Woonagenda 2022-2026 vormt voor de gemeente Wierden de visie op wonen voor de komende vier jaren.
De Lokale Woonagenda geeft antwoord op de vraag wat voor gemeente we willen zijn qua wonen en welke woonvraagstukken prioriteit hebben, rekening houdend met de ontwikkelingen op de woningmarkt. De Lokale Woonagenda vormt tevens de basis voor het maken van prestatieafspraken met de woningcorporaties Reggewoon en huurdersorganisatie Stichting Huurders Wierden Enter (SHWE).
De volgende vier woonthema’s staan centraal in de Lokale Woonagenda:
1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid
2. Wonen en zorg
3. Toekomstbestendigheid
4. Leefbaarheid
Demografische ontwikkelingen
De verwachting is dat het aantal huishoudens in Nederland en ook in de gemeente Wierden toeneemt, voornamelijk tot 2030. Dat komt grotendeels door een toename van het aantal kleinere huishoudens. Door echtscheiding, verweduwing en het uitstellen van samenwonen neemt het aantal eenpersoonshuishoudens ook in onze gemeente toe
Economische ontwikkelingen
Economische ontwikkelingen voor de komende tijd zijn onzeker. Uitgaande van een behoudend scenario zal de koopkracht de komende jaren niet of beperkt stijgen. Door de oplopende druk op de woningmarkt kunnen huishoudens in mindere mate dan een aantal jaren geleden terecht in de koopsector en zijn ze aangewezen op een sociale huurwoning. Doordat ook in absolute aantallen meer mensen tot de corporatiedoelgroep behoren, neemt de druk toe in de sociale huursector.
Kwantitatieve woningbehoefte
Het woningmarktonderzoek uit 2021 geeft de kwantitatieve woningbehoefte voor de gemeente Wierden aan tot 2031. Oftewel, hoeveel woningen de komende jaren moeten worden toegevoegd om in de lokale behoefte te voorzien. We gaan er hierbij vanuit dat ieder huishouden een woning nodig heeft. Deze zogeheten kwantitatieve woningbehoefte is te zien in onderstaande tabel.
Figuur 3.3: woningbehoefte tot 2031 (bron: gemeente Wierden)
Tot 2031 neemt de gemeente Wierden toe met 510 huishoudens. Dat komt grotendeels door een toename van kleinere huishoudens. Deze huishoudens hebben allen een woning nodig. Daarnaast is er in de afgelopen jaren te weinig gebouwd om in de lokale woningbehoefte te voorzien, waardoor 40 extra woningen nodig zijn om iedereen passend te huisvesten.
Hoe de woningbehoefte tot 2031 eruit ziet per kern en de buurtschappen is te zien in onderstaande tabel.
Figuur 3.4: woningbehoefte per kern tot 2031 (bron: gemeente Wierden)
Landelijk gezien is er een groot woningtekort. Gezamenlijk met buurgemeentes hebben de gemeenten binnen de provincie Overijssel de opdracht in te zetten op woningbouw. In de Regionale Woonagenda Twente (RWT) is afgesproken dat de gemeente Wierden de woningbehoefte die ontstaat ná 2030 nú al naar voren haalt. Voor de gemeente Wierden zijn dit ca. 110 woningen, zodat dit op 660 woningen uitkomt. Ook is afgesproken om een extra impuls te geven om bij te dragen aan het oplossen van de actuele woningnood in Nederland. Voor gemeente Wierden zijn dit ca. 200 woningen.
Adaptief programmeren
In de huidige systematiek van woning(bouw)programmering spelen woningbouwprognoses een belangrijke rol. De huishoudensgroei functioneert vaak als plafond voor het aantal woningbouwplannen. Dit brengt onzekerheden met zich mee. Gemeenten zoeken steeds meer naar werkprocessen om hier samen met marktpartijen goed mee om te gaan. De onzekerheden komen vooral voort uit de economische situatie (bijvoorbeeld crisis), veranderende regelgeving (bijvoorbeeld stikstof), politieke kleur en/of vanuit andere sectoren, zoals ontwikkelingen in mobiliteit. Daardoor kan er redelijk plotseling meer/minder vraag zijn naar nieuwbouw, of juist naar hele andere type woningen.
