direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2009, herziening landgoed Leijerweerdsdijk en Eversdijk 16
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Initiatiefnemers van het voorliggende plan runnen al jaren een vleesbedrijf, waarvan de afgelopen jaren voornamelijk de biologische tak (onder de naam Harry's farm) groeiende is. Het van oorsprong Enterse bedrijf wordt inmiddels voor een deel vanuit Enschede gerund. De initiatiefnemers willen nu de bedrijfsvoering, evenals de ideologie achter het duurzame en biologische productieproces, inzichtelijk maken voor hun klanten op een nieuw te realiseren landgoed (inclusief landhuis) aan de Leijerweerdsdijk te Enter. Vanuit de huidige woning en de huidige stallinglocaties van de kudde is dat niet mogelijk. Het doel van de initiatiefnemers is daarom om een woning in het buitengebied van Enter te realiseren en op eigen grond rondom de woning een klein gedeelte van de biologische kudde te houden. Klanten kunnen op deze plek ontvangen worden en de bedrijfsvoering van de biologische tak kan vanuit de gemeente Wierden gevoerd blijven. De initiatiefnemers hebben agrarische gronden in eigendom aan de Leijerweerdsweg/Wierdenseweg in Enter. Op deze gronden (zie afbeelding 1), van in totaal 10,7 hectare, willen de initiatiefnemers het nieuwe landgoed ontwikkelen. Hier kan een deel van de kudde van 50 koeien (ongeveer 12 koeien) in de nabijheid van de nieuw te realiseren woning worden gestald. De rest van de kudde wordt op de gronden van het Reggedal gestald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Weergave plangebied op topografische kaart

Ten behoeve van het voorgenomen plan wordt ook de landschapsontsierende bedrijfsbebouwing op het erf aan de Eversdijk 16 te Enter gesloopt. Dit betreft circa 1250 m2. De aanwezige woonbebouwing blijft hier behouden.

De totale ontwikkeling vindt plaats door toepassing van het beleid van de gemeente m.b.t. de realisatie van nieuwe landgoederen. Dit beleid is weergegeven in de 'Beleidsnotitie Nieuwe Landgoederen, gemeente Wierden'. Dit beleid geeft aan dat nieuwe landgoederen mogen worden opgericht (inclusief een landhuis van allure) indien deze een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van bos/natuur, het vergroten van de toeristische-recreatieve mogelijkheden en soms het oplossen van milieuhygiënische problemen en/of conflictsituaties. Het nieuwe landgoed is minimaal 10 hectare groot en bestaat voor tenminste 30% uit nieuw bos of nieuwe natuur. Verder moet 90% van het terrein openbaar toegankelijk zijn. Een maatschappelijke meerwaarde van het plan is van doorslaggevend belang.

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingplan wijzigt niet alleen de bestemming van het plangebied voor het nieuwe landgoed aan de Leijerweerdsdijk te Enter, maar verkleind ook het bestemmingsvlak (met de bestemming "Wonen") aan de Eversdijk 16 te Enter (waar landschapsontsierende schuren worden gesloopt).

1.2 Huidige planologisch regiem

Het plangebied aan de Leijerweerdsdijk te Enter maakt onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013). Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' (zie afbeelding 2) en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Aangezien het plan voor het nieuwe landgoed (onder andere het te realiseren landhuis en de nieuwe natuurontwikkeling) niet binnen deze enkelbestemming past, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Weergave verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2009 en de herziening 2012, plangebied nieuwe landgoed Leijerweerdsdijk Enter (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het erf aan de Eversdijk 16 te Enter maakt onderdeel uit van het 'Buitengebied 2009, partiele herziening Goorseweg ong.-Eversdijk 16 in Enter' (vastgesteld op 12 oktober 2010). Het erf heeft de enkelbestemming 'Wonen' (zie afbeelding 3), waarbij maximaal 2 wooneenheden gerealiseerd mogen worden/aanwezig mogen zijn. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Op het erf worden landschapsontsierende schuren gesloopt. Naar aanleiding van deze sloop wordt het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' verkleind middels het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Weergave verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, partiele herziening Goorseweg ong.-Eversdijk 16 in Enter' (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening landgoed Leijerweerdsdijk en Eversdijk 16' bestaat uit de volgende stukken:

      • a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01) en een renvooi;
      • b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de plangebieden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die hieruit volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van de twee plangebieden en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied aan de Leijerweerdsdijk te Enter, waar het nieuwe landgoed wordt gerealiseerd, ligt tussen de kern Enter en de Regge. Het plangebied is omsloten door de beken Elsgraven en Entergraven (zie afbeelding 1). Het perceel bestaat onder andere uit een weiland voor paarden, omzoomd met een houtsingel. De overige omliggende gronden zijn momenteel in gebruik als akker en weiland (zie afbeelding 4). Aan de noordoostkant van het plangebied liggen de meest intensief gebruikte gronden. Ten westen van het plangebied ligt Bungalowpark de Elsgraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Ligging plangebied van het nieuwe landgoed aan de Leijerweerdsdijk (Bron: Google Earth)

Het plangebied bevindt zich aan de rand van een dekzandrug, te midden van dekzandvlaktes/-laagtes. Het plangebied is opgenomen in de rechtlijnige groene structuur van de ontginningsomgeving met boscomplexen, lange (eiken)lanen, singels en houtwallen. Naar het noorden toe is het begrensd door kleinschaliger landschap van Regge en Oude Hoeven. Het is een open ruimte, omzoomd door groene massa van boscomplex, eikenlanen, singels en houtwallen. Een aanwezige singel rond het bestaande perceel deelt de huidige oppervlakte op in twee ruimtes. Een lage meidoornhaag splits het land praktisch in weiland en akkerbouwland, zonder hoge visuele scheiding. Het plangebied wordt in het noorden en zuid-westen begrensd door bomenrijen. Ten oosten ligt een boscomplex, waardoor de plangebied helemaal ligt ingebed. De solitaire eik in het veld naast de manege is beschermd en dient te worden behouden, evenals de bomenrij aan de noordkant van het plangebied.

Het erf aan de Eversdijk 16 (waar schuren worden gesloopt) ligt in de nabijheid van het plangebied van het nieuwe landgoed (zie afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Ligging plangebied Eversdijk 16 (met rode pijl aangegeven) ten opzichte van het plangebied voor het nieuwe landgoed (met blauwe pijl aangegeven) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

2.3 Planbeschrijving

Ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe landgoed is een ontwikkelingsplan opgesteld. Dit ontwikkelingsplan is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Het ontwikkelingsplan bevat een uitgebreide beschrijving van het plan. Van een inventarisatie en analyse, een programma van wensen en eisen, een inrichtingsplan, een beeldkwaliteitsplan, een beplantingsplan tot aan een beheerplan. In deze voorliggende paragraaf wordt het inrichtingsplan en het beeldkwaliteitsplan beknopt toegelicht. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het bijgevoegde ontwikkelingsplan.

Inrichtingsplan

Doel is om een bijzonder eigentijds landgoed met unieke natuur- en belevingswaarden te creëren. De hoofdstructuur van het nieuwe landgoed is opgebouwd uit de volgende 8 onderdelen:

  • De landerijen worden omsloten door oude stevige “groene” wanden.
  • Van oudsher is de locatie kleinschalig met subtiele hoogteverschillen. Door het terugbrengen van landschapselementen ontstaat er een nieuwe “kamer” indeling. Elke kamer wordt 'net' anders ingedeeld. Daarnaast wordt het microreliëf duidelijker zichtbaar gemaakt.
  • De locatie, oriëntatie en lengte van de woning (zie afbeelding 6) is ontstaan uit een zoektocht naar de mooiste plek. Door heen en weer te lopen zijn de verschillende eigenschappen op de lijn ontdekt. Deze aspecten komen weer terug in de opbouw van het programma van de woning
  • Het (woon)programma wordt opgebouwd aan de as van noord naar zuid. Het noordelijk deel wordt ingericht als het zakelijke deel met plek voor werkruimte en atelier, terwijl naar het zuiden toe de private componenten als slapen een plek krijgen.
  • De as waarop de woning is gesitueerd heeft een sterke relatie met de omgeving. De (zicht)lijn is richting het zuiden op een oude solitaire boom in de weide georiënteerd. In het noorden is het een (zicht)lijn door de coulissen, richting het dal van de Regge.
  • De as waarop de woning is gesitueerd vormt ook een overgang tussen de natuurgronden en het cultuurlijke erf. Om deze lijn te benadrukken is er voor gekozen deze met een allee, een duidelijk geordende (dubbele) lijn van bomen, aan te zetten.
  • Op de kruising van de allee en de overgang in de woning van werk naar privé ontstaat een bijzondere (zicht) lijn. Deze wordt versterk door het creëren van een focus punt om naar te kijken.
  • Het landschapselement tussen het erf en de doorgaande weg versterkt de kamerstructuur, maar dient in het midden te worden afgebouwd om het landhuis zichtbaar te maken vanaf de weg.

Deze hoofduitgangspunten hebben geleid tot het inrichtingsplan zoals is weergegeven in afbeelding 6

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Weergave inrichtingsplan nieuwe landgoed

Dit inrichtingsplan wordt, zoals aangegeven, uitgebreid beschreven en onderbouwd in het ontwikkelingsplan, zoals is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Hierna worden enkele belangrijke onderdelen van het inrichtingsplan kort toegelicht.

Ontwikkelen van natuurwaarden

Op en rond het nieuwe landgoed zijn al veel natuurwaarden aanwezig. Het creëren van meer diversiteit in landgebruik leidt tot een nog grotere variatie aan natuurwaarden op het landgoed. Hiermee wordt een biotoop gerealiseerd voor kritieke soorten van het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap, waaronder de Steenuil, Torenvalk, Geelgors, Ringmus en diverse Vleermuissoorten (Laatvlieger en Grootoorvleermuis) In totaal wordt er 4,7 ha agrarische grond gewijzigd naar de bestemming nieuwe natuur (zie afbeelding 7). Voor een klein deel betreft dit groenstroken die momenteel nog een agrarische bestemming hebben. Concreet worden de volgende maatregelen genomen:

  • 1. Ontwikkelen van botanisch waardevol grasland;
  • 2. Toevoegen van extra landschappelijke elementen;
  • 3. Creëren van meer gelaagdheid in de beplanting;
  • 4. Uitbreiden van de bestaande poel (aan de noordwestzijde) en natte zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Ontwikkeling natuurwaarden

Toegankelijkheid van het landgoed

Er worden twee nieuwe wandelpaden op het landgoed gerealiseerd; een belevingspad langs de rand van het landgoed en een struinpad door de koeienwei. Het plangebied ligt middenin het uitgebreide wandelnetwerk Twente en meerdere rondjes van 4 – 8 km (of langer) kunnen in het gebied gemaakt worden. Het nieuwe landgoed vormt een kleine schakel in dit netwerk, maar is wel een onderdeel waar de beleving centraal staat en extra aandacht wordt besteed aan het geven van een aantal bijzondere en diverse ervaringen. Momenteel loopt er een wandel- en fietsroute aan de zuidwestkant van het plangebied, langs de Elsgraven. Vanaf deze route is het landgoed echter zeer beperkt te ervaren door de bomenlaan die aan weerskanten van het pad staat. Daarom wordt er (naast een struinpad over het landgoed) parallel aan dit pad een nieuw 'belevingspad' gecreëerd dat langs de rand van het landgoed slingert. Tussen het huidige wandelpad en het landgoed wordt een mantelzoom vegetatie gerealiseerd van 15 meter breed. Aan de rand hiervan komt het belevingspad te liggen, een onverhard (zand)pad van ca. 1,5 meter breed. Vanaf hier kan in verschillende scènes en met verschillende ervaringen het gehele landgoed beleefd worden, terwijl de privacy van de bewoners gewaarborgd blijft. Het belevingspad vormt een belangrijke nieuwe en unieke ervaring in de omliggende recreatienetwerken. Langs het belevingspad komen onder andere bankjes, een hoogzit, en er komt een mogelijkheid om 'koeien te knuffelen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0009.png"

Afbeelding 8: Impressies belevingspad

Relatie bebouwing met het landgoed

De bebouwing wordt in de coulissestructuur van het kleinschalig cultuurlandschap ingepast. Er worden twee lijnen gecreëerd die worden ingevuld door bebouwing en beplanting. De precieze invulling van deze lijnen kan nog variëren, maar een aantal punten liggen wel vast:

  • De hoofdlijn wordt gevormd door het landhuis en een bomen allee; de locatie van het landhuis ligt in hoofdlijnen vast;
  • De lijn die hier tegenover ligt moet een stevige lijn zijn als tegenhanger van de hoofdlijn. Dit betekent dat deze goed moet worden aangezet met bijgebouwen en/of beplanting;
  • De bebouwing in deze lijn moet zo worden gepositioneerd dat er voor het hoofdgebouw genoeg ruimte is om zicht vanuit het landhuis op de omgeving te houden en vice versa.

