direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Enter-Rijssen 2008
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2011000016-VA01

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding bedrijf ten hoogste tot en met categorie 2, voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.1, voor bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.2, voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • d. ter plaatse van de aanduidingbedrijf ten hoogste tot en met categorie 4.1, voor bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

met daarbijbehorende:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • g. andere-werken, erven en terreinen;

met inachtneming van het volgende:

  • h. ter plaatse van de aanduiding karakteristiek zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing;
  • i. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;
  • j. detailhandel is niet toegestaan
  • k. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • l. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • m. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 zijn niet toegestaan;
  • n. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
  • o. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
4.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage mag niet worden overschreden;
  • c. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer dan 5.000 m2 bedragen;
  • d. goothoogte ter plaatse van de aanduiding minimale goothoogte mag niet worden overschreden;
  • e. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding minimale - maximale bouwhoogte mag niet minder bedragen dan wel worden overschreden;
  • f. de afstand van een gebouw tot enige perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • g. de afstand van een gebouw tot de naar de weg gekeerde grens van het bouwperceel mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding gevellijn geldt dat een gevel van het gebouw in dan wel tot maximaal één meter achter de op de plankaart aangegeven gevellijn dient te worden gebouwd.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden in aanvulling op het bepaalde onder 4.2.1 de volgende regels:

  • a. per bedrijf mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m2 bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder 4.2.1 sub d geldt dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder 4.2.1 sub e geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 11 m mag bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met d geldt ter plaatse van de aanduiding karakteristiek dan de hoofdvorm van de gebouwen, zoals deze tot uitdrukking komt in de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte en – indeling, dakvorm, bouw- goothoogte(s) gehandhaafd dient te worden, waarbij een afwijking met niet meer dan 5% is toegestaan.
4.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden in aanvulling op het bepaalde onder 4.2.1 de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 70 m2;
  • c. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of carport die niet minder dan 3 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of een carport dient minimaal 15% lager te zijn dan het hoofdgebouw, met een minimum van 1 m;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 8 m bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid.
4.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 4.2.1 onder c en toestaan dat de oppervlakte van een bouwperceel wordt vergroot tot een maximum van 7.500 m2, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 2. de ruimtelijke noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 3. er sprake is van efficient ruimtegebruik op het betreffende bouwperceel;
  • b. 4.2.1 onder c en toestaan dat de oppervlakte van een bouwperceel wordt vergroot tot een maximum van 10.000 m2, met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te zijn van bedrijfsverplaatsing van bedrijven die op het moment van de vaststelling van dit plan reeds in Wierden dan wel in Rijssen-Holten gevestigd zijn;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 3. de ruimtelijke noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 4. er sprake is van efficient ruimtegebruik op het betreffende bouwperceel;
  • c. 4.2.1 onder f en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verminderd, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en veiligheid in geval van calamiteiten;
  • d. 4.2.4 onder c en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m.
4.4.1 Afwegingskader

Een in 4.4 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;
  • g. de bereikbaarheid en veiligheid in geval van calamiteiten.
4.4.2 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 14.2 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot en met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. bewoning van bedrijfsruimten.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 4.1 onder a tot en met d en toestaan dat tevens bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van een hogere categorie zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:
    • 1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
    • 2. Vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
    • 3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
    • 4. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 niet zijn toegestaan;
  • b. 4.1 onder j ten behoeve van detailhandel in:
    • 1. stoffen goederen waarvan de verkoop in winkelcentra niet past in verband met de verstoring van het aldaar gewenste milieu, zoals de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke of andere milieubelastende stoffen en goederen;
    • 2. automobielen;
    • 3. caravans;
    • 4. boten en motoren;
    • 5. motorbrandstoffen, niet zijnde LPG;
    • 6. keukens, badkamers, sanitair;
  • c. 4.1 onder l ten behoeve van de vestiging van een Bevi-inrichting, met dien verstande dat:
    • 1. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen jo. artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen dient te zijn gelegen binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting, dan wel op gronden waarop geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zijn gesitueerd dan wel toegestaan;
    • 2. een verantwoording dient te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting conform het bepaalde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding worden gewaarborgd.
4.6.1 Afwegingskader

Een in 4.6 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
4.6.2 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 14.2 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  • a. het vergroten van de oppervlakte van een bouwperceel tot 10.000 m2 met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 2. de ruimtelijke noodzaak dient te zijn aangetoond;
    • 3. er sprake is van efficient ruimtegebruik op het betreffende bouwperceel;
  • b. het vergroten van de oppervlakte van een bouwperceel tot niet meer dan 15% van de netto oppervlakte van het bedrijventerrein, met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te zijn van bedrijfsverplaatsing binnen de gemeenten Wierden dan wel Rijssen-Holten van een op het moment van vaststelling van dit plan reeds in de betreffende gemeente gevestigd bedrijf;
    • 2. bedrijfsverplaatsing wenselijk dient te zijn uit oogpunt van verbetering van de leefomgeving, beperking van overlast, revitalisering of herstructurering;
  • c. * het verhogen van de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding Wro-zone . wijzigingsgebied 1 tot 18 m, dan wel over een oppervlakte van niet meer dan 10% van de aangeduide gronden tot 25 m;
    * het verhogen van de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding Wro-zone . wijzigingsgebied 2 over een oppervlakte van niet meer dan 10% van de aangeduide gronden tot 18 m;

* het vergroten van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding Wro-zone wijzigingsgebied 1 of Wro-zone wijzigingsgebied 2 tot een maximum van 15.000 m²;

met dien verstande dat:

  • sprake dient te zijn van een goede ruimtelijke inpasbaarheid en samenhang in directe relatie tot de omliggende bebouwing;
  • sprake dient te zijn van een goede beeldkwaliteit, mede gezien in relatie tot de visie A1-zone.
4.7.1 Afwegingskader

Een in 4.7 genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
4.7.2 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de in 14.1 vermelde voorbereidingsprocedure.