direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wierden Dorp, herziening De Marke
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vossenbeldsstraat 1 in Wierden is het voormalige horecabedrijf De Marke gevestigd. Het horecabedrijf is vanaf eind 2018 gesloten en staat sindsdien leeg. Ook twee naastgelegen verouderde twee-onder-een-kapwoningen staan leeg. De eigenaren zijn voornemens de locatie te ontwikkelen voor woningbouw. Het plangebied bestaat uit het horecabedrijf inclusief een bowlingbaan, een bedrijfswoning, twee twee-onder-een-kap woningen met bijbehorende bijgebouwen en parkeerplaatsen.

Voor de locatie is een plan ontwikkeld. Het plan bestaat uit de sanering van het hele terrein en het realiseren van 5 patiowoningen en 12 appartementen. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen op het perceel Vossenbeldsstraat 1 in Wierden. De locatie bevindt zich net buiten de rand van het centrum van Wierden. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie K met de perceelnummmers 1931, 1932, 1933, 1934, 1935. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: opentopo.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het horecapand De Marke is te zien. Aan de oostzijde binnen het plangebied bevindt zich aan de Vossenbeldsstraat twee twee-onder-één kapwoningen. Het plangebied wordt begrensd door de straten De Marke en de Vossenbeldsstraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een openbaar pleintje met twee grote bomen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Globespotter)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Wierden Dorp. Het bestemmingplan 'Wierden Dorp' is door de gemeenteraad van Wierden op 25 oktober 2011 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Wierden Dorp' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het grootste deel van het plangebied is de bestemming 'Horeca' toegekend. De gronden zijn daarmee bedoeld voor horecabedrijven tot en met categorie II. Daarmee zijn onder andere een café, restaurant, bar, snackbar en grillroom toegestaan. Een groot deel van de bestemming beschikt over een bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt evenwijdig aan de Vossenbeldsstraat 5 en 8 meter. Daarachter geldt alleen een bouwhoogte van maximaal 5 meter.

Het plangebied aan de oostzijde ligt binnen de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn onder andere bedoeld voor halfvrijstaande woningen (twee-onder-een-kap) zoals momenteel in het plangebied ook aanwezig is.

Daarnaast geldt voor het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en voor een klein gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2. Deze is toegekend aan gronden waar op basis van de archeologische verwachtingskaart een bepaalde archeologische verwachtingswaarde geldt. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de eventueel aanwezige archeologische waarden.

Het geldende bestemmingsplan geen mogelijkheden om een woningbouwontwikkeling voor 12 appartementen en 5 patiowoningen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Wierden Dorp, herziening De Marke' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Vossenbeldsstraat, De Marke en de Nijverdalsestraat. De Nijverdalsestraat en De Marke zijn twee doorgaande straten vanuit het centrum van Wierden richting Nijverdal en Hoge Hexel. De Vossenbeldsstraat is een rustige woonstraat en vormt de schil van het centrumgebied van Wierden. Het plangebied bestaat uit horecabedrijf De Marke, inclusief een bedrijfswoning en twee naastgelegen twee-onder-een-kapwoningen.

Kenmerkend voor de locatie is het pleintje voor het plangebied waar de genoemde straten samenkomen. Midden op het plein staan twee grote karakteristiek bomen. Deze waardevolle bomen blijven behouden. Rondom deze bomen liggen parkeerplaatsen. Deze werden voorheen veelal gebruikt door bezoekers van het horecabedrijf. Het samenkomen van diverse wegen en de aanwezigheid van het plein maken het plangebied tot een prominente plek aan de rand van het centrum van Wierden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie van het plangebied en omgeving (bron: Globespotter)

De entrees van De Marke en de naastgelegen twee-onder-een-kapwoningen bevinden zich aan de Vossenbeldsstraat. Vanaf daar is middels een inrit tussen deze panden het onbebouwde terrein en de bijgebouwen aan de achterzijde te bereiken. Naast een restaurant en feestzaal beschikt het pand over een bedrijfswoning en een bowlingbaan. De bowlingbaan bevindt zich in een onderkelderd gedeelte van het pand aan de zijde van De Marke.

Op de navolgende foto's is een aanzicht van het plangebied weergegeven van de zijde van De Marke, de Vossenbeldsstraat en de Nijverdalsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0005.png"

Figuur 2.2: Aanzicht van het plangebied vanaf de Nijverdalsestraat (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: Aanzicht van het plangebied vanaf de Vossenbeldsstraat (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0007.png"

Figuur 2.4: Aanzicht van het plangebied vanaf De Marke (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling zal alle aanwezige bebouwing in het plangebied worden gesloopt. Voor de locatie is een plan ontwikkeld voor het realiseren van een appartementengebouw voor 12 appartementen en 5 patiowoningen. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 en het bouwplan is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting. Het betreft een inbreidingslocatie die vanwege zijn ligging aan de rand van het centrum van Wierden met al haar voorzieningen zeer geschikt voor wonen van verschillende doelgroepen. Op de begane grond van de patiowoningen kunnen alle woonvoorzieningen worden gerealiseerd waarmee ze zeer geschikt zijn voor senioren. De appartementen zijn allemaal gelijkvloers en bereikbaar met een lift en zijn daarmee ook geschikt voor senioren. Gezien de ligging zijn ook starters een doelgroep voor de appartementen.

Vanaf De Marke, het plein en de Vossenbeldsstraat vormt de nieuwe bebouwing één aaneengebouwd geheel. De patiowoningen beschikken over een eigen entree aan de Vossenbeldsstraat en één aan het plein. De patiowoningen bestaan uit 2 bouwlagen met een lage kap. Aan de achterzijde beschikt elke woning over een kleine binnentuin (patio). De ruimtes zijn geheel omsloten door bebouwing.

