direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2009, herziening Reggedal Enter
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2016000005-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Regge wordt op een aantal locaties heringericht. Met dit project wordt invulling gegeven aan ruimte voor water en natuur. De kades van de Regge worden op een aantal locaties verwijderd zodat aanliggende gronden in het Reggedal weer periodiek kunnen inunderen, waardoor meer waterberging wordt gerealiseerd. Tevens worden de bestaande landbouwgronden omgezet naar nieuwe natuur.

In 2007 is het Uitwerkingsplan Enter vastgesteld (landinrichting Enter). Het herinrichten van het Reggedal maakte aanvankelijk deel uit van het Uitwerkingsplan Enter en van de opdracht aan de Uitvoeringscommissie voor de landinrichting Enter. De provincie Overijssel heeft na de kavelruil besloten om de herinrichting van het Reggedal uit de opdracht aan de Uitvoeringscommissie te halen. Dit om een pilot te kunnen starten waarin ook particulieren in de gelegenheid worden gesteld natuur in eigendom te krijgen en te beheren. De uitgangspunten die in het Uitwerkingsplan Enter over de herinrichting van het Reggedal zijn vastgelegd, zijn in de provinciale pilot echter wel gehandhaafd.

Naast de natuurlijke inrichting en ruimte voor water wordt in het Uitwerkingsplan Enter (vastgesteld in 2007) en de wijziging van het inrichtingsplan (2010) ook al ingegaan op het bevaarbaar houden van de Regge met de Enterse Zomp.

Het bestemminsplan voorziet op verzoek van De Regionale Stichting Enterse Zomp en de gemeente Wierden (om financiële en procedurele redenen) ook in de uitbreidingsplannen van scheepswerf “De Enterse Waarf”. De Regionale Stichting Enterse Zomp is om die redenen initiatiefnemer voor dit planonderdeel. Hiervoor is een separate ruimtelijke onderbouwing opgesteld, die als bijlage 1 is bijgevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het project “Reggedal Enter” ligt binnen de grenzen van de gemeente Wierden en voor een klein deel binnen de gemeente Hof van Twente. Het traject begint ten zuiden van de snelweg A1 en loopt stroomafwaarts in noordelijke richting. Ter hoogte van Enter stroomt de Regge aan de oostzijde van de kern, nog steeds in noordelijke richting. Ten noorden van Enter komt de Boven Regge samen met de Exose Aa en gaat de Regge over in de Midden Regge, vanwaar deze in westelijke richting stroomt. Het benedenstroomse deel van het traject loopt tot de provinciale weg N347.

Voor de herinrichting van Reggedal Enter binnen de gemeente Hof van Twente is een bestemmingsplanherziening niet noodzakelijk, derhalve heeft de herziening van het bestemmingsplan uitsluitend betrekking op de gronden gelegen binnen de gemeente Wierden.

Het project “Reggedal Enter” heeft betrekking op het realiseren van 160 hectare nieuwe natuur en 12 km beekherstel in het Reggedal bij Enter. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied gelegen binnen de gemeente Wierden wordt verwezen naar de verbeelding. De plangrens is gebaseerd op het definitieve ontwerp (2017).

Ook de uitbreidingsplannen van De Regionale Stichting Enterse Zomp ter plaatse van de scheepswerf “De Enterse Waarf” aan de Werfstraat 19 te Enter behoren tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000005-VA01_0001.jpg"

Luchtfoto met ligging plangebied Reggedal Enter en uitbreiding scheepswerf “De Enterse Waarf”

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied Reggedal Enter geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' welke is vastgesteld op 12 januari 2010. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan) welke is vastgesteld op 2 juli 2013.

Binnen de gemeente Wierden zijn aan het plangebied de volgende bestemmingen toegekend:

  • Agrarisch - Agrarisch bedrijf
  • Agrarisch met waarden - Landschap
  • Bos
  • Verkeer - Onverhard
  • Water
  • Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
  • Waterstaat- Waterstaatkundige functie

Met dit bestemmingsplan worden de gronden binnen het plangebied Reggedal Enter voorzien van een passende bestemming.

1.4 De bij dit plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan “Buitengebied 2009, herziening Reggedal Enter” bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0189.BP2016000005-VA01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.

1.5 Opzet van de toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Reggedal Enter" is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2: een beschrijving van de huidige en (wanneer relevant) gewenste situatie. De ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke structuur en de aanwezige functies worden hier besproken;
  • Hoofdstuk 3: een korte schets van het/de beleidskader(s) voor zover van toepassing;
  • Hoofdstuk 4: Onderzoek ten behoeve van de planuitvoering. Hier spelen milieuaspecten en waarden een rol;
  • Hoofdstuk 5: Juridische toelichting. De gebruikte bestemmingen en aanduidingen worden hier toegelicht.
  • Hoofdstuk 6: Economische uitvoerbaarheid. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de (grond)exploitatie;
  • Hoofdstuk 7: Maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hier staan de resultaten van het gevoerde vooroverleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Voorgeschiedenis

Veel natuurlijke vrij afstromende en meanderende beken en rivieren in Nederland zijn in het verleden gekanaliseerd. Gebieden die voorheen drassig en moerassig waren, werden daarmee geschikt gemaakt voor bewoning of een landbouwkundige functie. Vanaf 1900 is de Regge gekanaliseerd en zijn ontwateringsmiddelen in het rivierdal gelegd waardoor de drassige gebieden en moerassen verdwenen. Met de toenemende aandacht voor natuurwaarden is eind 20ste eeuw duidelijk geworden dat de verbeteringsmaatregelen ook een aantal nadelen hebben. Met name verdroging als gevolg van gedaalde grondwaterstanden en versnelde en verhoogde piekafvoeren tijdens hoogwater worden tegenwoordig algemeen erkend als ongewenste effecten van de doorgevoerde maatregelen. Daarnaast zijn door de diverse kanalisatierondes meerdere kenmerkende plant- en diersoorten verdwenen of sterk afgenomen. Het beleid van de waterbeheerder is erop gericht om waar mogelijk beken en rivieren te herstellen. De eisen die vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden gesteld, zullen dit proces versnellen.

2.2 Ontwerp Reggedal Enter

Definitief ontwerp

Het project “Reggedal Enter” heeft betrekking op het realiseren van 160 hectare nieuwe natuur en 12 km beekherstel in het Reggedal bij Enter. Het schetsontwerp is inmiddels uitgewerkt in een definitief ontwerp, dat als bijlage 2 is bijgevoegd.

Het ontwerp houdt in dat de Regge wordt heringericht en dat de landbouwgronden worden omgezet in natuur. De ligging en het profiel van de Regge worden aangepast: ondieper, flauwere oevers. Het omliggende plangebied krijgt voor een groot deel een nevenfunctie als overstromingszone, die bij hogere afvoeren onder water komt te staan. Het omliggende plangebied krijgt in zijn geheel een natuurfunctie. Het betreft grotendeels “Rivier- en moeraslandschap” (natuurbeheertypen N01.03) en voor een kleiner deel “Vochtig Hooiland” (natuurbeheertype N10.02). De bestaande verharde weginfrastructuur door het plangebied blijft gehandhaafd.

Werkzaamheden

Om het ontwerp te realiseren, moeten diverse werkzaamheden worden uitgevoerd. Deze zijn hieronder van grof naar fijn beschreven.

  • De aanpassing van de Regge houdt voornamelijk grondwerk in door middel van de inzet van machines en materieel. Nieuwe trajecten worden ontgraven, bestaande aangepast of gedempt en kades verwijderd. De overstromingsvlakte wordt oppervlakkig afgegraven, waarbij de ontgraving uitwigt vanaf de Regge naar de rand van het plangebied. Mogelijk wordt er ook ontgraven om goede uitgangspunten te bieden voor de beoogde natuurwaarden. Bij het graafwerk wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het van nature aanwezige reliëf in het plangebied en met archeologische waarden. Per saldo zal grond worden afgevoerd naar buiten het plangebied.
  • De waterhuishouding wordt aangepast. Parallel aan het onderhavige bestemmingsplan wordt ook een Projectplan Waterwet opgesteld. In de eerste plaats door de aanpassingen aan de Regge en het peilbeheer daarvan. Daarnaast worden stuwen verwijderd of vervangen, en vispasseerbaar gemaakt. Er wordt extra water ingelaten vanuit het Twentekanaal via enkele bovenlopen van de Regge. Tenslotte zal op diverse plekken de detailafwatering worden aangepast (greppels, duikers e.d.). Randvoorwaarde bij deze maatregelen is dat de effecten buiten het plangebied minimaal blijven (maximaal 5% toename nat- of droogteschade) en dat de huidige bevaarbaarheid voor de Reggezomp gehandhaafd blijft.
  • Aanpassingen aan infrastructuur zijn beperkt tot zandwegen, fietspaden en wandelpaden. Delen komen te vervallen en nieuwe delen worden toegevoegd. De kruisingen met Rijks-, provinciale en gemeentelijke wegen blijven gehandhaafd. Doorgaande recreatieroutes blijven functioneren. Voor de Enterse Zomp worden zwaaikommen en op-/uitstapplaatsen aangelegd.
  • Parallel aan het ontwerp is een beplantingsplan opgesteld. Ten gevolge van de herinrichting van de Regge en de overstromingsvlakte wordt een deel van de aanwezige beplanting gekapt. Dit wordt gecompenseerd. Daarnaast wordt de landschappelijke structuur versterkt door de aanleg van beplanting. Het betreft zowel bosschages, lijnbeplanting als individuele bomen. Het grootste deel van het plangebied dat wordt afgegraven zal her ingezaaid worden en worden begraasd door runderen.
  • Om het beoogde gebruik van het plangebied en omgeving mogelijk te blijven maken, zullen er tenslotte op diverse plekken afrasteringen, vee-roosters en landbouwhekken worden geplaatst. Een groot deel van het plangebied is daarmee toegankelijk voor te struinen. Vanuit recreatief oogpunt wordt er een speelbosje ingericht, een uitzichtpunt, en een picknickplek.
  • Daarnaast voorziet het onderhavige bestemmingsplan ook in de planologische regeling van de uitbreidingsplannen ter plaatse van de werf Enterse Zomp.

