direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Enter-Dorp, herziening Brinkstraat ong. (tussen 27 en 31)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor een locatie in kern van Enter is een woningbouwplan ontwikkeld. Het gaat om locatie aan de Brinkstraat. Het voornemen is om drie woningen te realiseren op een open locatie aan de Brinkstraat tussen huisnummers 27 en 31.

Voor het realiseren van de drie woningen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het voornemen is woningbouw mogelijk te maken aan de Brinkstraat tussen nummers 27 en 31. Deze locatie is in figuur 1.1 globaal met een blauwe cirkel aangegeven.
Het perceel bevindt zich in de bebouwde kom van Enter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)


Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wierden sectie E perceelnummer 9757 (gedeeltelijk).

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 aangegeven (rood omkaderd). In dit figuur is op een luchtfoto's de planlocatie weergegeven.

Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing planlocatie (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de planlocatie aan de Brinkstraat in Enter geldt het bestemmingsplan 'Enter-Dorp. Het bestemmingplan 'Enter-Dorp' is door de gemeenteraad van Wierden op 22 maart 2011 vastgesteld. Tevens geldt voor deze locatie de paraplubestemmingsplannen:

  • Paraplubestemmingsplan verruimen m² bijbehorende bouwwerken bij woningen (raad: 18-6-2013);
  • Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang (raad: 9-12-2014);
  • Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden (10-7-2018).

In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van bestemmingsplan "Enter-Dorp" opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0003.png"
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Enter-Dorp' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De planlocatie aan de Brinkstraat heeft binnen het bestemmingsplan 'Enter-Dorp' de bestemming "Wonen" toegekend gekregen. Om woningbouw mogelijk te maken dient ter plaatse van de beoogde ontwikkeling een bouwvlak aanwezig te zijn.
In het plangebied is in het geldende bestemmingsplan geen bouwvlak opgenomen op de plek van de beoogde woningen.

De paraplubestemmingsplannen zijn vastgesteld voor:

  • het verrruimen van het aantal m² bijbehorende bouwwerken bij woningen;
  • het mogelijk maken van kleine gebouwen die bijdragen aan cultuurhistorie, recreatie, landschap, leefbaarheid etc. in de dorpsrand en in het buitengebied;
  • het regelen van parkeren bij ontwikkelingen met de bijbehorende parkeernormen.

De relevante regels uit deze parapluplannen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Enter-Dorp' en deze paraplubestemmingsplannen bieden geen mogelijkheden om de voorgenomen herontwikkeling te realiseren. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Enter-Dorp, herziening Brinkstraat ong. (tussen 27 en 31)' met als identificatie NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01) bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich in de bebouwde kom van Enter aan de Brinkstraat tussen nummers 27 en 31 een onbebouwd terrein. Het terrein ligt in een woongebied.

Deze onbebouwde grond bevindt zich in een woonwijk tussen bestaande woningen. In figuur 2.1 is op de luchtfoto is het onbebouwde terrein te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0004.png"

Figuur 2.1: braakliggend terrein Brinkstraat (bron: GoogleMaps)

In figuur 2.2 is het straatbeeld te zien van de onbebouwde locatie aan de Brinkstraat.
afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0005.png" Figuur 2.2: Huidig straatbeeld onbebouwd terrein Brinkstraat (bron: GoogleStreetview).

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is woningbouw te ontwikkelen op de onbebouwde locatie aan de Brinkstraat. De locatie betreft een inbreidingslocatie. Het plangebied bevindt zich in een woonomgeving op een open ruimte tussen bestaande woningen.

Het voornemen is om aan de Brinkstraat in Enter drie woningen te realiseren. Het gaat om vrijstaande/geschakelde grondgebonden woningen die passen in het straatbeeld van de Brinkstraat en op een logische wijze de open ruimte invullen. De kavels hebben een grootte tussen de 300-360 m². De woningen ontsluiten op de Brinkstraat. De woningen hebben drie bouwlagen in het hoofdgedeelte en zijn levensloopgeschikt. De woningen hebben een maximale goothoogte van 7 meter en bouwhoogte van maximaal 11 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0006.png"
Figuur 2.3 toekomstige situatie Brinkstraat (bron: EVEarchitecten)

In figuur 2.4 is een impressie te zien van de nieuwe woningen het toekomstige straatbeeld, aan de Brinkstraat.
De woningen hebben een lage goothoogte, waarmee aansluiting is gezocht bij de aangrenzende woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0007.png" Figuur 2.4: Impressie toekomstig straatbeeld (bron: EVE architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 3 woningen in een gebied binnen de bebouwde kom, waarbij woningbouw op een inbreidingslocatie mogelijk wordt gemaakt.
Bij de planontwikkeling en planrealisatie wordt rekening gehouden met de doelen van energietransitie en klimaatadaptatie. Het plan past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Er is inmiddels diverse jurisprudentie verschenen over het aantal woningen en of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor woningbouw ligt deze grens bij 12 woningen. Bij een planontwikkeling met 11 woningen is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Dat is wel de situatie bij het realiseren van 12 woningen (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 3 woningen mogelijk, hetgeen dus geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is.

