Plan: | Wierden-dorp, herziening Aadorpsweg ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2012000012-VA01 |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan.
Er is sprake van het oprichten van twee woningen. Woningen hebben geen uitstoot van ammoniak en zorgen niet voor een onevenredige geluid- en/of lichtoverlast. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op de betreffende gebieden en zullen geen van dergelijke gebieden worden aangetast.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen.
In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.
De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen of wanneer wordt gewerkt volgens een algemeen geaccepteerde gedragscode. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van LNV staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing verleend kan worden, tenzij mitigerende en compenserende maatregelen getroffen zullen worden.
Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.
Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming.
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij is ook een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de gebiedsbescherming geen belemmeringen oplevert. Ten aanzien van soortenbescherming blijkt uit het onderzoek dat, met uitzondering van vleermuizen, geen beschermde soorten worden verwacht. Ten aanzien van vleermuizen is een vaste aanvliegroute aangetroffen. Gezien voldoende alternatieven aanwezig zijn zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op de aangetroffen soorten. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van dit plan.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De kans op het aantreffen van mogelijk archeologische resten is weergegeven op de gemeentelijke beleidskaart voor archeologie, zoals is weergegeven in figuur 9.
Figuur 9: Archeologische beleidskaart.
Bron: Gemeente Wierden.
Zoals te zien op de gemeentelijke beleidskaart archeologie is de planlocatie gelegen in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Ten aanzien van dergelijke gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat voor een lage verwachting geen onderzoek noodzakelijk is, mits het een project betreft van niet meer dan 10 hectare. Hierdoor kan verder onderzoek naar archeologische waarden achterwege blijven. Mocht tijdens de werkzaamheden een vondst worden gedaan dan zal deze worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld.
Volgens de CHW, zoals weergegeven in figuur 10, is de planlocatie niet in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Figuur 10: Cultuurhistorische Waardenkaart.
Bron: Provincie Overijssel.
Gezien de planlocatie niet in of nabij een cultuurhistorisch waardevol gebied en/of element is gelegen is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische elementen. Tevens zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op de kwaliteit van het landschap. Deze zal met de voorgenomen ontwikkeling mogelijk zelfs verbeteren, gezien een braakliggend stuk grond met sloopafval wordt omgezet naar twee woningen met tuin. Dit past beter in het beeld van de omgeving, welke voornamelijk bestaat uit ruime woningen met tuin.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen, gezien het een ontwikkeling betreft welke geen uitstoot van ammoniak betreft en geen licht- en geluidoverlast veroorzaakt, geen natuurgebieden onevenredig worden aangetast. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet van nadelige invloed op natuurgebieden.
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij is ook een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de gebiedsbescherming geen belemmeringen oplevert. Ten aanzien van soortenbescherming blijkt uit het onderzoek dat, met uitzondering van vleermuizen, geen beschermde soorten worden verwacht. Ten aanzien van vleermuizen is een vaste aanvliegroute aangetroffen. Gezien voldoende alternatieven aanwezig zijn zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op de aangetroffen soorten.
De planlocatie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor dergelijke gebieden geldt dat onderzoek niet noodzakelijk is, mits het een project betreft van niet meer dan 10 hectare. Hiermee is verder onderzoek niet noodzakelijk. Mocht tijdens de werkzaamheden alsnog een vondst worden gedaan dan zal deze bij het bevoegd gezag worden gemeld.
De planlocatie is niet in of nabij een cultuurhistorisch waardevol gebied en/of element gelegen. Hiermee zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden worden aangetast. Tevens zal de kwaliteit van het landschap met de voorgenomen ontwikkeling niet nadelig worden beïnvloed.