Definitief ontwerp

Het definitief ontwerp vormt de grondslag voor dit bestemmingsplan en de latere uitvoering.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor het plangebied/ projectlocatie geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in het bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald naar de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door het Rijk worden ingezet. De huidige financiële kaders zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de rijksambities. Verschillende nationale belangen kennen een juridische doorwerking welke zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook bekend als AMvB Ruimte).


De structuurvisie bepaalt de ambities voor Nederland in 2040. Deze hebben betrekking op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, en leefbaarheid en veiligheid van/in Nederland. Voor deze 3 rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor zij verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. De benoemde nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft mede tot doel het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de EHS, te realiseren. Daarmee geeft het plan specifiek uitvoering aan nationaal belang 11, zoals deze benoemd is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Overige nationale belangen zijn niet van toepassing op de gronden in het plangebied. Het plan is in lijn is met het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Voor dit bestemmingsplan zijn specifiek de bepalingen omtrent de EHS relevant (Titel 2.10. Ecologische hoofdstructuur). In het Barro is bepaald dat in een provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen. De ligging van die gebieden wordt geometrisch vastgelegd. Daarbij worden ook de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden benoemd. Tot slot is bepaald dat de provinciale verordening ook een beschermingsregime (regels) dient te bevatten om te regelen dat bestemmingsplannen geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die EHS-gebieden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van de NNN mogelijk. In overeenstemming met de Barro vindt toetsing van dit thema plaats bij het provinciale beleid (zie volgende paragraaf). Daaruit blijkt dat dit plan in lijn is met het beleid. De Barro bevat geen andere regels die een directe doorwerking vereisen in voorliggend bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met de Barro.

3.1.3 Conclusie rijksbeleid

Het bestemmingsplan past binnen de kaders van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Landinrichtingsplan Enter

In 2007 is het Uitwerkingsplan Enter vastgesteld (landinrichting Enter). Het herinrichten van het Reggedal maakte aanvankelijk deel uit van het Uitwerkingsplan Enter en van de opdracht aan de Uitvoeringscommissie voor de landinrichting Enter. De provincie Overijssel heeft na de kavelruil besloten om de herinrichting van het Reggedal uit de opdracht aan de Uitvoeringscommissie te halen. Dit om een pilot te kunnen starten waarin ook particulieren in de gelegenheid worden gesteld natuur in eigendom te krijgen en te beheren. De uitgangspunten die in het Uitwerkingsplan Enter over de herinrichting van het Reggedal zijn vastgelegd, zijn in de provinciale pilot echter wel gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000005-VA01_0002.png"

Kaart inrichtingsplan Enter, 6 april 2011 (Bron: Diens Landelijk Gebied)

Naast de natuurlijke inrichting en ruimte voor water wordt in het Uitwerkingsplan Enter (vastgesteld in 2007) en de wijziging van het inrichtingsplan (2010) ook al ingegaan op het bevaarbaar houden van de Regge met de Enterse Zomp.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de uitvoering van het landinrichtingsplan Enter mogelijk.

3.2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000005-VA01_0003.png" Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS)

Binnen het plangebied liggen vrijwel alle gronden binnen de NNN (voorheen, Ecologische Hoofdstructuur, EHS) gelegen. Het gaat binnen de NNN om bestaande natuur én om nog te realiseren natuur. In de provinciale omgevingsverordening is voor dergelijke gronden een strikt beschermingsregime opgenomen. Dit betekent concreet dat gronden binnen de NNN die op zijn aangeduid als 'bestaand' worden vastgelegd in een bestemmingsplan én worden voorzien van een bestemming die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden. Gronden die zijn aangeduid als ‘te realiseren' moeten eveneens een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden indien de gronden zijn aangekocht en/of afgewaardeerd ten dienste van de realisering van de NNN en ook als zodanig beschikbaar zijn. Daarnaast mag een bestemmingsplan die betrekking heeft op gronden binnen of nabij de NNN geen bestemmingen toekennen of regels stellen die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

Reconstructiezonering

Op de reconstructiezoneringskaart ligt het plangebied geheel in verwevingsgebied. Bestemmingsplannen voor gebieden die zijn opgenomen in het reconstructieplan dienen, voor wat betreft de mogelijkheden van bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, in overeenstemming te zijn met het reconstructieplan. Het plangebied ligt niet in een landbouwontwikkelingsgebied en vormt daarmee geen belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven in landbouwontwikkelingsgebied. Natuurontwikkeling in extensiveringsgebied en verwevingsgebied is in lijn met het Reconstructieplan.

Recreatie

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren zoals aangegeven op kaart 'Recreatie' behorende bij de omgevingsverordening.

Bij het ontwikkelen van het definitief ontwerp voor Reggedal Enter is rekening gehouden met de bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutes. Delen komen te vervallen en nieuwe delen worden toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat dit plan op een positieve wijze bijdraagt aan bovenlokale recreatieve routes.

Externe veiligheid

Op de kaart behorende bij de provinciale omgevingsverordening staat ook het aspect externe veiligheid weergegeven. Het gaat daarbij om zones waarbinnen op grond van de provinciale ruimtelijke verordening rekening gehouden moet worden met (externe) veiligheidsrisico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water en via buisleidingen. Het plangebied wordt op de kaart doorkruist door de A1, zie ook paragraaf 4.9.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is in lijn met de generieke beleidskaders.


Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Toets

Voor het plangebied gelden de volgende ontwikkelingsperspectieven (zie ook onderstaande uitsnede):

  • Zone ondernemen met Natuur en Water: EHS (inmiddels NNN), te realiseren netto begrensd (donker groen).

Dit ontwikkelingsperspectief bevat de gronden waarop nieuwe natuur wordt gerealiseerd. Het merendeel van de gronden in dit bestemmingsplan ligt in dit ontwikkelingsperspectief. De NNN en het watersysteem van bron tot monding liggen in deze zone, die is dooraderd met beken, waterlopen, bronnen en vennen. Binnen de NNN staan de kwaliteitsambities 'Natuur als ruggegraat' en 'Continu en Beleefbaar watersysteem' voorop. Het behouden en ontwikkelen van de natuur- en landschapskwaliteiten en de wateropgaven staan hier centraal. Daarmee is er ruimte voor de ontwikkeling van natuur.

Met dit bestemmingsplan worden de gronden binnen deze zone voorzien van de bestemming 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap'. Hierdoor wordt het mogelijkheid uitvoering te geven aan de realisatie van nieuwe natuur. De in dit plan besloten ontwikkeling past daarmee binnen dit ontwikkelingsperspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2016000005-VA01_0004.png"

Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven

Daarnaast is de beleidsaanduiding 'buitendijksgebied, beekdal of veenweidegebied' van toepassing op het plangebied. Binnen deze ruimte kunnen natuur en ruimte voor water effectief worden gecombineerd.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes'.

  • Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

  • Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Het is een dynamisch landschap met een open karakter hogere randen. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingenvoor mens, plant en dier.

  • Toets

Ten behoeve van de herinrichting Reggedal Enter is een systeemanalyse verricht van het gebied. Daarbij zijn onder andere de bodem, geomorfologie en grondwater als onderdeel van de natuurlijke laag in beeld gebracht. Het inrichtingsplan bouwt voort op de resultaten van de systeemanalyse. Geconcludeerd wordt dat dit plan op positieve wijze bijdraagt aan de natuurlijke laag in het plangebied.

De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met de gebiedstypen 'dekzandgebieden: oude hoevenlandschap', 'maten en flierenlandschap' en 'dekzandgebieden: jonge heide- en broekontginningslandschap'.

  • Oude hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap staat bekend om de verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voort gebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

  • Maten en flierenlandschap

Het maten en flierenlandschap is de natte contramal van het essen- en oude hoevenlandschap. Het zijn de beekdalen en laagtes tussen de essen met hun flanken en (voormalige) heidevelden. Kenmerkend zijn het hoge waterpeil, het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, het lineaire landschap met open "kamers" en coulissen en de duidelijk zichtbare overgang naar hogere gronden.

  • Jonge heide- en broekontginningslandschap

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’­ landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

  • Toets

De patronen en structuren in het Regge-landschap vertellen het verhaal van het historische en huidige grondgebruik. Op basis van dit verhaal in relatie met de aanwezige ondergrond zijn er globaal drie landschappelijke identiteiten te benoemen: het kampenlandschap, het matenlandschap en het essenlandschap. Met het project “Reggedal Enter” wordt geprobeerd om met de transformatie van de Regge verschillende landschapstypen te versterken. Zo worden in het kampenlandschap de zandkopjes geaccentueerd terwijl in het matenlandschap bij Enter de rechtlijnige verkaveling benadrukt wordt. Dit is een positief effect.