Ook als er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan.

In de volgende paragrafen van de toelichting wordt uitgebreider ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit bestemmingsplan, waarmee wordt aangetoond dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening en eveneens wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

artikel 2.1.2 Principe van concentratie
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend plan:
De bouw van de 3 woningen voorziet in de lokale behoefte en er wordt gebouwd voor de juiste doelgroep. Het betreft grondgebonden, halfvrijstaande en vrijstaande woningen.
Gelet op vorenstaande wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het provinciale beleidsprincipe van concentratie.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:
In dit plan is er sprake van een stedelijke ontwikkeling op gronden die in de bebouwde kom van Enter liggen, waardoor de locatie kan worden gezien als bestaand stedelijk gebied. Op de locatie in de bebouwde kom is reeds bebouwing mogelijk voor de bestaande woningen.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plan past in de structuur en het straatbeeld rondom de planlocatie. De gronden waren reeds bestemd voor woningbouw.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De plannen voor de bebouwde kom betreffen geen KGO zoals bedoeld in provinciaal beleid.

artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (art. 2.1 lid 1 onder c Wabo) voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1, wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:
De Regio Twente en de gemeente Wierden hebben hun woonbeleid opgenomen in respectievelijk de "Regionale woonvisie Twente 2015-2025" en de "Lokale Woonagenda 2022 - 2026". In paragraaf 3.3.2 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan deze visies.
Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend voor het gedeelte van het plangebied in de bebouwde kom de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk- en voorzieningen en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

De plannen van betreft de ontwikkeling van een inbreidingslocatie waarbij in de bebouwde kom woningbouw wordt gerealiseerd. Deze woningbouw voorziet in de lokale behoefte.
De plannen doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de woningen in de omgeving, maar leveren juist een verbeterde kwaliteit van de leefomgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied de kenmerken 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0010.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Kenmerkend voor de 'Stuwwallen' zijn de vaak grote hoogteverschillen die nog steeds goed zichtbaar zijn. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. De Twentse stuwwallen bestaan voor een groot deel uit tertiare (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.
Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Toets
De woningbouw is gepland langs een bestaande weg in de bebouwde kom en geeft invulling aan een 'gat' in de bebouwing, op een stedenbouwkundig logische wijze. Het kenmerkende van dit landschap is al niet meer zichtbaar, doordat het gebied reeds gebruikt is en onderdeel is van een bestaand stedelijk erf.

Conclusie
De ontwikkeling past binnen het gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'maten- en flierenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0011.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap planlocatie bebouwde kom, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het maten- en flierenlandschap kenmerkt zich als laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Het maten- en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.
Als richting wordt meegegeven dat deze bijdragen aan versterking van het historische lineaire landschap met open kamers en coulissen.

Toets
Het kenmerkende van dit landschap is in het plangebied niet meer waarneembaar, gezien het feit dat het onderdeel is van de bebouwde kom, een woonbestemming heeft waar bijgebouwen kunnen worden gerealiseerd. Het plangebied is rondom bebouwd met woningen.

Stedelijke laag

Het plangebied valt in de stedelijke laag binnen het kenmerk "Woonwijken 1955 - nu" (zie figuur 3.5). Dit gaat over planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0012.png"
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Toets
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 3 woningen. De woningen bestaan uit vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen. Qua maatvoering (zowel kavel als woning) zijn de nieuwe woningen passend in de directe woonomgeving, waar ook vrijstaande en halfvrijstaande woningen zijn gebouwd.
Het plan past binnen de kenmerken van de stedelijke laag.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wierden

De Structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030 (vastgesteld op 5-10-2010). De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten worden getoetst aan de structuurvisie.

De basis voor deze structuurvisie ligt in de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie die in 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld. Daarin is onder andere aangegeven waar de gemeente in 2030 wil staan. Deze lijn is uitgewerkt in de Structuurvisie Wierden.

De visie benoemt 5 centrale waarden:

  • Leefbaar
  • Bereikbaar
  • Recreatief
  • Groen en blauw
  • Ondernemend.

Vooral de waarde "Leefbaar" is hier van toepassing. Daarover geeft de gemeente aan in haar visie:
Ook in 2030 wil de gemeente Wierden een zeer aantrekkelijke woongemeente zijn. Dit komt door de prachtige groene en rustige omgeving, maar ook door haar veilige imago en goede bereikbaarheid. De verwachting is dat de bevolkingsomvang in Wierden nog licht groeit en daarna afvlakt. Toch blijft er nog vraag naar nieuwe woningen. Daarom zijn de woonwijken Zenderink en Zuidbroek (Wierden), De Berghorst (Enter) en Kleen Esch (Hoge Hexel) nodig. In 2030 zijn deze wijken helemaal voltooid.

