direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2009, herziening Leijerweerdsdijk 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Leijerweerdsdijk 6 in Enter was een agrarische bedrijf gevestigd. Het perceel heeft echter al jaren een woonbestemming. Het voormalige agrarische karakter is deels nog terug te vinden in de bestaande bebouwing, waaronder de voormalige boerderij en een karakteristieke schuur. De boerderij is uitgebouwd met woonruimte voor een inwoonsituatie. De zoon van initiatiefnemer maakt gebruik van de inwoonsituatie.

Om het behoud van de karakteristieke schuur te behouden en de agrarische uitstraling van de voormalige boerderij veilig te stellen, wordt het wenselijk en noodzakelijk geacht de inwoonsituatie om te zetten naar een zelfstandig wooneenheid. Hierdoor ontstaan er twee wooneenheden op het perceel Leijersweerdsdijk 6 te Enter. Met de tweede wooneenheid ontstaan er ook meer mogelijkheden voor het bieden van mantelzorg.

Hoewel de tweede wooneenheid ook verkregen zou kunnen worden door toepassing te geven aan de gemeentelijke rood voor rood regeling, is hiervoor niet gekozen. Bij de rood voor rood regeling zou de te behouden schuur gesloopt kunnen worden, waardoor er ruimtelijke kwaliteit verloren gaat. Initiatiefnemer wil dit juist voorkomen. Voor het behoud van de karakteristieke schuur en de agrarische uitstraling van het ensemble is gevraagd inwoonsituatie om te zetten naar een zelfstandige wooneenheid. In het voorliggende bestemmingsplan is dit beschreven. Daarbij krijgt de karakteristieke schuur een extra aanduiding, waardoor sloop niet zonder meer mogelijk is.

Met de wijziging van de inwoonsituatie ontstaan er op de locatie Leijderweerdsdijk 6 te Enter in totaal twee zelfstandige wooneenheden. Hierdoor biedt de locatie ook voor de toekomst voldoende zekerheid voor behoud van de karakteristieke schuur en de agrarische uitstraling van het ensemble.

Vooralsnog zijn er geen bouwplannen. De gemeente Wierden heeft te kennen gegeven dat zij bereid is medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van twee zelfstandige woningen op het perceel Leijerweerdsdijk 6 te Enter (brief van 29 oktober 2014 nummer Z-14-08762 | UIT-14-09429). Deze medewerking is met name gebaseerd op het kunnen bieden van (mantel)zorg en het behoud van cultuurhistorische elementen. De karakteristieke schuur is daarbij een belangrijke drager. Daarnaast dient geïnvesteerd te worden in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Tegenover de mogelijkheid van twee zelfstandige woningen staat zoals aangegeven het behoud en versterking van de cultuurhistorie van de betreffende locatie. De schuur die gerestaureerd moet worden, krijgt daarbij de aanduiding 'karakteristiek' en bij nieuwbouw zal aangesloten moeten worden bij de kwaliteiten van het huidige erf. Twee vrijstaande woningen worden uitgesloten.

Met in achtneming van de uitgangspunten kan de huidige woonbestemming omgezet worden in een woonbestemming, waarbij

  • twee zelfstandige woningen mogelijk gemaakt worden (twee vrijstaande woningen zijn uitgesloten);
  • de karakteristieke schuur achter op het erf krijgt een planologische bescherming door middel van de aanduiding 'karakteristiek' ;
  • eventuele nieuwbouw dient de cultuurhistorische waarde van het erf te versterken.

Omdat twee zelfstandige wooneenheden op het erf op grond van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan zijn, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de gewenste situatie mogelijk.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Leijerweerdsdijk 6' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • beeldkwaliteitplan.

Op de verbeelding is de bestemming van de bewuste percelen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

Het beeldkwaliteitplan is opgesteld om de cultuurhistorische waarden te beschermen, te behouden en daar waar mogelijk te versterken. Dit plan wordt eveneens door de gemeenteraad vastgesteld, zodat het ook een objectief toetsingskader vormt voor de welstandscommissie.

1.3 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit de gronden behorende bij het perceel Leijerweerdsdijk 6 te Enter, in het buitengebied van de gemeente Wierden. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie E, nummer 8309. Het woonperceel heeft een oppervlakte van circa 0,55 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in het landelijk gebied van Wierden (bron: Bing maps)

De rode stip duidt de ligging aan van de locatie Leijerweerdsdijk 6. Het plangebied ligt ten noorden van Enter en ten Oosten van Rijssen. Via de Leijerweerdsdijk, Eversdijk en de Wierdenseweg kunnen Rijssen, Enter en Wierden bereikt worden. Direct ten westen van het perceel ligt de Elsgraven, welke aan de noordzijde overgaat in de Midden-Regge.

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het huidige bestemmingsvlak, welke in paragraaf 1.4 nader wordt toegelicht.

1.4 Vigerend planologisch regime

Het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Wierden. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 januari 2010. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen', maximaal twee wooneenheden (nummer 4 en nummer 6). Daarnaast is het plangebied voorzien van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. De locatie waar de functieverandering gaat plaatsvinden is door middel van een blauwe aanwijzer aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2009 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder meer bedoeld voor het wonen in woonhuizen, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en dat een bed & breakfast is toegestaan in de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw, met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

Per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding maximaal aantal wooneenheden het aantal woonhuizen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen. In deze situatie bedraagt het maximum aantal wooneenheden twee.

Het wijzigen van de inwoonsituatie naar twee zelfstandige woningen, levert een extra woning op, welke op grond van het geldende bestemmingsplan niet zonder meer mogelijk is. Om die wooneenheden toch mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Planproces en communicatie

Het planproces wordt op de volgende manieren vormgegeven:

  • Landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl): het ontwerp bestemmingsplan zal te zijner tijd op de landelijke website gepubliceerd worden.
  • Overlegpartners: tijdens het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan wordt het bestemmingsplan conform artikel 3.1.1. Bro in vooroverleg gebracht bij alle relevante overheidsinstanties.
  • Terinzagelegging: een ontwerp bestemmingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Leijerweerdsdijk 6' is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de landschapsaspecten en de huidige situatie gegeven. Hierna volgt in hoofdstuk 3 een omschrijving van het project. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Wierden beschreven. In hoofdstuk 5 alle relevante milieuthema's belicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de planregels die in het voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen. In de hoofdstuk 7 wordt respectievelijk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de landschappelijke structuur van de omgeving en de huidige situatie in en rondom het plangebied beschreven.

2.1 Landschappelijke structuur

Een groot deel van de gemeente Wierden is van oudsher kleinschalig van karakter. Het vormt daardoor een aantrekkelijk en afwisselend gebied. Dit karakter is sterk bepaald door onder andere het reliëf van het beekdal van de Regge, de dekzandkoppen, de hogere ruggen en de laagtes ertussen en de hoogveencomplexen.