Onzekerheid zit voor een gemeente ook in de datum en mate waarin marktpartijen hun plannen realiseren. Ook het rekening houden met mogelijke planuitval (ca. 20%-30%) is een vorm van adaptief programmeren.
Kwalitatieve woningbehoefte
De kwalitatieve woningbehoefte laat zien aan wat voor soort woningen behoefte is in gemeente Wierden. Daardoor kan de gemeente gericht toevoegen voor een toekomstbestendig woningaanbod. De kwalitatieve woningbehoefte voor gemeente Wierden is te zien in onderstaande figuur.
Figuur 3.5: kwaltitatieve woningbehoefte tot 2031 (bron: gemeente Wierden)
De definities van de verschillende typen woningen zijn in de Lokale Woonagenda opgenomen.
Goedkope en middeldure koopwoningen
Voornamelijk in de kernen van Wierden en Enter is er vraag naar goedkope tot middeldure koopwoningen. Dat zijn woningen tot €225.000 en tussen €225.000 en €325.000. Voor lagere en middeninkomens is het belangrijk dat er voldoende aanbod is in dit segment.
Sociale huurmarkt
Krapte op de woningmarkt zorgt ervoor dat langere zoektijden ontstaan voor sociale huurwoningen. De slagingskansen voor woningzoekenden nemen daardoor af. Daarbij komt de verwachting dat de vraag naar sociale huurwoningen in gemeente Wierden de komende jaren zal toenemen. Het is ook de verwachting dat de scheefheid in de sociale huursector gelijk blijft. Dit komt tevens doordat huishoudens met hogere inkomens in een krappe woningmarkt niet kunnen doorstromen naar de koopsector
Levensloopbestendig aanbod
Het aantal en aandeel oudere inwoners in de gemeente Wierden neemt de komende tijd toe. Daardoor stijgt de vraag naar levensloopbestendige woningen. Dit is een woning welke op zo een manier is gebouwd, dat bewoners er hun hele leven kunnen wonen. Hoewel levensloopbestendig aanbod vaak wordt geassocieerd met ouderen, zijn deze woningen ook geschikt voor andere huishoudenssamenstellingen. De vraag naar levensloopbestendige woningen is afkomstig van jonge huishoudens die een betaalbare en snelle eerste start op de woningmarkt willen maken én van oudere huishoudens die op zoek zijn naar een geschikte woning, ook als er fysieke beperkingen optreden. De nieuwe generaties oudere huishoudens zijn op zoek naar een toegankelijke woning/levensloopbestendige woning met oog op comfort, zowel in de huur- als in de koopsector.
Middenhuur
In gemeente Wierden bestaat een sterke ‘koopcultuur’. De voorkeur gaat vaak uit naar een koopwoning ten opzichte van huur. Middenhuur is voor de inwoners vaak een tweede keuze. Het kan de woonbehoefte vervullen van iemand die tussen wal en schip valt op de woningmarkt of met spoed een woning zoekt. In een overspannen woningmarkt wordt geconstateerd dat er weinig betaalbaar koopaanbod is en er lange zoektijden zijn voor sociale huurwoningen. Dat maakt dat we komende jaren een beperkte toename zien in de vraag naar middenhuur.
De gemeente Wierden hanteert de lokale woningbehoefte met een plus om bij te dragen aan het regionale woningtekort. Extra aandacht gaat de komende jaren naar de positie van (jonge) starters, inwoners met een lager tot middeninkomen en naar specifieke doelgroepen die zich niet (geheel) zelfstandig redden op de woningmarkt. We zetten in op het versnellen van nieuwbouw en op woningen blijvend beschikbaar en betaalbaar te houden.
Toets
De komende jaren is er behoefte aan de realisatie van extra woningen in de gemeente Wierden. Kwantitatief past de toevoeging van 11 woningen binnen het programma voor Wierden.