Er zijn voldoende, betaalbare starterswoningen. De jeugd kan dus in de gemeente blijven wonen. Ouderen en mensen met beperkingen hebben de kans zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te kunnen wonen. Dit komt doordat woonservice in alle kernen en buurtschappen is toegepast. Mensen kunnen in principe hun hele leven in hun woning blijven wonen: woningen zijn levensloopbestendig. We komen aan de verschillende woonwensen tegemoet. Woonwijken die niet langer aan de eisen van de tijd voldoen, hebben we aangepakt.

De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden:

  • Kern Wierden
  • Kern Enter
  • Landelijk gebied, inclusief Hoge Hexel en buurtschappen.

Het plangebied betreft grotendeels de Kern Enter en het gedeelte aan de Trelliesweg valt binnen het Landelijk gebied.

Kern Enter
Voor de kern Enter gelden de volgende kernkwaliteiten:

  • Een aantrekkelijk en historisch karakter als krans-es dorp (noord).
  • Ligging aan de Regge.
  • Een goede bereikbaarheid (via A1 en N347).
  • Sterke sociale cohesie en actief verenigingsleven.
  • Sterk lokaal ondernemerschap.
  • Goed en gevarieerd voorzieningenniveau.

Bij het streefbeeld is aangegeven dat bedrijvigheid, toerisme en cultuurhistorische waarden centraal staan. Het dorpse karakter is versterkt, waarbij de es is open gehouden en de Entergraven als harde grens.

In figuur 3.6 is een fragment van de kaart van Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie opgenomen. Het plangebied in de bebouwde kom is lichtblauw omcirkeld en ligt in het gebied dat is aangeduid als stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0013.png" Figuur 3.6: Fragment Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (bron: gemeente Wierden)

Toets

De ontwikkelingen passen binnen de hoofdlijnen zoals gesteld in de Structuurvisie. De voorgenomen ontwikkeling draagt (deels) bij in het aanbod levensloopbestendige grondgebonden woningen. Het betreft kavels voor de (half)vrijstaande woningen in de grootte tussen de 292 en 359 m².

Een invulling met woningbouw is een logische keuze, gezien de ligging in de woonomgeving en de locatie bestaat uit een open ruimte tussen bestaande woningen. De woningen zullen qua uitstraling en omvang aansluiten op de bebouwing in de directe omgeving. Dit alles is passend binnen een dorpse kern als Enter.

3.3.2 Lokale woonagenda

De Lokale Woonagenda 2022-2026 vormt voor de gemeente Wierden de visie op wonen voor de komende vier jaren.

De Lokale Woonagenda geeft antwoord op de vraag wat voor gemeente we willen zijn qua wonen en welke woonvraagstukken prioriteit hebben, rekening houdend met de ontwikkelingen op de woningmarkt. De Lokale Woonagenda vormt tevens de basis voor het maken van prestatieafspraken met de woningcorporaties Reggewoon en huurdersorganisatie Stichting Huurders Wierden Enter (SHWE).

De volgende vier woonthema’s staan centraal in de Lokale Woonagenda:
1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid
2. Wonen en zorg
3. Toekomstbestendigheid
4. Leefbaarheid

Demografische ontwikkelingen 

De verwachting is dat het aantal huishoudens in Nederland en ook in de gemeente Wierden toeneemt, voornamelijk tot 2030. Dat komt grotendeels door een toename van het aantal kleinere huishoudens. Door echtscheiding, verweduwing en het uitstellen van samenwonen neemt het aantal eenpersoonshuishoudens ook in onze gemeente toe

Economische ontwikkelingen

Economische ontwikkelingen voor de komende tijd zijn onzeker. Uitgaande van een behoudend scenario zal de koopkracht de komende jaren niet of beperkt stijgen. Door de oplopende druk op de woningmarkt kunnen huishoudens in mindere mate dan een aantal jaren geleden terecht in de koopsector en zijn ze aangewezen op een sociale huurwoning. Doordat ook in absolute aantallen meer mensen tot de corporatiedoelgroep behoren, neemt de druk toe in de sociale huursector.

Kwantitatieve woningbehoefte 

Het woningmarktonderzoek uit 2021 geeft de kwantitatieve woningbehoefte voor de gemeente Wierden aan tot 2031. Oftewel, hoeveel woningen de komende jaren moeten worden toegevoegd om in de lokale behoefte te voorzien. We gaan er hierbij vanuit dat ieder huishouden een woning nodig heeft. Deze zogeheten kwantitatieve woningbehoefte is te zien in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0014.png"
Figuur 3.7 Kwantitatieve woningbehoefte tot 2031 (bron: gemeente Wierden)

Tot 2031 neemt de gemeente Wierden toe met 510 huishoudens. Dat komt grotendeels door een toename van kleinere huishoudens. Deze huishoudens hebben allen een woning nodig.