De inrichting van het erf en de buitenruimte zorgt voor een scheiding tussen werk en privé en cultuur en natuur. Op het landgoed worden een aantal bijzondere plekken gecreëerd vanwaar een zichtrelatie met het landhuis is. Dit zorgt voor een goede samenhang tussen bebouwing, buitenruimte en landgoed.

Bouwprogramma

Het bouwprogramma bestaat uit een woonhuis en een aantal bijgebouwen die een werkfunctie en privé functie vervullen. De werkfunctie betreffen een proeflokaal en presentatieruimte voor het presenteren van de werkzaamheden en het inzichtelijk maken van het biologisch productieproces, een stal voor tijdelijke stalling van ziek vee en afkalveren en een garage voor het stallen van machines voor onderhoud van het landgoed. Er wordt geen horecafunctie toegevoegd. Bijgebouwen met privé functies betreffen onder andere een atelierruimte, een sauna/welness en een ruimte voor ontvangst van gasten.

Entree landgoed

De hoofdentree tot het landgoed is over de Wierdenseweg en Leijerweerdsdijk. De entree doet ook mee in de beleving van het landgoed en bestaat uit drie ervaringen. Komende vanaf de Wierdenseweg rij je eerst over de karakteristieke zandweg (Leijerweerdsdijk) onder de eikenbomen met doorzichten op het landgoed. Vervolgens knik je het landgoed op en rij je over een karrenspoor van beton richting het landhuis. Als laatste draai je het erf op en heb je een zicht door de schuur richting de boomgroep op de koeienweide.

Erfinrichting

De inrichting van het erf is nader uitgewerkt in het erfinrichtingsplan, welke (met een beknopte toelichting) is opgenomen in Bijlage 6 van de regels van dit bestemmingsplan.

Beeldkwaliteitsplan

Om de wenselijke beeldkwaliteit van het landgoed mogelijk te maken en te waarborgen is een beeldkwaliteitshoofdstuk opgesteld wat bestaat uit een aantal richtlijnen, ondersteund met referentiebeelden. Dit beeldkwaliteitshoofdstuk is opgenomen in het ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan). Het beeldkwaliteithoofdstuk wordt afzonderlijk vastgesteld door de gemeenteraad, en komt daarmee voor dit plangebied in de plaats van de welstandsnota. Het beeldkwaliteithoofdstuk vormt daarmee het toetsingskader voor het specifieke, uitgewerkte bouwplan.

Het hoofdgebouw betreft een gebouw van allure. Het gebouw heeft, met o.a. een langgerekte vorm, een duidelijke relatie met de landschappelijke lijnen in de omgeving, en maakt daardoor een indrukwekkend landschappelijk gebaar. De bebouwing is één met het landschap en het landschappelijke gebaar is vanzelfsprekend.

Belangrijke punten uit het beeldkwaliteitsplan betreffen o.a.:

  • Het hoofdgebouw heeft een duidelijke relatie met de landschappelijke lijnen in de omgeving en moet (deels) zichtbaar zijn vanaf de Wierdenseweg.
  • Het hoofdgebouw (met de daarin eventueel opgenomen de functies van bijgebouwen) staat op een belangrijke 'landschappelijke' lijn bepaald in het ontwikkelingsplan.
  • Om geborgenheid/beslotenheid op het erf te creëren moet parallel aan het hoofdgebouw een tweede lijn voor bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd.
  • Het hoofdgebouw is qua lengte dominant aan de lengte van de bijbehorende bouwwerken.
  • Het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken wordt gerealiseerd in een langgerekte vorm zonder (onder- of nevengeschikte) aanbouwen.
  • Het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken hebben dezelfde bouwhoogte.
  • De kaphoogte wordt door middel van een zadeldak met houten constructie vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0010.png"

Afbeelding 9: Referentiebeeld bebouwing. (Let op, dit is een referentiebeeld die o.a. de langgerekte vorm duidelijk weergeeft. Dit referentiebeeld geeft niet weer dat de te realiseren gebouwen aan de Leijerweerdsdijk een relatief groot dakoverstek hebben).

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op de plangebieden en de voorgenomen ontwikkelingen beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Het onderhavige plan maakt geen inbreuk op de nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt aan de Eversdijk 16, en wordt aan de Leijerweerdsdijk een nieuw landgoed (met een landhuis) gerealiseerd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • De Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden).
  • Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
  • De Ecologische Hoofdstructuur.



Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden.

De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Het "Wierdense Veld" is als voormalig hoogveengebied aangemeld volgens de Habitatrichtlijn. Het Wierdense veld is een restant van een ooit uitgestrekt veenlandschap in Twente. Het gebied is grotendeels afgegraven voor de turf. Het is begroeid met vochtige heide en enkele berkenbosjes. Binnen het hoogveen is het dekzandreliëf plaatselijk zo sterk en uitgesproken dat op dekzandruggen droge heide voorkomt. Op de lage delen zijn enkele met water gevulde veenputten.

De gemeente Wierden heeft moeite met de manier waarop de rijksoverheid de Habitatrichtlijn invoert en is in die zin met het Wierdense Veld als voorbeeld in een aantal procedures verwikkeld.

Daarnaast zijn de Sallandse Heuvelrug en de Borkeld, die in de buurt van de gemeente liggen, aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, respectievelijk de Habitatrichtlijn. Vanwege de externe werking van de Vogel- en Habitatrichtlijn moet hiermee rekening worden gehouden in de planvorming. De aanwijzing van de Sallandse Heuvelrug als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op het voorkomen van de broedvogels als de korhoen, nachtzwaluw en roodborsttapuit. De Sallandse Heuvelrug is aangemeld volgens de Habitatrichtlijn vanwege het voorkomende habitattype Droge Europese Heide.

De Borkeld is aangewezen vanwege het voorkomen van Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix, Droge Europese Heide en Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland.


Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Door de Minister van LNV zijn er in (de buurt van) de gemeente Wierden geen beschermde natuurmonumenten aangewezen.


Ecologische Hoofdstructuur

Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld.
De provincie Overijssel heeft de natuurwaarden in Overijssel begrensd in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De PEHS bestaat uit de bestaande wateren, natuur- en bosgebieden, te ontwikkelen natuurgebieden, beheersgebieden, verbindingszones en afrondingsgebieden. Onder meer het Wierdense Veld, het Reggedal en het Notterveld liggen binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Uitgangspunt is het handhaven van rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen in de PEHS.

Het plangebied aan de Leijerweerdsdijkmaakt geen onderdeel uit van de PEHS. Een de andere zijde van de Wierdenseweg ligt wel een bosgebied welke onderdeel uitmaakt van de PEHS. Dit geldt tevens voor een aantal groenstroken rond het plangebied (zie hiertoe afbeelding 10 (de groene en donkergroen gearceerde gebieden maken onderdeel uit van de PEHS).

Toetsing plan aan Natuurbescherming

Aan uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming is opgenomen in paragraaf 4.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de structuurvisie en het Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Paragraaf 4.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan bevat een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan waarbij een nieuw landgoed wordt gerealiseerd. Er wordt een landhuis (van allure en met bijgebouw(en) gebouwd en ter compensatie wordt o.a. nieuwe natuur gerealiseerd, er worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, het landgoed wordt opengesteld en er wordt 1250 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt aan de Eversdijk 16. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavel wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan zijn daarbij middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het plangebied aan de Leijerweerdsdijk behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte', oftewel het 'mixlandschap' (zie afbeelding 10). In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie ‘voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0011.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven plangebied aan de Leijerweerdsdijk(bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het voorgenomen plannen voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan beperkt geen omliggende functies en de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke elementen en nieuwe natuur.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Leijerweerdsdijk te Enter en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt in een zandgebied, met dekzandvlakte en ruggen en beekdalen en natte laagtes (zie figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0012.png"

Afbeelding 11: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, plangebied Landgoed aan de Leijerweerdsdijk (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting;
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Het opgestelde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) voldoet aan deze normerende en richtinggevende uitgangspunten. Zo is het plangebied en de directe omgeving van oudsher kleinschalig met subtiele hoogteverschillen. Door het terugbrengen van landschapselementen ontstaat er een nieuwe “kamer” indeling. Elke kamer wordt 'net' anders ingedeeld. Daarnaast wordt het microreliëf duidelijker zichtbaar gemaakt. Met het plan wordt ook de strekkingsrichting van het landschap gevolgd. Onder andere de te realiseren bebouwing sluit hierop aan. De uitvoering (en instandhouding) van het inrichtingsplan (zoals opgenomen in het ontwikkelingsplan) is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied aan de Leijerweerdsdijk ligt grotendeels in het Jonge heide en broekontginningenlandschap en de noordwestkant van het plangebied ligt voor een klein deel in het oude hoevenlandschap

De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0013.png"

Afbeelding 12: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, plangebied aan de Leijerweerdsdijk (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Richtinggevend uitgangspunt:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Het opgestelde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) voldoet aan dit richtinggevende uitgangspunt. De as waarop de woning wordt gesitueerd vormt ook een overgang tussen de natuurgronden en het cultuurlijke erf. Om deze lijn te benadrukken is er voor gekozen deze met een allee, een duidelijk geordende (dubbele) lijn van bomen, aan te zetten. Daarnaast blijven de oude stevige 'groene' wanden aanwezig, en worden nieuwe groensingels gerealiseerd.

Met betrekking tot het oude hoevenlandschap gelden de volgende uitgangspunten:

Normerend uitgangspunt:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Het noordwestelijke deel van het plangebied betreft geen es. Met de overige uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan.

Stedelijke laag en lust- en leisurelaag

Met betrekking tot de stedelijke laag een de lust- en leisure laag gelden geen uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het plan. Wel wordt het landgoed openbaar toegankelijk gemaakt. Dit door middel van de realisatie van een struinpad door de koeienwei en door de realisatie van een belevingspad. De paden sluiten aan op bestaande wandelpaden.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Beleidsnotitie nieuwe landgoederen

Het beleid met betrekking tot de ontwikkeling van nieuwe landgoederen in de gemeente Wierden is weergegeven in de 'Beleidsnotitie nieuwe landgoederen, gemeente Wierden'. Dit beleid is vastgesteld op 7 april 2009. In de beleidsnotitie is aangegeven dat bestaande landgoederen een grote bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit vanwege de bijdrage aan natuur, landschap en cultuurhistorie. Nieuwe landgoederen dienen deze kwaliteit verder te versterken. Bij de totstandkoming van nieuwe landgoederen is het van belang dat een zorgvuldige afweging plaatsheeft, omdat nieuwe landgoederen de dragers kunnen zijn in het landschap van morgen. Een nieuw landgoed kan voor een win-win-situatie zorgen. Gekoppeld aan de ontwikkeling van landbouw, natuur en landschap, vormt een nieuw landgoed een nieuwe economische drager op het platteland. Voorop staat dat er een samenhang moet zijn tussen wonen (rood) en landschap (groen). Ook is een relatie tussen wonen en werken mogelijk. Het gebruik en beheer van het landgoed zijn de dagelijkse realiteit en inkomstenbron van de bewoners. De maatschappelijke meerwaarde van een verzoek om nieuw landgoed zal duidelijk moeten worden aangetoond, hetzij door uitbreiding van het recreatieve aanbod, hetzij door versterking van het landschap en vergroting van de natuurwaarde. Voor een positieve beoordeling van een verzoek om een nieuw landgoed is de maatschappelijke meerwaarde van doorslaggevend belang.

Randvoorwaarden

Dit beleid geeft aan dat nieuwe landgoederen mogen worden opgericht (inclusief een landhuis van allure) indien deze een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van bos/natuur, het vegroten van de toeristische-recreatieve mogelijkheden en soms het oplossen van milieuhygiënische problemen en/of conflictsituatie. Het nieuwe landgoed is minimaal 10 hectare groot en bestaat voor tenminste 30% uit nieuw bos of nieuwe natuur. Verder moet 90% van het terrein openbaar toegankelijk zijn. De gemeente Wierden heeft besloten in eerste instantie maximaal drie nieuwe landgoederen binnen de gemeente toe te staan.

