direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Enter-Dorp, herziening Goorseweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Initiatiefnemers willen een woning met bijgebouw bouwen aan de Goorseweg, op het perceel kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie L, nummer 319. Dit perceel ligt tussen de bestaande woningen Goorseweg 6 en Goorseweg 8 en is momenteel ombebouwd (zie afbeelding 1). De woning aan de Goorseweg 6 wordt herbouwd, iets ten noorden van de huidige plek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Weergave plangebied aan de Goorseweg, met ten noorden het erf Goorseweg 6 en ten zuiden het erf Goorseweg 8 (luchtfoto is afkomstig van www.ruimtelijkeplannen.nl)

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Huidige planologisch regiem

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Enter-Dorp' (vastgesteld op 1 februari 2011). Ook zijn het 'Paraplubestemmingsplan verruimen m2 bijbehorende bouwwerken bij woningen' (vastgesteld op 18 juni 2013) en het 'Paraplubestemmingsplan bouw van gebouwtjes voor algemeen belang' (vastgesteld op 9 december 2014) van toepassing. Het plangebied waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd heeft de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde Archeologisch waardevol gebied'. Doordat er geen bouwvlak op het perceel is opgenomen, past de realisatie van een woning met een bijgebouw niet binnen het geldende bestemmingsplan. Aan de noordzijde van het erf aan de Goorseweg 6 is nog een strookje grond met de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Aangezien dit erf wordt gewijzigd en beperkt noordwaarts wordt gerealiseerd, dient deze bestemming ook te worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' en dient het bouwvlak ook te worden verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Weergave verbeelding bestemmingsplan 'Enter-Dorp', plangebied te realiseren nieuwe woning met bijgebouw (met rode pijl) en plangebied te verplaatsen woning met bijgebouw aan de Goorseweg 6 (met blauwe pijl)

Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te kunnen maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Enter-Dorp, herziening Goorsweg 6' bestaat uit de volgende stukken:

      • a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01) en een renvooi;
      • b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die hieruit volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidkant van het dorp Enter. Aan de Goorseweg zijn diverse woningen gesitueerd in lintbebouwing. Aan de oostelijke zijde van de Goorseweg zijn daarbij veel open ruimtes aanwezig tussen de woningen. Aan de westelijke zijde (de zijde van het plangebied) zijn maar beperkt open ruimtes aanwezig. Direct achter deze zijde van de Goorseweg (ter hoogte van het plangebied) is een bedrijventerrein gesitueerd. Op afbeelding 3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Weergave plangebied aan de Goorseweg, met ten noorden het erf Goorseweg 6 en ten zuiden het erf Goorseweg 8 (luchtfoto is afkomstig van www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Uitgangspunten en aanvaardbaarheid plan

Initiatiefnemers willen een woning met bijgebouw bouwen aan de Goorseweg, op het perceel kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie L, nummer 319. Dit perceel ligt tussen de bestaande woningen Goorseweg 6 en Goorseweg 8 en is momenteel ombebouwd (zie afbeelding 1). De woning aan de Goorseweg 6 wordt herbouwd, iets ten noorden van de huidige plek. Aan het plan wordt planologische medewerking verleend, gezien de volgende argumenten:

1. Bouwen voor eigen behoefte

De gemeente Wierden wil in de dorpen voor de eigen behoefte blijven bouwen. De gemeente wil een evenwichtige opbouw van de woningvoorraad. Dat er behoefte is aan de woning aan de Goorseweg blijkt uit het feit dat initiatiefnemers hier willen gaan wonen, en dat hun huidige woning reeds verkocht is.

2. Ruimtelijk is een nieuwe woning op dit perceel aanvaardbaar

In 2010 zijn verzoeken ingediend om de bestaande woningen Goorseweg 6 en 8 af te breken en te herbouwen. Het college heeft hier destijds mee ingestemd, onder de voorwaarde dat het bouwblok (waarbinnen de woning kon worden opgericht) een maximale lengte van 14,5 meter zou krijgen. Zo zijn de bouwvlakken ook in het bestemmingsplan Enter-Dorp opgenomen. Deze maximale lengte werd destijds opgenomen om tussen de woningen Goorseweg 6 en 8 een open ruimte te behouden. Hierdoor zou de afwisseling tussen bebouwing en open ruimten langs dit gedeelte van de Goorseweg behouden blijven. Wanneer er nu een extra woning wordt gebouwd op het perceel, is er geen sprake meer van een open ruimte tussen de (bestaande) woningen Goorseweg 6 en 8.