De locatie ligt in het oude hoevenlandschap. Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Het gaat hierbij om verspreid liggende erven.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

2.2 Historie

Aan de website www.enterserfgoed.nl is de volgende informatie ontleend.

Oude erven

In het jaar 1475 legt de Bisschop van Utrecht een schatting op aan geheel Twente teneinde bij te dragen in de kosten van de oorlogen, die hij moest voeren tegen de Hertog van Gelre die voortdurend invallen in Twente deed. In dit schattingsregister worden voor de eerste keer alle boerderijen, die op dat moment in Enter aanwezig zijn aangetroffen. Het zijn er 29, waaronder 'Lederweerd', Leyerweerdt.

Het Leijerweerd

De eerste bekende eigenaar is de familie van Tije. In 1475 verkopen Derk en Seino ten Thije dat hues to Grymberghe mit den veer etc. en ook met de Luierweerd in de buurschap Enter aan Otto van den Rutenberch en diens vrouw.

Deze Otto van de Rutenberch was een zoon van Alof van den Rutenberg en Willemtje van Vianen van  Beverweerde die het huis Zuthem bij Zwolle bezaten. De van de Rutenberchs behoorden tot de meest vooraanstaande families in het Oversticht en waren verwant aan machtige geslachten in Utrecht. Otto had  reeds een in 1461 een aanzienlijk bezit in Notter verworven door de aankoop van het goed Sudena. Hij huwde op latere leeftijd met Maria van Twickelo, dochter van Johan van Twickelo en Jacobje van  Keppel. Dit echtpaar wilde zich eerst op Sudena vestigen, maar Maria van Twickelo verkoos Grimberg ömb deste neher bei der kirchen zu sein”. Daarna werd Grimberg aanzienlijk verbouwd.

In 1562 werd de boedel verdeeld tussen de families Schele en van Voorst. Het  Luierweerd komt in het bezit van de familie Schele tot Weleveld. Het Luierweerd is altijd een pachterve geweest. Er is zelfs een pachtboek over de periode 1632 tot en met 1650 waarin Daniel van Schele van al zijn bezittingen de inkomsten heeft bijgehouden.

In 1734 koopt Carel Frederik Cramer, richter te Delden het Luierweerd van A. Schele te Osnabrück. Bij het Leijerweerd wordt een buitenhuis gebouwd en een tuin met theehuisje aangelegd en tevens een sterrebos en allee. In de zomer verblijven de Cramers regelmatig op het Leijerweerd.  

Op 1 november 1838 vestigt Carel Frederic Herman Putman Cramer zich met zijn vrouw Maria Elisabeth van Thielen op het buitengoed het Leijerweerd te Enter. Zijn zoon Joan Wilhelm Putman Cramer wordt in 1841 benoemd tot burgemeester van de gemeente Wierden en neemt dan samen met zijn vrouw Maria Gerarda Adolphina Johanna Schouten en hun drie kinderen intrek bij zijn ouders op het Leijerweerd.

Rond dit overlijden zijn toendertijd een aantal aktes van boedelscheiding etc. opgemaakt met o.a. een volledige inventarisatie van alle goederen die op het Leijerweerd werden aangetroffen. Tevens is nog opgenomen een akte van verpachting van de boerderij die naast het herenhuis stond. In deze akte zijn allerlei bepalingen en beperkingen tegen waaraan de toenmalige pachter was onderworpen. Na beëindiging van zijn loopbaan als burgemeester van de gemeente Wierden in 1880 en het overlijden van zijn vrouw in 1883 komt een einde aan de historie van het buitenhuis. In 1883 wordt het herenhuis voor afbraak verkocht. Het herenhuis is vervolgens gesloopt en in de jaren daarna is de nu nog bestaande boerderij met schuur gebouwd.

2.3 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Leijerweerdsdijk 6 te Enter. Het plangebied wordt begrensd door de Leijerweerdsdijk en de Entergraven. De Leijerweerdsdijk sluit aan op de Eversdijk (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0003.png" Figuur 2.1: Ligging plangebied aan de Leijerweerdsdijk 6 te Enter (bron: Bing maps)

De locatie is rood omcirkeld. Ten oosten van de locatie ligt een agrarisch perceel. Leijerweerdsdijk 6 ligt in een gebied dat zich kenmerkt door een aantal verspreid liggende agrarische bedrijven en woonerven. Ten westen van het plangebied bevindt zich de Entergraven, een waterloop die van de Midden-Regge aan de noordzijde haar water afvoert. Ten zuiden van het perceel ligt het recreatiepark 'Landgoed De Elsgraven'.

De omliggende gronden bestaan voornamelijk uit agrarische gronden en groenstructuren in de vorm van houtsingels en -wallen. Het plangebied bestaat uit het voormalige agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van circa 0,55 hectare en heeft inmiddels zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven een woonbestemming gekregen. De bebouwing binnen het erf bestaat uit een voormalige bedrijfswoning, welke is uitgebreid met woonruimte en een inwoonsituatie, een karakteristieke schuur en enkele kleine bijgebouwen. In de figuren 2.2 en 2.3 zijn enkele beelden weergegeven van de bestaande bebouwing.


afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0004.png" Entree tot erf Leijerweerdsdijk 6 en toegangsweg naar Leijerweerdsdijk 2 en 4 (rechts)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0005.png"
Toegangsweg naar het Leijerweerd (de bebouwing is links tussen het groen te zien)  

Figuur 2.2: Entree van en zicht op Leijerweerdsdijk 6 te Enter (Google earth)

In figuur 2.2 is op de linkerfoto de entree van de percelen Leijerweerdsdijk 6, 4 en 2 weergegeven. De rechter, doorlopende weg, biedt de toegang tot Leijerweerdsdijk 2 en 4. Op het perceel met nummer 4 is geen woning aanwezig, maar volgens het geldende bestemmingsplan is ter plaatse een bouwtitel aanwezig. Wanneer deze toegangsweg verder wordt vervolgd, wordt het erf van Leijerweerdsdijk 2 bereikt.

Bij de bomen zijn twee restanten aanwezig van de oude entree van het Landhuis Leijerweerd (zie figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: Restanten oude entree landhuis Leijerweerd (bron: Google earth)

De foto rechts in figuur 2.2 biedt door de boomgaard heen zicht op de bebouwing van het erf. Links op de foto is de Entergraven te zien. In figuur 2.4 is een het zicht op de bestaande bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0007.png"

Figuur 2.4: Zicht op de bestaande bebouwing (bron: Google earth)

Links is het dak van de karakteristieke schuur te zien.


afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0008.jpg"  zicht op boerderij en schuur, oostzijde  

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0009.jpg" zicht op boerderij en schuur, westzijde  


afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0010.jpg"  zicht op moderne woning en boerderij, oostzijde  

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0011.jpg" rechts de woonkamer behorende bij de boerderij, links de 'inwoning'  


 afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0012.jpg" De karakteristieke schuur (buitenkant)  

 afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0013.jpg" De karakteristieke schuur binnenzijde  

Figuur 2.5: Beelden van de bestaande bebouwing (bron: initiatiefnemer)

In de directe omgeving bevindt zich zoals hiervoor aangegeven een agrarisch erf (Leijerweerdsdijk 2). Binnen het huidige bestemmingsvlak is ook de bouw van de woning Leijerweerdsdijk 4 mogelijk.

