Plan: | Buitengebied 2009, herziening verbreding van de Regge, deelgebieden De Grimbergen en Zuna |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2012000014-VA01 |
Er is een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de voorgenomen herinrichting van de Regge. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6 Ecologisch onderzoek. Hierna volgen de samenvatting en de conclusies uit het onderzoek.
De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op meerdere veldbezoeken in 2012 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.
Gebiedsgerichte natuurbescherming
Het onderzoeksgebied is gelegen in de EHS. Omdat de beoogde werkzaamheden plaatsvinden binnen de EHS en een aantal natuurdoeltypen zal verdwijnen, treedt er aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden op. De voorgenomen maatregelen betreffen echter natuurgerichte maatregelen. Het is dan ook de vraag of in deze situatie vervolgstappen noodzakelijk zijn. Aanbevolen wordt om in overleg te treden met bevoegd gezag om te bepalen of gecompenseerd moet worden voor de natuurdoeltypen die verloren gaan.
Op basis van de afstand en aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.
Flora- en fauna in het onderzoeksgebied
Uit de effectbeoordeling blijkt dat met de aanwezigheid van enkele soort(groep)en rekening gehouden dient te worden te weten: broedvogels, Kleine modderkruiper, Eekhoorn flora en dagvlinders.
Plangrensaanpassing na het onderzoek
Als gevolg van een plangrensaanpassing die is doorgevoerd na het uitvoeren van het ecologisch onderzoek vallen de nest- en fourageerplaatsen van de Eekhoorn overigens buiten het plangebied. Hetzelfde geldt voor de horst van de Buizerd. Twee van de drie vangstwaarnemingen voor de Kleine Modderkruiper liggen na de plangrenswijziging ook buiten het herziene plangebied. In het rapport in de bijlage is hier nog wel op ingegaan.
De provincie heeft het volgende aangegeven met betrekking tot de natuurtoets: "De hier te ontwikkelen natuurwaarden passen binnen de globale doelstellingen die wij in het natuurbeheerplan hebben opgenomen en zullen leiden tot een versterking van de natuurkwaliteit van de EHS".
Boscompensatie
Een deel van de geldende bestemmingsvlakken "Bos" zijn komen te vervallen met dit bestemmingsplan. Volgens de provinciale omgevingsverordening moet worden voldoen aan de eisen ten aanzien van natuur- en boscompensatie. De bosbestemmingen verdwijnen weliswaar met dit bestemmingsplan, maar worden vervangen door een bestemming "Natuur". Met dit bestemmingsplan wordt dus een andere natuurdoelstelling aan deze percelen gegeven. Overigens is de verwachting dat met deze wijziging de natuur- en landschapswaarden in het gebied versterkt worden. Dit blijkt uit het ecologisch onderzoek en wordt onderschreven door de provincie. Het kappen en compenseren van de bomen en bosjes wordt via de gemeentelijke kapverordening geregeld. Een overzicht van de te kappen en compenseren bomen is opgenomen in Bijlage 10 Overzicht kap en compensatie deelgebied 6 en Bijlage 11 Overzicht kap en compensatie deelgebied 7.
Om na te gaan of er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn en wat de kans daarop is, is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Hierna zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek weergegeven. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7 Rapportage archeologisch onderzoek.In Bijlage 8 Overzichtskaart boorraaien archeologisch onderzoek is het overzicht van de boorraaien opgenomen. De overzichtkaaart met boringen en de verschillende verwachtingswaardes per gebied is opgenomen in Bijlage 9 Overzicht archeologische verwachtingswaarden.
Bureauonderzoek
In een eerder stadium is een bureauonderzoek uitgevoerd door BAAC. Op basis van de resultaten hiervan werden .