Het voorgenomen plan voor het nieuwe landgoed aan de Leijerweerdsdijk voldoet aan deze randvoorwaarden. In totaal wordt er 4,7 ha agrarische grond (het plangebied is totaal circa 10,7 hectare groot) gewijzigd naar de bestemming natuur. Er wordt onder andere botanisch waardevol grasland ontwikkeld, er worden landschapselementen toegevoegd, er wordt meer gelaagdheid van beplanting gecreeërd en een bestaande poel en natte zone wordt uitgebreid. In het ontwikkelingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels is dit uitgebreid onderbouwd. De toeristisch-recreatieve mogelijkheden worden vergroot. Er wordt o.a. een belevingspad aangelegd en een struinpad, van waaraf het nieuwe landgoed en de directe omgeving goed beleefd kan worden. Tot slot betreft dit plan het tweede nieuwe landgoed in de gemeente Wierden.

Landschap

Het nieuwe landgoed moet passen binnen de maatvoering, verkaveling en karakteristiek van het aanwezige landschap. De inrichting moet bijdragen aan beeldkenmerken en natuurwaarden en –potenties van het omringende landschap. Met het stichten van een nieuw landgoed mag geen totaal nieuw landschap ontstaan, maar moet het aansluiten bij bestaande landschapstypen.

Het voorgenomen plan voldoet aan deze uitgangspunten. De aanwezige karakteristieken van het landschap worden niet verstoord, maar juist versterkt. Voorbeelden zijn dat het kenmerkende subtiele hoogteverschil behouden blijft en wordt versterkt en wordt de aanwezigheid van lokale kwel en een poel in het gebied aangegrepen om de natte natuur hier te versterken.

Bebouwing

Bij voorkeur wordt de nieuwe bebouwing op een bestaande bouwlocatie gerealiseerd (binnen het bestaande bouwblok). Indien het niet mogelijk is een bestaande bouwlocatie te gebruiken, kan van dit standpunt worden afgeweken onder de voorwaarde dat de meerwaarde van het nieuwe landgoed duidelijk wordt aangetoond. Agrarische bedrijven mogen uiteraard niet door deze nieuwe bouwlocaties in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het te realiseren landhuis moet minimaal 1000 m3 zijn en maximaal 2000 m3, waarbij de hoofdfunctie wonen is, eventueel gekoppeld aan werken aan huis. Bij het landhuis mag maximaal 250 m² aan bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Naast het gebruik als garage/schuur/berging van het landhuis, kan deze ruimte voorzien in de behoefte aan machineberging voor onderhoud van het landgoed en eventueel het houden van enig (hobby)vee.

In het voorliggende plangebied is geen bestaande bouwlocatie aanwezig. Er is daarom gezocht naar een goede nieuwe bouwlocatie. Hiervoor is aangesloten op de hoofdstructuur van het hele plangebied. De bebouwing wordt in de coulissestructuur van het kleinschalig cultuurlandschap ingepast. (Agrarische) bedrijven worden daarbij niet in hun ontwikkeling beperkt. Met het plan wordt voldaan aan de oppervlakte- en inhoudsmaten overeenkomstig het beleid. Dit is ook vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Daarnaast is de hoofdfunctie wonen, en wordt daarnaast een klein gedeelte van de bebouwing bedrijfsmatig in gebruik genomen (beperkte stalling vee, kantoor, proeflokaal). Daarnaast is een plan ontwikkeld die voor een grote kwalitatieve meerwaarde zorgt. Deze meerwaarde zit in:

  • Het creëren van een waardevol agrarisch cultuurlandschap met hoge landschappelijke waarde door het realiseren van een variatie in natuur;
  • Het extensief en biologisch beheren van alle gronden door een biologische kudde koeien;
  • Het toevoegen en behouden van 4,7 hectare ecologisch waardevolle natuur;
  • Het creëren van een biotoop voor kritische soorten van het agrarisch cultuurlandschap;
  • Het toevoegen van een woonhuis met een natuurlijke, pure, vanzelfsprekende en eigentijdse uitstraling, dat zich voegt in het landschap;
  • Het slopen van ca. 1250 m2 landschapsontsierende schuren aan de Eversdijk 16 te Enter.
  • Het geven van een unieke recreatieve ervaring door het toevoegen van een recreatief belevingspad;
  • Het toevoegen van een educatieve waarde door het openstellen van de biologische veebedrijf en het inzichtelijk maken van het bedrijfsproces voor recreanten, doormiddel van een proeflokaal op het nieuwe landgoed dat bezocht kan worden door geïnteresseerden;
  • Het zichtbaar en beleefbaar maken van de ontwikkeling van een verantwoord en mooi streekproduct;
  • De uitbreiding en de samenwerking van het bedrijf geeft toekomst voor voortbestaan agrarisch bedrijf Busger op Vollenbroek;
  • Het landgoed vormt een recreatieve verbinding tussen Berghorst en de Regge.

Maatschappelijke meerwaarde

De maatschappelijke meerwaarde dient door de initiatiefnemer te worden aangetoond. De maatschappelijke meerwaarde en het particulier voordeel dienen met elkaar in evenwicht te zijn. Bij maatschappelijke meerwaarde is te denken aan versterking van landschap, ecologische- en groenstructuren, recreatieve structuur en medegebruik, bijdrage aan plattelandsvernieuwing, meer belevingswater en retentiemogelijkheden.

De maatschappelijke meerwaarde van het plan is hiervoor al aangegeven, en wordt in het bijgevoegde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) nader onderbouwd. Ook is de maatschappelijke meerwaarde in evenwicht met het particuliere voordeel. Dit is nader onderbouwd in hoofdstuk 7 van het bijgevoegde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels). Het blijkt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit, de baten ruim overschrijden

Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan de Welstandsnota gemeente Wierden. Deze nota is echter een beheerinstrument, terwijl een nieuw landgoed een nieuwe ontwikkeling is, waar de Welstandsnota niet in voorziet. Voor een nieuw landgoed dient daarom maatwerk te worden geleverd. Voor elk nieuw landgoed dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld.

Dit beeldkwaliteitsplan is opgesteld en opgenomen in hoofdstuk 5 van het ontwikkelingsplan (opgenomen in Bijlage 1 van de regels). Het beeldkwaliteitshoofdstuk wordt afzonderlijk vastgesteld door de gemeenteraad, en komt daarmee voor dit plangebied in de plaats van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitshoofdstuk vormt daarmee het toetsingskader voor het specifieke, uitgewerkte bouwplan.