De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

De 'lust- en leisurelaag'

Overijssel biedt veel mogelijkheden voor toerisme en invulling van vrije tijd. In de Catalogus
Gebiedskenmerken zijn in de 'lust & leisure laag' diverse gebiedskenmerken terug te vinden die aan dit profiel bijdragen: landgoederen en buitenplaatsen, aantrekkelijke
stadsrandgebieden, attracties, verblijfsaccommodaties, balkons en belvedères.

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' een bijzondere eigenschap 'recreatieve routes en vaarwegen'.

  • Recreatieve routes en vaarwegen

De recreatieve routes vormen de verbindingen tussen de verschillende lagen (natuurlijk, landschappelijk en stedelijk) waardoor de kwaliteiten van die lagen worden benut. De ambitie is om o.a. met recreatieve routes ketens op te zetten waar de streek van profiteert.

  • Toets

Het gebied vormt een uitloopgebied voor het dorp Enter. Bij het ontwikkelen van het definitief ontwerp voor Reggedal Enter is rekening gehouden met de bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutes. Delen komen te vervallen en nieuwe delen worden toegevoegd.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Reggevisie

In 1998 is de Reggevisie vastgesteld, in opdracht van toenmalig waterschap Regge en Dinkel en Dienst Landelijk Gebied. In de Reggevisie is aangegeven dat de Regge weer een meanderende rivier moet worden. Door hermeandering vertragen en dempen de afvoerpieken tijdens hoogwateromstandigheden en krijgen natuurlijke morfologische processen, zoals uitschuring en aanzanding in de bochten, met bijbehorende positieve effecten voor flora en fauna, weer een kans. Met flankerende maatregelen zoals versmalling of verontdieping van het rivierprofiel kan hermeandering mogelijk ook bijdragen aan de verdrogingsbestrijding en aan natuurontwikkeling in het Reggedal. Voor het her in te richten Reggedal Enter is in de Reggevisie onder andere uitgegaan van een stuwloze Regge op het betreffende traject. Dit betekent dat de stuwen Potlee, Binnengait , Entermors en Exoo in beginsel worden verwijderd. Evenwel heeft het waterschap in 2012 als aanpassing hierop besloten stuw Entermors te vervangen door een stuw met vast peil en vistrap en vispasseerbaar te maken.

3.3.2 Waterbeheerplan 2016-2021

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. In de vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen het "Waterbeheerplan 2016-2021" vastgesteld.


In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan;
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en probeert nieuwe toepassingen te zoeken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Wierden

De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.

De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden: kern Wierden, Kern Enter en landelijk gebied. Het projectgebied is gelegen net buiten de kern Enter en valt binnen het deelgebied: landelijk gebied.

Ruimtelijke structuur landelijk gebied

De gemeente Wierden is op veel plaatsen van oudsher een nat gebied. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het gebied in een kom ligt, die wordt gevormd door de stuwwal van Oldenzaal, de stuwwal van Ootmarsum (ten oosten van Wierden) en de Sallandse heuvelrug (ten westen van Wierden). Tevens zijn er maar enkele beken om het water af te voeren. Daarnaast zijn er ook veel lokale depressies, beekdalen, kwelrijke situaties en ondoorlaatbare kleilagen die voor de lokale natheid zorgen. In de periode na de laatste ijstijd (ongeveer 8.000 jaar geleden) kon in de lagere delen waar water stagneerde, in het gebied op beperkte schaal hoogveenvorming optreden. Grote hoogveencomplexen zijn ontstaan ten oosten van Hoge Hexel (bij Vriezenveen), maar op veel plaatsen kwamen ook kleinere veengebieden voor (Wierdense Veld).

De kleine kern Hoge Hexel is ontstaan op een verhoogde rug (stuwwal) in het landschap welke is ontstaan door schuivend landijs tijdens de laatste ijstijd. De marke Hoge Hexel was eeuwenlang een zelfstandige marke en is pas in 1654 samengevoegd met de marke Wierden. Het erfmarkerichterschap van de marke werd verkocht en kwam in handen van de familie Van Rechteren Limpurg.

Hoge Hexel anno 2009 is een dorp met 1.100 inwoners, gelegen ongeveer vier kilometer ten noorden van de kern Wierden. De buurtschappen De Piksen, De Bekkenhaar en Hoge Hexel vormen nu de huidige kern. In Hoge Hexel is dit jaar het Kulturhus geopend, waar spel (sportzaal), peuterspeelzaalwerk, jeugdactiviteiten, toneel, kerkactiviteiten, welzijnsfuncties en overige activiteiten uit het verenigingsleven plaatsvinden. Rondom Hoge Hexel liggen verschillende verblijfsrecreatieparken

In het landelijk gebied van de gemeente Wierden, inclusief de buurtschappen Notter-Zuna en Rectum-Ypelo, wonen 1.900 mensen. Het betreft ongeveer 9.000 ha en wordt gekenmerkt door de bloeiende agrarische bedrijvigheid, karakteristieke boerderijen en recreatieve voorzieningen.

De meeste agrarische bedrijven in Wierden zijn melkveebedrijven. In het landelijk gebied ligt het natuurgebied Wierdense Veld en de landgoederen De Grimberg en Notterveld. Door het zuiden van de gemeente stroomt de rivier de Regge. Wierden heeft verschillende recreatieparken en drie campings.

Wierden maakt deel uit van het Twentse landschap. Het is een afwisselend en soms kleinschalig landschap van stuwwallen, beekdalen en essen (coulissenlandschap).

Gebiedsgerichte SWOT

Op basis van de analyse van Wierden is een SWOT analyse per deelgebied gemaakt en de kansen en bedreigingen op een rij gezet. Ten aanzien van het landelijk gebied in relatie tot de onderhavige ontwikkeling zijn deze kansen en bedreigingen weergegeven:

heeft…

  • een aantrekkelijk landschap voor recreatie en toerisme (Rust, ruimte, natuur en de rivier de Regge);
  • de rivier de Regge;
  • een sterke sociale cohesie;

mist…

  • samenwerking en eenheid in visie op het ontwikkelen van het buitengebied met toerisme en
    recreatie als economische drager;

kan inspelen op…

  • de belevingswaarden en landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de Regge (via
    recreatief-toeristische ontwikkelingen, maar ook via de ontwikkeling van nieuwe landgoederen);
  • recreatie en toerisme via Nota Recreatie en Toerisme en UVT;
  • duurzaamheid en cultuurhistorische waarden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen;


moet alert zijn op…

  • spanningsveld tussen verschillende functies, zoals behoud kleinschalig landschap, schaalvergroting landbouw en ruimteclaims door natuur, uitbreiding kernen, recreatie enz;
  • verrommeling buitengebied (afname ruimtelijke kwaliteit);
  • afname voorzieningenniveau/leefbaarheid;
  • behoud karakteristieke bebouwing en dorpsstructuur;
  • verdwijnen samenhang in landschap tussen kernen en buitengebied en functionele oriëntatie op de kernen.

Ruimtelijke omgevingsvisie - landelijk gebied

Op basis van de kernkwaliteiten en de daarvan afgeleide centrale waarden van de
gemeente, is vervolgens het integrale ruimtelijke streefbeeld voor 2030 beschreven. De visie is
vervolgens vertaald naar de deelgebieden: kern Wierden, kern Enter en het landelijk gebied
(inclusief kleine kern Hoge Hexel en buurtschappen). Per deelgebied zijn de specifieke
kernkwaliteiten, het streefbeeld en de bijbehorende (thematische) ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt.

Kernkwaliteiten

  • Het afwisselende coulisselandschap.
  • De hoge natuurlijke en landschappelijke waarden van het Wierdense Veld en de Regge.
  • De (blauwe) kwaliteiten en potenties van de Regge en de beekdalen.
  • De cultuurhistorische waarden van de landgoederen.
  • Het grote areaal agrarisch gebied.
  • De buurtschappen.
  • Sterke sociale cohesie.
  • De recreatieve aantrekkelijkheid.


Streefbeeld

Wierden heeft een vitaal platteland. De gemeente streeft naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en biedt kansen voor verbrede landbouw. Ook is er ruimte voor functieverandering in de VAB’s, natuurbeheer en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De EHS is ontwikkeld en de wateropgaven in TOP-gebieden en met betrekking tot de beken zijn opgelost. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatief gebied op regionaal niveau. De Regge is bevaarbaar. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in landelijk gebied en buurtschappen optimaal is gebleven.

Ontwikkelingsrichtingen

Voor het landelijk gebied in relatie tot de onderhavige ontwikkeling zijn de volgende ontwikkelingsrichtingen en aandachtspunten relevant:

Recreatie en toerisme

  • Regge bevaarbaar maken van/naar Enter.
  • Regge beter beleefbaar maken en koppelen van toeristisch-recreatieve functies aan Regge, mits inpasbaar in landschap (rustplaatsen, streekproducten, museum,oude herberg, et cetera).

Autoverkeer

  • Bij verbreding A1 rekening houden met onderdoorgang Regge voor zompen (bevaarbaar maken Regge).

Kunst en cultuur

  • Ontwikkelen van locaties voor kleinschalige musea passend in omgeving

Landschap /Groenstructuren

  • Reggesysteem: een halfopenlandschap met natuurlijk karakter ontwikkelen
  • Zichtbaarheid Reggedal vanaf A1 verbeteren
  • Beleefbaarheid Regge vergroten door toegankelijker maken van het gebied en bevaarbaar maken Regge voor zompen
  • Behouden en ontwikkelen historische samenhang landelijk gebied en kernen

Water

  • Herinrichting beekdalen (Eksosche Aa, Regge, en Entergraven)

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

De visie op het landschap in de gemeente Wierden is beschreven in het landschapsontwikkelingsplan (LOP), dat op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:

  • het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het behouden en versterken diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
  • een ontwikkelingsgerichte benadering.


In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 6 'Beekdalen van de Regge'. In het LOP zijn de volgende opgaven benoemd voor dit deelgebied:

  • Herstel van de veerkracht van het watersysteem (bergen, afvoeren).
  • Realisatie van ecologisch (robuuste) verbindingszone.
  • Enter een eigen gezicht en karakter geven aan de Regge en vergroten toegankelijkheid gebied.
  • Vergroten van de toegankelijkheid en beleving van het Reggedal.
  • Herstellen/versterken oorspronkelijke landschappelijke diversiteit tussen Boven Regge, Eksosche Aa en Middenregge.
  • Bij de ontwikkeling van de Reggevisie en de ontwikkeling tot ecologische verbindingszone bewaakt het LOP de impact op het landschap, zowel op het beekdallandschap als op het aangrenzende kleinschalige landschap.
  • Behoud en versterken van de beekdalranden.

3.4.3 Visie op vrijetijdseconomie Wierden, 2012-2017

In de visie op vrijetijdseconomie neemt de Regge en belangrijke plaats in. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma zijn met name genoemd:

  • Versterking toeristisch-recreatieve functie en belevingswaarde van de Regge.
  • Zichtbaar maken recreatief aanbod van cultuur en cultuurhistorie; uitbreiden museale aanbod en activiteiten onder andere via Enterse Zomp.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Onderhavig bestemmingsplan maakt de herinrichting van de gronden als natuur en waterbergingsgebied, alsmede de nieuwe loop van de Regge planologisch mogelijk. Landschappelijke structuren vormen een onderlegger onder het plan, en worden waar mogelijk versterkt door de inrichting en de beplanting. Dit past binnen de doelstellingen zoals verwoord in de structuurvisie Wierden en het landschapsontwikkelingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.

4.1 m.e.r.-beoordeling

In 2007 is het landinrichtingsplan Enter vastgesteld, ook wel Uitwerkingsplan Enter geheten, dat uit het project Landinrichting Enter is gehaald vanwege de herbegrenzing. Dit plan omvat maatregelen voor verbetering van landbouw, recreatie, leefbaarheid, landschap en milieu. In 1999 is hiervoor de procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) doorlopen en een Milieueffectrapport (MER) opgesteld gekoppeld aan het Uitwerkingsplan Enter.

Om het project te kunnen realiseren zijn een aantal besluiten noodzakelijk. Het plan wordt vastgelegd in een gedetailleerd bestemmingsplan (eindbestemming) en er dient een projectplan in het kader van de Waterwet opgesteld te worden.

Om opnieuw te toetsen of sprake kan zijn van m.e.r.-verplichtingen is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd, die als bijlage 3 is bijgevoegd. Hieruit blijkt dat voor het project “Reggedal Enter” geen m.e.r. nodig is, vanwege het ontbreken van een directe m.e.r.-plicht op grond van Besluit m.e.r. en Wet milieubeheer en vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige milieugevolgen.

De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op basis van de "Aanmeldingsnotitie Reggedal Enter" op 6 december 2016 besloten dat voor het project "Reggedal Enter" geen Milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld.

Na het vaststellen van de mer-beoordelingsnotitie is het ontwerp verder geoptimaliseerd. In de hydrologische rapportage en het projectplan is dit beschreven als variant 4. Ten opzichte van variant 3, waar de mer-beoordelingsnotitie naar verwijst, zijn de effecten gelijk met uitzondering van extreme situaties. Dit wordt meegenomen bij de nadere detaillering van het ontwerp. Echter, belangrijke nadelige milieugevolgen treden niet op, waarmee de beoordeling gelijk blijft.

4.2 Bodem

Voor het project is een verkennend milieukundig bodemonderzoek (d.d. 12 december 2016 met kenmerk 079173890 B) uitgevoerd en als bijlage 4 bijgevoegd.

Het betreft een bodem, waterbodem en asbestonderzoek. Het onderzochte gebied betreft een deel van de Boven Regge en de Midden Regge met een lengte van circa 10 km (zie tekeningen in Bijlage H van het onderzoek in bijlage 4). Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen herinrichting van dit deel van de Regge.


Het doel van het verkennend bodemonderzoek is met een relatief geringe onderzoeksinspanning - voor de terreindelen die niet worden afgedekt door de bodemkwaliteitskaart - aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of de waterbodem, of te bevestigen dat (bepaalde delen van) het gebied verontreinigd zijn met de verwachte stoffen.

Conclusies

Het onderzoeksgebied is opgedeeld in zes deelonderzoeken naar al dan niet verdachte locaties. De conclusies van het uitgevoerde onderzoek zijn in onderstaande tabel samengevat. De resultaten zijn indicatief getoetst aan Besluit Bodemkwaliteit.

Deelonderzoek   Deellocatie   Conclusie  
A Gedempte sloten   1+2 en 17   Alleen ter plaatse van voormalige sloot 1+2 en 17 zijn licht verhoogde concentraties met zware metalen aangetroffen in de bovengrond. Het is op grond van het uitgevoerde onderzoek niet mogelijk te concluderen of de verhoogde waarden de oorzaak zijn van dempingen of dat de verhoogde waarden door een andere reden zijn ontstaan. De concentraties zijn dermate laag dat er ook sprake kan zijn van natuurlijk verhoogde waarden. Er is in elk geval geen sprake van een sterke verontreiniging, de hypothese “onverdachte lijnvormige locatie“ is dan ook juist. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  
  0, 3, 4, 6, 7, 8+9, 10, 12   Er zijn ter plaatse van de voormalige sloten 0, 3, 4, 6, 7, 8+9, 10, 12 geen verhoogde concentraties aangetoond, de hypothese “onverdachte lijnvormige locatie“ is dan ook juist. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  
B Asbest verdacht   Brug
 
In geen van de proefgaten is sprake van een gewogen asbestgehalte boven de interventiewaarde/restconcentratienorm voor asbest (100 mg/kg d.s. gewogen). De verdenking op het aantreffen van een asbestverontreiniging met asbest is dan ook onjuist. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  
  Pomphuisje   In geen van de proefgaten is sprake van een gewogen asbestgehalte boven de interventiewaarde/restconcentratienorm voor asbest (100 mg/kg d.s. gewogen). De verdenking op het aantreffen van een asbestverontreiniging met asbest is dan ook onjuist. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  
C Overig verdacht   B: Bossage met opslag autobanden   De hypothese: “Verdachte locatie met plaatselijke bodembelasting met duidelijke verontreinigingskern” is juist: er zijn licht verhoogde waarden met zware metalen, PCB en PAK in de bovengrond aangetoond. Ook is er op het maaiveld en in de bovenste 0,5 m van de bodem asbest (plaatmateriaal) aangetroffen; de asbest verontreiniging is indicatief onderzocht. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond door de aanwezigheid van de asbestverontreiniging niet toepasbaar.  
  E: Plastic en puin op maaiveld   De hypothese: “Verdachte locatie met plaatselijke bodembelasting met duidelijke verontreinigingskern” is onjuist, er zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  
  I9: Plastic gedumpt   De hypothese: “Verdachte locatie met plaatselijke bodembelasting met duidelijke verontreinigingskern” is juist. Er zijn in de bovengrond licht verhoogde concentraties (boven de achtergrondwaarde) gemeten voor PCB, Minerale olie, zink, cadmium en kwik. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit heeft de grond kwaliteitsklasse industrie.  
  H10: Afval dump   De hypothese: “Verdachte locatie met plaatselijke bodembelasting met duidelijke verontreinigingskern” is onjuist, er zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  
D Waterbodem   Midden Regge   Voor de Midden Regge is gekozen voor een normale onderzoeksinspanning, omdat op basis van het vooronderzoek een waterbodemverontreiniging te verwachten was. Deze hypothese is juist, er zijn verontreinigingen aangetoond met minerale olie, kwik, koper, zink en PCB (som). De kwaliteit van de sliblaag is klasse B, grotendeels niet toepasbaar. De ondergrond is klasse A en is herbruikbaar (grotendeels industrie).  
  Eksosche Aa   Voor de Eksosche Aa is gekozen voor een lichte onderzoeksinspanning, omdat op basis van het vooronderzoek (eerdere sanering) geen verdenking op het voorkomen van een waterbodemverontreiniging bestond. Deze hypothese is niet juist, er zijn verontreinigingen aangetoond met minerale olie, kwik, koper, zink en PCB (som). De waterbodem heeft klasse A.  
  Boven Regge   Voor de Boven Regge is gekozen voor een lichte onderzoeksinspanning, omdat op basis van het vooronderzoek (eerdere sanering) geen verdenking op het voorkomen van een waterbodemverontreiniging bestond. Deze hypothese is niet juist, er zijn verontreinigingen aangetoond met minerale olie, koper, chroom, kwik, zink, PAK pentachloorfenol, OCB (som), DDT/DDE/DDD (som) en PCB (som). Het slib en de ondergrond voldoen minimaal aan klasse A, met uitzondering van één boorpunt, waar zintuiglijk ook olie is waargenomen, hier is het slib klasse B. Op basis van indicatieve toetsing aan het Bsb is de ondergrond deels altijd toepasbaar en deels niet toepasbaar (verontreinigd met minerale olie).  
E Kades   Midden Regge   De hypothese: “Verdachte locatie diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld” is juist gebleken: Er is bij alle onderzochte monsters sprake van een achtergrondwaarde overschrijding met kwik. Daarnaast is er sprake van licht verhoogde waarden met één of meer van de volgende parameters: koper, PCB en minerale olie. De verdenking op asbest is niet juist: er is geen asbest aangetoond. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit heeft de grond kwaliteitsklasse industrie.  
  Eksosche Aa   De hypothese: “Verdachte locatie diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld” is juist gebleken: Er is bij alle onderzochte monsters sprake van een achtergrondwaarde overschrijding met kwik. De verdenking op asbest is niet juist: er is geen asbest aangetoond. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit heeft de grond kwaliteitsklasse wonen en altijd toepasbaar.  
  Boven Regge   De hypothese: “Verdachte locatie diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld” is juist gebleken: Er is bij alle onderzochte monsters sprake van een achtergrondwaarde overschrijding met kwik. Daarnaast is er sprake van licht verhoogde waarden met één of meer van de volgende parameters: koper, zink, kobalt, PCB, PAK en minerale olie. De verdenking op asbest is niet juist: er is geen asbest aangetoond. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit heeft de grond kwaliteitsklasse industrie.  
F Zandwegen   Westzijde Boven Regge   De hypothese: “Verdachte locatie diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld” voor asbest is niet juist gebleken: er is geen asbest aangetoond. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  
  Oostzijde Boven Regge   De hypothese: “Verdachte locatie diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld” voor asbest is niet juist gebleken: er is geen asbest aangetoond. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit is de grond altijd toepasbaar.  

