Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

 

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

 

11.1.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van

oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt en/of welstand ter plaatse aanvaardbaar is;

  1. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting

van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  1. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het

terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;

  1. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen

zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;

  1. de bestemmingsregels en toestaan dat telecommasten tot een bouwhoogte van niet meer

dan 40 m worden geplaatst;

  1. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een

bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;

  1. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de

bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;

  1. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband

met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen).

 

 

11.2 Afwegingskader

Een in 12.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

b de milieusituatie;

c de verkeersveiligheid;

d de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

e de sociale veiligheid

f de externe veiligheid.