Daarnaast is er in de afgelopen jaren te weinig gebouwd om in de lokale woningbehoefte te voorzien, waardoor 40 extra woningen nodig zijn om iedereen passend te huisvesten. Hoe de woningbehoefte tot 2031 eruit ziet per kern en de buurtschappen is te zien in onderstaande tabel (figuur 3.8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0015.png"
Figuur 3.8: Woningbehoefte per kern 2031 (bron: gemeente Wierden)

Landelijk gezien is er een groot woningtekort. Gezamenlijk met buurgemeentes hebben de gemeenten binnen de provincie Overijssel de opdracht in te zetten op woningbouw. In de Regionale Woonagenda Twente (RWT) is afgesproken dat de gemeente Wierden de woningbehoefte die ontstaat ná 2030 nú al naar voren haalt. Voor de gemeente Wierden zijn dit circa 110 woningen, zodat dit op 660 woningen uitkomt. Ook is afgesproken om een extra impuls te geven om bij te dragen aan het oplossen van de actuele woningnood in Nederland. Voor gemeente Wierden zijn dit circa 200 woningen.

Adaptief programmeren
In de huidige systematiek van woning(bouw)programmering spelen woningbouwprognoses een belangrijke rol. De huishoudensgroei functioneert vaak als plafond voor het aantal woningbouwplannen. Dit brengt onzekerheden met zich mee. Gemeenten zoeken steeds meer naar werkprocessen om hier samen met marktpartijen goed mee om te gaan. De onzekerheden komen vooral voort uit de economische situatie (bijvoorbeeld crisis), veranderende regelgeving (bijvoorbeeld stikstof), politieke kleur en/of vanuit andere sectoren, zoals ontwikkelingen in mobiliteit. Daardoor kan er redelijk plotseling meer/minder vraag zijn naar nieuwbouw, of juist naar hele andere type woningen.

Onzekerheid zit voor een gemeente ook in de datum en mate waarin marktpartijen hun plannen realiseren. Ook het rekening houden met mogelijke planuitval (ca. 20%-30%) is een vorm van adaptief programmeren.

Kwalitatieve woningbehoefte
De kwalitatieve woningbehoefte laat zien aan wat voor soort woningen behoefte is in gemeente Wierden. Daardoor kan de gemeente gericht toevoegen voor een toekomstbestendig woningaanbod. De kwalitatieve woningbehoefte voor gemeente Wierden is te zien in onderstaande figuur 3.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0016.png"
Figuur 3.9 Kwalitatieve woningbehoefte tot 2031 (bron: gemeente Wierden)

Toets

De behoefte aan woningen in de kern Enter is 130-170 woningen voor de periode tot 2031. Dit is zonder de extra impuls (200 voor gemeente Wierden) die volgens de Regionale Woonagenda Twente mag worden gebouwd.
Dat betekent dat de 3 extra woningen een goede aanvulling is op de bestaande woningbouwvoorraad.

In kwalitatieve zin is, gemeentebreed, meeste behoefte aan grondgebonden koopwoningen tot € 325.000, maar ook aan duurdere woningen als dan niet levensloopbestendig.
Het plan omvat de bouw van 3 levensloopbestendige woningen,die aansluiten op de gegevens uit de Lokale Woonagenda.

Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het gemeentelijk woonbeleid.

3.3.3 Welstandsnota 2014 Wierden

Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De ambitie van de gemeente Wierden is om met het welstandsbeleid de kwaliteit van het ruimtelijk beeld van Wierden op z'n minst te behouden en liefst te vergroten. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Wierden. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen. Elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving draagt bij aan de belevingswaarde. Bovendien heeft dit een gunstige invloed op de waarde van het onroerend goed en het vestigingsklimaat. Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van Wierden. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten.

In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in deelgebieden In figuur 3.10 is een fragment van de kaart behorende bij de Welstandsnota opgenomen. Daaruit blijkt dat het plangebied ligt in deelgebied 'Historische linten en uitvalswegen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0017.png"

Figuur 3.10: Fragment kaart Welstandsnota (bron: gemeente Wierden)


Het bebouwingsbeeld is hier afwisselend, mede als gevolg van het individuele karakter van de bebouwing. Traditionele architectuurkenmerken overheersen. De hoofdmassa is duidelijk van opzet. De panden zijn opgebouwd uit één of twee bouwlagen met een stevige kap, waarbij de agrarische bebouwing vaak voorzien is van een lage gootlijst. De historische en nieuwe individuele panden bestaan uit één bouwlaag. De nieuwere twee-onder-één-kap en rijtjeswoningen kenmerken zich door twee bouwlagen afgedekt door een zadeldak. Er komen diverse kapvormen naast elkaar voor, waaronder schild-, platte-, mansarde-en zadeldaken, soms met wolfseinden of een geknikte daklijn en een verlaagde gootlijn. Donkere dakpannen overheersen, soms zijn er ook rode pannen en rieten daken te zien. Er is variatie in de aardkleur van de baksteen gevel van donkerrood tot zandkleurig, maar er zijn ook gele, gepleisterde of witgeverfde muren. De gerichtheid van de gevelopeningen is divers. Karakteristieke details zijn dakkapellen, erkers, luifels, vooral binnen de bebouwde kom, en verder dak-en gootlijsten, speklagen, plinten, segmentbogen, witte raamstenen, luiken en roedeverdeelde ramen. Specifiek voor Twente zijn ook de witte windveren en houten topgevels.