In het bestek (voorwaarden aan aannemer) zal worden vastgelegd op welke wijze er bij de uitvoering wordt omgegaan met de grondstromen. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

In april 2010 heeft BAAC een bureauonderzoek uitgevoerd ter inventarisatie van de aanwezige en verwachte archeologische waarden in het plangebied 'Reggeherstel Rijssen' (Van der Putten, 2010 BAAC rapport V-09.0196, 2010). In opdracht van Waterschap Vechtstromen heeft Arcadis Nederland BV dit onderzoek geactualiseerd (projectnummer C01021.201056, d.d. 13 maart 2017), waarbij de al bekende informatie verder is aangevuld met o.a. een AHN focal mean studie en een actualisatie van archeologische gegevens uit Archis 3. Op basis hiervan is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld en een advieskaart gemaakt voor archeologisch vervolgonderzoek in het kader van de voorgenomen werkzaamheden.

Conclusie en verwachtingsmodel

De actualisatie en aanvulling van het bureauonderzoek heeft geleid tot een beter beeld van de archeologische waarden in het plangebied. Met name omdat het onderzochte plangebied nu volledig is en alle ingrepen bevat. Het geeft een meer volledig beeld dan het verouderde bureauonderzoek. Het plangebied loopt door diverse verwachtingszones, variërend van laag tot hoog. De verwachte vondsten lopen uiteen van vondsten daterend uit het Mesolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.

Door de archeologische verwachting te koppelen aan de diverse bodemingrepen, die in dit gebied gepland staan, zijn heldere adviezen geformuleerd voor het eventueel noodzakelijke vervolgonderzoek.

Advies

In de hieronder weergegeven tabel zijn de verschillende ingrepen aangegeven met hun verwachting en bijbehorend advies.

Ingreep   hoge/middelhoge verwachting   lage verwachting, wel verwachting op beekdalresten   lage verwachting, geen verwachting op beekdalresten  
Ontgraven nieuw tracé Regge   archeologische begeleiding, specifieke aandacht voor beekdalarcheologie   archeologische begeleiding, specifieke aandacht voor beekdalarcheologie   geen vervolgonderzoek  
Talud (max ca 0,5 m -mv bij de watergang, oplopend richting de buitenste randen)   archeologische begeleiding, specifieke aandacht voor beekdalarcheologie   archeologische begeleiding, specifieke aandacht voor beekdalarcheologie   geen vervolgonderzoek  
Aan te leggen poel (max 1,5 m -mv)   hoge/middelhoge verwachting: booronderzoek   archeologische begeleiding, specifieke aandacht voor beekdalarcheologie   geen vervolgonderzoek  
Verwijderen bosjes, bomen, singels en hagen (uitvoeringsmethode nog onbekend)   ingrepen tot 50 cm -Mv geen vervolgonderzoek   ingrepen tot 50 cm -Mv geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek  
Nieuw fietspad (cunet tot diepte van max. 30 cm -mv)   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek  
Nieuw zandpad (0,5 m -mv)   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek  
Nieuw wandelpad (0,3 m -mv)   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek  
Graven greppel (0,5 m -mv)   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek   geen vervolgonderzoek  
Graven kavelsloot (1,5 m -mv)   archeologische begeleiding, specifieke aandacht voor beekdalarcheologie   archeologische begeleiding, specifieke aandacht voor beekdalarcheologie   geen vervolgonderzoek  

Tabel: Verwachting en advies

Voor iedere ingreep is per verwachtingszone aangegeven of er archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen de middelhoge en hoge verwachtingszone, omdat de omvang van de ingrepen ook voor de middelhoge verwachtingszone boven de ondergrens uitkomen. Voor de zones die in een lage verwachtingszone vallen is onderscheid gemaakt tussen gebieden in een zone waarin een verwachting is op specifieke beekdalgerelateerde resten, die gezien hun aard niet met prospectief onderzoek zijn op te sporen, en zones met een lage verwachting waarvoor geen verwachting op beekdalresten geldt. Het zal geen verbazing wekken dat in het plangebied binnen de werkgrens de meeste gebieden vallen binnen de zone met een specifieke archeologische beekdalverwachting. Dat geldt evenwel niet voor de zone direct boven de A1, waarin op basis van de geomorfologie en de AHN-analyse geen verwachting geldt op het aantreffen van beekdalspecifieke resten.

De adviezen variëren van het niet nader onderzoeken van gebieden tot een archeologische begeleiding van de werkzaamheden. De combinatie van de archeologische verwachting (in veel gevallen geïsoleerde resten) met de ingrepen (lijnvormige elementen, plaatselijke ingrepen) leidt in veel gevallen tot het advies om de werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. Een nader booronderzoek in deze zones zou geen uitsluitsel bieden over de aan- of afwezigheid van archeologische resten en op basis van de huidige informatie is de landschappelijke situatie voldoende gekend om een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding te rechtvaardigen. Voor de gebieden met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting waar een poel wordt gegraven wordt wel een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek aanbevolen. In deze zones worden bewoningsresten verwacht, mogelijk van kleinschalige steentijdvindplaatsen, die door de aanleg van de poelen zouden worden verstoord. In het plan van aanpak voor het booronderzoek moet rekening worden gehouden met het begrenzen van eventuele vindplaatsen naar de lager gelegen gebieden, die eveneens bedreigd worden door de ingreep. Mocht er in deze fase nog gelegenheid zijn om de ligging van de poelen te wijzigen, dan zou het advies zijn om deze zoveel mogelijk te verplaatsen naar zones met een lage archeologische verwachting.

Er zijn 5 raaien waar MUG vervolgonderzoek voorstelt (6, 9, 10/12). Dit in de vorm van karterend booronderzoek (6, 11 en 12), een begeleiding (9) en een proefsleuvenonderzoek (10). Deze informatie voegt niet veel toe. Zoals hierboven al aangegeven is, is een booronderzoek in combinatie met de specifieke verwachting en ingrepen niet de beste wijze van onderzoek. Daarom wordt geadviseerd voor deze zones ook bovenstaand advies te volgen.

De AHN-zones leiden niet aanvullende aanbevelingen ten opzichte van de onderliggende archeologische verwachtingszones. Het verdient wel aanbeveling de beekloop zo aan te leggen dat zoveel mogelijk de bestaande laagtes worden gebruikt voor de nieuwe beek en geen natuurlijke hoogtes worden doorsneden.

Het bureauonderzoek archeologie Reggedal Enter is als bijlage 10 bijgevoegd. De archeologische verwachtingswaarde is in de regels gewaarborgd door de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde".

4.3.2 Cultuurhistorie

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling vereist is. Met voorliggend plan heeft de landschappelijke structuur (onderscheid tussen het agrarische cultuurlandschap en ontginningen) als uitgangspunt gediend. Dit onderscheid is ook doorvertaald in het ontwerp. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

In artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat in een ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven hoe in een plan wordt omgegaan met de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt vastgelegd in de watertoets, zie paragraaf 4.4.2., die is afgestemd met het waterschap Vechtstromen, dat tevens verantwoordelijk is voor de herinrichting van het gebied.

4.4.2 Watertoets

De Watertoets is een procesinstrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met het beleid om water in Nederland meer ruimte geven.

De Watertoets is sinds 1 november 2003 verplicht bij onder andere het opstellen van projectbesluiten. Bij de Watertoets gaat het om vroegtijdig informeren, adviseren,afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.

Het plangebied valt onder het keur van het waterschap Vechtstromen. Het project betreft de herinrichting van een aantal locaties, waarmee invulling wordt gegeven aan ruimte voor water en natuur. Zo worden de kades van de Regge op een aantal locaties verwijderd, zodat aanliggende gronden in het Reggedal weer periodiek kunnen inunderen, waardoor meer waterberging wordt gerealiseerd. En worden tevens de bestaande landbouwgronden omgezet naar nieuwe natuur.

Als gevolg van de herinrichting vinden er geen lozingen op het oppervlaktewater plaats en neemt ook het verhard oppervlak niet toe. Daarnaast is voor het aspect water is gekeken naar de volgende thema's:

  • Grondwater
  • Oppervlaktewater
  • Waterkwaliteit

Grondwater

Met behulp van een grondwatermodel zijn de effecten op grondwaterstanden berekend. Door de berekende zomer- en wintergrondwaterstand van het ontwerp af te trekken van de referentiesituatie wordt de verandering in grondwaterstand inzichtelijk gemaakt.

Op bepaalde locaties zal er in de zomer- en wintersituatie sprake is van grondwaterstandsdaling en of grondwaterstandsstijging. Met name de doorwerking op de landbouw is hierbij van belang. De effecten zijn op zichzelf niet belangrijk nadelig. Tevens zijn in het ontwerpplan delen aangegeven (buiten de plangrens van het bestemmingsplan) waar het maaiveld wordt opgehoogd.

Oppervlaktewater

De totale lengte van de Regge binnen het modelgebied is circa 21,5 km (13,2 km Boven Regge en 8,3 km Midden Regge). In de Boven Regge tussen Goor en Exoo zijn nu nog vier (schotbalk)stuwen aanwezig, waarvan er drie zijn gelegen binnen het her in te richten Reggedal (circa 11,5 km) van boven naar- benedenstrooms: Stuw Binnengait, Stuw Entermors en Stuw Exoo.

Als gevolg van de waterinlaat neemt de stroomsnelheid toe. Vanaf de instroom van de oude Hagmolenbeek voldoet de stroomsnelheid aan de geldende KRW-norm: streefwaarde Boven Regge 10-50 cm/s en Midden Regge 20-50 cm/s bij 1/100 Q – ¼ Q (zomer-, respectievelijk voorjaarsafvoersituatie). In de huidige situatie zonder waterinlaat worden deze streefwaarden niet gehaald (stroomsnelheid in een zomersituatie bijna “nul”).

Met het toenemen van de stroomsnelheid worden ook de verdrogingseffecten naar de landbouw nagenoeg volledig gemitigeerd, als compensatie van het verwijderen van de stuwen. Bijkomend voordeel is dat door diezelfde waterinlaat de Regge stroomafwaarts van De Lee (onder normale omstandigheden) bevaar blijft en dat die bevaarbaarheid zelfs uitgebreid wordt omdat stuw Exoo komt te vervallen.

Mocht blijken dat na uitvoering van het ontwerp onverhoopt niet kan worden voldaan aan bovengenoemde ontwerpeisen, en dus de bevaarbaarheid voor de zomp in het geding komt, dan bestaat de mogelijkheid van een technische constructie in de Regge om het waterniveau bij afvaarten van de zomp tijdelijk te verhogen. Een dergelijke (innovatieve) constructie zal parallel aan de uitvoering van het project worden ontworpen. Voor deze constructie zijn tot nu toe geen financiële middelen gereserveerd.

Waterkwaliteit

In algemene zin is het zo dat door de waterinlaat in combinatie met de verwijdering van stuwen er meer stroming ontstaat bij reguliere afvoersituaties. In de huidige situatie is er nauwelijks sprake van stroming in de zomer. Een toename van stroming is gunstig voor het ecologisch functioneren van het Reggesysteem. Stroming bevordert natuurlijke rivierprocessen als erosie en sedimentatie en stroming is gunstig voor de populatie rheofiele (stroming minnende) vissoorten. Deze soorten scoren het hoogst op de KRW-maatlat. Daarnaast heeft het stormend water doorgaans ook hogere zuurstofgehalten. Er treedt met andere woorden een positief effect op ten aanzien van de waterkwaliteit in de Regge. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn hiermee uit te sluiten.

Bevaarbaarheid

Ten behoeve van de herinrichting van het Reggedal Enter is een uitgebreide hydrologische modelstudie (waterschap, d.d. 11 mei 2016) uitgevoerd om de juiste maatvoering van de Regge te bepalen en de effecten op de omgeving inzichtelijk te krijgen. Bij de modelstudie is gebruik gemaakt van een oppervlaktewatermodel (SOBEK), grondwatermodel (Twente) en het Waternoodinstrumentarium. Er is voor gekozen om een compleet nieuw oppervlaktewatermodel te bouwen om zodoende alle uitgevoerde projecten langs en in de omgeving van de Regge mee te kunnen nemen in het ontwerp.

De randvoorwaarden voor het ontwerp zijn geweest een (half) natuurlijke Regge waarbij de toename van de droogteschade en natschade buiten het begrensde beekdal niet groter mag zijn dan 5% en daarnaast moet de Regge bevaarbaar zijn voor de Enterse Zomp tussen de Enterse Waarf en de Pelmolen. Er zijn drie varianten doorgerekend waarbij het vertrekpunt altijd is geweest het inrichtingsplan “Van Binnengait tot Zuna” uit december 2010. Daarnaast zijn als uitgangspunten gehanteerd dat alle huidige stuwen uit de Boven Regge worden verwijderd en dat er één nieuwe stuw (met vast peil en voorzien van vispassage) komt te liggen benedenstrooms de instroom van de Twickelervaart, locatie Entermors. Om de verdroging als gevolg van een stuwloze Boven Regge te compenseren wordt er water ingelaten uit het Twentekanaal. De genoemde uitgangspunten zijn in overeenstemming met bestuursbesluiten uit de periode 2010-2012.

Op 16 februari 2016 zijn de varianten gepresenteerd aan het dagelijks bestuur. Ingestemd is om variant 3 te gebruiken als vertrekpunt voor de verdere schetsontwerpsessie met de betrokken eigenaren uit het Reggedal. In variant 3 worden drie nieuwe inlaatpunten gecreëerd, te weten 1) Oude Poelsbeek, 2) Oude Hagmolenbeek en 3) Twickelervaart. De totale inlaathoeveelheid in de zomerperiode bedraagt 1,2 m3/s. Dit is overeenkomstig de afspraken met Rijkswaterstaat (RWS) in het kader van het Waterakkoord Twenthekanalen / Overijsselse Vecht. De bodemhoogte van de Boven Regge ligt in variant 3 nagenoeg op het niveau van de huidige Boven Regge. Dit is gedaan om effecten op de grondwaterstanden in de winter zo minimaal mogelijk te houden.

Uit de modelberekeningen blijkt dat:

  • Het effect op de droogteschade in het Reggedal Enter positief is (geen toename droogteschade).
  • Er rondom Exoo enige vernatting in de winter optreedt, maar dat dit slechts beperkt doorwerkt in extra natschade buiten het begrensde beekdal. Verwacht wordt dat dit met lokaal maatwerk grotendeels kan worden opgelost.
  • Met 1,2 m3/s waterinlaat een waterdiepte in de Boven Regge wordt gecreëerd van 0,90 – 1,0 m in de zomer, terwijl de minimaal vereiste waterdiepte voor de zomp 0,8 meter is. Hiermee kan de waterinlaat worden gezien als een innovatieve oplossing voor de bevaarbaarheid van de zomp. Ter vergelijking: door 1,2 m3/s extra water in te laten in de zomer, zal de afvoer in de zomer met factor 4 toenemen ten opzichte van de huidige situatie.
  • Er door de waterinlaat een stroomsnelheid in de Boven- en Midden Regge wordt bereikt die voldoet aan de doelstellingen vanuit de KRW (10/20-50 cm/s bij reguliere afvoeren).
  • Er bovenstrooms de verwijderde stuw Potlee, gelegen buiten het projectgebied Reggedal Enter, droogteschade optreedt. Geadviseerd wordt om deze stuw te behouden (met vast peil) en te voorzien van een vispassage.

Ten aanzien van de waterinlaat moet worden opgemerkt dat in een tijd met extreme droogte, het kan voorkomen dat er geen water kan worden ingelaten uit het Twentekanaal. RWS geeft echter aan dat dit sinds de verdringingsreeks bestaat (ca. 15 jaar) nog nooit is voorgekomen.

Bovenstaande hydrologische input is in de verdere planuitwerking van schetsontwerp tot definitief ontwerp met de betrokken eigenaren meegenomen.

Tevens is een projectplan Waterwet opgesteld dat als bijlage 5 is bijgevoegd. In dit projectplan wordt de aanleg, inrichting en de gevolgen van het plan op de omgeving beschreven. Aan het projectplan is gedurende twee jaar een uitgebreide hydrologische modelstudie (met een second-opinion en ruim 70 keukentafelgesprekken in de streek) uitgevoerd om de juiste maatvoering van de Regge te bepalen en de effecten op de omgeving inzichtelijk te krijgen en zo nodig te mitigeren (zie bijlage 3 van het projectplan).


De effecten zijn met betrokken eigenaren besproken en de ophogingen zullen in overleg met de eigenaren plaatsvinden. Op grond hiervan zijn vele kleine ingrepen aan het plan toegevoegd, ten aanzien van ontsluiting, afwatering etc.

Keur

Doel van de Keur is het veiligstellen van de waterstaatkundige en daaraan verbonden ecologische belangen. De Keur bevat daartoe geboden en verboden (met betrekking tot wateren) ter bescherming van de aan- en afvoer van water en het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem. De Keur bestaat uit drie gedeelten: een algemeen gedeelte, een gedeelte met betrekking tot wateren en een gedeelte met betrekking tot waterkeringen.

Zaken die in de Keur van het Waterschap zijn geregeld zijn in het bestemmingsplan niet opgenomen. Dit zou immers resulteren in een dubbele regelgeving. Werkzaamheden die tot het normale onderhoud van watergangen behoren zijn vrij van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Dit geldt ook voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de realisatie van de Natuurontwikkeling Reggedal Enter, zoals opgenomen in bijlage 2.

4.5 Natuur

Natuur - gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich drie gebieden die zijn aangewezen als Natura-2000 gebied. Het betreft de Borkeld ten westen op circa 4,5 kilometer afstand, het Wierdense veld ten noorden op circa 5,8 kilometer afstand en de Sallandse Heuvelrug in het noordwesten op circa 6,4 kilometer afstand. Andere gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand van het plangebied. Omdat voor Natura 2000-gebieden geldt dat ook externe werking van projecten buiten de begrenzing dient te worden beoordeeld moet bij de planvorming met bovengenoemde gebieden rekening worden gehouden.

Aangezien werkzaamheden plaats vinden buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Directe effecten (oppervlakte verlies, versnippering) op beschermde waarden van de Natuurbeschermingswet treden niet op.

Indirecte effecten en externe werking dienen echter ook onderzocht te worden. Verstoring door geluid, licht of silhouetvorming wordt op basis van de afstand tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied (Borkeld op 4,5 kilometer afstand) op voorhand uitgesloten. Ook effecten als gevolg van verdroging en/ of vernatting treden gezien de afstand tot beschermde gebieden niet op.

Verzuring en/ of vermesting door stikstofdepositie als gevolg van de inzet van materieel kan niet op voorhand worden uitgesloten. Met behulp van het verspreidingsmodel AERIUS 205 is de atmosferische depositie van stikstof als gevolg van de aanleg in beeld gebracht. De uitgangspunten en de methodiek van deze berekening zijn als bijlage 6 toegevoegd. Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar blijft. Het betreft hierbij een worstcase scenario waarbij is uitgegaan van relatief oud materieel. In werkelijk zal het materieel moderner zijn waardoor de stikstofdepositie tevens lager uitvalt. Het aspect stikstofdepositie vormt derhalve geen probleem.

Natuurnetwerk Nederland

Een nadere toetsing in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet nodig geacht. De voorgenomen plannen hebben vooral een positief effect hebben op bestaande en te ontwikkelen natuurwaarden, door de aanleg van nieuwe meanders, landschapselementen (poelen, bosjes, bomenrijen etc.) en een extensivering van het nu nog overwegend intensief agrarische beheer.

Natuur - beschermde soorten

De voorgenomen ontwikkelingen hebben naar verwachting vooral een positief effect op flora en fauna door de aanleg van nieuwe landschapselementen en een meer natuurlijke vormgeving van de Regge en het Reggedal. Negatieve effecten op bestaande natuurwaarden zijn zoveel mogelijk voorkomen door een vroegtijdige terugkoppeling met het ontwerpteam en indien noodzakelijk door planaanpassing. Resterende effecten worden gemitigeerd en de maatregelen die daarbij noodzakelijk zijn worden vastgelegd in een op te stellen ecologisch werkprotocol, dat onderdeel uitmaakt van de contractdocumenten van de uitvoerder.

Sinds 1 januari 2017 beschermt de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) de Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. In dat kader is in mei 2017 door Arcadis een quickscan Wnb uitgevoerd, die als bijlage 7 is bijgevoegd.

Hiervoor is gebruik gemaakt van het de nationale databank flora en fauna (NDFF), beschikbare verspreidingsatlassen en natuuronderzoeken (o.a. Ecochore (Ecochore, 2012; Ecochore, 2013). Tevens is er in 2016 en 2017 door een ecoloog van Arcadis een veldbezoek uitgevoerd om de bevindingen uit het bureauonderzoek te staven en het onderzoek te actualiseren (o.a. vleermuizen).

Samengevat wordt ten aanzien van het aspect soortbescherming geconcludeerd dat:

  • Bij het kappen van het naaldbos ten noorden van de kruising Regge en Stokreefsweg gaat een havikshorst verloren. Nesten van havik zijn jaarrond beschermd en mogen niet zomaar gekapt worden. Voor het kappen van de nestboom dient een ontheffing te worden aangevraagd van de Wnb.
  • Bij kap van het naaldbos bij de Stokreefsweg gaat leefgebied van eekhoorn verloren. Verblijfplaatsen van eekhoorn zijn jaarrond bescherm en mogen niet zonder meer gekapt worden. Voor het kappen van bomen met verblijfplaatsen van eekhoorn dient een ontheffing te worden aangevraagd van de Wnb.
  • Bij het kappen van bomenrijen op de oevers van de Regge langs de Midden Reggen en ten zuiden van de aantakking met de Exoosche Aa gaat een essentiële vliegroute en foerageergebied van watervleermuis, laatvlieger, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis verloren. Negatieve effecten hiervan zijn niet op voorhand uit te sluiten.
  • Door de inrichting aan te passen en gebruik te maken van stapstenen om de beslotenheid van de Regge op sommige delen intact te laten kunnen negatieve effecten worden voorkomen.

Bomen

In verleden zijn bij kanaliseren van de Regge bomen geplant op de kades. Omdat de Regge weer gaat meanderen, moeten deze bomen worden gekapt. In het nieuwe plan komt minimaal dezelfde oppervlakte aan bomen terug. Een beplantingsplan (bijlage 8) en bijbehorende notitie inzake compensatie (bijlage 9) maken deel uit van het Definitief Ontwerp, dat als bijlage 2 is bijgevoegd. Het kappen en compenseren van de bomen wordt via de gemeentelijke bomenverordening geregeld.

4.6 Landschap

De patronen en structuren in het Regge-landschap vertellen het verhaal van het historische en huidige grondgebruik. Op basis van dit verhaal in relatie met de aanwezige ondergrond zijn er globaal drie landschappelijke identiteiten te benoemen: het kampenlandschap, het matenlandschap en het essenlandschap. Met het project “Reggedal Enter” wordt geprobeerd om met de transformatie van de Regge verschillende landschapstypen te versterken. Zo worden in het kampenlandschap de zandkopjes geaccentueerd terwijl in het matenlandschap bij Enter de rechtlijnige verkaveling benadrukt wordt. Dit is een positief effect.

Het aspect landschap vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Geluid

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) en/of geluidsbelastende functies (zoals wegverkeerslawaai of industrielawaai) mogelijk. Nadere toetsing aan dit aspect is daarom niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

De herziening van het bestemmingsplan maakt geen voorzieningen mogelijk die extra verkeersbewegingen opleveren. Er is dan ook geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Met dit bestemmingsplan worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied in de gemeente Wierden:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • gelegen is binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen (doorkruising A1). Gelet op de aard van het voornemen, namelijk het inrichten van de gronden als natuur en waterbergingsgebied, zal het aantal mensen en daarmee het groepsrisico ter plaatse niet toenemen. Een verantwoording in het kader van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.10 Explosieven

Omdat er in het kader van het project bodemingrepen plaats zullen vinden is door T&A Survey een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van conventionele explosieven ter plaatse van het project landinrichting Rijssen en Enter (gemeenten Rijssen – Holten en Wierden). Het betreffende onderzoek is als bijlage 11 bijgevoegd.

Conclusie

Uit dit vooronderzoek is gebleken dat er feitelijk materiaal is aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied deels verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is onderscheid gemaakt in vier verschillende deelgebieden. Deelgebieden 1 en 2 zijn verdacht op de aanwezigheid van explosieven, de rest van het gebied onverdacht.

De afbakening van de verdachte gebieden en de soorten te verwachten explosieven is als volgt:

Deelgebied 1 spoor- en verkeersbrug over de Regge - afwerpmunitie

Vaste land: Gezien de bodemopbouw zijn explosieven te verwachten vanaf maaiveld
(met maaiveld wordt maaiveld ten tijde van WOII bedoeld) tot de 10 MPa-laag. Wegens de afwezigheid van sondeerinformatie hierover is deze diepte niet exact aan te geven en zou middels een sondering ter plaatse bepaald moeten worden.

Voor de waterbodem van de Regge geldt: Afwerpmunitie kan worden aangetroffen vanaf de vaste waterbodem tot de 10 MPa laag

Deelgebied 2 Regge zuidoost - afwerpmunitie

Vaste land: Gezien de bodemopbouw zijn explosieven te verwachten vanaf maaiveld (met maaiveld wordt maaiveld ten tijde van WOII bedoeld) tot de 10 MPa-laag.

Wegens de afwezigheid van sondeerinformatie hierover is deze diepte niet exact aan te geven en zou middels een sondering ter plaatse bepaald moeten worden.

Voor de waterbodem van de Regge geldt: Afwerpmunitie kan worden aangetroffen vanaf de vaste waterbodem tot de 10 MPa laag.

Aanbevelingen

Aan hand van de resultaten van de analyse van het bronnenmateriaal en de geplande werkzaamheden zoals omschreven in paragraaf 5.2 van het onderzoek zijn de opsporingsgebieden afgebakend, waarbinnen rekening gehouden dient te worden met de risico’s van vermoede explosieven. Dit betreft de volgende gebieden:

Opsporingsgebieden   Beschrijving afbakening opsporingsgebied  
Opsporingsgebied 1 spoor- en verkeersbrug
over de Regge  
Werkgebied binnen verdacht deelgebied 1 tot de werkdiepte plus een veiligheidsmarge
van 50 cm, met een maximale diepte tot waar explosieven kunnen voorkomen (10
MPa-laag).  
Opsporingsgebied 2 Regge zuidoost   Werkgebied binnen verdacht deelgebied 2 tot de werkdiepte plus een veiligheidsmarge
van 50 cm, met een maximale diepte tot waar explosieven kunnen voorkomen (10
MPa-laag).  

Bij de afbakening van de opsporingsgebieden is rekening gehouden met de bekende naoorlogse werkzaamheden. In het algemeen geldt dat ter plaatse van naoorlogs aangebracht/geroerde grond een achtergrondrisico geldt. Om de veiligheid tijdens het uitvoeren van de geplande werkzaamheden te waarborgen geldt voor de opsporingsgebieden het volgende:

Deelgebieden 1 en 2

Detectieonderzoek

Voor aanvang van de geplande werkzaamheden wordt geadviseerd de mogelijk nog aanwezige explosieven op te sporen. Hierbij wordt met geofysische meettechnieken vanaf het maaiveld de positie van verdachte objecten (mogelijke explosieven) bepaald. Als de resultaten van het detectieonderzoek uitwijzen dat er verdachte objecten aanwezig zijn, wordt geadviseerd deze voor aanvang van de geplande werkzaamheden te benaderen. Hierbij worden de verdachte objecten ontgraven en geïdentificeerd.

Eventueel aangetroffen explosieven worden vervolgens veiliggesteld om uiteindelijk te worden geruimd door de EODD.

Afhankelijk van de locatiespecifieke omstandigheden, wijze van uitvoering en soort en diepte van de werkzaamheden en planning kan het efficiënter en/of kostenbesparend zijn om detectie- en benaderingswerkzaamheden te integreren met de reguliere werkzaamheden. Hierbij worden gedetecteerde verdachte objecten direct benaderd, geïdentificeerd en veiliggesteld om uiteindelijk te worden geruimd door de EODD.

Indien werkzaamheden dieper gepland zijn dan het maximale meetbereik van de detectieapparatuur, kunnen de diepere delen onderzocht worden door in lagen detectie uit te voeren en vervolgens de onderzochte en vrijgegeven laag af te graven, of door middel van dieptedetectie (bij werkzaamheden dieper dan 2.0 tot 6.0 m-mv). De meest efficiënte methode hangt af van de locatiespecifieke omstandigheden, wijze van uitvoering en soort werkzaamheden en planning.

Naoorlogse activiteiten

Ook adviseert T&A om de naoorlogse werkzaamheden in het verdachte gebied te achterhalen. Als hier voldoende aantoonbare feiten over worden achterhaald, leidt dit tot een reductie van de verdachte gebieden. Dit geldt met name voor het verdachte deelgebied 2, waarvan niet bekend is of er naoorlogs nog gebaggerd is tot op de harde waterbodem.

Momenteel wordt getracht de naoorlogse werkzaamheden in het verdachte gebied te achterhalen, zodat mogelijk het aantal verdachte gebieden kan worden gereduceerd en alvorens gestart wordt met de uitvoering het volledige plangebied kan worden vrijgegeven ten aanzien van de aanwezigheid van explosieven.

4.11 Verkeer en parkeren

Met voorliggend plan vindt geen wijziging van bestaande wegen plaats. De bestaande wegen alsmede parkeervoorzieningen zijn berekend op een eventuele beperkte toename van verkeersbewegingen dan wel parkeervoorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie (wandelaars en fietsers).

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een aantal van de in Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin.

Algemene gebruiksregels

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Overige regels

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Bij de bestemmingen voor het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Reggedal Enter' is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en 'Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)'. Hieronder staan de in dit plan betrokken bestemmingen beschreven.

Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Een deel van de gronden van een agrarisch bedrijf (Ypeloweg 11) is binnen het plangebied gelegen en bestemd als Agrarisch - Agrarisch bedrijf conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en 'Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)'.

Agrarisch met waarden - Landschap

De gronden ten behoeve van de uitbreiding van de scheepswerf die een Educatief Centrum alsmede aanvullende parkeervoorzieningen mogelijk maken zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Landschap. Beide aanvullingen zijn middels een aanduiding mogelijk gemaakt. Ook de reeds bestaande mogelijkheden ter plaatse zijn gehandhaafd.

Bos

Deze bestemming betreft gronden die niet of nagenoeg niet in gebruik zijn bij de landbouw en waaraan belangrijke natuurlijke en landschappelijke waarden kunnen worden toegekend. De bestemmingsregeling is dan ook gericht op het handhaven c.q. het versterken van deze waarden.

In de bestemming Bos is opgenomen dat de gronden bestemd zijn voor bos en voor dichte beplantingsstroken. Onder dichte beplantingsstroken wordt verstaan: opgaande beplanting, struiken, bomen et cetera.

Water

Deze bestemming is gegeven aan alle gronden en biedt ruimte voor het vrij meanderen van de rivier en de mogelijkheid van waterberging. Ook extensief receratief medegebruik is toegestaan. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming zijn toegestaan met een maximale hoogte van 2,50 m.

Voor de aanleg van een aanlegsteiger en een vissteiger zijn ook de maximale toegestane lengte en breedte opgenomen.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 

Deze dubbelbestemming is gegeven aan alle gronden binnen het plangebied, met dien verstande dat het bouwverbod niet van toepassing is op werkzaamheden die betrekking hebben op de realisatie van de Natuurontwikkeling Reggedal Enter, in bijlage 2, mits archeologische begeleiding plaatsvindt. Archeologische begeleiding is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden middels andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

Waarde - Natuur en landschap

Deze dubbelbestemming is gegeven aan alle gronden voor het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Het plangebied is bepaald door de Provincie Overijssel. De percelen in het plangebied zijn beschikbaar voor het ontwerp en er is budget beschikbaar voor de uitvoering. Een en ander is vastgelegd in overeenkomsten tussen provincie, waterschap en eigenaren. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en de uitvoerbaarheid in economische zin gegarandeerd. De gemeenteraad kan derhalve op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Voortraject

Het waterschap Vechtstromen heeft als initiatiefnemer van het onderhavige bestemmingsplan, in het voortraject met alle betrokken stakeholders overleg gevoerd over de inhoud van de projectplannen. Zo zijn bij het uitwerken van het schetsontwerp de vier (toekomstige) eigenaren/beheerders van de natuurgronden in het Reggedal (Bolscher/Roetgering, De Wilde, Busger op Vollenbroek en Landschap Overijssel), provincie Overijssel, gemeenten Wierden en Hof van Twente en de Regionale Stichting Enterse Zomp nauw betrokken geweest. Die partijen vormen onder leiding van het waterschap een Ontwerp Begeleiding Groep (OBG).

Ook de wensen van de directe buren en andere belanghebbenden zijn zoveel mogelijk meegenomen in het definitieve ontwerp. In dat kader is het schetsontwerp op 5 oktober 2016 tijdens een inloop aan alle geïnteresseerden gepresenteerd en hen de mogelijkheid geboden om hun opmerkingen op het schetsontwerp kenbaar te maken. Tevens zijn meer dan 80 gesprekken aan de keukentafel gevoerd. Naar aanleiding van die gesprekken zijn onder andere diverse ‘laaggelegen’ landbouwpercelen opgehoogd, is er extra aandacht voor ‘snuffelcontacten’ met aangrenzende landbouwpercelen, ontsluiting van aanliggende percelen en het behoud van men- en ruiterroutes.

Voorafgaand aan de formele procedures, in het kader van het bestemmingsplanprocedure en projectplan Waterwet, worden belanghebbenden nogmaals in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de plannen. Tijdens deze dagen hebben medewerkers van het waterschap de plannen toegelicht en vragen beantwoord.

7.2 Vooroverleg en zienswijzen

Vooroverleg

Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de gemeente Hof van Twente. Zij hebben laten weten te kunnen instemmen met het ontwerp bestemmingsplan.

De provincie Overijssel was vertegenwoordigd in de projectgroep en daarmee op de hoogte van de totstandkoming van het ontwerp bestemmingsplan. De opmerkingen zijn reeds in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

Zienswijzen
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing.

Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Reggedal Enter" heeft van 24 mei 2017 tot en met 4 juli 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn schriftelijk zienswijzen bij de gemeenteraad tegen het plan ingediend. Een aantal van de ingediende zienswijzen hebben aanleiding gegeven het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Reggedal Enter" te wijzigen. Ook zijn ambtshalve enkele wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan, zoals dat ter inzage heeft gelegen, aangebracht.

Ten behoeve van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan tevens digitaal aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek op de inhoud van het plan te reageren. Er zijn geen reacties ingediend.