Er kunnen momenteel al (bij)gebouwen op het perceel worden gebouwd, gezien de huidige bestemming 'Wonen'. Ruimtelijk maakt de bouw van een bijgebouw of een woning geen verschil; er komt bebouwing op een perceel dat nu nog onbebouwd is. Wel neemt bij de bouw van een nieuwe woning de hoeveelheid aan bebouwing toe die op het perceel kan worden gebouwd. Na 2010 is aan de Goorseweg 8 inderdaad een nieuwe woning gebouwd. Aan de Goorseweg 6 is dit nog niet gebeurd. Wel is er na die tijd op het achterliggende bedrijventerrein een nieuw bedrijfsgebouw gebouwd. Dit gebouw heeft invloed op de beleving van de Goorseweg. Door de bouw van het nieuwe bedrijfsgebouw, de woning en bijgebouwen aan de Goorseweg 8 en de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt is de situatie gewijzigd ten opzichte van de situatie in 2010. Van een waardevolle afwisseling tussen open en besloten gebieden langs dit gedeelte van de Goorseweg is geen sprake meer. Een nieuwe woning op het perceel tussen Goorseweg 6 en 8 kan bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit doordat het zicht op het achterliggende bedrijventerrein vermindert. Daarmee past het plan binnen de wens van de gemeente om de dorpsrand te versterken.

3. Er wordt extra geïnvesteerd in de omgeving via de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De initiatiefnemers willen extra investeren in de omgeving in ruil voor de bouw van de woning. In ruil voor de bouw van een woning investeren zij in het verfraaien van de dorpsrand van Enter. Hierbij sluiten initiatiefnemers aan bij de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) zoals die voor het buitengebied geldt. Op 17 mei 2016 heeft het college van B&W van de gemeente Wierden na raadsvragen besloten KGO ook binnen de bebouwde kom toe te gaan passen. Kort gezegd houdt KGO in dat er nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen in de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.

Momenteel wordt er een visie voor de dorpsrand van Enter opgesteld (het werkdocument 'Dorpsrandvisie Enter'. Het is echter niet zo dat de gemeente hier mee aan de slag gaat. De visie wordt door en voor inwoners van Enter opgesteld. De gemeente heeft hierin een faciliterende rol.

Bij het opstellen van de dorpsrandvisie zijn de nodige wensen naar voren gekomen. Wensen waar lang niet altijd geld voor beschikbaar is. De waardestijging van de kavel naast Goorseweg 6 wordt gebruikt om minimaal één van de wensen in de dorpsrand te realiseren. In Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan is de financiële onderbouwing van dit voorliggende plan opgenomen. Hierbij is aangegeven welk bedrag moet worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit ten behoeve van het verfraaien van de dorpsrand van Enter.

4. De omgeving ondervindt geen hinder van de bouw van de woning

De nieuw te bouwen woning gaat onderdeel uitmaken van lintbebouwing langs de Goorseweg. De nieuwe woning komt tussen al bestaande woningen te staan. Achter de woning ligt het bedrijventerrein de Vonder. Bij het gedeelte van de Vonder dat aan de Goorseweg grenst, zijn bedrijven tot milieucategorie 2 toegestaan. Dit betekent dat er vanuit milieuzonering een afstand van 30 meter moet komen tussen het bedrijventerrein en de nieuw te bouwen woning. Ook voldoet het plan op andere aspecten aan de wet- en regelgeving. Dit is nader onderbouwd in de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

2.4 Inrichtingsplan

Ten behoeve van de ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Afbeelding 4 bevat een weergave van het inrichtingsplan. Hierop is te zien dat de her te bouwen woning en de extra te bouwen woning landschappelijk goed worden ingepast in de omgeving. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van inheems plantmateriaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Weergave inrichtingsplan

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkelingen beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan wordt één extra woning met bijgebouw gerealiseerd en een bestaande woning met bijgebouw verplaatst. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf Hoofdstuk 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

Conclusie

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan waarbij één extra woning met bijgebouw wordt gerealiseerd en een bestaande woning met bijgebouw wordt verplaatst. Het plangebied wordt daarbij landschappelijk ingericht. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavel wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De waardestijging van de nieuwe woningbouwkavel wordt gebruikt om de dorpsrand van Enter in de toekomst te versterken (passend binnen het werkdocument 'Dorpsrandvisie Enter'.

Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan voor het plangebied zijn daarbij middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief: 'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus, Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven ter hoogte van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel), de roze arcering betreft het ontwikkelingsperspectief 'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus, Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.  

Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van de dorpsrand van Enter en beperkt geen omliggende functies. De ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke elementen.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Goorseweg te Enter en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt in een zandgebied, met stuwwallen (zie afbeelding 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Stuwwallen

De stuwwallen bestaan uit aardlagen die tijdens de ijstijd zijn opgestuwd. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog goed zichtbaar. De stuwwallen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ingangen van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwwallen voor een groot deel uit tertiaire klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop en er vanaf te versterken. Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag zijn:

Normerend

  • Stuwwallen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving;
  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

In het voorliggende plan betreft een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij een enkele woning met bijgebouw wordt gebouwd. Het kenmerkende reliëf wordt hierbij niet aangetast. Door het toevoegen van inheemse beplanting, wordt het nieuwe erf (waar al een woonbestemming op lag) goed landschappelijk ingepast binnen deze omgeving, en verdwijnt het achterliggende bedrijventerrein nog meer naar de achtergrond. De inrichtingseisen uit het inrichtingsplan zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap Essenlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied aan de Goorseweg ligt in het essenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, plangebied aan de Goorseweg (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten- en fliergronden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element. Het betreffen grote erven, met grove volumes en zware beplantingen. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.

Normerend:

  • De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf.
  • Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

In het voorliggende plan wordt een enkele woning met bijgebouw gerealiseerd, en een bestaande woning iets verplaatst. Door de landschappelijke inpassing wordt de schaal van het landschap verkleind en ontstaat een prettig woonklimaat. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee, voor zover relevant, binnen de genoemde normerende en richtinggevende uitgangspunten, voor zover relevant.

Stedelijke laag

Het plangebied aan de Goorseweg maakt onderdeel uit van de stedelijke laag, en is daarbij aangeduid als 'Woonwijken 1955 - nu' (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: Weergave kaart stedelijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Uitgangspunt vanuit de stedelijke laag is:

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

De realisatie van de nieuwe woning met bijgebouw past naar aard, maat en schaal binnen het karakter van de lintbebouwing aan de Goorsweg, met aan de achterzijde het bedrijventerrein. Door het toevoegen van passende landschappelijke elementen wordt dit versterkt.

Laag van de beleving

Met betrekking tot de lust- en leisure laag gelden geen uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het plan.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Wierden

De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de structuurvisie zijn een aantal centrale waarden onderscheiden. Dit zijn leefbaarheid, bereikbaarheid, ondernemend, recreatief, groen en blauw.

Het plangebied aan de Goorseweg 6 ligt in het 'stedelijk gebied'. Er is in de gemeente een 'kale’ woningbehoefte van 410 woningen tot 2015 en 150 woningen tot 2020. Het plan aan de Goorseweg 6, waarbij één extra woning in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd, past binnen de Structuurvisie Wierden.

Woonvisie 2010-2015

De gemeente Wierden kent aantrekkelijke dorpse woonmilieus. Ze biedt met deze woonmilieus een woonklimaat die bij veel groepen op de woningmarkt in trek is. De gemeente wil in de komende jaren die aantrekkelijkheid voor alle groepen behouden en waar mogelijk versterken. Recente demografische cijfers laten zien dat de bevolkingsgroei de komende jaren stagneert. Kwantitatieve groei is niet meer dé dominante richting; er zal meer moeten worden ingespeeld op kwaliteit. De bevolking- en huishoudensamenstelling verandert; de bevolking telt steeds minder jongeren en meer ouderen. Op deze ontwikkelingen wil de gemeente Wierden tijdig inspelen onder meer door het uitzetten van een duidelijke koers ten aanzien van woonkwaliteit en een gedifferentieerd woningaanbod voor verschillende groepen.
Op 27 april 2010 heeft de gemeenteraad dit beleidskader in de vorm van de gemeentelijke Woonvisie "Nieuwe dynamiek in wonen" vastgesteld. Deze beleidsomslag is echter niet van vandaag op morgen realiteit. Vanuit het bestaande beleid zijn ontwikkelingen ingezet die nog tot bloei moeten komen. De gemeente wil haalbaar beleid neerzetten dat meer ruimte biedt voor de vraag van de woonconsument, en waarbij op een vloeiende wijze de omslag van beleid wordt gerealiseerd. Initiatieven vanuit het verleden krijgen dan ook de kans om tot ontwikkeling te komen, terwijl bij nieuwe ontwikkelingen het nieuwe beleid wordt ingezet. Zo wil de gemeente Wierden de dynamiek behouden en voorkomen dat wisselende inzichten leiden tot een situatie waarin elke ontwikkeling onmogelijk wordt. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw beleidskader. Basis voor dit beleidskader ligt onder andere in de regionale woonvisie Twente en de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente. Ondanks het feit dat dit nieuwe beleidskader nog niet definitief is, is wel duidelijk dat er ruimte blijft bestaan voor maatwerk zoals in deze situatie. Met het voorliggende plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Dit past binnen deze woonvisie. De gemeente wil in de dorpen voor de eigen behoefte blijven bouwen. Dat er behoefte is aan de woning aan de Goorseweg blijkt uit het feit dat initiatiefnemers hier willen gaan wonen, en dat hun huidige woning reeds verkocht is.