Het appartementengebouw bevindt zich aan de zijde van De Marke en het plein. Het gebouw bestaat uit 3 bouwlagen met op elke laag 4 appartementen. De entree van het appartementengebouw is centraal aan het plein gesitueerd en vormt de scheiding van de twee woontypen. Hier wordt een trappenhuis en een lift gerealiseerd. De galerij van de appartementen komt aan de achterzijde. Aan de Marke en het plein krijgt elk appartement een balkon/buitenruimte. De appartementen hebben een oppervlakte van circa 75 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0008.png"

Figuur 2.5: Aanzicht van het toekomstige gebouw (bron: Nijhoff Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0009.png"

Figuur 2.6: Toekomstige situatie (bron: Nijhoff Architecten)

Aan de oostzijde van het plangebied langs De Marke zullen twee bomen worden gekapt. Aan die zijde zullen in de bestaande groenstrook drie nieuwe bomen worden aangeplant. Het achterliggende terrein is met de auto te bereiken via een inrit aan de Vossenbeldsstraat. Zoals in figuur 2.6 is te zien worden hier 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Toekomstige gebruikers zullen daarnaast gebruik maken van de openbare parkeerplaatsen op het voorliggende plein bij de entree van het gebouw.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van vijf patiowoningen en 12 appartementen. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragraven 3.2.3, 3.3.2 en 3.3.3 wordt het bouwplan getoetst aan het provinciale beleid ten aanzien van wonen en aan het gemeentelijk beleid (woonvisie en 'beleidskader toevoegen nieuwe woningen in de bebouwde kom'). In deze paragrafen wordt aangetoond dat het plan past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters en senioren. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Omdat er in de bestaande situatie aan de Vossenbeldsstraat reeds sprake is van een locatie waar onder meer een horecagelegenheid inclusief bedrijfswoning en twee woningen midden in Wierden zijn toegestaan, gaat het bij voorliggend plan om ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Gezien de bestaande wooneenheden worden met de bouw van 12 appartementen en 5 patiowoningen per saldo 14 wooneenheden toegevoegd. Gezien de grootte van de ontwikkeling (aantal woningen en ruimtebeslag) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die hierover is ontstaan, is deze ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Toets

Kwantitatieve behoefte

De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten (waaronder Wierden) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio Twente. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren mogen bouwen.

Het aantal huishoudens binnen de gemeente Wierden zal op basis van prognoses tot en met 2027 groeien met 525. Van 2027 tot en met 2032 zal de gemeente nogmaals groeien met 99 huishoudens. Op basis van deze behoefte zijn woningbouwafspraken gemaakt met de provincie Overijssel. De gemeente Wierden kan tot en met 2016 nog 567 woningen bouwen. Het toevoegen van 14 wooneenheden past binnen deze kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte

De kwalitatieve behoefte is beschreven in de 'Lokale woonagenda 2018 - 2022' en het 'woningmarktonderzoek 2019'. In de gemeente is specifiek behoefte aan woningen voor de doelgroep starters en senioren. Met het plan worden 5 patiowoningen gebouwd die is gericht op senioren. Daarnaast worden er 12 gelijkvloerse appartementen gebouwd die past binnen de behoefte van starters en senioren.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er behoefte is aan de realisatie van nieuwe woningen in Wierden. Aangezien het plan binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en de behoefte is aangetoond kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0010.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. In het onderhavig geval vindt de ontwikkeling plaats binnen stedelijk gebied.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplan voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek. De behoefte aan nieuwe woningen zijn aangetoond indien deze passen binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Uit de gemeentelijke 'Woonagenda 2018 - 2022' (zie paragraaf 3.3.2) blijkt dat er tot 2032 nog een bouwopgave bestaat voor 624 huishoudens. In de Regionale Woonprogrammering (RWP) Twente uit 2017 blijkt dat de in de gemeente Wierden de harde plancapaciteit ruimte biedt aan 550 woningen. Hierdoor is er ruimte aanwezig in het programma voor nieuwe woningbouwinitiatieven die zich de komen jaren kunnen voordoen. Zoals in paragraaf 3.3.2 is beschreven is de concrete behoefte voor woningbouw in Wierden aangetoond middels een woningmarktonderzoek. Daarnaast is het plan getoetst aan de Woonagenda van de gemeente Wierden, waarin tevens woningbouwafspraken zijn gemaakt met de provincie Overijssel. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. Het plangebied aan de Vossenbeldsstraat ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief wordt ingezet op het bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken, en voorzieningen. De behoefte dient te worden onderbouwd en regionaal te worden afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Met het plan wordt een leeg staand complex aan de rand van het centrum van Wierden getransformeerd naar een woonlocatie waarbij vanwege de ligging specifiek wordt ingezet op stedenbouwkundige kwaliteit. De omgeving van het plangebied krijgt op die manier een kwaliteitsimpuls.

Het woningbouwplan voor 12 appartementen en 5 patiowoningen voorziet in een lokale behoefte. Het woningbouw past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte zoals beschreven in de gemeentelijke woonvisie. Hier wordt in paragraaf 3.3.2 nader op ingegaan.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'natuurlijke laag' geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Door de geringe omvang van voorliggend plan is van negatieve gevolgen op de natuurlijke laag geen sprake.

De 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het projectgebied toe. Het essenlandschap kenmerkt zich door openheid, karakteristieke reliëf en soms hoge stijlranden. Het plangebied is gelegen in het centrum van Wierden. Ter plaatse zijn geen kenmerken van het essenlandschap herkenbaar.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Historische centra, binnensteden. De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een concentratie van een mix van functies. Het historisch patroon van straten en bebouwing vormt nog steeds de onderlegger van de oude centra.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0011.png"
Figuur 3.2: Stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Zoals is te zien in figuur 3.2 ligt het plangebied aan de rand van het historische centrum. De stedenbouwkundige structuur met de Nijverdalsestraat en de Vossenbeldsstraat is al op kaarten van voor 1900 zichtbaar. De Nijverdalsestraat was toen al één van de hoofdroutes van Wierden waarlangs bebouwing ontstond. De Marke is pas van na 1985 en is dwars door bestaande structuren aangelegd. Doordat De Marke bij de aanleg ‘dwars’ door bestaande structuren is aangelegd, staan in de huidige situatie weinig gebouwen evenwijdig aan de as van De Marke. Langs de Nijverdalsestraat en de Vossenbeldsstraat volgen alle gebouwen ‘netjes’ de as van de weg.

Het stedenbouwkundig plan bevat in principe drie voorkanten: langs De Marke, langs de Vossenbeldsstraat en langs het parkeerplein/Nijverdalsestraat. Met het stedenbouwkundig plan sluit de bebouwing zoveel mogelijk aan bij de kenmerken van die zijde/straat. Het plan versterkt daarmee de bestaande historische structuur ter plaatse. Het voornemen is passend binnen het kenmerk 'Historische centra, binnensteden'.

De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken. Nadere toetsing aan deze laag hoeft daarmee niet plaats te vinden

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wierden

De gemeente Wierden heeft voor het hele grondgebied van de gemeente Wierden een structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie is een toekomstvisie vanaf nu tot 2030 en vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad van Wierden vastgesteld.

De gemeentelijke ambitie is “een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt”. Nog meer dan nu zijn we over 20 jaar een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekjes en een hele mooie woon- en leefomgeving.