Woonvisie 2010-2015

De gemeente Wierden kent aantrekkelijke dorpse woonmilieus. Ze biedt met deze woonmilieus een woonklimaat die bij veel groepen op de woningmarkt in trek is. De gemeente wil in de komende jaren die aantrekkelijkheid voor alle groepen behouden en waar mogelijk versterken. Recente demografische cijfers laten zien dat de bevolkingsgroei de komende jaren stagneert. Kwantitatieve groei is niet meer dé dominante richting; er zal meer moeten worden ingespeeld op kwaliteit. De bevolking- en huishoudensamenstelling verandert; de bevolking telt steeds minder jongeren en meer ouderen. Op deze ontwikkelingen wil de gemeente Wierden tijdig inspelen onder meer door het uitzetten van een duidelijke koers ten aanzien van woonkwaliteit en een gedifferentieerd woningaanbod voor verschillende groepen.
Op 27 april 2010 heeft de gemeenteraad dit beleidskader in de vorm van de gemeentelijke Woonvisie "Nieuwe dynamiek in wonen" vastgesteld. Deze beleidsomslag is echter niet van vandaag op morgen realiteit. Vanuit het bestaande beleid zijn ontwikkelingen ingezet die nog tot bloei moeten komen. De gemeente wil haalbaar beleid neerzetten dat meer ruimte biedt voor de vraag van de woonconsument, en waarbij op een vloeiende wijze de omslag van beleid wordt gerealiseerd. Initiatieven vanuit het verleden krijgen dan ook de kans om tot ontwikkeling te komen, terwijl bij nieuwe ontwikkelingen het nieuwe beleid wordt ingezet. Zo wil de gemeente Wierden de dynamiek behouden en voorkomen dat wisselende inzichten leiden tot een situatie waarin elke ontwikkeling onmogelijk wordt. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw beleidskader. Basis voor dit beleidskader ligt onder andere in de regionale woonvisie Twente en de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente. Ondanks het feit dat dit nieuwe beleidskader nog niet definitief is, is wel duidelijk dat er ruimte blijft bestaan voor maatwerk zoals in deze situatie.

Met het voorliggende plan wordt een nieuw landhuis van allure gerealiseerd. Dit past binnen deze woonvisie.

Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Wierden betreft onder andere een landschappelijke toetsingkader voor beoordelen van ruimtelijke projecten. In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Wierden is het plangebied aangewezen als een gebied waar aanleg van landschapselementen wordt gestimuleerd, om de groen-blauwe dooradering richting de Regge te versterken (zie afbeelding 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0014.png"

Afbeelding 13: Uitsnede kaart LOP, met daarop aangegeven de ligging van het plangebied.

Met het voorgenomen plan worden nieuwe landschapselementen aangelegd. Elementen die worden toegevoegd betreffen onder andere een bomenallee met openingen (zichtlijnen), een singel en een boomgroep. Langs de landschapselementen en de randen van het gebied wordt een ruigte strook gerealiseerd.

Het LOP kent een daarnaast een ontwikkelingsgerichte benadering en wil ruimte bieden aan (nieuwe) ontwikkelingen in het gebied, zodanig dat deze ontwikkelingen de motor vormen voor landschapsversterking en herstel (economische vitaliteit) alsmede het vergroten van de toegankelijkheid van het landschap voor de bewoner en de recreant. Het deelgebied 'Leijerweerd-Kartelaarshoek-Bullenaarshoek', waar het plangebied deel van uitmaakt, wordt als potentieel aantrekkelijk gebied voor landelijk wonen en landgoederen aangemerkt. Hier zijn kansen voor goede landschappelijke inpassing van (nieuwe) erven/bedrijvigheid en ontwikkelingen gekoppeld aan een landschappelijke tegenprestatie. Een nieuw landgoed mag in deze gebieden de waardevolle zichtlijnen niet in gevaar brengen.

Met het voorliggende plan worden de bestaande zichtlijnen niet in gevaar gebracht.

Geluidbeleid

De mate waarin het geluid het (woon)milieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Bij plannen waarbij geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek nodig indien het plangebied binnen de onderzoekszone van geluidsbronnen (weg, spoor, industrie) ligt.

De gemeente Wierden start voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied een zelfstandige planologische procedure op. Er moet dan rekening worden gehouden met het gebiedsgericht geluidsbeleid van de gemeente Wierden. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente Wierden onderverdeeld in een negental gebieden:

  • natuur- en extensiveringsgebied;
  • landbouwontwikkelingsgebied;
  • verwevingsgebied;
  • woonwijk;
  • centrum;
  • historisch lint;
  • woon-werkgebied;
  • bedrijventerrein;
  • industrieterrein.


Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema's bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Daarnaast geeft de ambitietabel ook aan indien dit noodzakelijk is waar de ruimte zit voor mogelijke afwijkingen van de ambitie (bovengrens).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0015.png"
Tabel 1. Geluidsklasse

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0016.png"

Tabel 2. Gebiedstypering

De nota geluidsbeleid en de hierbij behorende nota hogere grenswaarden van de gemeente Wierden schept het lokale geluidbeleid kader, vormt uitgangspunt voor een eventuele hogere waarden afweging en schetst de voorwaarden en criteria waaraan getoetst wordt.

Op grond van de gebiedstypenkaart ligt het plangebied aan de Leijerweerdsdijk in het gebiedstype 'verwevingsgebied' (zie afbeelding 14). Voor dit gebied geldt een ambitie van 44-48 dB. Als de ambitiewaarde niet gehaald kan worden, moet worden gecompenseerd. Hierbij dient eerst te worden gekeken welke compensatie op akoestisch gebied kan worden behaald. Als niet op akoestisch gebied kan worden gecompenseerd, moet compensatie worden gezocht in bijvoorbeeld extra groen, situering van geluidgevoelige ruimtes aan luwe zijde etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0017.png"

Afbeelding 14: Gebiedstypenkaart, met daarop aangegeven de ligging van het plangebied.

Binnen het plangebied aan de Leijerweerdsdijk wordt een woonerf gerealiseerd, en nieuwe natuur (met enkele wandelroutes). Dit plan heeft geen significant gevolg voor het geluidsniveau in het plangebied.

