direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westgat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het plangebied Havens. Het betreft de gronden gelegen tussen het bedrijventerrein Zwolschehoek en het Oude Dorp. Het betreft een ouder bedrijventerrein welk deels voor herstructurering en revitalisatie in aanmerking komt. Bij de toekomstige invulling van dit gebied wordt ingezet op een functiemenging waarbij zowel woon- werklocaties alsook in beperkte mate zelfstandige kantoren mogelijk zijn. Op deze wijze dient het een goede overgang te vormen tussen het dorp en de aangrenzende bedrijventerreinen.

Door de realisatie van het bedrijventerrein Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein beoogt de gemeente Urk dat naast nieuwvestiging van bedrijven ook bestaande bedrijven met visverwerkende activiteiten naar dit nieuwe bedrijventerrein verplaatsen. Hiertoe voert de gemeente een actief beleid. Dit betreft onder andere bedrijven gevestigd aan Westgat.

De gemeente Urk wil het onderhavige plangebied herstructureren. Hiertoe zijn reeds een aantal bedrijven vertrokken naar andere bedrijventerreinen en zijn de aanwezige bedrijfsgebouwen geamoveerd. Mede gelet op deze ontwikkeling wil de gemeente Urk op een deel van het bestaande bedrijventerrein aan Westgat functiemenging gaan toestaan. De toegestane milieucategorieën binnen het plangebied worden afgeschaald om functiemenging in de vorm van woon-werklocaties en de vestiging van zelfstandige kantoren mogelijk te maken.

Deze functiewijziging aan Westgat kan niet op basis van het vigerende bestemmingsplan worden gerealiseerd. Om de gewenste functiemenging mogelijk te maken moet worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan dient als juridisch planologisch kader voor deze ontwikkelingsopgave.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de Urkervaart. Dit huidige bedrijventerrein vormt de uiterste westhoek van een groter bedrijventerrein aan de zuidkant van Urk. Aan de noordkant van het bedrijventerrein zijn woon-werklocaties gerealiseerd. Binnen de rest van het deelgebied zijn bedrijven aanwezig, een aantal met een bedrijfswoning.

Hieronder is een afbeelding geplaatst met de globale begrenzing van het gebied. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201_0001.jpg"
Figuur 1. Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied is het bestemmingsplan Havens (vastgesteld 27-06-2013) van toepassing. De gronden hebben in het bestemmingsplan de bestemmingen 'Bedrijventerrein – 1', 'Bedrijventerrein – 2' en Verkeer met diverse dubbelbestemmingen en functieaanduidingen. Binnen de huidige bestemmingen zijn bedrijfswoningen alleen toegestaan binnen de functieaanduiding 'bedrijfswoning' en is het gebruik van gebouwen ten behoeve van zelfstandige kantoren niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier de beeldkwaliteit uiteengezet. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente zijn in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de Urkervaart. Dit bedrijventerrein vormt de uiterste westhoek van een groter bedrijventerrein aan de zuidkant van Urk. Aan de noordkant van het bedrijventerrein zijn woon-werklocaties gerealiseerd. De woningen zijn gelegen aan en gericht op de Urkervaart. De bedrijfsunits zijn los van de woningen gelegen. Binnen de rest van het deelgebied zijn bedrijven aanwezig, op een aantal plaatsen met een (inpandige)bedrijfswoning. Een deel van de eerder hier aanwezige bedrijfsgebouwen is gesloopt. Het plangebied is gelegen aan de weg Westgat waaraan verschillende bedrijven gelegen zijn. Het gebied wordt ontsloten via Stortemelk naar de Domineesweg. Binnen het gebied zijn met name visverwerkende bedrijven aanwezig. Naast de visverwerkende industrie zijn er ondermeer een sportschool, een garagebedrijf en enkele aannemingsbedrijven aanwezig.

2.2 Toekomstige situatie

De gemeente Urk wil functiemening realiseren door in het plangebied woon-werklocaties toe te staan inclusief de mogelijkheid tot het vestigen van zelfstandige kantoren. Op die manier wil de gemeente de vraag naar woon - werklocaties en in beperkte mate zelfstandige kantoren faciliteren. Om een goede overgang tussen het centrum van Urk en de bedrijventerreinen te bewerkstellingen kiest de gemeente ervoor om de locatie Westgat te transformeren naar een woonwerkzone. Het gaat om een bedrijfsfunctie (maximaal categorie 2) met daarbij de mogelijkheid voor een bedrijfswoning. Deze bedrijfswoningen worden inpandig gebouwd (bij recht voor de kavels aan de zuidzijde) en in het midden van het plangebied en langs de urkervaart kunnen deze door middel van een wijzigingsbevoegdheid niet-inpandig en dus vrijstaand worden gebouwd. De betreffende bedrijvigheid past immers doorgaans binnen een lichte milieucategorie en gaat daarom goed samen met gevoelige functies zoals wonen. Daarnaast wil de gemeente de mogelijkheid bieden om zelfstandige kantoren toe te staan. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de totale oppervlakte van die kantoren niet groter mogen zijn dan 250 m2. Tot slot biedt het bestemmingsplan ruimte voor de mogelijke verplaatsing van de kantoorfunctie van de gemeentewerf Noorderzand.

Gelet op het thans al gevarieerde karakter van het industrieterrein, de ligging nabij het centrum van Urk en de realisatie van het grootschalige bedrijventerrein 'Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein' wordt een aantrekkelijk en toekomstbestendig functiemengingsgebied beoogd passend naar de aard en schaal en functiemogelijkheden dichtbij het centrum van Urk.

Het totale plan voorziet in het realiseren van maximaal acht kavels inclusief ontsluitingsweg waarbij het plangebied in westelijke richting wordt uitgebreid ten opzichte van het huidige bestemmingsplan zodat de kavels ruimer opgezet kunnen worden. Aan de zuidzijde zijn maximaal vier kavels gedacht met de mogelijkheid voor een inpandige bedrijfswoning. Aan de noordzijde worden de bestaande woon-werklocaties aan de Urkervaart doorgetrokken waarbij de woning en de bedrijfsfunctie los van elkaar staan. In het middengebied is sprake van beide mogelijkheden. Het openbaar gebied is reeds ingericht waarbij een plein is gecreëerd inclusief parkeergelegenheid voor bezoekersparkeren. Het parkeren ten behoeve van de bedrijven en de woningen zelf dient op eigen terrein te worden gerealiseerd. Qua bebouwingspercentage wordt aangesloten bij het in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan 'Port of Urk - Binnendijks bedrijventerein' waar 55% per bouwperceel mag worden bebouwd. De bouwhoogte van de bebouwing bedraagt maximaal 10 meter met uitzondering van de zuidelijke kavels waar, vanwege de ligging aan een zichtlocatie, een maximale bouwhoogte van 12 meter is toegestaan.

Omdat er nog gesprekken gaande zijn over de noordelijke kavels (nummers 5 t/m 8 op onderstaande afbeelding) is er voor gekozen om de zuidelijke kavels in dit bestemmingsplan te bestemmen en voor het noordelijk deel een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Op onderhavige afbeelding (zie ook Bijlage 1) is het totale planvoornemen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201_0002.png"
Figuur 2. Functiekaart

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw wordt een beeldkwaliteitskader opgesteld. In het beeldkwaliteitskader staan de criteria met betrekking tot de plaatsing, massa, aanzichten/detaillering, opmaak en diverse andere zaken. Het beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de beoordeling van de ingediende omgevingsvergunningen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt separaat van, maar bij voorkeur wel gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De onderwerpen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte hebben geen relatie met/invloed op het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Momenteel stelt het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op. Het ontwerp van de NOVI is gereed en in procedure gebracht. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kan in gebieden gekomen worden tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op nationale belangen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Dit bestemmingsplan draagt bij aan de prioriteiten genoemd onder 1,2 en 3.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor verschillende maatregelen in het kader van klimaatadaptatie en energietransitie. Een beleidsregel duurzaamheid geeft regels waardoor voldaan dient te worden aan verschillende eisen ten aanzien van duurzaamheid, waaronder eisen ten aanzien van klimaatadaptatie en energietransitie. Hierbij kan gedacht worden aan groene daken, opvang regenwater en gebruik van duurzame energiebronnen in plaats van fossiele brandstoffen.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Binnen Urk en haar omgeving bestaat een grote behoefte aan vestigingslokaties voor nieuwe bedrijvigheid. De huidige bedrijventerreinen op Urk zijn zo goed als vol. Met het realiseren van een nieuw bedrijventerrein Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein krijgt Urk de mogelijkheid economisch te blijven groeien. Dit biedt tevens de mogelijkheid om het bestaande bedrijventerrein Westgat te transformeren naar een woonwerkzone zodat ook in die behoefte wordt voorzien. Het bedrijventerrein wordt duurzaam ontwikkeld.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s

De transformatie van het bedrijventerrein naar een woonwerkzone in aanvulling en aansluiting op de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein in connectie met het Oude Dorp draagt bij aan de economische ontwikkeling van Urk en daarmee aan een sterke regio.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Dit bestemmingsplan heeft geen directe betrekking op regels in het Barro, maar staat deze regels ook niet in de weg.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is als motiveringseis voor stedelijke ontwikkelingen, opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Voor wonen is de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

Op basis van het huidige bestemmingsplan is het binnen het totale plangebied mogelijk om circa 2.500 m2 aan bebouwing op te richten. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van circa 3.500 m2 (55 % per bouwkavel) aan bebouwing. Met het totale planvoornemen wordt 1.000 m2 aan bebouwing toegevoegd en kan hiermee in beginsel beschouwd worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voor het  gedeelte van het bestemmingsplan waarbinnen bij recht de mogelijkheid  voor  de realisering van bebouwing mogelijk wordt gemaakt geldt dat hierop tot voor kort bedrijfsbebouwingaanwezig was. In dit gebied is op basis van het huidige bestemmigsplan 1.970 m2 aan bebouwing mogelijk. Met het nieuwe planvoornemen voor deze kavels wordt 1.745 m2 aan bebouwing mogelijk gemaakt. Voor dit deel van het plangebied geldt dat er geen sprake is van een uitbreiding van de vestigings- / bouwmogelijkheden ten opzichte van het vigerende plan en er niet sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de daarbij behorende laddertoets.

Het overige programma van circa 1.750 m2 maakt onderdeel uit van de wijzigingsbevoegdheid. De ladder maakt het mogelijk om de Laddertoets door te schuiven. Dit geldt onder andere bij wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan (moederplan), die men doorschuift naar de fase van de vaststelling van het wijzigingsplan. Een voorwaarde voor het doorschuiven van de Laddertoets is dat in de planregels van het moederplan opgenomen moet worden dat de laddertoets wordt uitgevoerd ten tijde van de wijzigingsprocedure. Deze voorwaarde is in de regels geborgd.

Dat de Laddertoets op het niveau van het moederplan doorschuift, betekent echter niet dat geen motivering nodig is wanneer het bestemmingsplan mogelijkheden tot ontwikkeling biedt. In het bestemmingsplan moet de wijzigingsbevoegheid voldoen aan artikel 3.1 van de Wro en artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro. Dat betekent dat aannemelijk moet zijn dat er binnen de planperiode behoefte bestaat aan de ontwikkeling die het moederplan mogelijk maakt. Voor wijzigingsbevoegdheden geldt dat de behoefte aan een ontwikkeling nog niet vast hoeft te staan. Wel moet duidelijk zijn dat de behoefte aan de ontwikkeling zich binnen de planperiode kan voordoen.

De gemeente Urk houdt een lijst bij met gegadigden voor wonen-werken. In deze dynamische lijst staan de bedrijfsmatige activiteiten samen met wonen, maar ook de vraag naar kantooruimte. Uit deze lijst van oktober 2020 blijkt dat er 14 gegadigden zijn met een oppervlaktevraag van 15.700 m2 aan bedrijvigheid. Uit deze lijst blijkt dat er veel vraag is naar bedrijfsruimte met name ook in dit segment.

Daarnaast is voor het bestemmingsplan Schokkerhoek een ladderonderbouwing (2017) opgesteld door de Stec groep. In deze onderbouwing (pagina 13 t/m 17) is ingegaan op woonwerkunits en is de volgende conclusie opgenomen:

In de marktregio bestaat naar onze inschatting een actuele behoefte van 4 à 5 hectare voor de ontwikkeling van lichte bedrijfs- en woonwerkunits. Daarbij gaan we uit van maximaal 30 woonwerk-units met een maximale kavelomvang van 1.000 m2 én ruimte voor bedrijven in milieucategorie 1-2. We constateren dat in deze behoefte niet redelijkerwijs kan worden voorzien in bestaand stedelijk gebied. Bovendien past de ontwikkeling van lichte bedrijfs- en woonwerkfuncties op Schokkerhoek in zowel provinciaal als gemeentelijk beleid.

Ten tijde van het opstellen van het onderzoek waren er in bestaand stedelijk gebied op Urk geen mogelijkheden om in de vraag naar lichte bedrijfs- en woonwerkunits te voorzien. In de Geactualiseerde Structuurvisie Urk 2035+ heeft de gemeente reeds potentiële toekomstige inbreidingslocaties benoemd. Westgat is een van deze locaties.

De genoemde maximaal 30 woonwerk-units met een maximale kavelomvang van 1.000 m2 én ruimte voor bedrijven in milieucategorie 1-2 zijn thans nog niet volledig gerealiseerd zodat er ruimte is voor onderhavig plangebied om (deels) in deze behoefte te voorzien. De zone langs de Domineesweg en de Urkervaart dient op een hoogwaardige manier ingericht te worden door middel van een woon- werkmilieu. Het nu voorliggende plan maakt de realisatie van lichte bedrijfs- en woonwerkunits binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk.

Uit het ladderzoekonderzoek blijkt dat er vraag is naar lichte bedrijfs- en woonwerkunits op Urk. Hiermee is aangetoond dat de behoefte aan de ontwikkeling zich binnen de planperiode voor doet. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de eisen die gesteld worden vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Flevoland – FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks, vastgesteld op 8 november 2017, geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van Flevoland. De Omgevingsvisie vervangt het visiedeel uit het Omgevingsplan 2006. Vervolgens worden de beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 gefaseerd vervangen door onder meer programma's en regels in een omgevingsverordening. Hierbij biedt de provincie waar mogelijk en wenselijk lokaal maatwerk. Vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie werkt de provincie vanuit de geest van deze visie.

De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

Flevoland is gemaakt voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van de identiteit van de provincie. Hier grijpt de provincie met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen. En de ontwikkelingen blijven doorgaan. Denk aan opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie. Alle opgaven - klein of groot - omarmt de provincie op een wijze, waarbij ze de kenmerkende elementen van de polder koestert. Binnen deze kenmerken wordt ruimte gegeven aan ontwikkelingen. De overheden hebben de polders aangelegd en ingericht. Het is een plek waar inwoners, organisaties en ondernemers hun idealen kunnen realiseren. Hierdoor krijgt de provincie meer verrassing, spontaniteit en variatie. Mensen maken Flevoland.

In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.

Kernopgaven
Er zijn drie kernopgaven:

  • het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving);
  • krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving);
  • ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.

Strategische opgaven
Veranderende maatschappelijke opvattingen en technologische mogelijkheden bepalen in grote mate de manier waarop we in de toekomst gaan wonen, werken en leven in Flevoland. Deze veranderingen krijgen een grote impact. Niet van de ene op de andere dag, het gaat om veranderingen die zich over vele jaren uitstrekken. Sterker nog, de provincie wil dat inwoners en bedrijven optimaal profiteren van deze ontwikkelingen. In de strategische opgaven staan deze vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • duurzame energie;
  • regionale kracht;
  • circulaire economie;
  • landbouw: meerdere smaken.

Meer specifieke uitspraken over de toekomstige invulling van de provincie worden in de visie niet beschreven. De provincie faciliteert de ontwikkelende partijen zoveel mogelijk, zo ook bij de ontwikkeling in het plangebied. Samen met partners en inwoners wil de provincie het Verhaal van Flevoland verder brengen.

Conclusie
De gemeente Urk wil functiemenging realiseren door in het plangebied woon-werklocaties toe te staan inclusief de mogelijkheid tot het vestigen van zelfstandige kantoren. Op die manier wil de gemeente de vraag naar woon - werklocaties en kantoren faciliteren. Dit project draagt daarmee bij aan de opgave Krachtige Samenleving uit de omgevingsvisie.

Hier grijpen we met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen.