In een eerder stadium is een bureauonderzoek uitgevoerd door BAAC. Op basis van de resultaten hiervan werden vondstcomplexen verwacht die typerend zijn voor beekdalen in Pleistoceen Nederland, variërend van vuursteenvindplaatsen (mesolithicum), voorden en bruggen en ontginningssporen. Omdat de geomorfologische en bodemkundige situatie en de mate van verstoring niet tot in het gewenste detail kon worden vastgesteld is een vervolgonderzoek – verkennende fase conform de richtlijn voor onderzoek in beekdalen aanbevolen. In de onderzoekslocatie is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, met als doel het vaststellen van de lokale geomorfologische- en bodemkundige situatie en het onderscheiden van kansrijke zones ten aanzien van archeologie. In totaal zijn er 200 boringen gezet. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan worden geconcludeerd dat in de afzonderlijke onderzoekslocaties hoofdzakelijk sprake is van rivierafzettingen van de Regge, en de overgang van het dekzandgebied naar het rivierdal. Deze rivierafzettingen bestaan uit beddingafzettingen, oeverafzettingen en met veen gevulde restgeulen. Op basis van de conclusies van het inventariserend veldonderzoek zijn een aantal kansrijke zones ten aanzien van archeologische vindplaatsen aangeduid. Het betreft de zones op de overgang van dekzandafzettingen naar beekafzettingen en de zones binnen het dekzand waar een intact bodemprofiel is aangetroffen (enkeerdgrond en/of podzolbodem). Binnen de kansrijke zones wordt een vervolgonderzoek aanbevolen.
Verkennend booronderzoek
Het uitgevoerde onderzoek is zeer globaal van opzet. De resultaten uit de afzonderlijke boorraaien niet zonder meer worden ‘doorgetrokken’ naar het onderzoeksgebied als geheel. Er kan daarom op basis van het onderhavige onderzoek geen verfijnde verwachtingskaart worden gemaakt. Wel heeft het onderhavige onderzoek aangetoond dat er in het onderzoeksgebied sprake is van kansrijke zones, met name daar waar sprake is van een overgang van dekzand naar beekafzettingen en op de locaties waar voorden en bruggen te verwachten zijn. Aanbevolen wordt een vervolgonderzoek uit te voeren in de omgeving van de locaties die in het onderhavige onderzoek als kansrijk zijn aangeduid. De precieze opzet, locatie en omvang van het vervolgonderzoek dienen nader te worden bepaald in een beargumenteerd Plan van Aanpak (PvA). Als onderdeel van dit PvA dienen de gedetailleerde inrichtingstekeningen te worden gecombineerd met een dvieskaart voor vervolgonderzoek. Het doel hiervan is dat het vervolgonderzoek zoveel mogelijk wordt afgestemd op de daadwerkelijke bodemverstoring.
Onderzoekslocatie | Aanbevelingen |
1 | Verstoord tot in C-horizont, gebied is al ingericht - Geen vervolgonderzoek noodzakelijk |
2 | Dekzand met AC-profielen en opgebrachte eerdlaag (Bergesch bij Notter) aan beide uiteinden van de raai, in het midden van de raai beekafzettingen (oever- en beddingafzettingen) met ter hoogte van boring 17 een restgeul met veen – Inventariserend veldonderzoek – karterende fase door middel van boringen op de overgangszones van dekzand naar beekafzettingen. Eventueel uitkartering restgeul en datering door middel van monstername. |
3 | Dekzand met eerdgronden en een onderliggende deels intacte podzolbodem aan beide uiteinden van de raai. In het centrale gedeelte van de raai beekafzettingen met (oever- en beddingafzettingen, met ter hoogte van boring 63 een restgeul met veen - Inventariserend veldonderzoek – karterende fase door middel van boringen op de overgangszones van dekzand naar beekafzettingen. Eventueel uitkartering restgeul en datering door middel van monstername. |
4 | Beekafzettingen, met restgeulen ter hoogte van de boringen 75-76, 89 en 98 – Geen vervolgonderzoek noodzakelijk |
Het uitgevoerde onderzoek is zeer globaal van opzet. Zoals gesteld in de conclusies kunnen de resultaten uit de afzonderlijke boorraaien niet zonder meer worden ‘doorgetrokken’ naar het onderzoeksgebied als geheel. Er kan daarom op basis van het onderhavige onderzoek geen verfijnde verwachtingskaart worden gemaakt. Wel heeft het onderhavige onderzoek aangetoond dat er in het onderzoeksgebied sprake is van kansrijke zones, met name daar waar sprake is van een overgang van dekzand naar beekafzettingen en op de locaties waar voorden en bruggen te verwachten zijn.
Vervolgonderzoek
Er is daarom een vervolgonderzoek uitgevoerd. Hieruit komen de volgende conclusies en aanbevelingen naar voren.
Op basis van de resultaten van het aanvullend onderzoek zijn de onderzoeksvragen beantwoord. Door middel van het uitbreiden van het aantal boringen tussen de oorspronkelijke raaien is een gedetailleerder beeld ontstaan van de lokale geomorfologische en bodemkundige situatie. Op basis hiervan zijn twee kansrijke zones en één aandachtsgebied aangeduid. Het betreft de locatie van het fietspad ten noorden van de Smeijershoek, de meander ten noorden van de Zunaweg en de directe omgeving ter plaatse van de aaneengesloten boringen 7, 24 en 39 in het zuidoosten van de onderzoekslocatie. Hier is houtskool aangetroffen maar verder geen archeologische indicatoren.
Naar aanleiding van de resultaten en conclusies van het aanvullend onderzoek zijn er twee kansrijke zones aangeduid en een aandachtsgebied. Per kansrijke zone en/of aandachtsgebied luiden de aanbevelingen als volgt:
Zone | Aanbevelingen |
Kansrijke zone Fietspad Smeijershoek | Hoge trefkans op vindplaatsen mesolithicum tot en met de late middeleeuwen. Aanbeveling: Geen bodemingrepen dieper dan 30 cm-mv |
Kansrijke zone Meander ten noorden van de Zunaweg |
Hoge trefkans op vindplaatsen kenmerkend voor de overgangszone van dekzandgebied naar beekdal. Aanbeveling: verleggen van meander in oostelijke richting |
Aandachtsgebied Houtskoolconcentratie aaneengesloten boringen 7, 24 en 39 |
Gezien aantreffen houtskool en afwezigheid overige archeologische indicatoren een aandachtsgebied waarop de uitvoerder gewezen dient te worden. |
Gevolgen voor het bestemmingsplan en de werkzaamheden
Voor de vrijgegeven zones ('geen vervolgonderzoek noodzakelijk') geldt dat bij het afgeven van een omgevingsvergunning te allen tijde de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister”. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.
Voor de twee kansrijke zones zijn aanbevelingen gedaan. Deze zijn/worden opgevolgd. Er zal bij de Smeijershoek niet te diep worden afgegraven en de meandergeul ten noorden van de Zunaweg wordt iets verlegd.
In het inrichtingsplan dat is gemaakt voor de verbreding van de Regge is rekening gehouden met de bestaande en gewenste landschappelijke waarden. De bestaande landschappelijke waarden zijn kenmerkend voor beekdalen maar worden met dit plan versterkt. Daarom worden bomenrijen en bosjes die nu parallel aan de Regge lopen gekapt om het open karakter van het beekdal te versterken en ruimte voor waterberging te creeëren. De oevers worden afgevlakt om de Regge een natuurlijker profiel te geven en de mogelijkheden voor het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden te vergroten. Op de hoger gelegen delen (buiten het plangebied) worden nieuwe bomenrijen en bosjes aangeplant die de kenmerken van het essenlandschap van deze hogere gronden versterken. Het contrast tussen de openheid van het beekdal en de beslotenheid van de essengebied wordt zo versterkt en beter herkenbaar gemaakt.
Zo worden onder meer ook de aanwezige steilranden beter zichtbaar en herkenbaar gemaakt.
De kap en aanplant van de bomen is niet in dit bestemmingsplan geregeld. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2009 bevat geen regeling (vergunningenstelsel) voor het kappen en planten van bomen. De gemeente Wierden heeft de regels voor het kappen van bomen vastgelegd in de kapverordening. Het kappen en planten van de bomen wordt via een omgevingsvergunning geregeld. Deze procedure loopt parallel met dit bestemmingsplan, zodat de werkzaamheden gestart kunnen worden voordat het broedseizoen begint.
De Regge krijgt een meer kronkelende (meanderende) loop. De Regge krijgt meer ruimte om te overstromen en grotere kronkels te maken in het laaggelegen rivierbed. Van oorsprong had de Regge op deze lage, natte plekken ook de ruimte. Deze gronden waren van oorsprong in gebruik als zomerweide of hooiland en stonden in de wintermaanden onder water of waren zo nat dat ze onbegaanbaar waren. De vegetaties pasten zich aan dit extensieve landbouwbeheer en de overstromingen, zo ontstonden kruidenrijke graslanden die ook voor de fauna een interessant leefgebied vormen. Deze gronden krijgen nu weer een inrichting en gebruik die aansluit op het oorspronkelijke gebruik van natte en lage gronden.