Het Oversticht is van mening dat het oude erf op een unieke plek in het landschap ligt. Het waardevolle karakter wordt enigszins aan het zicht onttrokken door de woning die aan de voorkant is geplaatst. Het erfensemble en de inrichting van het erf en de directe omgeving dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de plek. De omzetting van de inwoonsituatie in twee zelfstandige wooneenheden heeft geen invloed op de inrichting van dit erf. Er is sprake van een gaaf erf en de schuur achter op het terrein staat weliswaar niet op de lijst van karakteristieke panden, maar is zeker wel beeldbepalend en zou om die reden ook vastgelegd en beschermd moeten worden.

Naast de karakteristieke eigenschappen van die schuur is in figuur 2.5 ook een modernere bouwstijl te zien. Dit betekent dat het erf twee bouwstijlen kent, waarmee in het beeldkwaliteitplan rekening is gehouden. Dit beeldkwaliteitplan komt terug in paragraaf 5.4.4 en is als Bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld.

In figuur 2.6 is de bebouwing op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0014.png" Figuur 2.6: Bestaande bebouwing Leijerweerdsdijk 6 Enter (bron: )

Naast het feit dat het geldende bestemmingsplan de omzetting van inwoning naar twee zelfstandige woningen niet mogelijk maakt, biedt dat bestemmingsplan ook geen bescherming aan de karakteristieke schuur. Deze schuur zou nu in het kader van de rood voor rood regeling gesloopt kunnen worden, waardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse inboet.

Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de wensen van initiatiefnemer en ziet toe op bescherming van karakteristieke schuur en het behoud daarvan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de gewenste situatie beschreven.

3.1 Inleiding

De doelstelling van het voorliggende bestemmingsplan is het behoud van de karakteristieke schuur en het erfensemble. Daarnaast wijzigt het plan de inwoonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden.

De meerwaarde die ontstaat door de inwoonsituatie te wijzigen naar twee zelfstandige wooneenheden, wordt conform de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.

3.2 Bebouwing

Behoudens het opknappen van de schuur (wind- en waterdicht maken), zijn er geen bouwplannen op dit moment. De karakteristieke schuur zal gerestaureerd worden, wat ook voortvloeit uit de KGO-overeenkomst.

De bestaande boerderij en de woning/inwoning blijven gehandhaafd. Ook de bijgebouwen blijven behouden. Voor de woning Leijerweerdsdijk 4 is nog geen bouwplan ontwikkeld. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van twee nieuwe woningen op het perceel Leijerweerdsdijk 6 mogelijk. Mede gelet op het ensemble van het erf, zijn twee vrijstaande woningen echter uitgesloten. De bestaande bebouwing kan wel verbouwd worden.

Bij nieuwe ontwikkelingen zal rekening moeten worden gehouden met het ensemble op het perceel Leijerweerdsdijk 6. Hiervoor is beeldkwaliteitplan opgesteld, welke als toetsingskader dient voor toekomstige plannen. In dit beeldkwaliteitplan is rekening gehouden met de verschillende bouwstijlen. Gelet op het ensemble op het perceel Leijerweerdsdijk 6 zal de richting van de te bouwen woning op het perceel Leijerweerdsdijk 4 haaks op de bestaande bebouwing moeten worden gesitueerd. Dit in plaats van parallel aan de weg. Door deze richting ligt het erf niet aan het pad maar loopt het pad over het erf. Bij de erfstructuur van erven waarbij een pad over het erf loopt is het namelijk kenmerkend dat de gebouwen niet haaks of parallel aan dit pad liggen.

De bestaande maatvoering van de karakteristieke schuur en boerderij zijn van belang voor het behoud van de karakteristieke uitstraling van het erf.

3.3 Landschappelijke inpassing

In verband met de functiewijziging is door Hannink Landschapsvormgeving een plan opgesteld waarin aangegeven wordt op welke wijze invulling wordt gegeven aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit plan is als Bijlage 2 aan deze toelichting gekoppeld. Hierna wordt op kort op kwaliteitsimpuls ingegaan.

Door de meerwaarde die ontstaat als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan dient initiatiefnemer € 31.500,- te investeren in de ruimtelijke kwaliteit. Zeer recent is er een houtsingel (N) aangeplant rondom het zuidelijke eigendom. Door de houtsingel is de cultuurhistorie krachtig hersteld en ontstaat er weer een kleinschalig landschap. Voor de aanplant zijn inheemse soorten gebruikt, passend bij het kampenlandschap. Naast de houtsingel is er een haag aangeplant (L) die voor een aangenaam karakteristiek beeld zorgt. Aan de noordzijde van het plangebied bestaat een mogelijkheid om een gedeelte cultuurhistorie te herstellen. De houtsingel (F) markeert bovendien een hoogteverschil tussen de percelen. Totaal zal de houtsingel ca. 4 meter breed worden, waarbij de voorzijde af wordt gerasterd met niet verduurzaamde palen. Doordat de initiatiefnemer bijdraagt aan het versterken van het landschap wordt waardevolle landbouwgrond ingenomen voor de aanleg en aanplant van houtsingels. Om behoud van de houtsingels te kunnen garanderen naar de toekomst worden deze in het bestemmingsplan bestemd als bos/natuur.

In het KGO-plan is de berekening van de te verrichten investering opgenomen. Het te investeren bedrag wordt ingezet voor het plantgoed van element F en het opknappen van de cultuurhistorische schuur (B). De schuur heeft met name in de dakconstructie herstel nodig om te blijven behouden. Zowel de landschappelijke elementen als de schuur hebben een directe invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Het eindbeeld van de ruimtelijke kwaliteit is in figuur 3.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0015.png"

Figuur 3.1: Ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het perceel Leijderweerdsdijk 6 te Enter (bron: Hannink Landschapsvorming)

3.4 Verkeer en parkeren

De functieverandering brengt geen andere verkeersstromen met zich mee. De huidige woonbestemming blijft gehandhaafd. Hoewel de inwoonsituatie verdwijnt, verandert er niets in het gebruik van de woonruimte.

Verkeerstechnisch vormt de nieuwe woonfunctie daarom geen knelpunt.