De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangemerkt “Stedelijk gebied”, waarvoor de kenmerken en kansen vanuit het “Kern Wierden” gelden. In figuur 3.3 is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven. Het plangebied is hierin met een lichtblauwe cirkel gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0012.png"

Figuur 3.3: Uitsnede structuurvisiekaart (bron: gemeente Wierden)

De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is dan ook verder ontwikkeld als een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud. Er zijn voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Weuste Noord. Wierden is nog beter bereikbaar en zet in op het verbeteren van de kwaliteit van de rand van het dorp (stadsrandzone). In de kern wierden wordt op ingespeeld op:

  • de vraag naar een gedifferentieerd woningaanbod (naast gezinnen met name ook inzetten op jonge starters, senioren en zorgvragers en koop en huur);
  • de vraag naar bedrijventerrein op korte termijn (tot 2020);
  • trends in vraag voor bedrijventerreinen (bereikbaarheid, duurzaamheid, uitstraling).
  • de ligging ten opzichte van het regionaal Bedrijvenpark Twente; de herstructurering van het centrum (economische ontwikkeling);
  • de doortrekking van de A35. (goede bereikbaarheid woon-werkverkeer en zichtbaarheid van Wierden);
  • de ligging op de kruising van spoorwegen richting Zwolle, Deventer en de Twentse steden;
  • de provinciale plannen voor fietssnelweg F35;
  • het stimuleren van kunst en cultuur om Wierden aantrekkelijk maken;
  • haar rijke cultuurgeschiedenis bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en toeristisch-recreatieve voorzieningen;
  • duurzaamheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Daarnaast moet de gemeente onder andere alert zijn op:

  • de vergrijzing van de bevolking, die leidt tot toenemende behoefte aan zorg- en welzijnsvoorzieningen en veranderende woonwensen (100% levensloop bestendig bouwen, wonen dichtbij voorzieningen);
  • stagnatie van de bevolking, die op termijn leidt tot stagnatie van woningbehoefte en behoefte aan voorzieningen;
  • Het behoud van karakteristieke bebouwing en dorpsstructuur.

Toets

Met het plan worden verouderde en leegstaande bebouwing aan de rand van het centrum getransformeerd voor woningbouw. De nieuwe woningen richten zich vooral op starters en senioren. De woningen liggen dicht bij de voorzieningen van Wierden en zijn levensloop bestendig. Daarmee wordt ingespeeld op de vergrijzing van de bevolking. Het plan zorgt voor een kwaliteitsverbetering op een prominente plek in Wierden.

3.3.2 Lokale woonagenda 2018-2022 en de actualisatie Woningmarktonderzoek 2019

De gemeente Wierden heeft in juli 2018 de 'Lokale woonagenda 2018-2022 vastgesteld. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. De gemeente Wierden wil daar goed op anticiperen. De lokale woonagenda sluit aan op de Regionale Woonvisie Twente waar de gezamenlijke uitgangspunten voor het regionale woonbeleid zijn vastgesteld. Op basis daarvan is de kwantitatieve programmering bepaald in prestatieafspraken tussen de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten. De kwalitatieve programmering betreft echter lokaal maatwerk, waar de gemeenten in de regio zelf invulling aan geven binnen de gezamenlijke contouren van de Regionale Woonvisie. Deze lokale woonvisie geeft daar invulling aan, samen met een aantal thematische opgaven die voor de gemeente Wierden relevant zijn om de komende jaren nadere invulling aan te geven. De opgaven en doelen die in de woonvisie zijn beschreven zijn in vier thema's uitgewerkt. Het gaat daarbij om de volgende thema's die aandacht behoeven:

  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid;
  • Wonen met zorg;
  • Duurzaamheid;
  • Toekomstbestendigheid: een kwalitatieve opgave.

Beschikbaarheid en betaalbaarheid
In de woonvisie is voor dit thema onder andere het volgende doel beschreven:

  • De gemeente richt zich op het verbeteren van de beschikbaarheid van passende woningen voor al onze inwoners. Speciale aandacht gaat uit naar starters op de woningmarkt, jonge en oudere doorstromers, de middeninkomensgroep en bijzondere doelgroepen zoals statushouders en mensen met een ondersteuningsbehoefte.

Wonen met zorg
In de woonvisie is voor dit thema onder andere het volgende doel beschreven:

  • Er wordt in iedere kern gestreefd naar voldoende passende woningen voor inwoners (ongeacht leeftijd en/of beperking). Er wordt gestreefd naar een voldoende levensloopgeschikte woon- en leefomgeving. Daarbij richten we ons onder andere op voldoende rustpunten in wijken (bankjes), ontmoetingsruimten, en toegankelijke verbindingsroutes (vlak plaveisel, rollator vriendelijk). Bij de Wijksaam-teams kunnen inwoners meldingen doen als er aandachtspunten zijn in het kader van een levensloopgeschikte leefomgeving zodat deze verbeterd kunnen worden.
  • In het bouwprogramma pleiten we als gemeente voor zo veel mogelijk levensloopgeschikte woningen. We stimuleren bouwpartijen hieraan bij te dragen.

Duurzaamheid
In de woonvisie is voor dit thema onder andere het volgende doel beschreven:

  • Ook voor de bouw van nieuwe woningen richten we ons op verduurzaming. Woningen worden zonder aardgasaansluiting gerealiseerd en zijn energieneutraal of liever energieleverend.

Toekomstbestendigheid: een kwalitatieve opgave
In de woonvisie is voor dit thema onder andere de volgende doelen beschreven:

  • Wij willen als gemeente minimaal voldoende woningaanbod realiseren voor de lokale behoefte, zoals die volgt uit de provinciale afspraken.
  • We gaan uit van inbreiding voor uitbreiding.

Voor wat betreft de bouwopgave is de kwantitatieve woningvraag (hoeveel woningen zijn er nodig) het vertrekpunt om de kwalitatieve behoefte in beeld te brengen (welke woningen zijn nodig). Tot 2027 zal het aantal huishoudens nog met 525 huishoudens groeien. Deze huishoudens dienen uiteraard over voor hen passende woningen te kunnen beschikken. In relatie tot de trend tot vergrijzing gaat het in verhouding steeds vaker om kleinere oudere huishoudens, die andere wensen en behoeften hebben dan bijvoorbeeld jonge gezinnen. In de periode van 2027 tot 2032 zal de gemeente nogmaals groeien met 99 huishoudens. In de woningbouwafspraken die de gemeente Wierden met de provincie Overijssel heeft gemaakt wordt uitgegaan van een woningbouwcontingent van 567 woningen tot 2026.

Woningmarkonderzoek 2019

De gemeente Wierden heeft in 2019 een woningmarktonderzoek gehouden. Hieruit is gebleken dat in de kern Wierden in de komende jaren sterk worden beïnvloed door de groeiende groep ouderen. Zij hebben behoefte aan meer levensloopgeschikte woningen (appartement of grondgebonden geschikte woning zoals een patiowoning of een hofjeswoning). Daarnaast is er in de kern Wierden behoefte aan woningen voor starters.

Toets

Het voorliggende plan betreft een inbreidingslocatie en voorziet in het realiseren van 12 appartementen en 5 patiowoningen. Er worden woningen beoogd voor de doelgroep starters en senioren. Het woningmarktonderzoek 2019 spreekt over een concrete behoefte aan patiowoningen en appartementen. Hier voorziet het plan in. Hiermee sluit het plan aan bij de doelgroep die de gemeente wil bedienen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de beleidsambities en doelen zoals deze staan beschreven in de 'Lokale woonagenda 2018 - 2022' en voldoen aan de behoefte uit het 'Woningmarktonderzoek 2019'.

3.3.3 Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom

De gemeente Wierden werd en wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen voor het bouwen van nieuwe woningen op nog onbebouwde locaties (open gebieden) in de dorpen. Voor het beoordelen van verzoeken voor het bouwen van nieuwe woningen op nog onbebouwde gebieden in de dorpen is deze beleidsnotitie opgesteld. Het doel van deze beleidsnotitie is om verzoeken om te mogen bouwen binnen de dorpen transparant te kunnen beoordelen en om voorwaarden te kunnen verbinden voor de bouw van één of meerdere woningen binnen de dorpen/ dorpsrand. De gemeente richt zich daarbij op inbreiding binnen de bestaande kernen. Voor percelen waar nu al bebouwing is toegestaan op basis van de geldende bestemmingsplannen (zoals “Wonen” of “Bedrijf”) geldt het ‘ja-mits’- principe. Inbreiding met woningen is mogelijk wanneer voldaan wordt aan onderstaande voorwaarden:

  • 1. Een bouwplan moet logisch aansluiten op de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zo moet de kavel grenzen aan een openbare weg. Er mag niet achter bestaande woningen gebouwd worden. De woning(en) moet(en) met de voorgevel worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn van aangrenzende bebouwing, tenzij er stedenbouwkundige/ landschappelijke argumenten zijn om hiervan af te wijken.
  • 2. Voor de bouw van nieuwe woning(en) moet een inrichtingsschets worden opgesteld waaruit blijkt dat de woning(en) kan worden ingepast in het landschap/ stedenbouwkundige structuur.
  • 3. Gezonde stad/ Klimaatadaptatie. Bij planvorming moet aandacht besteed worden aan de ‘Gezonde Stad’; hoe draagt een plan bij aan een verbetering van leefbaarheid en gezondheid? Het gaat hierbij om verbinding van verschillende aspecten zoals klimaat, ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, energie, economie en gezondheid.
  • 4. Voor de bouw van een nieuwe woning is een tegenprestatie vereist via de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Op 14 september 2021 heeft de gemeenteraad van Wierden ingestemd met de nieuwe rekenmethode voor de investering KGO (versie 2021). Met de nieuwe rekenmethode is de focues weer gelegd op de ruimtelijke discussie, waarbij het financiële element hiervan slechts een beperkt onderdeel is. Zo is de hoogte van de tegenprestatie beter uit te leggen en weten initiatiefnemers gemakkelijker en sneller waar ze aan toe zijn.

Voor de nieuwe rekenmethode worden alle multi-interpreteerbare elementen uit de oude KGO-berekening verwijderd. De nieuwe rekenmethode gaat uit van slechts drie elementen:

  • Oppervlakte van het perceel (in m2);
  • Een vast bedrag als meerwaarde (per m2);
  • Sloopkosten van noodzakelijk te slopen bebouwing (in euro’s).

De berekening die hierbij hoort is: (Oppervlakte perceel) X (Meerwaardebedrag) – (Noodzakelijke sloopkosten) = KGO-investering.

Toets

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Wierden dorp'. De locatie kent momenteel de bestemmingen 'Horeca' en 'Wonen'. Op basis van de beleidslijn geldt hiervoor het 'ja-mits-principe. Aangezien het bedrijf niet langer meer aanwezig is en het pand en de twee-onder-een-kapwoningen momenteel leeg staan kan de locatie in de toekomst verpauperen. Door het ontwikkelen van deze locatie wordt voorkomen dat op een markante plek in Wierden verval optreed.

Het stedenbouwkundig plan sluit goed aan op de stedenbouwkundige structuur in de omgeving. Momenteel is nagenoeg het gehele plangebied versteend. In de nieuwe situatie worden op diverse plekken kleine plekken met groen ingericht. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing. Daarmee wordt voldaan aan voorwaarde 1.

Voor het bouwplan is een inrichtingsschets opgesteld en wordt het plan tevens in een beeldkwaliteitsplan vastgelegd om de beeldkwaliteit (onder andere de architectuur, materiaalkeuze en kleurstelling) vast te leggen. Het bouwplan is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Daarmee wordt voldaan aan voorwaarde 2.

De vierde voorwaarde heeft betrekking op de gezonde stad/klimaatadaptatie. Bij planvorming moet aandacht besteed worden aan de ‘Gezonde Stad’; hoe draagt een plan bij aan een verbetering van leefbaarheid en gezondheid? Het gaat hierbij om verbinding van verschillende aspecten zoals klimaat, ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, energie, economie en gezondheid.

In de huidige situatie is het plangebied geheel bebouwd en/of verhard. Het nieuwe plan beoogd om meer groen en minder verharding toe te passen in de nieuwe situatie. Hoewel het bouwvolume en de verharding fors is in het plangebied, neemt de bebouwde/verharde oppervlakte als gevolg van het plan af en worden maatregelen getroffen om het hemelwater voor op eigen terrein te laten infiltreren. De waterhuishoudingsopgave wordt concreet verder uitgewerkt en zal in ieder geval bij de vaststelling door de gemeenteraad gereed zijn. Om te borgen dat er aan de verplichting voor de waterberging in het plangebied wordt voldaan is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. In de algemene bouwregels regels is een voorwaardelijke verplichting voor de waterberging opgenomen. De voorwaardelijke verplichting luidt: een omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw kan uitsluitend worden verleend indien voor de opvang en het bufferen van hemelwater bij nieuwbouw op het eigen terrein minimaal 40 mm van het totaal aanwezige afvoerend oppervlak (grondgebonden verharding en daken) aan bergingscapaciteit gerealiseerd wordt. Concreet betekent dit dat om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen voldoende bergingscapaciteit gerealiseerd moet worden.

Ten aanzien van de energiemaatregelen geldt dat de woningen gasloos gebouwd worden. Daarnaast geldt dat de nieuwbouw op basis van de strenge BENG-norm bijna energieneutraal moet zijn. Dat betekent dat nieuwbouw bijna energieneutraal moet zijn waardoor er maatregelen worden genomen ten aanzien van de energiebesparing en energieopwekking in het plangebied. Aangezien het bestemmingsplan het gebruik en de bouwmogelijkheden van de gronden op hoofdlijnen vastlegd, wordt een en ander zoals hierboven is beschreven in de omgevingsvergunning concreet uitgewerkt waarbij de technische eisen/aspecten tevens worden uitgewerkt.

Aangezien de bebouwing in de huidige situatie leegstaat en geen zodanige functie meer heeft draagt het nieuwe plan bij aan de leefbaarheid van de omgeving. Als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied wordt een nieuwe, toekomstbestendige functie aan het plangebied gegeven. Tevens geldt dat het plan voorziet in een concrete behoefte een levensloopbestendige woningen (seniorenwoningen) in de omgeving van het centrum van Wierden. Daarmee wordt voldaan aan de derde voorwaarde.

Op basis van de KGO-investering (voorwaarde 4) kan de investering in de ruimtelijke kwaliteit berekend worden over de meerwaarde van de ontwikkeling. De KGO-investering wordt zoals hierboven is beschreven berekend door de oppervlakte van het perceel X het meerwaardebedrag minus de noodzakelijke sloopkosten. In Bijlage 3 is de financiële berekening KGO opgenomen. De oppervlakte van het perceel – het deel wat in de nieuwe situatie een woonbestemming (inclusief bouwblok) verkrijgt – bedraagt 1.550 m2. Het meerwaardebedrag bedraagt € 25,- per m2. De meerwaarde van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt derhalve € 38.750,-. De sloopkosten van de huidige bebouwing – horecapand – bedraagt circa € 200.000,-. Dat betekent dat de KGO-investering op een negatief saldo uitkomt: €-161.250,- . Derhalve hoeft er geen extra investering in de ruimtelijke kwaliteit plaats te vinden. De investering in de ruimtelijke kwaliteit vindt reeds plaats door de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van 12 appartementen en 5 patiowoningen. De patiowoningen en de appartementen zijn zeer geschikt voor senioren (onder andere doordat de appartementen gelijkvloers zijn en bereikbaar met een lift). Tevens zijn de appartementen geschikt voor starters op de woningmarkt waardoor het plan een bijdrage levert aan de wens voor betaalbare starterswoningen.

Er wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de 'Beleidslijn toevoegen van woningen in de bebouwde kom'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een gebouw voor 12 appartementen en 5 patiowoningen ter vervanging van een horecacomplex, inclusief bedrijfswoning met twee woningen. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2 van de toelichting. Het huidige gebruik van het terrein is een horecavoorziening en wonen.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Om te bepalen of een ontwikkeling ook een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. betreft kan afhangen van verschillende factoren waaronder of de ontwikkeling leidt tot een toename van het bebouwd oppervlak en of de ontwikkeling past binnen het karakter van de omgeving. Zo zal een ontwikkeling op een bedrijventerrein veel minder snel tot nadelige gevolgen leiden dan een ontwikkeling in een natuurgebied.

Voorliggend plan bestaat uit de herontwikkeling naar woningbouw van een locatie met een bestaand horecabedrijf, inclusief bedrijfswoning, en twee twee-onder-één kap woningen aan de Vossenbeldsstraat 1 in Wierden. Deze ontwikkeling op zichzelf heeft een positieve invloed op de milieubelasting ter plaatse van de Vossenbeldsstraat en voorziet in een lichte afname van bebouwing. Daarnaast past de functie wonen geheel binnen het karakter van de omgeving. Uit vorengaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen aan de rand van het centrum van de kern Wierden. Naast omliggende woningen bevinden zich in de nabije omgeving de bestemmingen 'Detailhandel', 'Centrum' en 'Maatschappelijk'. Gesteld kan worden dat het plangebied is gelegen binnen gemengd gebied. Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De woonfunctie kan worden aangemerkt als milieugevoelig object.

In de nabijheid van het plangebied zijn diverse milieubelastende functies aanwezig. Aan de Nijverdalsestraat 46 is een fietsenwinkel gevestigd en aan de Nijverdalsestraat 41 is een bakkerij gevestigd. Beide detailhandelsbedrijven bevinden zich in milieucategorie 1 waarvoor in gemengd gebied een richtafstand tot milieugevoelige functies geldt van 0 meter.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van 2 oktober 2020 (projectcode: 20053210). Het volledige rapport is als Bijlage 4 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierna wordt kort op het onderzoek ingegaan en wordt de uitkomst van het onderzoek beschreven.

In het verkennend bodemonderzoek is de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 2.155 m² aan de Vossenbeldsstraat 1-7 in Wierden. De onderzoekslocatie is grotendeels bebouwd en verhard. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de bestemmingsplanwijziging en de geplande nieuwbouw van woningen en appartementen.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de locatie onverdacht is voor chemische componenten.

Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 6 boringen verricht en zijn er 7 inspectiegaten gegraven. Boring 1 is doorgezet tot 5.5 meter diepte en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn zand met op circa 4.0 meter diepte een 0.2 meter dikke zwak zandige leemlaag. Daaronder is matig grof zand aangetroffen. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodem-vreemde materialen waargenomen (puin). Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld, op en in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 4.0 meter onder maaiveld.

Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is (zeer) licht verontreinigd met lood, zink en PAK;
  • de ondergrond (BG II) is zeer licht verontreinigd met PCB en PAK;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium, koper, nikkel en zink.

Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I en BG II) en in het grondwater (PB 1) zijn verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. In de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 02 is geen asbest aangetoond.

Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de geplande nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Voor het onderhavige plangebied vormen De Marke, Spoorstraat en de Nijverdalsestraat de belangrijkste geluidsbronnen voor wegverkeerslawaai. Daarnaast zijn ook de omliggende 30-km/u-wegen van belang. het gaat om de Vossenbeldsstraat, Kerkstraat, De Bongerd, Schoolstraat en de Nijverdalsestraat (30-km-zone).

Railverkeerslawaai

De nieuwe appartementen en woningen ondervinden naast wegverkeerslawaai tevens een geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer. De toekomstige woningen liggen op een afstand van circa 180 meter van de spoorlijnen Wierden - Nijverdal en Wierden - Rijssen.

