direct naar inhoud van 4.3 Waarden
Plan: Buitengebied 2009 herziening Landgoed Kamplanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2010000041-VA01

4.3 Waarden

4.3.1 Ecologie

Eelerwoude heeft voor het plangebied een quick-scan plus in het kader van de flora- en faunawet uitgevoerd. Hieronder worden kort de conclusies weergegeven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 6.

Het plangebied ligt op circa 2 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Sallandse Heuvelrug). Toetsing aan de Natuurbeschermingswet is niet van toepassing gezien de kleine ingreep die gaat plaatsvinden (er zijn geen significante gevolgen voor het Natura 2000 gebied). Verder ligt het plangebied in de EHS. Aangezien wordt gebouwd op een bestaand bouwblok wordt geen wezenlijk deel van de EHS afgenomen. Ook kent de EHS geen externe werking, waardoor een EHS-toets niet van toepassing is.

Het plangebied (bouwperceel) maakt deel uit van het leefgebied van een beperkt aantal beschermde algemene soorten. Er zijn vier veldbezoeken uitgevoerd. Tijdens deze bezoeken is geconstateerd dat het plangebied door vleermuizen wordt gebruikt als foerageergebied. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op het daadwerkelijk aanwezig zijn van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied. Doordat in het herinrichtingsvoornemen geen bomen zullen worden gekapt en er geen significante toename van verlichting komt, zijn er voor vleermuizen geen nadelige effecten te verwachten.

Verder zijn er tijdens de veldbezoeken geen beschermde broedvogels vastgesteld binnen het plangebied. De waargenomen steenuil lijkt niet specifiek aan het plangebied gebonden te zijn. Verstorende werkzaamheden mogen alleen buiten het broed-/voortplantingsseizoen worden uitgevoerd. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, is geen ontheffing noodzakelijk.

Op grond van het bovenstaande wordt geconstateerd dat flora en fauna geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van landgoed Kamplanden. Wel wordt geadviseerd inbouwkasten voor vleermuizen en vogels in de nieuw te bouwen woningen op te nemen en groenelementen met onder andere besdragende heesters aan te planten. Ten aanzien van verlichting wordt aanbevolen in de oprijlaan geen verlichting aan te brengen en eventuele verlichting elders op het perceel te voorzien van strooilicht beperkende armaturen.

4.3.2 Archeologie

Door Eelerwoude is een archeologische uiteenzetting opgesteld. Hieronder wordt een korte samenvatting weergegeven. Voor de inhoud van het rapport wordt verwezen naar Bijlage 7. Binnen het project Kamplanden vinden een tweetal ontwikkelingen plaats, die in het kader van archeologie moeten worden beoordeeld. Dit zijn de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de landgoedwoningen en de natuurontwikkeling op het landgoed.

Voor het bepalen van de archeologische verwachting is gebruik gemaakt van de indicatieve archeologische waardenkaart (IKAW). Het huidige erf valt binnen de hoge verwachtingswaarde. In de jaren '64/'65 hebben in en om het erf veel graafwerkzaamheden plaatsgevonden. Deze graafwerkzaamheden hebben geleid tot een verlaging van het maaiveld. De voor die tijd aanwezige kleine kampen zijn afgegraven.

Volgens de Archeologische verwachtingskaart gemeente Wierden heeft het plangebied op de plek van de beoogde bebouwing een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied voor natuurontwikkeling heeft grotendeels een lage/middelhoge archeologische verwachtingswaarde en een heel klein puntje een hoge verwachtingswaarde. Daarnaast wordt aangegeven dat op het bestaande bouwblok twee historische elementen aanwezig zijn (bebouwing circa 1832). Het gebied ten zuiden daarvan heeft de aanduiding beekdal, waar kans is op een bijzondere dataset. Ingevolge de beleidsnota Archeologie gemeente Wierden geldt in het buitengebied een onderzoeksplicht bij gebieden met een

  • hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • lage verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha

Voor de bouw van het nieuwe landgoed vinden zeer weinig bodemverstorende activiteiten plaats. Alleen bij de sloop en verwijdering van kelders zal de bodem enigszins worden geroerd. Bij de bouw van de stal is het bodemprofiel reeds beschadigd. Ook ter plaatse van de oude boerderij zijn begin jaren negentig de restanten van de funderingen en kelders verwijderd. Enige verstoring die kan optreden is met het graven van de funderingen van de gebouwen op de locatie waar niet aangevuld wordt (het oude erf). De grond is hier al grotendeels verstoord door de schuren en het verstorend oppervlak is niet meer dan 2500 m² aangezien dit ruim gerekend de funderingsoppervlakte van de gebouwen is. Voor de overige gronden geldt dat deze opgehoogd zullen worden teneinde een hoog peil te kunnen realiseren, waardoor wateroverlast wordt voorkomen. Verstoring van onaangetaste bodemlagen worden dan ook niet verwacht.