Het parkeren op eigen terrein blijft ook in de nieuwe situatie mogelijk en plaatsvinden. Ook voor het parkeren bestaat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie

Het plan raakt geen rijksbelangen zoals hiervoor zijn gesteld. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

4.2.1 Uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie van Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelinsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

4.2.3 Toetsing aan de uitgangspunten van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes 

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen. Geconstateerd wordt dat daarvan geen sprake is. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan waarin uitgebreid op de diverse milieu- en omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – mixlandschap'. Ten noorden van het erf ligt een 'aaneengesloten structuur van natuurgebieden' (bestaande natuur en water en nieuwe natuur). In figuur 4.1 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0016.png"

Figuur 4.1: Fragment ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel 2009 (bron: provincie Overijssel)

'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap'

Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

De omzetting van de inwoonsituatie naar een situatie waarbij twee wooneenheden bij recht zijn toegestaan tast de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied niet aan. De woonfunctie is al bij recht mogelijk. De woningen, de restauratie van de karakteristieke schuur en de investering in de ruimtelijke kwaliteit sluiten goed aan bij de mengvorm van wonen en landbouw. Met voorliggend initiatief worden geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor de omliggende agrarische bedrijven. Daarmee sluit het initiatief goed aan bij het gestelde in het 'Ontwikkelingsperspectief'.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'stedelijke laag' en de 'lust- en leisurelaag' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat er voor de locatie geen bijzondere eigenschappen vanuit deze lagen gelden.

De 'natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes'. In figuur 4.2 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0017.png"

Figuur 4.2: Natuurlijke laag Omgevingsvisie Overijssel 2009 (bron: provincie Overijssel)

'Beekdalen en natte laagtes'

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong erg nat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Toetsing van het initiatief aan het de 'Natuurlijke laag'

Met het voorliggende plan wordt het erf en de daarop aanwezige functie niet of nauwelijks aangetast. De karakteristieke waarden worden zoveel mogelijk vastgelegd, waardoor deze behouden kunnen blijven. De Entergraven die ten westen van de kavel stroomt ondergaat geen verandering. De omzetting van de inwoonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden op het bestaande erf tast de kenmerken van de natuurlijke laag niet aan. De ontwikkeling past binnen de ambities voor de 'Natuurlijke laag'.

De 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'oude hoevenlandschap'. In figuur 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0018.png"

Figuur 4.3: Laag van het agrarisch cultuurlandschap Omgevingsvisie Overijssel 2009 (bron: provincie Overijssel)

'Oude hoevenlandschap'

Het oude hoevenlandschap is ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

Toetsing van het initiatief aan het de 'Laag van het agrarische cultuur landschap'

Ook hiervoor geldt dat met de voorgestane wijzigingen de specifieke kwaliteit van het erf niet verloren gaat. Integendeel, deze wordt door het voorliggende plan vastgelegd en beschermd. De omliggende houtwallen en -singels worden in het kader van de kwaliteitsinvestering in de omgeving versterkt waardoor de waarden van het oude hoevenlandschap in stand blijven. De gewenste wijzigingen passen binnen de ambities voor de 'laag van het agrarisch cultuur landschap'.

De 'stedelijke laag' en de 'lust en leisurelaag' hebben geen specifieke kenmerken binnen het plangebied. Deze blijven daarom buiten beschouwing.

4.3 Reconstructieplan Salland-Twente

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur.

Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: het landbouwontwikkelingsgebied, het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied.

Het plangebied is gelegen in het verwevingsgebied, welke ook al vastgelegd is in het geldende bestemmingsplan.

De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Nieuwvestiging van grondgebonden veehouderijen is hier toegestaan, dat van intensieve veehouderijen niet.

Toetsing van het initiatief aan het Reconstructieplan Salland-Twente

In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel Leijerweerdsdijk 6 al een woonbestemming. Met de voorgestane wijzigingen verandert deze bestemming niet. In de directe omgeving bevond zich een actieve melkveehouderij (Leijerweerdsdijk 2). Hoewel de agrarische activiteiten feitelijk niet meer uitgeoefende worden, dient op grond van de agrarische bestemming rekening te worden gehouden met een afstand van 50 m. Bij het bestemmingsvlak voor de functie wonen is dan ook met die afstand rekening gehouden. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het 'Reconstructieplan Salland-Twente'.

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals beschreven in het Reconstructieplan Salland-Twente.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Woonvisie 2010-2015

De gemeente Wierden schrijft in de gemeentelijke Woonvisie 2010-2015 dat zij ruimte wil bieden om in te spelen op wensen van mensen. De gemeente Wierden wil hierbij sturen op woonkwaliteit. De gemeente richt zich onder meer op senioren en zorgvragers. Het is de bedoeling dat zij blijven wonen waar ze wonen in hun vertrouwde omgeving. Hier past dit plan goed binnen. Bij realisatie van dit plan kunnen de bestaande bewoners blijven wonen in de bestaande woning, waarbij in de toekomst eventuele mantelzorg eenvoudig verleend kan worden. Aangezien er nu al sprake is van een inwoonsituatie, kan ook geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan een woonvraag.

Op dit moment is de gemeente Wierden druk bezig met de herprogrammering van de woningbouwopgave in Twente. Het zal blijken dat de gemeente Wierden woningen teveel in planning heeft (harde plancapaciteit). Nadat deze herprogrammering heeft plaatsgevonden is echter de verwachting dat 1 nieuwe wooneenheid in het buitengebied aan de Leijerweerdsdijk wel past binnen de te bouwen aantallen.

4.4.2 Structuurvisie Wierden

De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten/afwijkingsbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.

De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied is gelegen in 'agrarisch gebied' is gelegen, waarvoor de kenmerken en kansen vanuit het 'landelijk gebied' gelden. Omdat het in deze situatie te ver gaat om de gehele visie te beschrijven, wordt volstaan met de toelichting op het landelijk gebied.

'Landelijk gebied'

Voor dit deelgebied wordt gestreefd naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en worden daarnaast kansen voor verbrede landbouw, zoals zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer geboden. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. Daarnaast wordt aangegeven dat er onvoldoende aanbod is in het kader van zorg- en welzijnssfeer. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven.

In het landelijk gebied kan onder andere worden ingespeeld op:

  • schaalvergroting in de landbouw;
  • verbrede landbouw (zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer);
  • het behoud van een vitaal platteland door ontwikkeling van nieuwe functies via beleid voor VAB's, Rood voor Rood en nieuwe landgoederen;
  • landschapsversterking via groene en blauwe diensten;
  • landschapsversterking door middel van richtlijnen voor inpassing erven;
  • de belevingswaarden van natuur en cultuurhistorie voor recreanten en toeristen;
  • recreatie en toerisme via Nota Recreatie en Toerisme en UVT;
  • natuur- en landschapsbehoud en -ontwikkeling door implementatie LOP;
  • duurzaamheid en cultuurhistorische waarden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Conclusie

De voorgestane wijziging past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie van de gemeente Wierden. De karakteristieke waarden van het erf en de bebouwing worden vastgelegd en beschermd.