Gemeente en provincie hebben prestatieafspraken gemaakt. Doel van deze afspraken is meer balans brengen tussen de huishoudensontwikkeling en de daarvoor benodigde bestemmingsplancapaciteit. Voor de gemeente Wierden betekent dit een deprogrammering. De gemeenteraad van Wierden heeft hiertoe een voorstel bij Gedeputeerde Staten ingediend. Dit voorstel biedt in combinatie met de te hanteren Primosprognoses ruimte om gelijktijdig met de deprogrammering ook ruimte te creëren voor nieuwe ontwikkelingen."

Beleidslijn toepassing kwaliteitsimpuls groene omgeving

De gemeente staat open voor toepassing van het provinciale 'KGO-beleid', maar er bestaat wel behoefte om de investering in de ruimtelijke kwaliteit meetbaar te maken om rechtsongelijkheid, althans de schijn daarvan, te voorkomen. Om deze reden is een rekenmethode (augustus 2013) opgesteld die als beleidslijn dient voor nieuwe initiatieven in het buitengebied. Met een rekenmethode kan worden bepaald wat de investering in de ruimtelijke kwaliteit moet zijn om het gevraagde evenwicht te krijgen waardoor de gewenste ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Deze beleidslijn is hiervan het resultaat. Deze is in samenwerking met de overige WT4- gemeenten opgesteld. De beleidslijn is een verdere uitwerking van de Structuurvisie Wierden.

Het project Goorseweg 6 is ook uitgewerkt middels deze rekenmethode. Dit is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat er een bedrag van € 66.566,- moet worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, en in dit geval in depot wordt gestort ten behoeve van het verfraaien van de dorpsrand van Enter

Welstandsnota

Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De ambitie van de gemeente Wierden is om met het welstandsbeleid de kwaliteit van het ruimtelijk beeld van Wierden op z'n minst te behouden en liefst te vergroten. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Wierden. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen. Elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving draagt bij aan de belevingswaarde. Bovendien heeft dit een gunstige invloed op de waarde van het onroerend goed en het vestigingsklimaat. Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van Wierden. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten.


In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in deelgebieden. Het plangebied ligt in deelgebied 'Historische linten en uitvalswegen'. Het bebouwingsbeeld is hier afwisselend, mede als gevolg van het individuele karakter van de bebouwing. Traditionele architectuurkenmerken overheersen. De hoofdmassa is duidelijk van opzet. De panden zijn opgebouwd uit één of twee bouwlagen met een stevige kap, waarbij de agrarische bebouwing vaak voorzien is van een lage gootlijst. De historische en nieuwe individuele panden bestaan uit één bouwlaag. De nieuwere twee-onder-één-kap en rijtjeswoningen kenmerken zich door twee bouwlagen afgedekt door een zadeldak.Er komen diverse kapvormen naast elkaar voor, waaronder schild-, platte-, mansarde-en zadeldaken, soms met wolfseinden of een geknikte daklijn en een verlaagde gootlijn. Donkere dakpannen overheersen, soms zijn er ook rode pannen en rieten daken te zien. Er is variatie in de aardkleur van de baksteen gevel van donkerrood tot zandkleurig, maar er zijn ook gele, gepleisterde of witgeverfde muren. De gerichtheid van de gevelopeningen is divers. Karakteristieke details zijn dakkapellen, erkers, luifels, vooral binnen de bebouwde kom, en verder dak-en gootlijsten, speklagen, plinten, segmentbogen, witte raamstenen, luiken en roedeverdeelde ramen. Specifiek voor Twente zijn ook de witte windveren en houten topgevels.


In de Welstandsnota zijn op basis van deze kenmerken criteria opgenomen waaraan nieuwe bouwplannen getoetst worden. Op dit moment is er nog geen concreet bouwplan bekend. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning zal worden beoordeeld of de woning voldoen aan de redelijke eisen van welstand. De stadsbouwmeester is verantwoordelijk voor deze welstandstoets op basis van de welstandscriteria in de welstandsnota

Geluidbeleid

De mate waarin het geluid het (woon)milieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Bij plannen waarbij geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek nodig indien het plangebied binnen de onderzoekszone van geluidsbronnen (weg, spoor, industrie) ligt.

De gemeente Wierden start voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied een zelfstandige planologische procedure op. Er moet dan rekening worden gehouden met het gebiedsgericht geluidsbeleid van de gemeente Wierden. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente Wierden onderverdeeld in een negental gebieden:

  • natuur- en extensiveringsgebied;
  • landbouwontwikkelingsgebied;
  • verwevingsgebied;
  • woonwijk;
  • centrum;
  • historisch lint;
  • woon-werkgebied;
  • bedrijventerrein;
  • industrieterrein.


Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema's bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Daarnaast geeft de ambitietabel ook aan indien dit noodzakelijk is waar de ruimte zit voor mogelijke afwijkingen van de ambitie (bovengrens).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0009.png"
Tabel 1. Geluidsklasse

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0010.png"

Tabel 2. Gebiedstypering

De nota geluidsbeleid en de hierbij behorende nota hogere grenswaarden van de gemeente Wierden schept het lokale geluidbeleid kader, vormt uitgangspunt voor een eventuele hogere waarden afweging en schetst de voorwaarden en criteria waaraan getoetst wordt.

Op grond van de gebiedstypenkaart ligt het plangebied aan de Goorseweg in het gebiedstype 'Woonwijk' (zie afbeelding 9). Voor dit gebied geldt een ambitie van 44-48 dB. Als de ambitiewaarde niet gehaald kan worden, moet worden gecompenseerd. Hierbij dient eerst te worden gekeken welke compensatie op akoestisch gebied kan worden behaald. Als niet op akoestisch gebied kan worden gecompenseerd, moet compensatie worden gezocht in bijvoorbeeld extra groen, situering van geluidgevoelige ruimtes aan luwe zijde etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0011.png"

Afbeelding 9: Gebiedstypenkaart, met daarop aangegeven de ligging van het plangebied.

Binnen het plangebied aan de Goorseweg wordt één bestaande woning verplaatst en één nieuwe woning gebouwd. Dit plan heeft geen significant gevolg voor het geluidsniveau in het plangebied.

Beleidsnota Archeologie

Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingskaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:

  • Beschermd archeologisch monument

Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft 6 terreinen van zeer hoge archeologische waarde beschermd.

  • Archeologisch waardevol gebied

Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.

  • Archeologisch onderzoeksgebied

Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m².

Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.

In paragraaf 4.3 van de toelichting van dit bestemmingsplan is een toets van het plan aan de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied opgenomen.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling aan de Goorseweg 6 past binnen het gemeentelijke beleid en het plan is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke uitgangspunten.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Er is een quicksan flora en fauna uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De conclusies van de quickscan flora en fauna zijn weergegeven in afbeelding 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0013.png"

Afbeelding 10: Weergave conclusies quickscan flora en fauna (soortenbescherming)

Naar aanleiding van de quickscan flora en fauna en het nadere onderzoek naar vleermuizen kan worden geconcludeerd dat er vooralsnog geen procedurele gevolgen zijn aangaande het project. Wel dient er een tweede vleermuizenonderzoek in augustus-oktober uitgevoerd te worden. Het is mogelijk dat de uitkomst van dit onderzoek tot gevolg heeft dat er mitigerende maatregelen moeten worden genomen en een ontheffing moet worden aangevraagd. De verwachting is dat de uitkomst van het vleermuizenonderzoek geen belemmering voor het bestemmingsplan zal gaan vormen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied aan de Goorseweg is niet gelegen in de EHS/NNN. De provincie Overijssel hanteert geen externe werking als het gaat om EHS/NNN. Het plangebied ligt ook niet in of naast Natura 2000-gebied. Het project zal geen direct negatief effect hebben op de aangewezen soorten voor de meest nebijgelegen Natura 2000-gebieden.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op 5 oktober 2010 de 'Archeologische waardenkaart' en de 'Beleidsnota archeologie gemeente Wierden' vastgesteld. Het plangebied aan de Goorseweg is op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart aangeduid als 'Overig AMK terrein: Hoge archeologische waarde' (zie afbeelding 11)

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0014.png"

Afbeelding 11: Weergave Archeologische waardenkaart Wierden, betreffende het plangebied aan de Achteresweg

Hierbij geldt als uitgangspunt dat wanneer er projecten worden uitgevoerd waarbij de grond wordt geroerd, er overleg met de regio-archeoloog noodzakelijk is en eventueel een archeologisch onderzoek.

Het voorliggende plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde Archeologisch waardevol gebied'. Deze dubbelbestemming is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Herin heeft het gehele plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde Archeologisch waardevol gebied' gekregen, met dezelfde bestemmingsplanregeling. Hiermee zijn de archeologisch waarden in het plangebied voldoende beschermd.

Tot slot zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig, die met het voorgenomen plan worden aangetast.

Conclusie

Er worden met het voorgenomen plan geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheerplan (voormalig waterschap Regge en Dinkel). Het plan is opgesteld in samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost (de Reest en Wieden, Groot Salland, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). Het nieuwe Waterbeheerplan 2016-2021 is op 7 oktober 2015 vastgesteld. In het waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Aan de Achteresweg Goorseweg 6 wordt een woning met bijgebouw verplaatst, en wordt een extra woning met bijgebouw gerealiseerd. Het plangebied loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het verharde oppervlak binnen het plangebied neemt fors af. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Het hemelwater wordt geinfiltreerd. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 14 juni 2017 geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering en geur
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 (zie bijlagen, Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan).

Er zijn in totaal 13 boringen verricht met behulp van een Edelmanboor, waarvan er 3 zijn doorgezet tot 2.0 m-mv of tot het grondwaterniveau. Eén boring is afgewerkt tot peilbuis. De bodem op de onderzoekslocatie bestaat vanaf maaiveld tot een diepte van circa 0.5 m-mv uit uiterst fijn, zwak siltig, zwak grindig, zwak humeus zand waaronder tot einde boordiepte (3.5 m-mv) matig fijn, zwak siltig zand is aangetroffen. In de grond zijn roest- en/of oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen die zouden kunnen duiden op een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.24 meter min maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses is het volgende geconcludeerd:

  • Mengmonster BG I is niet verontreinigd;
  • Mengmonster BG II is zeer licht verontreinigd met PCB en PAK;
  • De ondergrond is zeer licht verontreinigd met minerale olie;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium en zink.

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. In de boven- en ondergrond (mengmonsters BG II en OG) en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Het mengmonsters BG I is niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek werd gesteld dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

De nieuw te realiseren en te verplaatsen woningen betreffen, conform de Wet geluidshinder (Wgh), geluidsgevoelige objecten. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

  • Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting, afkomstig van de Rijksweg A1 en de Goorseweg, ter plaatse van de te realiseren woningen (zie bijlagen, Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan).
  • De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Uit de rekenresultaten uit het onderhavig blijkt dat:
  • De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Goorseweg ter plaatse van de oostgevels van de twee woningen wordt overschreden.
  • De maximaal ontheffingswaarde van 63 dB (binnenstedelijk gebied) wordt echter niet overschreden.
  • De hogere grenswaarde die aangevraagd dient te worden is 50 dB voor de twee toekomstige woningen.
  • De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Rijksweg A 1 ter plaatse van twee woningen wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB (buitenstedelijk gebied) wordt echter niet overschreden.
  • De hogere grenswaarde die aangevraagd dient te worden is 51 en 52 dB voor de twee toekomstige woningen ten gevolge van de Rijksweg A1.
  • Het vaststellen van een hogere waarde door B&W mogelijk is indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden.
  • Uit het onderhavig onderzoek blijkt dat mogelijke maatregelen niet haalbaar zijn uit financieel oogpunt en of praktisch onuitvoerbaar.
  • De grenswaarde van 53 dB voor de toetsing van het bouwbesluit ter plaatse van de twee nieuwe woningen wordt overschreden. Daarom zijn er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai in de verblijfsgebieden in de woningen te kunnen voldoen. Dit zal in een gevelweringonderzoek aangetoond moeten worden.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect geluid uitvoerbaar. Wel dient er een procedure hogere grenswaarde doorlopen te worden.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (het plangebied valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling is zo kleinschalig (<1500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