Wat betreft de kwalitatieve behoefte geldt dat er sprake is van vraag naar het realiseren van extra sociale huurwoningen. Het appartementengebouw wordt ontwikkeld ten behoeve van sociale huur. Daarnaast zullen de geschakelde woningen ten behoeve van sociale huur worden ontwikkeld (in plaats van eerder beoogde vrijstaande en twee onder een kapwoningen).
Tevens worden er ter plaatse van de woonhof 10 doelgroeponafhankelijke/levensloopbestendige koopwoningen die een daarbij passende bestemmingsregeling krijgen. De toevoeging van deze levensloopbestendige koopwoningen past binnen de uitgangspunten van de Lokale Woonagenda gezien de gestegen vraag naar dit type woningen. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de uitgangspunten van de Lokale Woonagenda.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
De onderdelen die geen invloed hebben op het betreffende omgevings- of beleidsaspect worden niet specifiek besproken/zijn niet opgenomen in dit hoofdstuk. In het kader van het bestemmingsplan Zuidbroek zijn destijds ook verschillende omgevingsonderzoeken uitgevoerd. In voorkomende gevallen wordt daarnaar verwezen.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het plangebied is reeds bestemd voor woningbouw. Grootste wijziging daarin is de wijziging van een woningtype voor een gedeelte van het plangebied.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Er vindt per saldo een toevoeging van een beperkt aantal woningen plaats. In Zuidbroek zijn voor het grootste deel van het gbied geen maximale woningbouwaantallen opgenomen. Voor wat betreft de toevoeging van het aantal woningen binnen de (al voor wonen en bijbehorende voorzieningen bestemde) woonwijk Zuidbroek, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand gebouwd gebied en dat er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag. Zie hiervoor ook de uitspraak van de ABRS 11 maart 2020, no. 201901464/1/R1.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Er is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Zuidbroek een verkennend bodemonderzoek gehouden door ingenieursbedrijf Aveco de Bondt. het betreft het onderzoek Actualisatie bodemonderzoek Zuidbroek deelgebied 3 te Wierden, d.d. 31 mei 2018 (bijlage 2) Het betreft een actualisatie van het bodemonderzoek dat eerder is uitgevoerd op de locatie gelegen aan de Zuidbroek deelgebied 3 te Wierden. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt samen te vatten:
De doelstelling van het bodemonderzoek is het vaststellen van de actuele milieuhygiënische kwaliteit en te verifiëren of deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt een belemmering vormt voor de voorgenomen bouwontwikkeling.
Zintuiglijke waarnemingen
In de boven- en ondergrond zijn, uitgezonderd een zwakke bijmenging met hout in de bovengrond van boring 32, geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ter plaatse van de opslag materieel bestaat de bovenlaag tot 0,25 m-mv uit menggranulaat.
Conclusie
Het bodemonderzoek is ouder dan twee jaar, maar nog geen vijf jaar oud. Uit historisch onderzoek is gebleken dat er geen vervuilende activiteiten hebben plaatsgevonden, waardoor de bodem (nog steeds) geschikt is voor de beoogde functie (wonen). Wel zal voor geheel Zuidbroek een nieuw bodemonderzoek plaatsvinden in verband met grondverkoop de komende jaren.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de A35. Door Aveco de Bondt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (akoestisch onderzoek herziening deelgebied III Zuidbroek te Wierden, project 220270, 28 maart 2022). Het rapport is opgenomen in bijlage 1.
Doel van het onderzoek is te toetsen of bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en indien nodig aan de voorwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente Wierden. De conclusies van het onderzoek zijn samengevat als volgt:
Andere wegen in de omgeving van het plangebied zijn de Klumpershoekweg en 30 km/uur-wegen binnen het plan Zuidbroek. Op basis van de beperkte verkeersintensiteit op deze wegen is op voorhand duidelijk dat wat betreft wegverkeerslawaai sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De berekende geluidbelasting als gevolg van de A35 bedraagt ten hoogste 45dB, na aftrek conform artikel 110 Wgh. Hiermee is voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde en zijn hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder niet aan de orde. Tevens is voldaan aan de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid. Gesteld kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Uitgaande van een toevoeging van 11 woningen kan in een worst-case scenario het aantal verkeersbewegingen op 45 per dag gesteld worden. In figuur 4.1. is de worst-case berekening weergegeven met 45 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.1: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Onderhavig bestemmingsplan maakt een aantal wijzigingen in het stedenbouwkundig plan van Zuidbroek mogelijk. Het plangebied wordt daarbij niet vergroot ten opzichte van plangebied van het bestemmingsplan Zuidbroek. Het bestemmingsplan Zuidbroek kent voor een groot gedeelte geen maximaal aantal woningen. Een toets aan externe veiligheid heeft eerder, in het kader van de vaststelling van dat bestemmingsplan plaatsgevonden.