In de Welstandsnota zijn op basis van deze kenmerken criteria opgenomen waaraan nieuwe bouwplannen getoetst worden. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning zal worden beoordeeld of de woning voldoen aan de redelijke eisen van welstand. De stadsbouwmeester is verantwoordelijk voor deze welstandstoets op basis van de welstandscriteria in de welstandsnota.

3.3.4 Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom

De gemeente Wierden heeft een beleidslijn vastgesteld voor het toevoegen van woningen in de bebouwde kom, op nog onbebouwde locaties.

Daarbij gelden aantal algemene uitgangspunten:

  • 1. verzoeken voor woningbouw die niet passen binnen de geldende bestemmingsplannen;
  • 2. verzoek moet kwantitatief en kwalitatief passen binnen het beleid van de gemeentelijke woonvisie met daarbij behorend woningbouwprogramma;
  • 3. inbreiding alleen binnen de grenzen van bestemmingsplannen "Wierden-Dorp" en "Enter-Dorp"
  • 4. Bouwmogelijkheden zijn afhankelijk van de geldende juridisch-planologische mogelijkheden zoals opgenomen in de bestemmingsplannen. Per bestemming geldt de volgende voorwaarden:
  • De bestemming 'groen' en 'bos' komen niet in aanmerking;
  • Voor percelen waar nu al bebouwing is toegestaan op basis van de geldende bestemmingsplannen (zoals Wonen of Bedrijf) geldt het 'ja, mits'-principe. Inbreiding met woningen is mogelijk wanneer wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
  • Voor bestaande open gebieden die nu in gebruik zijn als weide en de gebiedsbestemming ‘Agrarisch’ hebben geldt het ‘nee-tenzij’- principe. Het open karakter van deze gebieden is belangrijk en de gemeente wil dit behouden. Eventuele woningbouw in deze gebieden is alleen acceptabel als er een aantoonbare, duidelijke kwalitatieve meerwaarde ontstaat. Dit is het geval:
      • a. Bij sanering van een milieuhinderlijk bedrijf binnen de kernen of bij het oplossen van een milieuknelpunt (bijvoorbeeld bij een bodemverontreiniging);
      • b. Wanneer een stedenbouwkundig of maatschappelijk knelpunt wordt opgelost;
      • c. Gebiedsontwikkeling. Wanneer woningbouw een kwalitatieve meerwaarde biedt als onderdeel van integrale gebiedsvisie.

Waaraan moet een plan voldoen?

  • Een bouwplan moet logisch aansluiten op de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zo moet de kavel grenzen aan een openbare weg. Er mag niet achter bestaande woningen gebouwd worden. De woning(en) moet(en) met de voorgevel worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn van aangrenzende bebouwing, tenzij er stedenbouwkundige/ landschappelijke argumenten zijn om hiervan af te wijken.
  • Voor de bouw van nieuwe woning(en) moet een inrichtingsschets worden opgesteld waaruit blijkt dat de woning(en) kan worden ingepast in het landschap/ stedenbouwkundige structuur.
  • Gezonde stad/ Klimaatadaptatie. Bij planvorming moet aandacht besteed worden aan de ‘Gezonde Stad’; hoe draagt een plan bij aan een verbetering van leefbaarheid en gezondheid? Het gaat hierbij om verbinding van verschillende aspecten zoals klimaat, ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, energie, economie en gezondheid.
  • Voor de bouw van een nieuwe woning is een tegenprestatie vereist via de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Aan de hand van taxaties wordt beoordeeld hoe hoog de bijdrage moet worden voor een aanvullende kwaliteitsimpuls. Deze bijdrage kan worden gebruikt voor realisatie van maatregelen die genoemd zijn in het ‘Uitvoeringsprogramma Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.

Toets
Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van 3 woningen mogelijk. Daarmee kan een bijdrage worden geleverd aan uitvoering van het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Het gaat hier om de herontwikkeling van een plangebied die niet past binnen het geldende bestemmingsplan en ligt binnen de grenzen van "Enter-Dorp", in de kern van Enter. De woningbouw aan de Brinkstraat is gepland op gronden waar al een woonbestemming ligt.

Aansluiting bestaande stedenbouwkundige structuu r
De gemeente heeft voor deze ontwikkeling stedenbouwkundig advies van Royal Haskoning gevraagd (mei 2021) voor de herontwikkeling voor de bouwlocaties. In figuur 3.11 is het beoogde en beoordeelde plan opgenomen. Deze adviesvraag betrof een grotere ontwikkeling, ook gronden in de nabije omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0018.png"
Figuur 3.11: Advies bouwlocaties (bron: Royal Haskoning)

In het advies wordt ingegaan op de vier bouwlocaties. De locatie aan de Brinkstraat westzijde is niet meer nodig, omdat de bouw reeds is gerealiseerd. In dit bestemmingsplan is 'Locatie Brinkstraat noordzijde' van belang.