4.4.3 Rood voor Rood beleid met gesloten beurs gemeente Wierden

Veel vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing kan worden hergebruikt ten behoeve van nieuwe (niet-agrarische) functies. Hiervoor zullen nieuwe kaders gesteld moeten worden en in separate planologische procedures vorm kunnen krijgen. Naast hergebruik bestaat ook de mogelijkheid om gebruik te maken van de zogenaamde 'rood voor rood met gesloten beurs regeling' (verder: rvr). Dit houdt kortweg in dat, in ruil voor de sloop van minimaal 850 m² aan bedrijfsbebouwing en een forse bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, een extra woning gebouwd mag worden.

Op 16 maart 2005 hebben Provinciale Staten van Overijssel het rvr-beleid vastgesteld door middel van de partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+ "Rood voor rood met gesloten beurs". De verdere uitwerking ervan heeft zijn beslag gekregen in het door Gedeputeerde Staten opgestelde uitvoeringskader. Het is aan de gemeenten om een eigen beleidskader te ontwikkelen voor toepassing van rvr. Dit beleidskader is beschreven in het document 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs, Gemeente Wierden' en vastgesteld op 10 mei 2011. De Rood voor rood regeling richt zich op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel. Een onderdeel van de regeling gaat over de economische restwaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen, de zogenaamde gecorrigeerde vervangingswaarde (GVW). De deelnemer mag namelijk 30% van die restwaarde behouden uit de door hem/haar te verkrijgen bouwkavel voor een woning.

Toets beleidskader aan initiatief

Wanneer initiatiefnemer een tweede woning op het erf zou willen realiseren met toepassing van de rood voor rood regeling, zou de karakteristieke schuur gesloopt worden. Dit is nu juist niet de bedoeling. Hierdoor gaan namelijk cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit verloren.

Juist om die cultuurhistorie en de ruimtelijke kwaliteit op het erf en het erfensemble veilig te stellen, is geen toepassing gegeven aan de rood voor rood regeling. Door toepassing te geven aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving kan de schuur behouden worden en wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In paragraaf 4.4.7 wordt nader ingegaan op het KGO-plan.

4.4.4 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden (LOP) is op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:

  • het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
  • het behouden en versterken diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
  • een ontwikkelingsgerichte benadering.

In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 11: 'Leijerweerd-Kartelaarshoek-Bullenaarshoek'. In figuur 4.4 is een uitsnede van de visiekaart LOP weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0019.png" Figuur 4.4: Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan Wierden (bron: LOP Wierden)


De kwaliteiten van dat deelgebied kunnen als volgt worden omschreven:

  • gave kleinschaligheid, beslotenheid door afwisseling van microreliëf (steilranden), kampen, bossen, houtwallen en erfbeplanting;
  • buitenplaatsen, het Leijerweerd is aangeduid als 'buitenplaats';
  • Twickervaart als aantrekkelijk cultuurhistorische element.

Vanuit het Landschapsontwikkelingsplan zijn de volgende opgaven van toepassing:

  • het aanbrengen en versterken van groenblauwe dragers in het gebied, langs beken en watergangen;
  • stimulering aanleg landschapselementen (erfbeplanting, singels, houtwallen);
  • landschappelijke voorwaarden stellen aan de toenemende ontwikkeling van niet-agrarische bedrijvigheid en erven;
  • behoud en herstel van de kleinschalige en afwisselende structuur en identiteit van het oude cultuurlandschap;
  • meeliften op recreatieve ontwikkelingen rond landgoed Twickel, Twickelervaart.

Ontwikkelingen binnen dit deelgebied moeten passen binnen het landschappelijke kader. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de positionering, schaal, architectuur en landschappelijke inpassing, in het bijzonder bij historische erven. Daarnaast is het belangrijk om subsidies in te zetten, bijvoorbeeld in het kader van Groene diensten' en 'Behoud en Versterking van de kwaliteit van het cultuurlandschap'.

De lagere natte gebieden is verder in het kader van de Reconstructie Hart van Twente aangewezen als gebied waar aanleg van landschapselementen moet worden gestimuleerd. Dit is ook doorvertaald in het Uitwerkingsplan Enter.

Door de aanleg van landschapselementen kan de groen-blauwe dooradering in het gebied rond de Regge worden versterkt. Naast de voorgestelde maatregelen in het kader van de landinrichting liggen er kansen in het ontwikkelen van beplantingsstroken langs sloten, bermen, boombeplantingen langs wegen en aankleding van historische erven met beplantingen.

Conclusie

Op het erf Leijerweerdsdijk 6 wordt een karakteristieke schuur gerestaureerd, waardoor de cultuurhistorische waarde van de voormalige buitenplaats zoveel mogelijk behouden kan blijven. Hier tegenover staat dat de inwoonsituatie veranderd wordt in twee wooneenheden, met de randvoorwaarde dat er geen sprake is van twee vrijstaande woningen. Dit plan draagt, mede gelet op de investering in de ruimtelijke kwaliteit, bij aan de visie zoals deze is verwoord in het landschapsontwikkelingsplan.

4.4.5 Welstandsbeleid

Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen.

Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van een welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria. In oktober 2010 heeft de gemeenteraad de herziene welstandsnota vastgesteld.

De Ervenconsulent heeft desgevraagd bij advies van 12 november 2013 te kennen gegeven dat het behoud en de restauratie van de karakteristieke schuur van grote cultuurhistorische waarde is. Het oude erf ligt op een unieke plek in het landschap. Het waardevolle karakter wordt enigszins aan het zicht onttrokken door de woning die aan de voorkant is geplaatst, maar het erfensemble en de inrichting van het erf en directe omgeving dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit van de plek.

Naast de restauratie adviseert de Ervenconsulent om tevens te investeren in het uitbreiden van de al aangeplante houtwal aan de oost- en noordzijde van het erf.

Omdat voor de nieuwe situatie een nieuw welstandskader opgesteld diende te worden, is een beeldkwaliteitplan opgesteld, waarin het uitgangspunt 'behoud karakteristieke opbouw van het ensemble' is opgenomen. Naast de karakteristieke schuur is op het perceel ook moderne bebouwing aanwezig. In het beeldkwaliteitplan is rekening gehouden met de verschillende bouwstijlen. Dit beeldkwaliteitplan, als bijlage aan deze toelichting gekoppeld, wordt vastgesteld door de gemeenteraad van Wierden, waarna het een formeel toetsingskader vormt voor de welstandscommissie.

Conclusie
Bij dit plan is er sprake van karakteristieke bebouwing. Om te borgen dat de bestaande verschijningsvorm in stand blijft en bestaande materialen zoveel mogelijk worden hergebruikt is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vervangt het welstandsbeleid voor het plangebied. Het vormt daarmee het nieuwe toetsingskader voor de welstandscommissie.

4.4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Het gemeentelijke archeologiebeleid staat beschreven in de Beleidsnota Archeologie die door de gemeenteraad op 5 oktober 2010 is vastgesteld. Voor de hele gemeente is onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de aanwezige archeologische waarden én in de kans dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn.