Beleidsnota Archeologie

Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingskaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:

  • Beschermd archeologisch monument

Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft 6 terreinen van zeer hoge archeologische waarde beschermd.

  • Archeologisch waardevol gebied

Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.

  • Archeologisch onderzoeksgebied

Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m².

Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.

In paragraaf 4.3 van de toelichting van dit bestemmingsplan is een toets van het plan aan de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied opgenomen.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkelingen aan de Leijerweerdsdijk (inclusief de sloop van landschapsontsierende schuren, en het verkleinen van het erf, aan de Eversdijk 16) past binnen het gemeentelijke beleid en het plan is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke uitgangspunten.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Flora- en faunawet.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Om te beoordelen of het voorgenomen plan voldoet aan de Flora- en faunawet is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Op basis van deze quickscan is geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentiële habitat biedt voor een aantal beschermde soorten. Op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek is vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele licht beschermde soorten (tabel 1-soorten) en voor strikter beschermde broedvogels, vleermuizen, steenmarter en eekhoorn. Met de voorgenomen ontwikkeling worden echter geen negatieve effecten op deze beschermde soorten verwacht, de ontwikkeling heeft naar verwachting vooral een positief effect op deze soorten. Verstorende werkzaamheden mogen wel alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd worden. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Wanneer er sprake is van een bestemmingsplanprocedure moet aannemelijk gemaakt worden dat de plannen uitvoerbaar zijn. Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

Ook voor het slopen van de bebouwing aan de Eversdijk 16 is een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan). De conclusie van deze quickscan is dat indien rekening wordt gehouden met broedende vogels, met de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten worden verwacht op beschermde soorten. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is voor de sloop van deze schuren niet noodzakelijk.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 4 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Borkeld. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op aangewezen habitattypen en -soorten. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de EHS. Het plangebied grenst wel aan EHS-gebied, onder andere het bosgebied aan de oostkant van het plangebied en de houtwal aan de noordkant van het EHS-gebied is begrensd als EHS-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden echter geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS significant aantasten. De voorgenomen werkzaamheden leiden naar verwachting vooral tot een versterking van de EHS. Een toetsing aan het EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het voorgenomen plan is betreffende het aspect natuurwaarden, in relatie tot wet- en regelgeving, uitvoerbaar.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op 5 oktober 2010 de 'Archeologische waardenkaart' en de 'Beleidsnota archeologie gemeente Wierden' vastgesteld. Op grond van deze gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied Leijerweerdsdijk, waar de grond geroerd gaat worden omdat nieuwe bebouwing wordt opgericht, voor een groot deel een lage archeologische verwachtingswaarde en voor een groot deel een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 15). Voor een klein deel geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0018.png"

Afbeelding 15: Weergave Archeologische waardenkaart Wierden, betreffende het plangebied aan de Leijerweerdsdijk

Voor gebieden met een archeologische verwachtingswaarde gelden de volgende regels;

  • Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek nodig voor ingrepen dieper dan 50 cm met een oppervlakte groter dan 2500 m2
  • Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek nodig voor ingrepen dieper dan 50 cm met een oppervlakte groter dan 5000 m2
  • Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek nodig voor ingrepen dieper dan 50 cm met een oppervlakte groter dan 10 hectare

In het voorliggende plan wordt de grond niet geroerd, daar waar een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. De grond wordt beperkt geroerd op enkele plekken met een middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde. Hier wordt de grond echter niet diep geroerd; niet dieper dan 50 cm over de geldende oppervlaktes. De grond wordt alleen beperkt, dieper dan 50 cm, geroerd op nieuwbouwplek. Deze oppervlakte is echter beperkt. Ditzelfde geldt voor de plek waar de bestaande poel wordt uitgebreid (hier geldt een lage archeologische verwachtingswaarde).

Daarnaast zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig, die met het voorgenomen plan worden aangetast.

Conclusie

Er worden met het voorgenomen plan geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebieden

Bij het plangebied aan de Eversdijk 16 wordt alleen agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, en wordt het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' verkleind. Deze ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. In het plangebied aan de Leijerweerdsdijk wordt een nieuw landhuis met bijgebouw opgericht. Dit plangebied loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Dit zal gebeuren in de omliggende weide. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt door het waterschap geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Het waterschap bevorderd daarnaast de realisatie van natte natuur. In het voorliggende plan wordt daadwerkelijk natte natuur gerealiseerd.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 12 april 2016 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Op 28 april 2016 heeft afstemming plaatsgevonden. Het waterschap Vechtstromen heeft aangegeven dat het plan aan de westkant aan de Elsgraven (waterloop 2-10) grenst. Het plan heeft echter geen relatie met de Elsgraven (er loopt een zandweg tussen). De poel op het toekomstige landgoed krijgt geen verbinding met dit water van de Elsgraven. Verder zijn er geen waterlopen van het waterschap betrokken bij het plan. Het afstromend hemelwater van de nieuwe verhardingen moet binnen het plangebied geborgen worden. Hier dient aandacht voor te zijn bij de verdere detaillering van het plan. Het waterschap heeft verder geen opmerkingen op het plan. De samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering en geur
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is, ter hoogte van de nieuwe kavel voor het landhuis, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 (zie bijlagen, Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Conclusie

In het grondwater zijn enkele licht verhoogde gehaltes aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt nader onderzoek niet nodig geacht. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente). Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden uitgevoerd. Alle onderzochte grond, die bij de nieuwbouwwerkzaamheden mogelijk vrij komt, is vrij toepasbaar, aangezien geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de boven- of ondergrond. Met andere woorden: op basis van de indicatievetoetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit gelden er geen beperkingen aanzien van het hergebruik van de grond. De slotconclusie is dan ook dat uit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde lichte verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.

Aanwezige bult zand

Sinds ca 9 maanden ligt een partij zand op de te bebouwen locatie. Dit zand is afkomstig van het Middenplein en wordt toegepast op de Eversdijk 16. Er dient nog een partijkeuring plaats te vinden. Als blijkt dat de grond niet is her te gebruiken dan moet het worden afgevoerd. Als het wel kan worden toegepast op de Eversdijk 16 dan is er een relatie met het plangebied en kan het eventueel blijven liggen als tijdig een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en kan worden verleend.