Toets

Zoals hierboven aangegeven bevinden de nieuwe woningen zich binnen het invloedsgebied van het spoor en meerdere wegen. Om die reden heeft Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar weg- en railverkeerslawaai. Dit onderzoek (datum: 25-09-2020, projectnummer 20.105) is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van de onderhavige rapportage kunnen de volgende conclusies worden gegeven:

  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op De Marke ter plaatse van de appartementen wordt overschreden. Hiervoor dient derhalve een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden. De hogere grenswaarde die aangevraagd dient te worden is 55 dB voor de appartementen.
  • De gemeente Wierden hanteert voor wegverkeerslawaai een ambitiewaarde met een geluidsklasse van ‘0 - redelijk rustig’ en een bovengrens met een geluidsklasse van ‘-3 - lawaaiig’. Met een maximale geluidbelasting van 55 dB is er sprake van de geluidklasse ‘zeer onrustig’. Daarmee wordt voldaan aan de bovengrens ‘lawaaiig’. Aan de ambitiewaarde ‘redelijk rustig’ wordt niet voldaan;
  • Het vaststellen van een hogere waarde door B&W is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Uit het onderhavig onderzoek blijkt dat mogelijke maatregelen niet haalbaar zijn, uit financieel oogpunt en/of praktisch onuitvoerbaar;
  • Om een hogere waarde te kunnen verlenen tot en met de geluidsklasse ‘zeer onrustig’ moeten in ieder geval voor de appartementen 1 verblijfsruimte aan een geluidluwe zijde zijn gesitueerd en voor ééngezinswoningen 3 verblijfsruimtes aan een geluidsluwe zijde zijn gesitueerd. Eventuele balkons aan de geluidbelastende zijde moeten afsluitbaar zijn;
  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten gevolge van het railverkeer ter plaatse van de appartementen en woningen niet wordt overschreden. Hiervoor dient derhalve geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden. Daarmee wordt ook voldaan aan de gestelde ambitiewaarde uit het geluidbeleid van de geluidklasse ‘0 - redelijk rustig’;
  • Het blijkt dat de grenswaarde van 53 dB voor de toetsing van het Bouwbesluit ter plaatse van de appartementen en woningen worden overschreden. Daarom zijn er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ten gevolge van het maatgevende wegverkeerslawaai in de verblijfsgebieden in de appartementen en woningen te kunnen voldoen.

Uit de rapportage volgt dat er een hogere grenswaarde van 55 dB vastgesteld moet worden. De ter inzage legging van het ontwerpbesluit voor deze hogere grenswaarde vindt gelijktijdig plaats met de ter inzage legging van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen worden er geen nieuwe gevoelige bestemmingen toegevoegd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch kader voor de bouw van 12 appartementen en 5 patiowoningen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 109 per dag gesteld worden (6 verkeersbewegingen per appartement en 7,4 per patiowoning). Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 109 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0014.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Toets

Voorliggend bestemmingsplan maakt kwetsbare objecten mogelijk. Uit de risico-inventarisatie blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron, te weten het spoortraject Deventer Oost - Wierden. Conform het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico. Het voorliggend plangebied ligt binnen dit gebied. Derhalve is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's.

Door Kragten (projectnummer WND742, d.d. 15 oktober 2020) is in een onderzoek externe veiligheid spoor verricht. Het rapport is in Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen. Ten behoeve van het nieuwbouwplan is voor de spoorlijn Almelo - Hengelo West (route 30) zowel voor de huidige als voor de toekomstige situatie het groepsrisco berekend. De hoogte van het groepsrisico dient te worden bepaald binnen het invloedsgebied van de transportroute. De modelering van de bevolking is gebaseerd op de populatieservice. De populatieservice levert de populatiebestanden voor groepsrisicoberekeningen met o.a. RBMII. Het doel van de populatieservice is het beschikbaar stellen van informatie over personendichtheden geschikt voor de bepaling/berekening van het groepsrisico van het inrichting, transportroute of buisleiding vallend onder Bevi, Bevt of Bevb. De populatieservice is gebaseerd op de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG). De BAG bevat alle benodigde gegevens ten aanzien van gebouwgebonden activiteiten.

Samenvatting resultaten

Voor de spoorlijn (route 30FJ en 30FK) is een PR 10 -6 -contour van 0 meter alsmede een PAG van toepassing. Het plangebied ligt buiten deze gebieden waardoor deze aspecten geen belemmering voor de planontwikkeling vormen.

In de onderstaande tabel zijn de belangrijkste kenmerken van de fN-curves samenvattend weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat zowel vóór als na planrealisatie het groepsrisico minder dan 10% van de van de oriëntatiewaarde bedraagt. Gezien de normwaarde is de voorgenomen planontwikkeling niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0015.png"

Conform artikel 8 van het Bevt en het gemeentelijk beleid dienen de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor te worden afgewogen in een beperkte verantwoording.

In Bijlage 7 is de verantwoording voor de onderhavige plannen nader uitgewerkt. Hiermee wordt voldaan aan de verantwoordingsplicht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 21 september 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van het watertoetsproces moet worden doorlopen. In het kader hiervan heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen.

Geadviseerd wordt om het hemelwater van het verharde oppervlak zo mogelijk middels infiltratie te bergen op eigen terrein. Daarnaast bevindt het plan zich in een intrekgebied voor waterwinning. Geadviseerd wordt om Vitens op de hoogte te stellen van het plan.

In de huidige situatie is het hele terrein verhard of bebouwd. In de nieuwe situatie zal de oppervlakte aan verharding iets afnemen. Daarmee ontstaat er een grotere mogelijkheid tot infiltratie van hemelwater binnen het plangebied. Door de afname van het verharde oppervlak zal de hemelwaterafvoer op het gescheiden rioolsysteem afnemen.

Daarnaast worden de volgende voorwaarden gehanteerd ten aanzien van het stedelijk waterbeheer:

  • 1. afvalwater wordt afzonderlijk aangeboden met een huisaansluiting op het gemengde rioolsysteem in de Vossenbosweg of op het gescheiden systeem in de Nijverdalsestraat een en ander conform de verordening rioolaansluiting 2015 van de gemeente Wierden. De kosten voor de aansluiting en het eventueel aanbrengen van noodzakelijke voorzieningen voor rioolaansluiting worden verwerkt in de rioolaanlegvergunning.
  • 2. hemelwater dat binnen het perceel valt dient door de eigenaar van het perceel tijdelijk geborgen te worden en dient te infiltreren op eigen terrein. Daarbij wordt een minimale bergingseis gehanteerd van 40 mm van het totale toekomstige verhard- en dakoppervlak van de bouwkavel. Vanaf de bergingsvoorziening wordt het hemelwater afzonderlijk aangeboden met een huisaansluiting op het hemelwater rioolsysteem in de Nijverdalsestraat.
  • 3. Het vloerpeil van de woningen ligt minimaal 30 cm boven de kruin van de weg. In de bouwregels van het bestemmingsplan is dit geborgd. Op basis van de bouwregels geldt dat: het vloerpeil van de hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,30 m.