In figuur 3.16 geven de rode lijnen de voorgestelde rooilijnen aan en de groene stippen mogelijk aanwezige waardevolle bomen.
Voor de Brinkstraat noordzijde is een andere situering van de woningen ook een mogelijkheid, met een afwijkende rooilijn waarbij de voorgevel van de woningen gedraaid staan.

Zoals aangegeven is het voornemen om in deze herontwikkeling 3 woningen te realiseren. De woningen aan de Brinkstraat vullen de open plekken langs deze straat op. Deze locatie heeft een woonbestemming in het geldende bestemmingsplan, waarmee het realiseren van bebouwing op deze locaties reeds mogelijk is.
De woningen krijgen een eigen, directe ontsluiting op de straat, waarbij de voorgevels van de nieuwe woningen in lijn liggen met de bestaande woningen.
Het bouwvlak ligt in de lijn zoals dat in het stedenbouwkundig advies is aangegeven. Vanwege een optimale kavelindeling is aan de Brinkstraat gekozen om de as van de weg te volgen en niet de woningen te draaien.

Inpassing  
Zoals hiervoor aangegeven liggen de voorgevels van de nieuwe woningen in lijn met de bestaande woningen. De nieuwe woningen dienen te passen in de omgeving en op de inrichtingsschetsen ten behoeve van de KGO-compensatie, is te zien hoe de woningen zijn gesitueerd. Tevens is daarop de beplanting aangegeven en ook de uit te voeren maatregelen. Deze schets is als bijlage 1 van de toelichting opgenomen

Klimaatadaptatie/Gezonde Stad
De bijdrage aan de 'Gezonde Stad' is in de toelichting uiteen gezet. Voor nieuwe woningen geldt de verplichting dat ze gasloos worden gebouwd, dat geldt ook voor deze 3 woningen. Het hemelwater zal op het eigen terrein worden opgevangen. Op gronden tussen de woningen is ruimte voor groen, hetgeen water kan opvangen en verkoelend werkt c.q. geen opwarming veroorzaakt.

KGO
Voor het berekenen van de KGO-bijdrage heeft de gemeente Wierden een rekenmethode vastgesteld: 'Rekenmethode Investering KGO - versie 2021'.
In figuur 3.12 is de kavelindeling voor de woningen aan de Brinkstraat opgenomen met daarbij de oppervlaktes. De kavels zijn circa 292, 308 en 359 m², een gezamenlijke oppervlakte van afgerond 960 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0019.png"
Figuur 3.12: Kavels Brinkstraat (bron: EVE architecten)

In figuur 3.13 is een tabel opgenomen met de berekening van de bijdrage in het kader van de KGO.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0020.png"

Figuur 3.13: berekening KGO-investering (bron: Ad Fontem)

Voor de planlocatie is een schetsen/plan opgenomen waarin de nieuwe erfinrichting is aangegeven en welke KGO-maatregelen worden getroffen. Dit plan is in de bijlagen van de toelichting opgenomen en de schets met de maatregelen tevens als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan.

In Bijlage 2 KGO-plan Brinkstraat is het plan opgenomen voor de ontwikkelingen aan de Brinkstraat.

Conclusie

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Op basis van het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van 3 woningen mogelijk gemaakt.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.-plicht geldt bij projecten met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Er vindt per saldo een toevoeging van een beperkt aantal woningen plaats, gezien de drempelwaarden.
Het plangebied binnen de bebouwde kom biedt reeds mogelijkheden voor bebouwing, ten behoeve van wonen. Voor wat betreft deze bestaande bebouwingsmogelijken, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand gebouwd gebied en dat er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag. Zie hiervoor ook de uitspraak van de ABRS 11 maart 2020, no. 201901464/1/R1.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. Voor beide gedeeltes van de plangebieden geldt dat omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' van toepassing is.

In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0021.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ geeft een eerste inzicht in milieuhinder van inrichtingen.

Hierbij spelen twee vragen een rol:
- past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking
Zoals aangegeven gaat het hierbij om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving en/of de bestaande bedrijven worden beperkt door de nieuwe situatie.

Het plangebied ligt in de bebouwde kom, bevindt zich in een omgeving met bijna alleen woningen. De dichtstbijzijnde andere functie in de omgeving betreft een winkelpand aan de Oude Deldenseweg met een detailhandelsbestemming. Deze ligt op een afstand van minimaal 140 meter. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt ruim voldoende behaald.
Op het perceel Zuiderstraat 35-37 bevindt zich een agrarisch bedrijf met rundvee op een afstand van 90 meter. Voor het fokken en houden van rundvee geldt vanuit de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. Deze afstand wordt ruim voldoende gehaald.
Voor geur geldt een afstand van 100 meter. De Wet geurhinder en veehouderij is van toepassing. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering oplevert.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningen. Woningen behoren tot de geurgevoelige objecten. De nieuwe woningen bevinden zich in de bebouwde kom in een woonomgeving. Echter op relatief korte afstand bevindt zich nog een agrarisch bedrijf, aan de Zuiderstraat 35-37 in Enter.