Op basis van de IKAW kaart wordt geconcludeerd dat het gebied, waar de bouwvoor (teelgrond) waarschijnlijk wordt afgegraven (ca 40 cm), een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. De verstoring blijft beperkt tot de bouwvoor (minder dan 50 cm), zodat verstoring van de onderliggende laag niet wordt verwacht.

Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen plannen geen negatieve of verstorende effecten hebben op het bodemprofiel. Nader onderzoek naar archeologische waarden wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

De archeologische onderbouwing is voorgelegd aan de provinciaal archeoloog. Deze concludeert dat het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. In de delen van het landgoed met een hoge verwachting wordt gesloopt en nieuwbouw gepleegd. Door de bouw- en sloopactiviteiten zullen eventueel aanwezige archeologische resten al verdwenen zijn. Voor de ontwikkeling van natuur worden delen opgehoogd en delen afgeplagd. Bij ophogen wordt geen grond geroerd en het afplaggen blijft binnen de vrijstellingsgrens van 50 cm. Mochten er tijdens het uitvoeren van de civiele werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden, geldt een meldingsplicht volgens de Monumentenwet 1988, art. 53, lid 1 en 2.

4.3.3 Landschap en cultuurhistorie

Op landgoed Kamplanden moet minimaal 6 ha nieuwe natuur worden gerealiseerd. Deze nieuwe natuur wordt overeenkomstig het natuurgebiedsplan en in nauw overleg met Landschap Overijssel aangelegd. De landschappelijke structuren en waarden zullen waar mogelijk worden versterkt (bijvoorbeeld aanzetten steilranden).

De bebouwing Klokkendijk 17 heeft geen monumentale status en is ook niet door het Oversticht aangewezen als karakteristiek pand (inventarisatie karakteristieke panden in het buitengebied).

4.3.4 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Vanwege de ligging van het plangebied in het Reggedal en de ontwikkelingen in het kader van de Reggevisie om het natuurlijk riviersysteem van de Regge te herstellen, is in een vroegtijdig stadium vooroverleg geweest met Waterschap Regge en Dinkel. Het Waterschap constateerde dat het plan in Wateraandachtsgebied ligt. Dat betekent dat gebieden die nu geschikt zijn voor berging van water (bij extreme gebeurtenissen) niet mogen worden opgehoogd. De bestaande boerderij staat op een hoge kop maar vlak daaromheen is laag gebied dat mogelijk kan inunderen. Het landhuis en de landgoedwoningen zijn op de hoge kop gepland. De bebouwing wordt op een plint gebouwd. Het te bebouwen erf binnen de plint wordt opgehoogd waar nodig. De huidige hoogste maaiveldhoogte op het terrein is daarbij het uitgangspunt. Het aanlegpeil van de nieuwbouw moet worden afgestemd op de maximale waterhoogtes van de nieuw ingerichte Regge. Bij het ontwerp is gekeken naar de grondwaterstanden. De ophoging van het bouwterrein is voornamelijk beïnvloed door het overstromingsrisico van de nieuwe Regge. De overstromingskaarten hebben hiervoor de basis gevormd. De locatie ligt niet in een waterbergingsgebied. De natuurontwikkeling langs de Regge is in elk geval afgestemd op het inrichtingsplan Regge en wordt in nauw overleg met het Waterschap en Landschap Overijssel aangelegd.

De gemeente heeft een watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale procedure gevolgd. Het plangebied raakt namelijk het waterlichaam de Regge en het primaire watergebied (zie het kaartje hieronder). De toename van het verharde oppervlak is circa 800 m². Het afvalwater en hemelwater wordt behandeld via een gescheiden stelsel, waarbij het hemelwater ten zuidoosten van de bebouwing wordt geïnfiltreerd. Het afvalwater wordt via de drukriolering afgevoerd. Het plan heeft geen permanente waterpeilverandering van 10 cm of meer tot gevolg. Verder ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000041-VA01_0009.png"

Kaart watertoets

4.3.4.1 Uitgangspunten waterschap Regge en Dinkel

Het beleid van het waterschap Regge en Dinkel is vastgelegd in het vigerend waterbeheersplan. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem;
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet in notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan;
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer;
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten;
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico's op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur;
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal;
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur;
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico van waterverontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water;
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied;
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden worden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend;
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.