Plan: | Wierden-dorp, herziening Aadorpsweg ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2012000012-VA01 |
Op 1 juli 2008 is de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in werking getreden, de zogenaamde Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wetswijziging zorgt voor een duidelijke taakverdeling tussen de overheden waarbij ruimtelijke beleidsplannen van rijk, provincie en gemeenten in hoge mate verticaal op elkaar zijn afgestemd. In de Wro is de sturingsfilosofie dat elke overheid op basis van de eigen verantwoordelijkheid en de daarbij behorende instrumenten vooral proactief optreedt ter realisering van haar eigen ruimtelijk beleid. Hiertoe stelt elke overheidslaag een structuurvisie vast.
De Wro geldt niet alleen als wettelijk kader voor overheden, maar ook als houvast voor burgers. Het bestemmingsplan is hierbij een belangrijk instrument; het bepaalt wat er wel en niet gebouwd mag worden. Aangezien de gewenste ontwikkeling nog niet mogelijk is in de huidige ruimtelijke wettelijke kaders van de betreffende gemeenten, dienen deze aangepast te worden. Dit kan onder andere door een rechtstreekse wijziging van het geldend bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit. De Wro regelt hierbij de overheidstaken en de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen.
De Wro biedt drie mogelijke bestemmingsplanprocedures, namelijk een partiële herziening, een wijzigingsplan en een projectbesluit.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze nieuwe wet bevat een herziening van het ruimtelijk beleid ten aanzien van vergunningen en bestemmingsplannen. Alle vergunningen worden hierin samengevoegd tot een omgevingsvergunning. Dit heeft niet alleen invloed op bijvoorbeeld de bouw- of milieuvergunningen, maar ook op projectbesluiten. Een projectbesluit is met de invoering van de Wabo komen te vervallen en opgenomen in een integrale omgevingsvergunning. Er is na invoering van de Wabo dus geen sprake meer van een projectbesluit, maar van een aanvraag van een omgevingsvergunning tot het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.
Er zijn dus nog steeds drie bestemmingsplanprocedures mogelijk, namelijk een partiële herziening, een wijzigingsplan en een omgevingsvergunning tot het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.
Als de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het geldende bestemmingsplan, maar er is in dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen deze ontwikkeling zou passen, dan kan worden volstaan met een wijzigingsplan, zoals gesteld in artikel 3.6 Wro. Mocht de voorgenomen ontwikkeling in strijd zijn met het bestemmingsplan en er is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen de ontwikkeling zou passen kan gekozen worden voor een omgevingsvergunning of partiële herziening.
Een omgevingsvergunning tot buitenplans afwijken van het bestemmingsplan, ook vaak projectomgevingsvergunning of buitenplanse afwijking genoemd, biedt de mogelijkheid af te wijken van de bepalingen zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan, mits aan de ontwikkeling een aanvraag voor een omgevingsvergunning ten grondslag ligt, conform artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3o van de Wabo.
Een partiële herziening, zoals gesteld in artikel 3.1 Wro, wordt ook wel postzegelplan genoemd. Dit is in feite een op zichzelf staand bestemmingsplan dat voor slechts het betreffende deel van het grondgebied van de gemeente waarop de ontwikkeling plaatsvindt geldt.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het van belang een van de drie mogelijke bestemmingsplanprocedures te doorlopen. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal, zoals is bepaald in overleg met de gemeente, een partiële herziening worden opgesteld. Deze toelichting dient ter verantwoording van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure conform artikel 3.1 Wro.
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, een gebied van nationaal belang of een nadelige invloed op ontwikkelingen van nationaal belang. Hiermee dient verdere toetsing dan ook plaats te vinden aan het provinciale beleid.
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
De invloed van de voorgenomen ontwikkeling op de bovenstaande gebieden wordt verder beschreven in de paragraaf Ecologie (4.3.1).
De nota Belvédère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Centraal in de Nota Belvédère staat de instandhouding, versterking en verdere ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit door een betere benutting van cultuurhistorische kwaliteiten bij ruimtelijke aanpassingen. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat hierbij centraal. In het kader van de Nota Belvédère zijn de cultuurhistorische meest waardevolle gebieden en steden in Nederland geselecteerd, waaronder "Zuid-Twente". Doel voor het Belvédèregebied is het meer herkenbaar maken van de cultuurhistorische waarden van de streek.
De invloed van de voorgenomen ontwikkeling op mogelijk voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden wordt verder beschreven in de paragraaf Archeologie (4.3.2).
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van het standstill principe: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt".
In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn ("tandje erbij"). Het stroomgebiedbeheersplan Rijn-Oost moet/is in 2009 (worden) vastgesteld en bepaald de KRW-maatregelen die in de eerste beheersfase tot 2015 getroffen worden.
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
Hoe wordt omgegaan met de waterhuishouding wordt verder beschreven in de paragraaf Wateraspecten (4.4).
Een initiatief past binnen het Rijksbeleid als een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen zoals gesteld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), mits geen sprake is van een gebied van nationaal belang.
In onderhavige situatie is geen sprake van een gebied van nationaal belang. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken zal een artikel 3.1 Wro procedure doorlopen worden.
Het initiatief past binnen de kaders zoals gesteld in de Natuurbeschermingswet. Dit is verder behandeld in de paragraaf Ecologie (4.3.1).
Het initiatief past binnen de kaders zoals gesteld in de Nota Belvédère. Dit is verder behandeld in de paragraaf Archeologie (4.3.2).
Het initiatief past binnen de kaders zoals gesteld in de uitgangspunten uit het waterbeheer en waterbeleid. Dit is verder behandeld in de paragraaf Wateraspecten (4.4).
Hiermee kan worden gesteld dat het initiatief past binnen het Rijksbeleid.