Op basis van het archeologisch onderzoek is een verwachtingskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Doel van de verwachtingenkaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen wordt overgenomen. De juridische bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplanregels. Er zijn drie verschillende categorieën:

  • 1. Beschermd archeologisch monument

Deze terreinen zijn op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument. Het beschermingsregime voor deze terreinen staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel moeten deze terreinen opgenomen worden op de verbeelding. De gemeente Wierden heeft zes terreinen van zeer hoge archeologische waarde, beschermd.

  • 2. Archeologisch waardevol gebied

Dit zijn terreinen die staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Overijssel. In deze terreinen zijn archeologische waarden vastgesteld. Voor deze terreinen geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Binnen de gemeente Wierden zijn 23 van dergelijke terreinen aanwezig. Deze terreinen hebben allemaal een hoge archeologische waarde.

  • 3. Archeologisch onderzoeksgebied

Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ontheffing voor ontwikkelingen in het buitengebied ligt voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 10 ha, voor gebieden met een middelhoge en hoge verwachting op 5.000 m², respectievelijk 2.500 m². Bij plannen binnen de bebouwde kom geldt een ontheffing voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde op 5 ha, voor gebieden met een middelhoge verwachting kleiner dan 250 m² en gebieden met hoge verwachting kleiner dan 100 m². Deze ontheffingen gelden niet wanneer een plangebied binnen een straal van 50 meter van een AMK-terrein of archeologische waarneming ligt.

In paragraaf 5.3.2 is een toetsing aan de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart beschreven. Kortheidshalve wordt hier naar verwezen.

Cultuurhistorie

De gemeente Wierden heeft een aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap met afwisselend akkers, weilanden, bosjes, singels en houtwallen. Daartussen verspreid liggen oude en nieuwe boerderijen. Dit prachtige landschap is van historische en ecologische waarde en biedt optimale mogelijkheden voor ontspanning en beleving. Het is belangrijk dat dit mooie landschap bewaard blijft voor toekomstige generaties, zodat ook zij kunnen genieten van het prachtige Wierden.

De gemeente Wierden wil grondeigenaren en eigenaren van landschapselementen en erven stimuleren om te investeren in het onderhoud. Het gaat daarbij om aanleg, herstel en beheer van landschapselementen en herstel van cultuurhistorische elementen en karakteristieke panden.

De gemeente Wierden kiest voor een ontwikkelingsgerichte strategie door cultuurhistorisch erfgoed te verbinden met de hedendaagse samenleving. Via het systeem van Groene diensten en Spakenplan Plus wil de gemeente Wierden cultuurhistorie versterken. Op basis van dit systeem kan een initiatiefnemer aan de slag met zijn of haar erf. Vroeger lag de inrichting van een erf min of meer vast. Veel bebouwing en beplanting hadden een praktisch nut en mensen hielden vast aan gewoonten van de streek. Daardoor ontstond een streekeigen karakter dat nu zoveel mogelijk behouden dient te worden. Zonder dat sprake moet zijn van een openlucht-museum wordt gestreefd naar het behoud van streekeigen kenmerken. Zo blijft het unieke karakter van de erven in de gemeente Wierden ook voor toekomstige generaties in tact.

Het belang van de gemeentelijke cultuurhistorie komt ook tot uitdrukking in de beleidsdocumenten met betrekking het hergebruik van Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing en Rood voor Rood met gesloten beurs (zie paragraaf 4.4.3). In deze documenten wordt uitgegaan van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij gaat het om het verbeteren van het aanzien van het landelijke gebied. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke moet blijken uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn: zichtlijnen, ritme van de bestaande bebouwing en afstand tot de weg, cultuurhistorie, erfinrichting, groene inpassing, etc. Het gaat dus om verbetering van de beeldkwaliteit.

Bij rood voor rood is tevens sprake van sloop van landschapontsierende bebouwing. Om een tweede woning op het perceel Leijerweerdsdijk 6 mogelijk te maken, zouden initiatiefnemers er ook voor kunnen kiezen om de karakteristieke schuur te slopen teneinde te kunnen voldoende aan de sloopoppervlakte in het kader van de Rood voor Rood regeling. Het slopen van de karakteristieke schuur is echter niet passend binnen de visie van de gemeente om cultuurhistorie te versterken en te behouden.

In deze situatie gaat het om het behoud van de karakteristieke schuur op het perceel Leijerweerdsdijk 6 te Enter. Door deze wind- en waterdicht te maken kan deze schuur behouden blijven voor de toekomst. Het behoud van de cultuurhistorie op het perceel Leijerweerdsdijk 6 is essentieel geweest voor de gemeentelijke medewerking aan het plan. Onder de voorwaarden van restauratie van de karakteristieke schuur, het behoud daarvan en een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving kunnen de twee aanwezige wooneenheden een zelfstandige betekenis krijgen. Hierdoor wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid op grond van cultuurhistorie.

4.4.7 KGO-plan

Door Hannink Landschapsvorming is een plan opgesteld waarin de Kwaliteitsimpuls voor de Groene Omgeving (KGO-plan) tot uitdrukking is gebracht. Dit plan is als Bijlage 2 aan de toelichting van dit plan gevoegd.

Het voornemen bestaat om de woning met inwoning dusdanig te bestemmen dat er sprake is van twee woonbestemmingen. Daardoor ontstaan er meer vrijheden en kan men inzetten op mantelzorg. Daarnaast kunnen een karakteristieke schuur en de agrarische uitstraling van het erfensemble behouden blijven. Om de wijziging door te kunnen voeren, wordt er gebruik gemaakt van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Kortweg betekent dit dat een ontwikkeling in het buitengebied wordt toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit - bij voorkeur in de directe omgeving - in evenwicht blijft met de voorgenomen ontwikkeling c.q. meerwaarde die door een functiewijziging ontstaat.

In het bijgaande rapport Landschappelijke inpassing KGO Wijziging bestemming Leijerweerdsdijk 6 wordt naast het provinciale en gemeentelijke KGO-beleid ook de investering in de ruimtelijke kwaliteit beschreven. Hieruit volgt dat de investering in evenwicht is met de meerwaarde die is ontstaan als gevolg van de wijziging van de inwoonsituatie naar een zelfstandige wooneenheid. Als onderdeel van het evenwicht wordt de karakteristieke schuur gerestaureerd, waardoor het behoud van die schuur en de kwaliteit van het agrarische erfensemble worden versterkt.

Hiermee wordt voldaan aan de provinciale en gemeentelijk uitgangspunten met betrekking tot het behoud dan wel de realisatie van ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Onderzoek

Juridisch gezien wordt het mogelijk gemaakt twee zelfstandige wooneenheden te bewonen. Woning en inwoning geeft voor wat betreft het gebruik een zelfde soort uitstraling. Hierdoor is formeel sprake van een toevoeging van één extra woning. Hoewel sprake is van een uitbreiding van het aantal woningen, kan niet gesproken worden van een stedelijk project als bedoeld in lijst D. In het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De onderzoekslocatie ligt op grote afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Door de grote afstand en de invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten wijziging geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

5.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot de in dit wijzigingsplan besloten plangebied geldt het omgevingstype rustige woonwijk.

Tabel richtafstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0020.jpg"

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft het omzetten van de inwoning naar een zelfstandige woning. Dit betekent dat op het perceel Leijerweerdsdijk 6 twee zelfstandige wooneenheden gerealiseerd mogen worden.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Ad 1

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Het wijzigen van de inwoonsituatie naar een zelfstandige wooneenheid, waarbij de huidige woonfunctie het bestemmingsvlak niet wijzigen, levert geen belemmeringen op voor de omgeving. Twee wooneenheden vormen geen milieubelastende functie voor de omgeving.

Ad 2

In de directe omgeving ligt een agrarische bedrijf (Leijerweerdsdijk 2). De bestemmingsvlakken (wonen en agrarische) liggen op 50 m van elkaar. Omdat het huidige bestemmingsvlak ongewijzigd blijft, kan de gevoelige functie niet dichter bij het agrarische bestemmingsvlak worden gesitueerd. De afstand van 50 m blijft daardoor in stand. De omzetting van de inwoonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden vormt daarom geen belemmering voor de agrarische bedrijfsvoering.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht.

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Hiervoor is aangegeven dat het perceel Leijerweerdsdijk 6 voor wat betreft het bestemmingsvlak op 50 m vanaf het agrarische bestemmingsvlak is gesitueerd. Omdat hier geen sprake is van een intensieve veehouderij is de afstand van 50 m bepalend. Deze afstand wordt niet kleiner.

Conclusie

Aan de minimale afstand van 50 m wordt voldaan, waardoor het aspect geur geen belemmering vormt.

5.2.4 Bodem

Bij het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, kan een bodemonderzoek nodig zijn.

De huidige bebouwingssituatie blijft gehandhaafd, er zijn geen concrete bouwplannen. Nu de grond niet geroerd wordt, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Wanneer een aanvraag om een vergunning voor de activiteit bouwen wordt ingediend zal in beginsel een bodemonderzoek overlegd moeten worden. Uit dat onderzoek moet vervolgens blijken of de bodem geschikt is voor het betreffende gebruik.

Conclusie

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan alleen toeziet op de planologische wijziging van inwoonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden. De bestaande situatie blijft gehandhaafd, waardoor de grond niet wordt geroerd. Een bodemonderzoek is in het kader van dit plan niet nodig. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden of de grond geschikt is voor de betreffende functie.

5.2.5 Geluid

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker.

Deze zone geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

De locatie ligt in 'buitenstedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de onverharde Leijerweerdsdijk. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB.

De Leijerweerdsdijk 6 ligt niet aan een doorgaande weg. Ter plaatse komt alleen bestemmingsverkeer voor de percelen Leijerweerdsdijk 6 en Leijerweerdsdijk 2 en mogelijk Leijerweerdsdijk 4. Hierdoor is het aantal verkeersbewegingen zo laag dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

De bestaande woningbouw ligt op circa 50 m van de onverharde Leijerweerdsdijk. Mede gelet op de geringe hoeveelheid verkeer dat over deze weg gaat, kan worden aangenomen dat de geluidbelasting van het verkeer op de (toekomstige) woningen de grens van 48 dB niet overschrijdt. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

De op de geplande woningen invallende geluidbelasting LDEN zal onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijven.

5.2.6 Verkeer

Het plangebied blijft ontsloten via de Leijerweerdsdijk. De Leijerweerdsdijk is een zeer rustige, onverharde weg die voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. De Leijerweerdsdijk richting nummers 2, 4 en 6 is geen doorgaande weg. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling brengt geen onevenredige verkeersdruk met zich mee.

5.2.7 Externe veiligheid

Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Daarnaast geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen voor transportleidingen en geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen voor het (spoor)wegtransport van gevaarlijke stoffen.

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven, de locatie Leijerweerdsdijk 5 is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0021.png"

Figuur 5.1: Fragment risicokaart Overijssel (bron: nederland.risicokaart.nl)

Op basis van de risicokaart van Overijssel kan geconcludeerd worden dat binnen een straal van 1 km vanaf de locatie een:

  • zwembad de Elsgraven ligt. Ten behoeve van dat zwembad vindt opslag plaats van chloorbleekloog (250 liter). De risicoafstand (PR 10-6) bedraag 75 m. Omdat de afstand aanmerkelijk ruimer is, vormt deze opslag geen belemmering voor de in dit plan beschreven wijziging in het wonen.

Verder is geconstateerd dat binnen een straal van 1 km geen:

  • verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • routes voor vervoer gevaarlijke stoffen liggen;
  • buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.2.8 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. In de Regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethoden opgenomen om concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen te kunnen berekenen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie en veehouderijen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de functiewijziging van een inwooonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden op het perceel Leijerweerdsdijk 6 te Enter. Het gaat om een kleinschalige wijziging, welke 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Conclusie

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

5.3 Waarden

5.3.1 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.

Natura 2000 

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Er is geen sprake van Natura 2000-gebieden ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura-2000 gebieden: Borkeld circa 4 km, Sallandse Heuvelrug, circa 7 km, Wierdense Veld, circa 6,5 km. Gezien de ruime afstanden en gelet op de omzetting van inwoning naar zelfstandige wooneenheid is toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 hier niet aan de orde.

EHS

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De wijziging van inwoonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden op het perceel Leijerweerdsdijk 6 vindt plaats binnen het huidige bestemmingsvlak. Hierdoor zullen geen nadelige effecten optreden in de waarden en kenmerken van de op ongeveer 100 m gelegen EHS elementen. Een toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Flora & fauna

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Het betreft hier slechts een functiewijziging, waarbij de inwoonsituatie wordt omgezet naar twee zelfstandige wooneenheden. Van sloop en bouwen is vooralsnog geen sprake, waardoor een nader onderzoek naar de flora en fauna niet nodig is. Bij de werkzaamheden aan de karakteristieke schuur dient, op het moment dat de werkzaamheden aanvangen, de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

Conclusie

De flora- en faunawet en de beschermde gebieden, vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

5.3.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Zoals in paragraaf 3.3.3 reeds is aangegeven heeft Bureau Baac voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Gebleken is dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Verder blijkt uit de archeologische verwachtingskaart dat op de locatie al rond 1832 aanwezig was, waardoor de locatie ook een hoge verwachting historisch element heeft. Uit de betreffende aanduiding blijkt dat er voorheen een nederzetting en bebouwing aanwezig was. Een uitsnede van de waarop dit te zien is, is opgenomen in figuur 5.2 (de locatie is blauw omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2014000017-VA01_0022.png" Figuur 5.2: Fragment archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Wierden (bron: gemeente Wierden)

Zoals in paragraaf 5.4.5 is beschreven, dient een archeologisch onderzoek te worden verrichten wanneer er sprake is van een oppervlakte van 2.500 m² of meer bij een hoge verwachtingswaarde.

Het onderhavige plan voorziet in het behoud van de bestaande karakteristieke schuur en de omzetting van een inwoonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden. Daarbij wordt de grond niet geroerd, waardoor een archeologisch onderzoek in het kader van dit plan niet nodig is.

Conclusie

Voor plangebieden in het buitengebied met een hoge verwachting geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2.500 m². Voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling wordt de grond niet geroerd. Nader archeologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.

5.3.3 Landschap en cultuurhistorie

De naast het perceel liggende houtwallen blijven gehandhaafd en worden voor zover noodzakelijk versterkt. In het KGO-plan is beschreven op welke wijze het grond op en rond het perceel worden gerealiseerd.

De karakteristieke schuur is van cultuurhistorisch belang en dient behouden te blijven. Daarvoor in de plaats mag de inwoonsituatie omgezet worden naar twee zelfstandige wooneenheden. Hierdoor zijn er feitelijk verschillende bouwstijlen op het perceel Leijerweerdsdijk 6 aanwezig. Omdat de bestaande situatie gehandhaafd kan blijven, maar ook nieuwbouw gepleegd kan worden, is in het beeldkwaliteitplan rekening gehouden met de aanwezig bouwstijlen. Om de woonfunctie voor de twee zelfstandige wooneenheden is enige ruimte geboden die geen nadelige invloed heeft op de karakteristieke uitstraling schuur.

Conclusie

Zowel het landschap als de cultuurhistorie worden geen geweld aangedaan. De karakteristieke waarden worden beschermd door een beeldkwaliteitplan.

5.3.4 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromenl heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.

Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.

Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak omdat alleen sprake is van een planologische wijziging. Deze wijziging ziet toe op het omzetten van een inwoonsituatie naar twee zelfstandige wooneenheden. Ter plaatse van het perceel Leijerweerdsdijk worden daardoor maximaal twee zelfstandige woning mogelijk. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. Het vuile water wordt via het bestaande gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces

Op 5 maart 2015 heeft initiatiefnemer het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het resultaat van deze toets is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan / wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Bos - Natuur

Deze bestemming betreft gronden die niet of nagenoeg niet in gebruik zijn bij de landbouw en waaraan belangrijke natuurlijke en landschappelijke waarden kunnen worden toegekend. De bestemmingsregeling is dan ook gericht op het handhaven c.q. het versterken van deze waarden.

Het vergunningstelsel is erop gericht de aanwezige waarden zoveel mogelijk te handhaven. Een aantal vergunningen voorkomt, dat voor het uitvoeren van diverse activiteiten de waarde van het gebied onevenredig zou kunnen worden aangetast. Een vergunning is niet vereist, indien de andere-werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van een beheersplan, zoals is voorzien in de Natuurbeschermingswet, dan wel indien een vergunning ingevolge deze wet is vereist. Ook worden de werkzaamheden genoemd in het KGO-plan uitgezonderd van de vergunningplicht.

'Wonen' (Artikel 4)

Bij de regels is aansluiting gezocht met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Wierden. Het perceel wordt bestemd als 'Wonen' (burgerwoningen). Bij de woonfunctie is uitgegaan van bestaande inhoud, namelijk 750 m³. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is in beginsel de bestaande maatvoering bepalend, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.

Ten aanzien van het toegestane aantal woningen is op de verbeelding bepaald dat ter plaatse van het perceel Leijerweerdsdijk 6 twee zelfstandige wooneenheden zijn toegestaan. Ter plaatse van het perceel Leijerweerdsdijk 4 is één vrijstaande woning toegelaten (bouwaanduiding 'vrijstaand').

Bij recht mag 100 m² aan bijgebouwen worden opgericht. De keuze van de situering van de bijgebouwen ligt echter vast. Vanwege de karakteristieke inrichting van het erf, dient voorkomen te worden dat bijgebouwen de waarde van het erf kunnen aantasten. Wanneer de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen meer is dan 100 m², dan geldt de bestaande oppervlakte.

Binnen de regels is een planologisch sloopvergunningstelsel opgenomen. Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus, maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde wel van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdragen aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. Vanwege het karakteristieke karakter heeft de betreffende schuur in het bestemmingsplan een aanduiding gekregen met daaraan gekoppeld een sloopvergunningstelsel, waarin is bepaald dat de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden moeten worden meegewogen in het besluit tot het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen.

'Waarde - Archeologie indicatief'

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie indicatief' regelt juridisch-planologisch het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden binnen het plangebied. Ter bescherming van de archeologische waarden is een regeling ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie indicatief. Deze dubbelbestemming ligt binnen het gehele plangebied.

Overige aanduidingen

Vanwege de cultuurhistorische waarde, heeft het plangebied tevens de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarde' gekregen.

De ligging in het verwevingsgebied heeft ertoe geleid dat het plangebied tevens de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' heeft gekregen.

Hoofdstuk 7 Uitvoering

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als onderdeel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt pas vastgesteld kan worden, nadat er duidelijkheid is over het verhalen van kosten op de grondeigenaar. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied.

In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (artikel 6.2.1. Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro staan de (bouw)plannen genoemd waarvoor een exploitatieplan/-overeenkomst nodig is.

Het betreft een particulier initiatief. Eventuele kosten zijn voor rekening van de eigenaar. Voor de gemeente zijn hier geen kosten aan verbonden. Om deze reden kan een exploitatieplan achterwege blijven.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Vooroverleg

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (15 maart 2011). Het voorliggende plan kan gevat worden onder categorie B (Buitengebied/Groene Omgeving) maar past vanwege de specifieke situatie niet binnen een aangewezen categorie. Hoewel er raakvlakken zijn met onderdeel 4 (agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en VAB's) is er geen sprake van een VAB-invulling of de toepassing van de rood voor rood regeling. Omdat het plan niet geheel in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, dient het plan voorgelegd te worden aan de provincie. Op 24 september 2015 heeft de provincie te kennen gegeven dat zij akkoord gaat met het plan.

Rijksdiensten

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat

Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie

Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, randstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Waterschap Vechtstromen

Op 5-3-2015 is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl (dossiercode 20150305-63-10541). Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg. Uit deze digitale toets is naar voren gekomen dat er geen het plan alleen een functieverandering van bestaande bebouwing betreft en dat er geen sprake is van invloed op de waterhuishouding.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Inspraak

In de Inspraakverordening van de gemeente Wierden is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening wordt, via het plaatsen van een advertentie in de Driehoek bekend gemaakt dat het (voor-)ontwerpbestemmingsplan (danwel wijzigingsplan) ter inzage ligt. Deze advertentie vermeldt op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren.

Gelet op het ondergeschikte karakter van het voorliggende bestemmingsplan is ten aanzien van dit plan geen inspraakprocedure gevolgd.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 oktober 2015 tot en met 25 november ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.