Voor de woningbouwlocatie is een geuronderzoek uitgevoerd door Van Doormaal advies (d.d. 10 oktober 2023) vanwege de (nog aanwezige) agrarische activiteiten aan de Zuiderstraat 35-37.

Aan de hand van de berekende geurcontouren en geurbelasting op het plangebied zijn de volgende belangenafwegingen gemaakt:

  • Is ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?;
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).

Uit de beoordeling kunnen de volgende deelconclusies worden getrokken:

  • 1. Ter hoogte van het plangebied is, met een geurbelasting die voldoet aan de wettelijke hinderpercentages, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • 2. Met onderhavig plan worden nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. Echter zijn deze nieuwe geurgevoelige objecten niet maatgevend voor de bestaande veehouderij er liggen immers geurgevoelige objecten op kortere afstand van de veehouderij. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de omliggende veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad.

Aan de Morslaan 3 bevindt zich een agrarisch bedrijf. Mocht het bedrijf beperkt worden door woningbouw, dan zijn de andere woningen die dichter bij dit bedrijf liggen, de eventuele beperkende factor.

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat in de omgeving van het plangebied aan de Brinkstraat te Enter niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouw.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Kruse Milieu en Advies heeft een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd (d.d. 22 december 2023, projectnr. 23072610) voor het plangebied, zie bijlage...

Daaruit is het volgende naar voren gekomen.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve
van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht voor chemische componenten uit het NEN5740- standaardpakket en asbest kan worden beschouwd.

Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis (PB 1). De bodem bestaat globaal uit zeer fijn, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen waargenomen. Er zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de opgeboorde bodem waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op 0.80 m-mv.

Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

- de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met lood, cadmium en nikkel en matig verontreinigd met barium, koper en kwik. Na herbemonstering van de peilbuis zijn licht verhoogde gehalten aan barium, koper en kwik aangetoond.

Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen aangezien er enkele overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater (PB 1) zijn enkele (zeer) licht tot matig verhoogde gehalten gemeten. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG) en in de ondergrond (OG) zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarden gemeten. De matig verhoogde gehalten aan barium, koper en kwik gaven aanleiding voor een herbemonstering. De matig verhoogde gehalten aan barium, koper en kwik ten tijde van de eerste analyse worden bij de herbemonstering niet bevestigd, er is waarschijnlijk sprake van een meetfout. Omdat de peilbuis een langere rusttijd heeft gehad, worden de resultaten van de herbemonstering als maatgevend beschouwd. Gesteld kan worden dat het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met barium, koper en kwik. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.
De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor het realiseren van de voorgenomen woningbouw.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Woningen zijn geluidgevoelige objecten. De nieuwe woningen, gepland aan de Brinkstraat, ligt in een gebied waar een 30 km/uur-regime geldt.
Dat betekent dat er geen geluidszone ligt langs deze wegen noch binnen de zone van andere wegen.
Echter moet er wel sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. De Brinkstraat heeft klinkerbestrating, maar gezien het feit dat deze alleen wordt gebruikt door aanwonenden en enkele achterliggende straten, is het aantal verkeersbewegingen dermate weinig dat er gesproken kan worden van een goed woon- en leefklimaat.
De binnenwaarde zal moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Deze wordt aangetoond bij het aanvragen van de omgevingvergunning voor het bouwen van de woningen.

Railverkeerslawaai en Industrielawaai zijn niet aan de orde.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Uitgaande van een toevoeging van 3 woningen kan in een worst-case scenario het aantal verkeersbewegingen op 23,8 per dag gesteld worden, afgerond 24. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 24 verkeersbewegingen.

Het betreft hier woningbouw, waarmee normaal gesproken geen vrachtverkeer is gemoeid. Het aandeel voor vrachtverkeer is daarom op 0% gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0022.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0023.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Uit de risicokaart blijkt dat het dichtstbijzijnde risico is, het explosieaandachtsgebied vanwege de A1 onderdeel van het Basisnet, waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Binnen een zone van 200 meter dient het groepsrisico te worden bepaald. Het plangebied ligt op ruime afstand buiten deze zone en behoeft het groepsrisico niet te worden bepaald.
Daarnaast bevindt er zich een bedrijf dat kunststoffen vervaardigt, waar opslag van polypropyleen plaatsvindt. Deze ligt op een afstand van minimaal 678 meter. Voor dit bedrijf geldt een PR 10-6 afstand van minimaal 35 meter.
Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2027 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 21 november 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Voor de locatie kan de korte procedure gevolgd te worden, zie Bijlage 4 Watertoets

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden dat is uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (d.d. 30-11-2022, projectnummer 4939), zie Bijlage 5 Quickscan natuurwaarden. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 680 m ten westen van het dichtstbijzijnde gebied dat behoort bij Natuurnetwerk Nederland. Omdat het plangebied buiten het NNN ligt, hoeft het voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, (De Borkeld), ligt op minimaal 3,43 km ten westen van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt, met uitzondering van het aspect stikstof. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van toename van stikstofdepositie in Natura2000-gebied, dient een stikstofberekening te worden uitgevoerd.