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
In de omgeving van het plangebied liggen er twee risicobronnen:
1. Ten oosten van het plangebied ligt een aardgasleiding (N-557-30, 8.3 inch)
2. De A35 ten zuiden van het plangebied wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
In het kader van het bestemmingsplan Zuidbroek is geconstateerd dat het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A35 en de aardgastransportleiding. Uitkomst was dat er geen belemmering vanuit het aspect 'externe veiligheid' voor uitvoering van het bestemmingsplan is en er geen extra maatregelen nodig waren.
Aardgasleiding
De extra te realiseren woningen (appartementengebouw) zijn gelegen buiten het invloedsgebied van de buisleiding (95 m). Het uitvoeren van een QRA of verantwoording van het groepsrisico voor de buisleiding is daarom niet nodig.
Vervoer gevaarlijke stoffen A35
De locaties van de extra te realiseren woningen (appartementengebouw) liggen op een afstand van circa 300 meter van de A35. Daarmee liggen deze buiten het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter en het invloedsgebied van een BLEVE van 300 meter. Door de diversiteit aan stoffen en de diversiteit aan factoren die invloed hebben op de mogelijke effecten van een incident met een toxische stof is het moeilijk een eenduidige effectafstand te geven. De effectafstanden voor de afstand tot waar nog 1% van de aanwezigen kan overlijden, varieert van 80 m tot maximaal 1250 m (worst-case-scenario).
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen woningen of andere kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten dichterbij de risicobronnen mogelijk. Wel wordt een appartementengebouw in het zuiden van het plangebied gerealiseerd, waarmee het aantal aanwezige personen dichterbij de risicobron zeer beperkt toeneemt. Deze toename is dusdanig beperkt dat een nieuwe toets voor externe veiligheid geen aanvullende waarde heeft. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen problemen oplevert.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 8 maart 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 5. Uitkomst van de watertoets is dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Er heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat zij in kunnen stemmen met het plan en een positief advies geven.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
In het kader van de eerdere vaststelling van het bestemmingsplan Zuidbroek (4 december 2018) is door Ecogroen een quick scan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in het rapport 'quickscan natuurtoets nieuwbouwwijk Zuidbroek Wierden, project 18-228, 7 juni 2018'.
Middels onderhavig bestemmingsplan worden een aantal wijzigingen in het stedenbouwkundig plan mogelijk gemaakt. Door Natuurbank Overijssel is in dat verband een nieuw onderzoek uitgevoerd (actualisatie), omdat als gevolg van de voorgenomen activiteiten overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet kan worden uitgesloten. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. De resultaten zijn verwoord in het rapport 'Quickscan natuurwaardenonderzoek Zuidbroek fase III Wierden, project 4609, 19 september 2022'. Deze is als bijlage bijgevoegd. Samengevat zijn de conclusies hiervan als volgt:
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Wierdense Veld, gelegen op een afstand van circa 4,7 kilometer ten westen van het plangebied. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de gebruiksfase. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.
Op ca. 1500 meter ligt het meest nabijgelegen onderdeel van het NNN. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking).