5.3 Geluid

Een nieuw te realiseren woning is, conform de Wet geluidshinder (Wgh) een geluidsgevoelig object. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn. De locatie is gelegen aan de Leijerweerdsdijk en de Wierdenseweg loopt op een afstand langs het plangebied, waardoor er wel sprake kan zijn van verkeerslawaai.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

De Leijerweerdsdijk betreft een verkeersluwe weg (betreffende autoverkeer), en de woonbebouwing wordt op meer dan 50 meter van deze weg gesitueerd. De Wierdenseweg is niet verkeersluw. De nieuwe woonbebouwing wordt binnen 250 van deze weg gesitueerd. Gezien deze gegevens is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Dit akoestische onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Met het akoestische onderzoek zijn de geluidscontouren van de Wierdenseweg, ter hoogte van het plangebied, bepaald. Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op circa 63 meter uit het hart van de Wierdenseweg ligt. Aangezien de nieuwe woningbouwkavel op veel grotere afstand van deze weg ligt wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Aanvullend akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. Dit geldt overigens ook voor de Leijerweerdsdijk. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt hier op circa 18 meter uit het hart van de weg (de nieuwe woningbouwlocatie ligt ruim verder van deze weg).

Conclusie

Het bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect geluid uitvoerbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (het plangebied valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling is zo kleinschalig (<1500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied aan de Leijerweerdsdijk geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie afbeelding 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000006-VA01_0019.png"

Afbeelding 16: Risicokaart Overijssel (met rode pijl is de ligging van het plangebied aangegeven) (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is met betrekking tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

5.6 Bedrijven en milieuzonering en geur

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het plangebied aan de Leijerweerdsdijk. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woning geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaat hebben.

In de nabijheid van het plangebied is een verblijfsrecreatiepark aanwezig (aan de westzijde) en een manege. Voor een verblijfsrecreatiepark geldt een richtafstand van 50 meter tot een aan een burgerwoning. Voor een manege geldt ook deze richtafstand van 50 meter. Het verblijfsrecreatiepark ligt op meer dan 200 meter van het nieuw te realiseren landhuis en de manege op circa 100 meter. Hiermee voldoet het plan aan de geldende afstanden zoals deze zijn opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Het nieuw te realiseren erf aan de Leijerweerdsdijk ligt op een afstand van 300 meter van twee gemengde agrarische bedrijven met onder andere een intensieve veehouderijtak. Conform de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt een richtafstand van 200 (m.b.t. geur) tussen woonerven en dergelijk bedrijven met een intensieve veehouderijtak. Gezien de afstand van 300 meter kan geconcludeerd worden dat deze bestaande bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden beperkt en dat anderzijds voor de nieuw te realiseren woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ook geldt hier overigens dat er andere bestaande woningen in de omgeving van de betreffende agrarische bedrijven zijn, die dichterbij deze bedrijven liggen. Deze woningen zijn daarmee eerst beperkend voor deze bedrijven.

Voor het plangebied aan de Eversdijk 16, waar bedrijfsgebouwen worden gesloopt en de woonbestemming wordt verkleind, geldt dat ook hier geen omliggende bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Voor het erf Eversdijk 16 geldt al een woonbestemming, die alleen wordt verkleind.

Conclusie

Er is geen sprake van omliggende bedrijven die in hun ontwikkeling worden beperkt. Anderszijds is er geen enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen, aangezien er op het nieuwe woonerf alleen ruimte is voor kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis. Voor het nieuwe landhuis aan de Leijerweerdsdijk geldt tot slot dat hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft een realisatie van een nieuw landgoed met één woningbouwkavel. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. Deze locatie, en ook de slooplocatie, is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Er is ook geen sprake van cumulatie met andere (vormvrije) M.E.R.-(beoordelings)plichtige projecten.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkelingen geen nadelige milieueffecten met zich meebrengen. Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

De hoofdentree tot het landgoed vindt plaats over de Leijerweerdsdijk (via de afslag Wierdenseweg). De Leijerweerdsdijk betreft een karakteristieke zandweg. Vanaf de Leijerweerdsdijk is het nieuwe erf bereikbaar over een karrenspoor van beton. De entree op het erf vindt plaats tussen de gebouwen op de binnenruimte. Hier worden ook circa 10 parkeerplaatsen gerealiseerd (voor privé en voor bezoekers).

5.9 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen belemmeringen met zich meebrengen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en, betreffende de regels en de verbeelding, is waar mogelijk aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012'). Deze herziening 2012 betreft een 'veegplan'.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld. Dit zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

Artikel 4 Natuur

Artikel 5 Wonen: deze regeling is in dit bestemmingsplan van toepassing op het erf aan de Eversdijk 16. Dit artikel regelt onder andere de wijze waarop het erf gebruikt mag worden en welke bouwregels gelden.

Artikel 6 Wonen - Landhuis: deze regeling is specifiek van toepassing op het nieuw te realiseren woonerf voor het nieuwe landhuis aan de Leijerweerdsdijk. Dit artikel regelt onder andere de wijze waarop het erf gebruikt mag worden en welke bouwregels gelden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 1: deze regeling is bedoeld ter behoud van archeologische waarden.

Artikel 8 Waarde Archeologie - 2: deze regeling is bedoeld ter behoud van archeologische waarden.

Artikel 9: Waarde - Landhuis: deze regeling is specifiek van toepassing op het nieuwe landgoed aan de Leijerweerdsdijk.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Artikel 11 Algemene bouwregels

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Artikel 14 Algemene procedureregels

Artikel 15 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 17 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in de betrokken plangebieden en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk zijn de voorgenomen ontwikkelingen daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties.

Rijk

In het plan zijn geen rijksbelangen betrokken zoals in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (paragraaf 3.1) zijn benoemd. Er hoeft daarom geen vooroverleg met het Rijk te worden gevoerd.

Provincie

Het plan is op 26 april 2016 voorbesproken met de provincie Overijssel. Vervolgens is het concept bestemmingsplan toegezonden aan de provincie Overijssel. Per e-mail van 12 mei 2016 heeft de provincie aangegeven geen opmerkingen te hebben over het concept bestemmingsplan (zie Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan).

Waterschap Vechtstromen

De gemeente Wierden heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van deze watertoets is goed doorlopen. Het waterschap heeft op 28 april 2016 aangegeven in te kunnen stemmen met het voorgenomen plan.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan is vanaf 2 juni 2016 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.