Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Wierdenseweg 27a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2013000012-VA01 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden heeft op 30 januari 2009 vrijstelling ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend ten behoeve van een stoeterij met inwoning, stapmolen, een mestplaat en rijhal (van 840 m2) met stallen op op een stuk grond ten noorden van het erf Wierdenseweg 27 te Enter. Bedoeling was om op deze wijze een stoeterij in combinatie met een manege voor gehandicapten te realiseren (twee aparte inrichtingen), aan de rand van de kern Enter. Ten behoeve van de vestiging van deze stoeterij en manege is vervolgens in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' een agrarisch bouwperceel opgenomen, bestemd voor de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij met daarbij behorende gebouwen (onder andere een bedrijfswoning).
Nu de realisatie van de stoeterij en manege (met bedrijfswoning) niet doorgaat is het plan opgevat om ter plaatse van dit bouwperceel een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren, waarbij het agrarische bouwperceel ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij wordt opgeheven.
Hiervoor is een plan opgesteld welke is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan. In dit plan wordt de inrichting en beeldkwaliteit beschreven. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.
De bouwlocatie aan de Wierdenseweg 27a te Enter maakt onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013) en heeft de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch - Paardenhouderij' (zie afbeelding 1) en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Aangezien de nieuwbouw van een burgerwoning niet past binnen deze geldende bestemmingen, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierin krijgt de nieuwe woning de bestemming 'Wonen' en de omliggende agrarische gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Het bouwvlak voor de paardenhouderij vervalt hiermee.
Afbeelding 1: Weergave verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2009 en de herziening 2012, ten noorden van de Wierdenseweg 27 te Enter (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Wierdenseweg 27a' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van de projectlocatie. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
De projectlocatie is gelegen op minder dan een kilometer van de noordkant van de kern Enter. De locatie ligt op ruim 70 meter van de Wierdenseweg, ten noorden van het erf Wierdenseweg 27 en langs de watergang Entergraven (zie afbeelding 2). Het betreft een open ontginningslandschap, waarbij de gronden momenteel worden beweid door paarden.
Afbeelding 2: Ligging plangebied t.o.v. kern Enter (Bron: Google Earth)
Inrichting en beeldkwaliteit
Voor het project is een inrichtings- en beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan. Het inrichtingsplan respecteert en versterkt waar mogelijk de kernwaarden van het ontginningslandschap. Dit betreffen met name het behoud van de openheid, een rationele vormgeving van het erf en het aanzetten van de coulissen. Landschappelijke structuren die de coulissen vormen worden onderhouden en versterkt.
De woning (maximaal 750 m3) en het bijgebouw (maximaal 250 m2 aan bijgebouwen) zijn gekoppeld en georiënteerd op de Wierdenseweg. Privacy en een leeftuin bevinden zich aan de kant van de watergang (Entergraven) en de singels. De ingrepen aan deze privacykant zijn klein van schaal en rijk in detaillering.
De landschappelijke kant richt zich naar de Wierdenseweg (het zuiden) en richting het westen. Deze bestaat uit de inrit, de weide en de ’voortuin’, welke sober en landschappelijk is. Het landschap komt hier tot aan de gevel. Ingrepen in het landschap zijn groots en eenvoudig. Bijzondere doorkijkjes en openheid zijn hier de thema’s. Het geheel valt in een verstevigd groen kader.
Op afbeelding 3 is het inrichtingsplan weergegeven. Het uitgewerkte plan is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan.
Afbeelding 3: Weergave inrichtingsplan
Met betrekking tot beeldkwaliteit zijn in het plan (bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan) in het hoofdstuk 'Beeldkwaliteit' randvoorwaarden gesteld ten aanzien van vormgeving en materialisatie. Dit beeldkwaliteitshoofdstuk wordt, seperaat van de bestemmingsplanprocedure, apart als beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vervangt daarmee de gemeentelijke Welstandsnota voor dit plangebied.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de structuurvisie geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 4). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie afbeelding 4):
Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. De gebiedskenmerken gelden als onderlegger voor de ontwikkelingsperspectieven. Het projectgebied aan de Wierdenseweg 27a heeft het ontwikkelperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren' (zie afbeelding 5).
Afbeelding 5: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven,Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw- recreatie-zorg, landbouw- natuur en landbouw- water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Het voorgenomen plan, waarbij een burgerwoning wordt gebouwd en landschappelijk ingepast en een bouwperceel voor een paardenhouderij met bedrijfswoning wordt opgeheven, past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Dit temeer omdat andere functies in de omgeving van het projectgebied aan de Wierdenseweg niet worden gehinderd (zie hoofdstuk 5).
3. Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het projectgebied aan de Wierdenseweg 27a en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. In deze laag bestaat van oudsher een sterke samenhang tussen natuur- en watersysteem. Het projectgebied bevindt zich in een 'beekdal en natte laagte' (zie afbeelding 6).
Afbeelding 6: Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
In het inrichtingsplan (zie bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan) is rekening gehouden met deze uitgangspunten. Zo laat het inrichtingsplan zien dat de openheid wordt gewaarborgd, waarbij de naastgelegen watergang goed zichtbaar blijft.
Laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen en daardoor is een sterke ruimtelijke functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied aan de Wierdenseweg 27a bevindt zich in het jonge heide- en broekontginningenlandschap (zie afbeelding 7).
Afbeelding 7: Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap ,Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
In het voorliggende plan wordt is bij deze uitgangspunten aangesloten. De landschappelijke structuren die de coulissen vormen worden onderhouden en versterkt.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:
Met deze uitgangspunten is rekening gehouden in het opgestelde inrichtingsplan (zie bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan). Het inrichtingsplan voorziet in de koppeling tussen landschap en erf en de ruimtelijke kwaliteit van de locatie wordt behouden en waar mogelijk versterkt.
Lust- en leisurelaag
De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.
In het voorliggende plan is de lust- en leisurelaag niet van toepassing. Langs de Entergraven loopt alleen een wandelpad welke onderdeel uitmaakt van het wandelnetwerk Twente.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bij grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied (nieuwe of veranderingen van bestaande situaties) is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Naast een investering in de ontwikkeling zelf vraagt de provincie dan tegelijkertijd om investeringen (kwaliteitsprestaties) in de omgevingskwaliteit rondom de eigen locatie.
Bij een uitbreiding of een nieuwe ontwikkeling kan een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt, voldoende zijn. In dat geval wordt er gesproken van een basisinspanning. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt toegepast als er naast de basisinspanning, aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden diverse categorieën genoemd waarvoor dat in principe geldt
In het voorliggende plan wordt de nieuwe woning op een goede wijze landschappelijk ingepast (zie bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan). Dit betreft enerzijds de basisinspanning. Anderszijds wordt ook de omliggende omgeving landschappelijk versterkt. Zo wordt de singel langs het zandpad aan de zuidkant van het erf verstevigd door de aanplant van zomereiken. Daarnaast wordt, als aanvullende kwaliteitsprestatie, de bestaande bouwkavel voor een paardenhouderij en een bedrijfswoning in het geldende bestemmingplan opgeheven. Vergeleken met een paardenhouderij met bedirjfswoning, houdt het nieuwe plan voor deze locatie een aanmerkelijke kwaliteitswinst in. Hiermee wordt ruimschoots voldaan de de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'.
Conclusie provinciaal beleid
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken. Het plan behelst een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Wierden betreft onder andere een landschappelijke toetsingkader voor beoordelen van ruimtelijke projecten. Het voorliggende plan aan de Wierdenseweg 27a is gelegen in deelgebied 9: Stuwwal Enter. Ter versterking van de herkenbaarheid van de stuwwal van Enter wordt gestreefd naar ruimtelijke versterking van de randen van de stuwwal. De aanleg van een raamwerk van beplantingen bij erven in de vorm van houtsingels, (geriefhout)bosjes en schaduwbomen bij de woningen moet worden gestimuleerd. Toe te passen soorten zijn solitaire eiken, beuken, linden, noten- of kastanje bomen en beukenhagen en meidoornhagen. Tevens wordt een forse laanbeplanting langs de randen van de stuwwal voorgesteld om de randen te verdichten. Het karakter van Enter als klompendorp wordt kracht bijgezet door de aanplant van populierenrijen langs wegen en perceelsgrenzen te stimuleren. De openheid van de Enter-es moet in stand worden gehouden. Voor het beheer en het in stand houden van de openheid van de lagere gebieden rond de es (Entervenen, Elsslagen en Veneslagen) zijn de grondgebonden agrarische bedrijven zeer belangrijk. Daarom moet ruimte worden geboden aan de ontwikkeling en uitbreiding van deze bedrijven. De uitbreidingen mogen echter landschappelijk gezien niet ten koste gaan van de openheid van deze gebieden. Het is daarom het wenselijk dat eventuele nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf zoveel mogelijk in de omgeving van de stuwwalrand plaatsvindt (o.a. Achteresweg, Rondweg), aansluitend aan het bestaande lint. Op deze manier blijven de lagere gebieden open en worden de randen van de stuwwal versterkt. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de positionering, schaal, architectuur en landschappelijke inpassing van de uitbreidingen en de nieuwe bebouwing, met name bij historische erven.
Bij het voorgenomen plan is ingespeeld op de uitgangspunten uit dit LOP. Zo heeft het plan een rationele opzet en worden de aanwezige linieaire structuren versterkt. Zie hiertoe het inrichtingsplan in de bijlagen (Bijlage 1 Inrichtingsplan).
Welstandsnota
De Welstandsnota van de gemeente Wierden is door de raad vastgesteld op 25 augustus 2009. Op basis van de Welstandsnota gelden een aantal uitgangspunten waar bij ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.
Situering
Afwerking erven
Het voorgenomen plan voldoet aan de hiervoor opgesomde uitgangspunten. Zie hiertoe het inrichtingsplan in de bijlagen, Bijlage 1 Inrichtingsplan. Zo worden de gebouwen geclusterd en vertonen samenhang en sluit de positionering van gebouwen aan op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de locatie.
Bestemmingsplan
De bouwlocatie aan de Wierdenseweg 27a te Enter maakt onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013) en heeft de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch - Paardenhouderij' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De nieuwbouw van een burgerwoning past niet binnen deze bestemming. In het geldende bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 6.7) waarin is opgenomen dat burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het beleid. Echter, aangezien de nieuwe woning niet op exact dezelfde locatie als het huidige bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' wordt gerealiseerd, kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en is de voorliggende bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Binnen de geldende bestemming 'Agrarisch- Paardenhouderij' kunnen in de huidige situatie een (bedrijfs-)woning en stallen en schuren voor een paardenhouderij worden gebouwd. Het gehele bestemmingsvlak van 0,9 ha kan worden bebouwd. Het voorliggende plan maakt de bouw van een woning van 750 m³ met een bijgebouw van 250 m² mogelijk (op een bestemmingsvlak van 0,1 ha). Dit betekent een forse afname van de bebouwingsmogelijkheden op het perceel.
De oppervlakte van maximaal 250 m² voor een nieuw bijgebouw is gewenst o.a. ten behoeve van de opslag van machines waarmee de omliggende gronden worden onderhouden. De oppervlakte van 250 m² voor een nieuw bijgebouw is de maximale maat voor een bijgebouw in het buitengebied van de gemeente Wierden. Bij iedere woning in het buitengebied van Wierden is bij recht een bijgebouw van 100 m² toegestaan. Binnen de bestemming 'Wonen' is in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (in art. 33.2.3 onder f) de bepaling opgenomen dat bestaande afwijkingen in maten en afmetingen gehandhaafd mogen worden, met dien verstande dat de oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan 250 m² mag bedragen. Dit geldt ook in voorkomende gevallen voor herbouw.
Bij het perceel Wierdenseweg 27a is vanuit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' bij recht de bouw van een (bedrijfs-)woning en een veelvoud aan gebouwen toegestaan. Initiatiefnemer kon ervoor kiezen deze eerst te bouwen en vervolgens gebruik maken van het recht om deze oppervlakte te herbouwen bij een woning tot een maximale oppervlakte van 250 m². Daarnaast kon hij ervoor kiezen om een grotere oppervlakte aan gebouwen te laten staan binnen de bestemming “Agrarisch- Paardenhouderij”, en de bestemming niet te (laten) wijzigen. In dat geval komt er meer verstening in het buitengebied, dan in het voorliggende plan.
Deze voorgenomen ontwikkeling past ook binnen de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (zie hiertoe ook paragraaf 3.3.1). Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen in de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn. In dit geval wordt de mogelijkheid geboden voor een groot bijgebouw, maar er wordt afgezien van de realisatie van een paardenhouderij. Architectuur is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan en het perceel wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast. Er is geen sprake van een waardestijging van het perceel door de ontwikkeling. De huidige eigenaar heeft het perceel gekocht om een grootschalige ontwikkeling (i.c. een nieuwe paardenhouderij) tegen te gaan.
Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling past, hoewel het een heel specifiek plan betreft, op hoofdlijnen binnen het gemeentelijke beleid en is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke uitgangspunten.
Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van bureauonderzoek en een terreinonderzoek (door Eelerwoude) is er getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De onderzoeksnotitie is bijgevoegd in de bijlagen, Bijlage 2 Flora- en faunaonderzoek. Op basis van het onderzoek is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het projectgebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Flora- en faunawet en overige relevante wetgeving. Conclusie is dat het voorgenomen plan uitvoerbaar is, mits er in de uitvoering rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels en verlichting voor vleermuizen.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. In de directe omgeving van het projecrtgebied zijn geen Natura 2000-gebieden en EHS aanwezig. Vanwege de aard van het voornemen (realisatie woning), en de kleinschaligheid worden negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en de EHS redelijkerwijs uitgesloten geacht.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op 5 oktober 2010 de 'Archeologische waardenkaart' en de 'Beleidsnota archeologie gemeente Wierden' vastgesteld. Op grond van deze gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het projectgebied, mede gezien een eerder uitgevoerd onderzoek, een lage archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 8).
Afbeelding 8: Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Voor kleinschalige ontwikkelingen in het buitengebied zoals de voorliggende, is op deze gronden geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het projectgebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.
Waterschap Regge en Dinkel
Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheerplan. Het plan is opgesteld in samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost (de Reest en Wieden, Groot Salland, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). Het nieuwe WBP 2010-2015 is op 27 oktober 2009 vastgesteld. In het waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling.
Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlagen, Bijlage 3 Watertoets). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Het inrichtingsplan en de concept-waterparagraaf is hiertoe afgestemd met het waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap is akkoord gegaan met het plan en de waterparagraaf (zie bijlagen, Bijlage 4 Beoordeling waterparagraaf). Uitgangspunten die voor het plan gelden zijn:
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (door Kruse Milieu), conform de richtlijnen NEN 5740 (zie bijlagen, Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek). In het grondwater ter plaatse is een lichte verontreiniging aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. Bij de geplande nieuwbouw komt in detoekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente). Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden uitgevoerd. De onderzochte grond is vrijtoepasbaar, aangezien geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de boven- of ondergrond. Met andere woorden: op basis van de indicatievetoetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit gelden er geen beperkingenten aanzien van het hergebruik van de grond. De slotconclusie van het rapport is dan ook dat uit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige entoekomstige gebruik(wonen met tuin).
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn. Betreffende wegverkeerslawaai ligt alleen de Wierdenseweg in de nabijheid van het projectgebied. Aangezien deze weg echter op ruim 70 meter van de nieuw te bouwen woning ligt en de verkeersintensiteitrelatief laag is (zie bijlagen, Bijlage 6 Verkeersgegevens Wierdenseweg), is wegverkeerslawaai hier ook niet van toepassing en is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Wierdenseweg is zo kleinschalig (<1500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.
Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de directe nabijheid van het projectgebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie afbeelding 9). Wel ligt zwembad de Elsgraven (aan de Eversdijk) enigzins in de buurt. Op deze locatie wordt chloor opgeslagen. De risicocontour ligt echter ruim buiten het projectgebied betreffende het voorliggende bestemmingsplan.
Afbeelding 9: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningin ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woningen geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.
Aangezien er in het onderzoeksgebied, de directe omgeving van het projectgebied, geen bedrijven aanwezig zijn, is er geen sprake van bedrijven die in hun ontwikkeling worden beperkt. Het dichtsbijzijnde bedrijf betreft manege-ontmoetingscentrum 't Zoekerveld aan de noordkant van de projectlocatie. Deze manege is echter op ruim 150 meter afstand gelegen, wat ruim voldoende is (er geldt een richtafstand van 50 meter). Anderszijds brengt het voorgenomen plan geen enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen met zich mee.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De ontwikkeling betreft een realisatie van een nieuwe woningbouwkavel. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.
Conclusie
Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het projectgebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze bestemmingsplanherziening is vormgegeven. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012') gelden hierbij als uitgangspunt. Daarnaast zijn de regels en de verbeelding toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2: Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3: Agrarisch met waarden - Landschap
Artikel 4: Wonen
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 5: Algemene bouwregels
Artikel 6: Algemene gebruiksregels
Artikel 7: Algemene afwijkingsregels
Artikel 8: Algemene procedureregels
Artikel 9: Overige regels
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 10: Overgangsrecht
In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 11: Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het projectgebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Vooroverleg
Het plan is, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de de provincie Overijssel. Tijdens het periodieke overleg tussen gemeente en provincie heeft de provincie aangegeven in te stemmen met het plan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagelegging zijn er geen zienswijzen ingediend.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.