In de nabijheid van het plangebied aan de Goorseweg 6 zijn geen externe veiligheidsrisico's aanwezig (zie afbeelding 12). De Rijksweg A1 ligt, als provinciaal routenetwerk gevaarlijke stoffen, met circa 300 meter op ruim voldoende afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2017000009-VA01_0015.png"

Afbeelding 12: Risicokaart Overijssel (met blauwe pijl is de ligging van het plangebied aangegeven) (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

5.6 Bedrijven en milieuzonering en geur

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het plangebied aan de Goorseweg. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woning geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaat hebben.

In de directe omgeving van het plangebied zijn alleen woonerven aanwezig, behoudens aan de westzijde van het plangebied. Aan de westzijde van het plangebied, op circa 50 meter van de nieuw te realiseren woningen, is een bedrijventerrein gesitueerd. Aan deze zijde van het bedrijventerrein mogen bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd tot en met milieucategorie 2. Dit betekent dat een zone van minimaal 30 meter moet worden aangehouden tussen bedrijventerrein en een milieugevoelig object (zoals een burgerwoning). In het voorliggende plan is deze afstand (van circa 50 meter) ruim voldoende. Het voorgenomen plan beperkt daarmee geen omliggende (agrarische) bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan hiermee worden geconcludeerd dat er hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat het woon- en leefklimaat van omliggende erven met dit voorliggende plan ook niet wordt aangetast.

Conclusie

Er is geen sprake van omliggende bedrijven die in hun ontwikkeling worden beperkt. Anderszijds is er geen enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen, aangezien er binnen het plangebied alleen ruimte wordt geboden aan woonerven. Voor de nieuwe woonerven geldt tot slot dat hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft het staken van een agrarisch bedrijf, het slopen van agrarische schuren en de realisatie van 4 woonerven. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. Deze locatie, en ook de locatie aan de Witmoesdijk 11a, is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Er is ook geen sprake van cumulatie met andere (vormvrije) M.E.R.-(beoordelings)plichtige projecten.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkelingen geen nadelige milieueffecten met zich meebrengen. Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de erven vindt plaats via de Goorseweg. Dit betreffen overzichtelijke ontsluitingen. Het parkeren vindt plaats op de woonerven zelf. Hier is voldoende ruimte voor.

5.9 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen belemmeringen met zich meebrengen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en, betreffende de regels en de verbeelding, is waar mogelijk aangesloten op het bestemmingsplan 'Enter-Dorp'.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld. Dit zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Wonen: Dit artikel regelt onder andere de wijze waarop woonerven gebruikt mogen worden en welke bouwregels gelden.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch waardevol gebied: De gronden die deze. Met betrekking tot deze dubbelbestemming zijn regels opgenomen voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Artikel 7 Algemene bouwregels

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Artikel 10 Algemene procedureregels

Artikel 11 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 13 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het betrokken plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk zijn de voorgenomen ontwikkelingen daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties.

Rijk

In het plan zijn geen rijksbelangen betrokken zoals in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (paragraaf 3.1) zijn benoemd. Er hoeft daarom geen vooroverleg met het Rijk te worden gevoerd.

Provincie

Het plan is, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de de provincie Overijssel. Tijdens het periodieke overleg tussen gemeente en provincie heeft de provincie aangegeven in te stemmen met het plan.

Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van deze watertoets (korte procedure) is goed doorlopen (zie paragraaf 4.4).

Zienswijzen

Het bestemmingsplan is vanaf 21 februari 2018 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend. Deze is samengevat en beantwoord in de zienswijzennotitie (Bijlage 6). De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Ambtelijke wijziging

In het ontwerpbestemmingsplan was de grens van het plangebied (en daarmee de grens van de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch') aan de noordzijde niet goed gesitueerd. De grens volgende niet de kadastrale perceelgrenzen. Het plan is op dit punt gewijzigd.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.