Stikstofberekening

De quickscan is uitgevoerd voor een groter project waar het 11 woningen betrof en de verplaatsing van agrarische activiteiten. Dit heeft een andere, grotere invloed dan dit plan dat drie woningen omvat.
Uit vergelijkbare projecten die zijn uitgevoerd, is gebleken dat bij veel bouwprojecten of bestemmingsplannen de aanleg- en gebruiksfase geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Gezien de omvang van het project, waarbij drie woningen worden gerealiseerd, en de afstand van 3,43 kilometer tot het dichtbijgelegen Natura 2000-gebied (Borkeld), is het aannemelijk dat voorliggend project geen significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie zal veroorzaken op Natura 2000-gebieden.

Een gedetailleerd onderzoek naar stikstofdepositie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

Zoals aangegeven in het onderzoek is voor de locatie deelgebied Erve Hofstee de uitkomst dat noodzakelijk zijn: vervolgonderzoeken voor vogels, vleermuizen en huismussen en een ontheffing aanvragen voor de egels.

Voor de overige locaties is nader onderzoek niet aan de orde, daaronder valt onderhavig plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Daarbij is bepaald dat voor bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² een rapport is vereist waaruit blijkt wat de archeologische waarde is van de locatie.

Locatie bebouwde kom

 afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2021000008-VA01_0024.png"

Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Wierden)

Toets

In figuur 4.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen. Het plangebied ligt gedeeltelijk in het gebied met aanduiding 'hoge verwachting dorpskern'.
De dubbelbestemming wordt in dit plan gehandhaafd. Dat betekent dat indien er bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of meer worden opgericht, er eerst een onderzoek moet worden uitgevoerd, bij de vergunningaanvraag.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Op de archeologische verwachtingskaart zijn geen historische elementen binnen het plangebied opgenomen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen oplevert.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer
De nieuwe woningen worden ontsloten via Brinkstraat naar de Zuiderstraat. Deze straten liggen in een gebied waar een 30 km/uur-regime geldt. De drie wegen waaraan de woningen zijn gepland, zijn woonstraten die alleen door bestemmingsverkeer worden gebruikt. Het aantal verkeersbewegingen op de Zuiderstraat bedraagt meer, maar is geen ontslutingsweg voor de kern Enter.

Voor het berekening van de extra verkeersbewegingen en de benodigde parkeergelegenheid wordt gebruikt gemaakt van de 381e CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren'. Het plangebied in de bebouwde kom kent een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. Daarbij hoort voor een vrijstaande woning een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 en voor een twee-onder-éénkapper van 7,8.
Dat levert een totaal aantal op van 23,8 (1*8,2 + 2*7,8) verkeersbewegingen per etmaal, afgerond 24 verkeersbewegingen. Dit is een beperkt aantal extra verkeersbewegingen ten opzicht van de bestaande situatie.

De toename van dit aantal verkeersbewegingen voor deze woningen kan op goede wijze via de huidige wegen worden afgewikkeld en passt ruimschoots op veilige wijze binnen de capaciteit van de wegen.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren
Op basis van dezelfde CROW-uitgave geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning en een norm van 2,2 voor een twee-onder-een-kapwoning.

Het parkeren vindt plaats op de eigen kavels, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:
    De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • bouwregels:
    In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • afwijken van de bouwregels:
    Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
  • specifieke gebruiksregels:
    In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:
    Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels:
    In dit artikel worden de regels ten aanzien van parkeren beschreven;
  • Algemene gebruiksregels:
    Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
  • Algemene aanduidingsregels:
    In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven (milieuzone- intrekgebied);
  • Algemene afwijkingsregels:
    In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels:
  • In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Overige regels:
    Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van de van toepassing zijnde wettelijke regelgeving

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:
    Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel:
    Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Wonen
De gronden die zijn aangewezen voor 'wonen' zijn bestemd voor wonen in woonhuizen als dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.

De woningen binnen de bebouwde kom hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. In deze bestemming is aangegeven welke oppervlakte aan bebouwing is toegestaan en welke maatvoering daar bij hoort.
Voor de bestaande woning aan de Zuiderstraat is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat de maatregelen worden uitgevoerd. Dat betreft de sloop van een gebouw en deel van een ander gebouw en betreft het renoveren van twee bedrijfsgebouwen. Tevens het verwijderen van de kuilvoeropslag en opschonen van het terrein.

Waarde - Archeologie 1
Vanwege de archeologische waarde van het gebied is deze dubbelbestemming opgenomen voor een deel van het plangebied, conform geldende situatie.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de initiatiefnemers, via een anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft gereageerd op een grotere ontwikkeling waar dit plangebied onderdeel van uitmaakte. Aangegeven werd dat het een mooie ontwikkeling is voor Enter, waarbij niet specifiek werd ingegaan op het plangebied.

Waterschap Vechtstromen
Op 21 november 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen (zie paragraaf 4.2). Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen.