direct naar inhoud van 4.2 Milieuaspecten
Plan: Wierden-dorp, herziening Aadorpsweg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2012000012-VA01

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Hinder

Een nieuwe ontwikkeling mag geen onevenredige hinder veroorzaken aan de omgeving. Hierbij moet worden gekeken naar zowel eventueel veroorzaakte hinder naar de omgeving toe als naar eventuele beperkingen ten aanzien van omliggende gronden.

In onderhavige situatie is sprake van het oprichten van twee woningen. Woningen zijn geen hinderveroorzakende inrichtingen. Hiermee zal de hinder naar de omgeving toe niet in onevenredige mate toenemen.

Omliggende gronden en bedrijven mogen met de voorgenomen ontwikkeling niet in de mogelijkheden worden beperkt. De omliggende gronden hebben een woonbestemming. Er zijn nabij de planlocatie geen bedrijven gelegen welke in de mogelijkheden worden beperkt door de ontwikkeling van de woningen. Hiermee is geen sprake van een beperking van de (ontwikkelings)mogelijkheden van omliggende gronden en/of bedrijven.

4.2.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Om dit aan te tonen dient bij ontwikkelingen op verontreinigde locaties een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de wettelijke norm NEN 5740. Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling gevolgen heeft op de gewenste activiteiten ter plaatse. Dit is echter vooral van belang bij inrichtingen waarbij gedurende een deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Vanuit artikel 8 van de Woningwet wordt voor elke inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn en bodemonderzoek geëist om aan te tonen of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt.

De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is momenteel een braakliggend terrein. Uit gegevens uit het verleden en uit recente waarnemingen blijkt op en in de gronden puin van gesloopte bouwwerken aanwezig te zijn. Dit brengt mogelijk verontreinigingen met zich mee.

Om aan te tonen of er sprake is van een verontreinigde bodem is een bodemonderzoek uitgevoerd conform de norm NEN 5740.

Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse lichte verhoogde waarden aan verontreinigde stoffen zijn aangetroffen. De gemeente stelt, aan de hand van de resultaten uit het onderzoek, voor een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de verhoogde waarden.

Het aanvullende bodemonderzoek is uitgevoerd op 23 juli 2012. Op basis van dit onderzoek is er sprake van een zeer beperkte verontreiniging van PAK boven de interventiewaarde. Gezien de beperkte omvang (<25m3) kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De zeer beperkte verontreiniging is aangetroffen bij één van de vier boringen. Wanneer ter plaatse van boring 1 in de bodemlaag van 1,5 - 2,0 graafwerkzaamheden plaatsvinden is contactrisico mogelijk. De vrijkomende grond is ongeschikt voor hergebruik.

Bij ontgraving op deze locatie is moet de ontgraving milieukundig begeleid worden, waarbij een plan van aanpak en evaluatie in overleg met de gemeente wordt opgesteld.

Met inachtneming van de vorige alinea is op basis van het verkennend en aanvullend onderzoek de conclusie dat er geen bodembelemmeringen zijn voor het beoogd gebruik van de locatie en de te verlenen omgevingsvergunning(en).

Voor het verkennend onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1 van dit plan. Voor het aanvullend onderzoek wordt verwezen naar ....

4.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Het aantal verkeersbewegingen zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet of nagenoeg niet toenemen. Ook zal uitsluitend sprake zijn van personenvervoer. Tevens zal een goede ontsluiting aan de Aadorpsweg worden gerealiseerd, waarbij op eigen terrein voldoende gelegenheid is om te keren en parkeren. Hiermee zal de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door verkeer niet verder toenemen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hiermee is geen sprake van een toename van het eventueel veroorzaakte industrielawaai van de planlocatie aan de omgeving.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden woningen opgericht. De gevelbelasting op een woning mag niet hoger zijn dan de wettelijke norm van 48 dB(A). Hiervoor is ontheffing mogelijk tot 53 dB(A) (verhoogde grenswaarde). Voor een agrarische bedrijfswoning is zelfs een ontheffing mogelijk tot 58 dB(A). Er is geen sprake van agrarische bedrijfswoningen. Dit betekent dus dat voor de woningen een maximale geluidbelasting toegestaan is van 48 dB(A). Hiervoor is ontheffing mogelijk tot maximaal 53 dB(A), mits hiervoor een ontheffing voor hogere grenswaarden wordt afgegeven door Burgemeester en Wethouders van de gemeente. Hierbij is het van belang of de planlocatie in een geluidszone is gelegen.

In beginsel heeft iedere (spoor)weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

Daarnaast geldt een zonering rondom de zogenaamd grote lawaaimakers.

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker.

De planlocatie is niet gelegen aan een weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Tevens is de Almelosestraat, een relatief drukke weg, nabij de planlocatie gelegen.

Om te onderzoeken of de geluidbelasting op de gevels van de woningen binnen de wettelijk gestelde norm blijft is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:

"Uit de berekeningen blijkt dat:

  • De geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de Almelosestraat voor alle gevels lager dan de voorkeursgrenswaarde is;
  • De geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de Aadorpsweg voor de voorgevel van beide woningen 51 dB bedraagt. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Voor deze gevels zullen hogere waarden aangevraagd moeten worden;
  • De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de Aadorpsweg op alle andere gevels van beide woningen gelijk aan of lager is dan de voorkeursgrenswaarde;
  • De gecumuleerde geluidsbelasting maximaal 56 dB bedraagt.

In de ‘Nota hogere grenswaarden’ van de gemeente Wierden van april 2010 is het kader aangegeven waarbinnen hogere waarden verleend kunnen worden. Hogere waarden worden alleen verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen die voldoen aan zogenoemde ontheffingscriteria. Deze ontheffingscriteria zijn eveneens in genoemde nota vermeld.

De criteria waarop Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden ontheffing van de voorkeursgrenswaarde kunnen verlenen en een hogere waarde vergunnen, zijn onzes inziens:

  • De woningen vullen, door de gekozen situering, een open plaats tussen bestaande bebouwing op;
  • De nieuw te bouwen woningen hebben tenminste één geluidsluwe gevel, waarvoor de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde;
  • De woningen hebben een geluidluwe buitenruimte.

De te vergunnen hogere waarden bedragen maximaal 51 dB. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt daarmee niet overschreden."

Uit het onderzoek blijkt dus dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk is, mits door Burgemeester en Wethouders een ontheffing voor een hogere grenswaarde wordt verleend. Bij de aanvraag van de noodzakelijke vergunningen zal een verzoek tot een verhoogde grenswaarde worden ingediend.

Voor het gehele akoestisch onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van dit plan.

4.2.4 Verkeer

Het aantal verkeersbewegingen zal met de voorgenomen ontwikkeling nagenoeg niet toenemen. Tevens betreft het verkeer van en naar de planlocatie uitsluitend personenvervoer. De Aadorpsweg biedt voldoende capaciteit om de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen te verwerken.

De planlocatie zal worden voorzien van een inrit ten behoeve van de ontsluiting van de woningen. Voor de aanleg van deze inrit zal een boom moeten worden verwijderd. Het beleid van de gemeente staat het verwijderen van bomen niet zomaar toe. Echter is aangetoond dat de betreffende boom een "zieke" boom is, met een vorm van boomkanker, welke niet lang meer te leven heeft. Om deze reden kan medewerking worden verleend met het verwijderen van de betreffende boom. Naast de betreffende boom zal eveneens een andere boom gelegen naast het perceel worden verwijderd om dezelfde reden.

Op eigen terrein zal voldoende gelegenheid worden aangelegd om te keren en parkeren, waardoor geen overlast zal ontstaan op de Aadorpsweg.

4.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (onder andere LPG en benzine) worden vervoerd.

Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesond wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

4.2.5.1 Transport (spoor-, vaar- en autowegen)

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het doorgaand verkeer dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (ministeries van VROM, BZK en VenW)” uit 2004 en de wijziging daarop van 1 augustus 2008, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

Daarnaast kent de circulaire de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Indien binnen het invloedsgebied (binnen 200 meter vanaf de as van de transportroute) nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het RO-besluit, het groepsrisico te worden verantwoord.

4.2.5.2 Transport- en buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden aangehouden moeten worden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is hierbij in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' (VROM, 19 maart 2010 geactualiseerd) staan in bijlage 6 inventarisatieafstanden genoemd. Voor de inventarisatie van de bebouwing is een bepaalde afstand waarbinnen een inventarisatie noodzakelijk wordt geacht. De inventarisatieafstand loopt uiteen van 45 meter bij een leidingdiameter van 4 inch en een druk van 40 bar tot 580 meter bij een leidingdiameter van 42 inch en een druk van 80 bar. Deze afstanden gelden aan weerszijden van de betreffende leiding.

4.2.5.3 Externe veiligheid ten aanzien van de planlocatie

In onderhavige situatie is sprake van het oprichten van twee woningen. Een woning veroorzaakt zelf vaak geen risico's voor de woon- en leefomgeving in het kader van externe veiligheid en is daarom vaak geen Bevi inrichting.

Naast het feit dat een inrichting geen onevenredige risico's voor de woon- en leefomgeving mag veroorzaken, mag een gevoelige inrichting (waar veelvuldig mensen aanwezig zijn) ook geen hinder ondervinden van mogelijk in de omgeving aanwezige inrichtingen. Volgens de Risicokaart, zoals weergegeven in figuur 8, is de planlocatie niet binnen een invloedsgebied gelegen van een mogelijke risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2012000012-VA01_0010.jpg" Figuur 8: Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal overleg (IPO).

Het dichtstbijzijnde risico voor de woon- en leefomgeving is, volgens de Risicokaart, een buisleiding voor het transport van gas. Ten aanzien van deze risicobron is geen afstand ten aanzien van het plaatsgebonden risico opgenomen. Voor het plaatsgebonden risico gelden geen belemmeringen.

Voor het groepsrisico dient echter een afstand van 45 meter in acht genomen te worden. De afstand tot de buisleiding bedraagt echter ongeveer 15 meter. Echter zal met de voorgenomen ontwikkeling de personendichtheid niet in grote mate toenemen, waardoor dit nauwelijks effect zal hebben op het huidige groepsrisico. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen significante effecten hebben op het groepsrisico ter plaatse.

4.2.6 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

Voor het oprichten van woningen geldt dat sprake is van een NIBM-project als niet meer dan 500 woningen bedraagt bij een eenzijdige ontsluitingsweg. In onderhavig geval worden 2 woningen gebouwd. Dit blijft ruimschoots onder de gestelde 500 woningen, waarmee het project als NIBM is aan te merken, waardoor verdere toetsing niet noodzakelijk is.

4.2.7 Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen hinder veroorzakende inrichtingen opgericht. Tevens zijn nabij de planlocatie geen bedrijven gelegen. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling de mogelijkheden van de omliggende gronden niet belemmeren.

Om aan te tonen of de bodem ter plaatse is verontreinigd is een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse licht verhoogde waarden van verontreinigende stoffen zijn aangetroffen. Hierdoor is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Dit aanvullend onderzoek is eveneens uitgevoerd. Hieruit blijkt dat een zeer beperkte verontreiniging van PAK boven de interventiewaarde is aangetroffen. Gezien de beperkte omvang kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Wel dient de bodem die vrijkomt bij graafwerkzaamheden te worden afgevoerd en kan niet worden hergebruikt. Daarnaast dienen de werkzaamheden plaats te vinden onder toezicht van een deskundige aan de hand van een pakket van eisen dat door de gemeente wordt opgesteld.

Om aan te tonen of de maximale geluidbelasting op de gevels van de nieuw op te richten woningen de wettelijke normen zal overschrijden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt, mits door Burgemeester en Wethouders een ontheffing voor een hogere grenswaarde wordt verleend. Bij de aanvraag van de noodzakelijke vergunningen zal een verzoek tot hogere grenswaarde worden ingediend. Hiermee kan worden gesteld dat de geluidbelasting op de gevels de normen niet zal overschrijden.

Het aantal verkeersbewegingen zal met de voorgenomen ontwikkeling niet onevenredig toenemen. Er zal, ter ontsluiting van de woningen, een inrit worden aangelegd welke aansluit op de Aadorpsweg. Op eigen terrein zal voldoende gelegenheid worden aangelegd om te keren en parkeren, waarmee geen extra parkeerdruk in de omgeving zal ontstaan.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen risicovolle inrichtingen opgericht. Wel worden gevoelige objecten opgericht. Nabij de planlocatie is een gasleiding gelegen. Deze zorgt echter niet voor belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico zal, gezien de geringe toename in personendichtheid, niet significant toenemen.

Het project is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een toename van de uitstoot van fijn stof en stikstofoxiden, waarmee het een NIBM-project betreft. Verdere toetsing aan luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.