Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Reintsweg 1a, 1b en 1c in Enter
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0189.BP2013000003-VA01

4.3 Waarden

4.3.1 Ecologie
Hieronder wordt in het kort het wettelijke kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen beschreven. De bescherming van natuur in Nederland vindt plaats door Europese en nationale wetgeving. De Europese wet- en regelgeving uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn is opgenomen in de nationale Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn kennen beide een 
gebiedbeschermings
- en een
soortenbescherming
component. De gebiedbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn is opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Het aspect soortenbescherming is in de Flora- en faunawet opgenomen. De soort- en gebiedbescherming staan geheel los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.
 
Een verder uitwerking van het wettelijk kader is te lezen in de bijgevoegde rapportage van Hamabest te Deventer. Dit bureau heeft een quick-scan verricht ten behoeve van de uitbreiding van het bestemmingsvlak voor het perceel Reintsweg 1. De bevindingen dan die quickscan zijn beschreven in het rapport van 17 september 2012 (nummer R11.544-JMW-F01). Hierna wordt volstaan met een korte samenvatting en de conclusies.
 
Op basis van de verrichtte quickscan is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn in de zin van een ontheffingaanvraag ex. artikel 75 vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet en overige vigerende wetgeving.
 
EHS
Het plangebied is gelegen nabij de EHS.
  • De voorgenomen activiteiten zullen, zover te bepalen binnen het kader van een quickscan, geen significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden (kernkwaliteiten) van de EHS. 
Vogels
De te amoveren opstal en berk kunnen in potentie als broedlocatie voor diverse vogelsoorten dienen (hoofdstuk 6; vogels).
  • De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.
  • Er dienen minimaal vier broedplaatsen voor de huismus gecre?d te worden. De aanwezigheid van alternatieve plekken en het aanbieden van nestlocaties (mitigatie) maakt dat er geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. 
Flora- en faunawet
Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen waaruit afgeleid kan worden dat zich binnen ter plaatse (streng of strikt) beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn. Openingen zijn onderzocht op toegankelijkheid en sporen. Uit het onderzoek is gebleken dat het niet aannemelijk is dat ter plaatse verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn.  
 
4.3.2 Archeologie
In paragraaf 3.5.2 is ingegaan op het archeologiebeleid van de gemeente Wierden. Gebleken is dat sprake is van een hoge verwachtingswaarde, maar dat de grondwerkzaamheden de grens van 2.500 m?niet zullen overschrijden. Ook vanuit cultuurhistorische belangen heeft het plan geen gevolgen voor de waarden ter plaatse. De ontwikkeling is kleinschalig en brengt geen geweld aan het gebied met zich mee, omdat de nieuwe situatie niet sterk afwijkt van de bestaande situatie.  
 
Mochten er tijdens het uitvoeren van de civiele werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden, geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (de gemeente Wierden) volgens de Monumentenwet 1988, artikel 53 en 54.
4.3.3 Landschap
Bij verschillende beleidsregels is een versterking van het landschap voorwaarde voor medewerking. In deze paragraaf wordt ingegaan welke gevolgen een initiatief heeft voor het landschap en op welke wijze landschappelijke waarden versterkt kunnen worden.
De nieuwe situatie is voorgelegd aan de ervenconsulent van het Oversticht. Bij advies van 16 mei 2012 wordt aangegeven dat de voorgenomen plannen begrijpelijk zijn. De aanwezige bebouwing voldoet niet meer aan de woonwensen van deze tijd en de woonruimte is te beperkt voor de wensen om woning met inwoning te realiseren. Bij vervanging van bebouwing moet echter wel rekening worden gehouden met (bebouwings)kenmerken van het gebied, zoals streekeigenheid van beplanting en bebouwing en eenvoud en soberheid in de bebouwing zelf. Het volledige advies is als bijlage aan het plan gekoppeld.
 
Ten aanzien van het erf en beplanting zijn de volgende opmerkingen gemaakt:
  • te behouden elementen op het erf zijn:
    • fruitbomen, aan te vullen met nieuwe exemplaren;
    • wit hekje als erfafscheiding langs de weg.
  • te vervangen:
    • schutting: door groene afscheiding (streekeigen);
    • confirerenhaag: door streekeigen haag;
  • toe te voegen:
    • haag aan westzijde.
Met betrekking de bebouwing is opgemerkt dat de nieuwe woning passender op de plaats is te maken door:
  • een asymmetrische voorgevel;
  • een verschil tussen links en rechts in de aanbouwen: een plat dak op de rechteraanbouw is bijvoorbeeld een mogelijkheid;
  • ook moet aandacht geschonken worden aan de westgevel: dit is het aanzicht vanaf de Wolvesweg.
Deze opmerkingen zijn ook in beeld weergegeven. In afbeelding 4.1 is hetgeen hiervoor is beschreven in beeld weergegeven. Deze afbeelding is ook in paragraaf 2.4 (Toekomstige situatie) van deze toelichting opgenomen.
 
Afbeelding 4.1. Toekomstige situatie (bron: ervenconsulent Oversticht, d.d. 16 mei 2012)
 
In het plangebied zijn geen monumenten of karakteristieken panden aanwezig.
 
4.3.4 Waterhuishouding / watertoets
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Via de digitale watertoets is het Waterschap ge?ormeerd. Uit deze toets (d.d. 15 november 2011 (projectcode 20111115-5-3761) volgde dat volstaan kan worden met de onderstaande standaard waterparagraaf. De volledige watertoets is als bijlage aan het bestemmingsplan gekoppeld.
 
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
 
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijke regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
 
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
 
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
 
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
 
Wateraspecten plangebied
 
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
 
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt ge?iltreerd. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
 
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht besteed worden aan het voorkomen van wateroverlast.  
 
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel ge?ormeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
 
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.