direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden- Natuur en Landschap
Plan: Buitengebied 2009, gedeeltelijke herziening N350
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2011000007-VA01

Artikel 3 Agrarisch met waarden- Natuur en Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor "Agrarisch met waarden- Natuur en Landschap"aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde opslag van veevoer en agrarische producten;
  • b. het hobbymatig houden van vee;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en de natuurlijke waarden;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • f. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden
  • 1. met dien verstande dat:
  • a. ter plaatse van de aanduiding specifieke aanduiding van natuur- faunapassage een ecoduct is toegestaan.

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde

3.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding voor "Agrarisch met waarden- Natuur en Landschap" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming

3.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat geen overkapping mag worden gerealiseerd;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding specifieke aanduiding van natuur- faunapassage niet meer dan 12 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschied in kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen, voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
3.5 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven en vergraven van de bodem;
  • b. het diepploegen en – woelen tot maximaal 2 m;
  • c. het aanleggen van een drainagestelsel;
  • d. het aanleggen, verbreden en/of verbeteren van sloten en/of greppels;
  • e. het dempen van sloten en greppels;
  • f. het dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • g. het aanbrengen van verharding van meer dan 200 m²;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • i. het aanleggen van (half-)verharde recreatieve paden en voorzieningen van meer dan 200 m².
3.5.2 uitzondering op verbod

Het in 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. worden uitgevoerd voor aanleg/ realisatie van een ecoduct;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.5.3 Afwegingskader

Van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 3.16 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening is geen sprake indien de waarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de mogelijkheid voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind.