direct naar inhoud van 4.2 Milieuaspecten
Plan: Buitengebied 2009, herziening natuurgebied Mokkelengoor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2011000025-VA01

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Hinder

Het initiatief brengt geen hinder met zich mee voor omliggende percelen. Momenteel hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze bestemming wordt gewijzigd in 'Natuur'. De activiteiten ten behoeve van het ontwikkelen en beheren van natuur zullen geen nadelige invloed hebben op omliggende bedrijven. Het gebied wordt niet opgenomen als 'Natura 2000' gebied waardoor er ook in de toekomst geen nadelige effecten voor omliggende agrarische bedrijven te verwachten zijn.

4.2.2 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, kan een bodemonderzoek nodig zijn.

Voor het realiseren van natuur op de voormalige landbouwpercelen is een bodemonderzoek niet relevant. Het betreft hier slechts het inrichten van nieuwe natuur. Naast de nieuwe natuur wordt er ook een informatie/rustpunt gerealiseerd. Gezien de functie en beperkte omvang, van het gebouw, kleiner dan 50 m2, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

De ruimtelijke ontwikkelingen betreffen geen risicovolle activiteiten voor de bodem. Er is geen plicht tot het instellen van een bodemonderzoek.

4.2.3 Geluid

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg.

De nieuwe functie wordt niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.2.4 Externe veiligheid

Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Daarnaast geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen voor transportleidingen en geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen voor het (spoor)wegtransport van gevaarlijke stoffen.

In het voorliggende geval wordt nieuwe natuur ingericht en wordt een rustpunt gerealiseerd. Er worden geen gevoelige objecten gerealiseerd. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Bij besluitvorming is het van belang te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en de ministeriƫle regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de Wet luchtkwaliteit en het verlenen van derogatie door de EU was het begrip "niet in betekenende mate" gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Thans is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieƫn van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De ontwikkeling van natuur en het informatie/rustpunt op de projectlocatie behelst een zodanig kleinschalige dat het aan te merken is als een project dat "niet in betekenende mate" bijdraagt aan luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.