Naast de randvoorwaarden vanuit stedelijk waterbeheer heeft de gemeente Wierden tevens de ambitie om in haar Programma van Eisen rekening te houden met de thema's hitte en biodiversiteit. Met betrekking tot het Programma van Eisen voor de nieuwbouw van het appartementencomplex en de patiowoningen geldt als onderlegger de Leidraad Bouw Adaptief. De leidraad is een hulpmiddel dat ondersteunt bij het concretiseren van de klimaatambities en het beoordelen van het plan op de klimaatthema's. De ambities uit de Leidraad richten zich onder andere op het percentage schaduw in het plangebied, koeling van gebouwen in relatie tot de opwarming van de (verblijfs-)ruimten in de directe omgeving, opwarming van stedelijk gebied en de groenblauwe structuren.

Het nieuwe plan beoogd om meer groen en minder verharding toe te passen in de nieuwe situatie. Hoewel het bouwvolume en de verharding fors is in het plangebied, neemt de bebouwde/verharde oppervlakte als gevolg van het plan af en worden maatregelen getroffen om het hemelwater voor op eigen terrein te laten infiltreren. De waterhuishoudingsopgave wordt concreet verder uitgewerkt en zal in ieder geval bij de vaststelling door de gemeenteraad gereed zijn. Om te borgen dat er aan de verplichting voor de waterberging in het plangebied wordt voldaan is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. In de algemene bouwregels regels is een voorwaardelijke verplichting voor de waterberging opgenomen. De voorwaardelijke verplichting luidt: een omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw kan uitsluitend worden verleend indien voor de opvang en het bufferen van hemelwater bij nieuwbouw op het eigen terrein minimaal 40 mm van het totaal aanwezige afvoerend oppervlak (grondgebonden verharding en daken) aan bergingscapaciteit gerealiseerd wordt. Concreet betekent dit dat om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen voldoende bergingscapaciteit gerealiseerd moet worden.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (zie Bijlage 8) en een AERIUS berekening (zie Bijlage 9). De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op een afstand van circa 3,7 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties voor het Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000-gebied

De planlocatie ligt aan de rand van het centrum van Wierden en behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Wierdense Veld, gelegen op circa 3,9 kilometer van de planlocatie (zie figuur 4.3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0016.png"

Figuur 4.3: Afstand planlocatie tot Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator).

Veel Natura 2000-gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten. Om het effect van deze emissie te onderzoeken is een zogenaamde AERIUS berekening uitgevoerd. Met deze berekening wordt de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden als gevolg van deze ontwikkeling voor de gebruiksfase onderzocht. De AERIUS berekening is opgenomen in de Bijlage 9 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura-2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden.

De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de stikstofwet verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. De vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten.

De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. Dat betekent bijvoorbeeld dat nog steeds een natuurvergunning nodig kan zijn voor de stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door het verkeer als gevolg van de gebruiksfase.

Tijdens de gebruiksfase kan er op twee mogelijke manieren stikstof vrijkomen:

  • 1. Bewoning van de woningen: in het voorliggende geval wordt er gasloos gebouwd. Daarmee zal er geen sprake zijn van de uitstoot van NOx. Er vindt geen emissie plaats als gevolg van het verwarmen, het koken en/of verwarmen van tapwater in de woningen.
  • 2. Verkeersbewegingen gebruiksfase: betreft de verkeersbewegingen die de voorgenomen ontwikkeling te weeg brengt tijdens de gebruiksfase. Zoals hiervoor reeds beschreven ligt de planlocatie op circa 3,9 kilometer van een Natura 2000-gebied. Verkeersbewegingen tijdens de gebruiksfase dienen daarom in de berekening meegenomen te worden.

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van 12 appartementen en 5 patiowoningen binnen het plangebied komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van het gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

Quickscan natuurwaarden

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden', en het opzettelijk 'verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, grondgebonden zoogdier, vleermuis- en amfibiesoorten. Er groeien geen beschermde planten in het plangebied. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar vermoedelijk nestelen er jaarlijks vogels, bezetten sommige grondgebonden zoogdieren en vleermuizen er een vaste rust- en voortplantingsplaats, en bezetten amfibieën er een vaste rustplaats.

De nestplaats van de huismus en gierzwaluw is jaarrond beschermd en mag alleen met een ontheffing beschadigd en vernield worden. Om de functie van de bebouwing voor de huismus en gierzwaluw vast te stellen is nader onderzoek vereist. Van de overige in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd en mogen alleen met een ontheffing beschadigd of vernield worden en vleermuizen mogen alleen verstoord, of gedood worden indien daarvoor een ontheffing is verkregen. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen is vervolgonderzoek vereist. Een volledig onderzoek, conform het vleermuisprotocol, bestaat uit minimaal vijf bezoeken aan het plangebied in de periode half mei-september.

Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt een vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats beschadigd en vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.

Conclusie quickscan flora en fauna
Op basis van het uitgevoerde onderzoek, kan de betekenis van het plangebied, als vaste rust- en voortplantingsplaats voor huismus, gierzwaluw en vleermuis niet worden vastgesteld. Omdat de vaste rust- en voortplantingsplaats van deze soorten strikt beschermd is, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden conform het daarvoor geldende protocol.

Nader onderzoek huismus, rugstreeppad en vleermuizen

Naar aanleiding van de conclusies, zoals verwoord in de quickscan natuurwaarden (Bijlage 8) is een nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen in het plangebied. De resultaten zijn verwerkt in het 'Nader onderzoek huismus, rugstreeppad en vleermuizen' van Natuurbank Overijssel (projectnummer 3729, versie 1.0, d.d. 29-9-2021). De rapportage is als Bijlage 10 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder wordt de conclusie van het nader onderzoek weergegeven.

Het plangebied is in de periode van september 2020 - september 2021 onderzocht op het voorkomen van nesten van huismussen en gierzwaluwen en verblijfplaatsen van vleermuizen. Er zijn in het plangebied geen nesten van huismussen of gierzwaluwen en er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied vastgesteld.

De onderzoeken zijn uitgevoerd volgens de geldende onderzoeksmethoden, onder gunstige (weers)omstandigheden. Er zijn in het plangebied geen huismussen waargenomen. Er nestelen geen huismussen in het plangebied.

Tijdens het veldbezoek zijn er geen gierzwaluwen in het plangebied waargenomen die binding vertoonden met het plangebied. Wel zijn gierzwaluwen waargenomen die (hoog) over het plangebied vlogen. Deze vertoonden geen enkele verbondenheid met de bebouwing in het plangebied. Ook niet als slaapplaats.

Ten aanzien van vleeruizen zijn er in het plangebied géén verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Tijdens alle bezoeken zijn 1-2 foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen rond de opgaande beplanting aan de zuid- en westzijde van het plangebied (De Marke) foerageerden. Eénmaal is waargenomen dat een gewone dwergvleermuis, kwam aanvliegen in de avondschemering, vanuit het noorden. Dit dier bezet vermoedelijk een verblijfplaats in bebouwing ten noorden van het plangebied. Gelet op de aard van de aanwezige beplanting in het plangebied en de aanwezige beplanting rondom het plangebied, wordt de beplanting niet beschouwd als essentieel foerageergebied voor vleermuizen. Er zijn geen plannen bekend die de beplanting in de omgeving van het plangebied aantasten. Er is daarom geen sprake van cumulatie van kleine negatieve ontwikkelingen, die de beplanting in het plangebied wel tot essentieel foerageergebied maken. Tot slot zijn er in het plangebied geen vliegroutes van vleermuizen waargenomen.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en hoeft geen ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Wierden heeft een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Aan de hand van deze kaart is geïnventariseerd wat de verwachting is voor archeologische vondsten in de bodem. In figuur 4.4 is een uitsnede van de verwachtingskaart weergegeven. Het plangebied is hierbij geel omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0017.png"

Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Wierden)

Toets

Het plangebied is voor het grootste gedeelte gelegen in een gebied waar een hoge verwachtingswaarde aan is toegekend. Voor een klein deel van het plangebied geldt een middelhoge verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarden zijn overgenomen in het geldende bestemmingsplan middels een dubbelbestemming. Bij bodemingrepen groter dan 100 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Met het plan is er sprake van nieuwe bebouwing die groter is dan 100 m² waarbij de bodem dieper dan 50 cm zal worden verstoord. Echter is de bodem van (nagenoeg) het hele terrein van de toekomstige bebouwing al geroerd door eerdere bodemverstoring (de bestaande bebouwing). De nieuwe bebouwing is in oppervlakte een stuk kleiner dan de te slopen bebouwing. Op basis van deze eerdere bodemverstoring kan worden geconcludeerd dat met het bouwplan geen archeologische waarden worden geschaad.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in of in de nabijheid van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. De Nijverdalsestraat en de Vossenbeldsstraat zijn gekenmerkt als 'historische infrastructuur'. Het plan heeft hier geen negatieve invloed op. Derhalve kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Vossenbeldsstraat en de Nijverdalsestraat. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van het woningbouwplan kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Er is geen aanpassing van het verkeersnet noodzakelijk. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Om de parkeerbehoefte te berekenen wordt gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. In deze publicatie worden voor verschillende functies en woningtypen met kencijfers de parkeerbehoefte weergegeven. Hierin wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en naar de ligging in de stedelijke zone. In de CROW publicatie wordt voor de parkeerbehoefte een minimum en een maximum aangegeven. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Voor de gemeente Wierden geldt een stedelijkheidsgraad van 'Weinig stedelijk'. De stedelijke zones heeft de gemeente vastgesteld in het paraplubestemmingsplan 'Parkeren gemeente Wierden'. Het plangebied is gelegen binnen de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'.

Momenteel is er in het plangebied een horecabedrijf inclusief een bowlingbaan en bedrijfswoning en twee twee-onder-een kapwoningen aanwezig. Met de herontwikkeling van deze locatie komt de parkeerbehoefte voor deze functies te vervallen. Voor een horecabedrijf geldt een parkeerbehoefte van 7 per 100 m² bvo. Voor een bowlingcentrum is dit 2,8 per baan. De huidige parkeerbehoefte voor het horecabedrijf (1.225 m² bvo) en de bowlingbanen bedraagt daarmee respectievelijk 85,75 en 8,4. Voor de bestaande woningen geldt een parkeerbehoefte van 2,2 per woning. De totale bestaande parkeerbehoefte bedraagt daarmee 98,55 plaatsen.

Voor de nieuwe appartementen geldt een parkeerbehoefte van 1,9 per appartement. Voor de patiowoningen geldt een parkeerbehoefte van 2 per woning. De totale parkeerbehoefte voor de 12 appartementen en 5 patiowoningen bedraagt daarmee 33.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2020000016-VA01_0018.png"

Figuur 4.5: Verhouding bestaande en nieuwe parkeerbehoefte

Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een afname van de parkeerbehoefte met circa 66 parkeerplaatsen. In de gewenste situatie is behoefte aan 33 parkeerplaatsen. In het plangebied worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen zijn op te vangen in het openbaar gebied. Per saldo is dit een verbetering van de huidige situatie. In de huidige situatie wordt er een veel grotere parkeerbehoefte in het openbaar gebied ingevuld. Gezien het vorenstaande vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 3)

Deze bestemming heeft betrekking op de wegen, woonstraten, paden, pleinen, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, geluidsschermen en geluidwerende voorzieningen met onder andere de daarbij behorende groenvoorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten dienste van de bestemming waarbij geldt dat een gebouw enkel binnen een bouwvlak mag worden gebouwd en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedrage dan 8,5 meter.

  • Wonen (Artikel 4)

Deze bestemming heeft betrekking op wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat de woning en/of een aan de woning aangebouwde bouwwerken mogen worden gebruikt voor bed & breakfast. Het aantal woonhuizen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 75 m2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw. Bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers mogen worden opgericht met dien verstande dat de diepte gemeten vanaf de voorgevel van de woning niet meer dan 1,5 meter mag bedragen, de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de gevel tot een maximum van 4 m, de hoogte van de erker niet hoger is dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die woning, en niet hoger is dan 3 meter en de afstand van de erker tot de weg ten minste 3 meter bedraagt.

  • Wonen - Woongebouw (Artikel 5)

Deze bestemming heeft betrekking op de gestapelde woningen (appartementen) al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden met dien verstande dat balkons het bouwvlak maar de buitenzijde mogen overschrijden. met maximaal 1,5 meter. De bouwhoogte van het woongebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

  • Waarde - Archeologie 1 en 2 (Artikel 6 en Artikel 7)

De gronden met de dubbelbestemmingen gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het voorliggende bestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel.

Waterschap Vechtstromen
Het voorliggende bestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 februari 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. De ingediende zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.