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten veldmuizen er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vogels benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied en benutten het ook niet als foerageergebied. Het plangebied vormt geen geschikt functioneel leefgebied voor amfibieën.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk veldmuizen gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van een veldmuis beschadigd of vernield. Voor de veldmuizen, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van veldmuizen. Om te voorkomen dat veldmuizen gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een veldmuis gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Gebiedsbescherming (stikstofdepositie)
Onderhavig bestemmingsplan maakt per saldo de bouw van extra woningen mogelijk. In dat kader is een berekening van de stikstofdepositie uitgevoerd (Ad Fontem, Aeriusberekening extra woningen deelgebied 3 Zuidbroek Wierden, 19 september 2022). Het rapport is als bijlage bijgevoegd.
De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:
als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat, met inachtneming van bovenstaande, er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen zijn voor uitvoering van onderhavig plan.
Verkeer
De ontsluiting van deelgebied 3 en daarmee ook van het plangebied dat in dit bestemmingsplan is opgenomen vindt plaats via de wegenstructuur zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Zuidbroek'.
Het appartementengebouw wordt ontsloten via de aan te leggen woonstraat. Ten gevolge van de toename van het aantal woningen (appartementen) met 11 zullen extra verkeersbewegingen plaatsvinden. Er is uitgegaan van CROW-publicatie 381 ten aanzien van de normen voor appartementen, huur, midden/goedkoop inclusief sociale huur. Op basis van de toevoeging van deze appartementen is sprake van een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen, circa 45. Deze toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige wegen in Zuidbroek en omliggende wegen worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Op basis van de CROW-publicatie 381, uitgaande van 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk' dient per appartement 1,4 parkeerplaats te worden gerealiseerd. Dit houdt in dat in totaal 23 parkeerplaatsen nodig zijn. Er worden 18 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast worden er 5 parkeerplaatsen aan de openbare weg, in de nabijheid van het appartementencomplex gerealiseerd. Aan de norm voor parkeren wordt daarmee voldaan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de regels ten aanzien van parkeren beschreven;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven (milieuzone-intrekgebied);
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van de van toepassing zijnde wettelijke regelgeving.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Groen
Deze bestemming is opgenomen om de groenvoorzieningen binnen het plangebied te bestemmen. Binnen de bestemming zijn ondergeschikt ook fiets- en voetpaden mogelijk en andere daarbij gerelateerde voorzieningen.
Tuin
Zowel de voorerven als het gezamenlijke achtererf van de hofwoningen hebben de bestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, verhardingen, erfafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.
De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt; er zijn geen bijbehorende bouwwerken bij de woning toegestaan, uitgezonderd een carport op het voorerfgebied en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Ter plaatse van de aanduiding 'poort' mag een poortgebouw worden gerealiseerd.
Er is opgenomen dat deze gronden niet te worden beschouwd als 'erf' in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Dit houdt in dat op deze gronden niet vergunningvrij mag worden gebouwd op grond van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Dit is opgenomen om de ruimte aan de achterzijde van de hofwoningen (die in gezamenlijk eigendom is) vrij te houden van bebouwing waardoor het principe van de hof met het gebruik van de gezamenlijke tuin gewaarborgd is en blijft.
Wonen
De bestemming 'Wonen' kent een zelfde inhoud als de bestemming 'Wonen' binnen het bestemmingsplan Zuidbroek. Voor de doelgroeponafhankelijke woningen is een aanduiding opgenomen en is een afwijkende bestemmingsregeling opgenomen, om daarmee de gewenste woningtypen te kunnen realiseren. Het begrip 'doelgroeponafhankelijke woning' is opgenomen in de begrippen.
Wonen-woongebouw
Ten behoeve van het appartementengebouw is de bestemming 'Wonen-woongebouw' opgenomen. Er zijn hiervoor verschillende bouwregels opgenomen, waaronder het maximale aantal woningen.
Verkeer-verblijfsgebied
Deze verkeersbestemming betreft de gronden die van belang zijn voor (de aan te leggen) wegen en straten, voet- en rijwielpaden en de daarbij behorende voorzieningen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Onderhavig plan betreft een ontwikkeling van een beperkte omvang en schaal in de bestaande wijk Zuidbroek. Er zijn geen provinciale belangen betrokken. Vooroverleg is niet vereist.
Waterschap Vechtstromen
Op 8 maart 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 5 oktober 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.