3.2.2 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

De Omgevingsvisie FlevolandStraks gaat in op de opgaven en ambities voor Flevoland. Het Omgevingsprogramma bevat een verdere uitwerking van de hoofdlijnen van het provinciale beleid. In het Omgevingsprogrammma Provincie Flevoland (vastgesteld 27 februari 2019) is het bestaande provinciale beleid gebundeld. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie heeft voor haar ruimtelijke beleid een aantal essentiële elementen van beleid geformuleerd. De essentiële elementen worden van wezenlijke betekenis geacht voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Gelet op het bestuurlijke belang, dat aan de essentiële elementen wordt gehecht, zal de provincie niet lichtvaardig instemmen met ontwikkelingen de hier niet mee in overeenstemming zijn. Het accent van eventuele provinciale bemoeienis op het vlak van de ruimtelijke ordening ligt voor wat betreft Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein bij deze essentiële elementen:

  • 1. Bij stedelijke uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de steden en dorpen wordt ondersteund.

Westgat Urk is een bestaand bedrijventerrein, sluit aan op de bestaande bedrijventerreinen op Urk en vormt de schakel tussen het Oude dorp en bedrijvigheid, de visserij en de verwerkende industrie.

  • 2. Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de aangegeven stedelijke gebieden, weergegeven in de kaart Stedelijk gebied, worden in principe uitgesloten.

Westgat Urk is geen solitair cluster, maar is gelegen in bestaand stedelijk gebied.

  • 3. De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuur.

Westgat Urk betreft de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein en past qua schaalgrootte samen met de westelijke rand van de Zeeheldenwijk en Lemsterhoek binnen de transformatieopgaven.

  • 4. Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijk en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.

De Infrastructuur is reeds aanwezig binnen de bebouwde kom. Barrièrewerking voor ecologie zal niet optreden.

  • 5. Bij de locatiekeuze en invulling van werklocaties dient rekening te worden gehouden met:
  • a. versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
  • b. beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer;
  • c. efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
  • d. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is;
  • e. tevens moet rekening worden gehouden met de potenties van de gemeenten en de positie van de kernen in de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuur.

Urk heeft behoefte aan zowel een nieuw bedrijventerrein als aan gemengde woonwerkgebieden zoals Westgat en gemende voorzieningengebieden zoals Lemsterhoek.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein draagt bij aan de versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland. Door de ligging in de nabijheid van de A6 is het bedrijventerrein goed bereikbaar voor zowel openbaar vervoer (bus) als gemotoriseerd verkeer. Ruimtelijke kwalteit en leefbaarheid worden op diverse manieren nagestreefd: via een beeldkwaliteitsplan, een beleidsregel ten aanzien van duurzaamheid en een beleidsregel ten aanzien van parkeren.

  • 6. Doel van het NNN is de realisatie van een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Flevolandse natuur. Voor het NNN geldt in beginsel een 'nee tenzij-regime, maar wanneer door toepassing van de saldobenadering de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig worden vormgegeven, dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken en daarmee bijdragen aan het totale netwerk van het NNN kan dit regime worden omgebogen in een 'ja want'.

Dit plan ligt niet in NNN-gebied. In paragraaf 4.3.1 en bijbehorende Bijlage 3 wordt uitgebreid ingegaan op het aspect ecologie.

  • 7. De ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in Provinciaal Archeologische Kerngebieden (PArK'en) in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden is een essentieel element.

In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de aanwezigheid van en de omgang met archeologische en cultuurhistorische waarden.

  • 8. De top-10 archeologische locaties vormen essentiële elementen.

Het plangebied grenst aan, maar ligt niet in de historische kern Urk, welke als archeologische locatie is aangewezen. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de aanwezigheid van en de omgang met archeologische en cultuurhistorische waarden.

  • 9. De provincie wil de cultuurhistorische kernkwaliteiten en het landschappelijke casco behouden en inzetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.

In paragraaf 4.1  wordt ingegaan op de aanwezigheid van en de omgang met archeologische en cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Dit plan voldoet en geeft zoveel mogelijk invulling aan het omgevingsprogramma Flevoland. Hiervoor is reeds per element aangegeven hoe met het plan wordt voldaan aan het omgevingsprogramma Flevoland.

3.2.3 Omgevingsverordening Provincie Flevoland

In de Omgevingsverordening Provincie Flevoland (vastgesteld op 27 februari 2019) zijn bestaand beleid en regels voor de fysieke leefomgeving uit provinciale beleidsnota’s en verordeningen bij elkaar gebracht in een nieuwe opzet. Het betreft een actualisatie en een beleidsneutrale omzetting van bestaand beleid.

Ontgronding

Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Voor bepaalde werkzaamheden is op basis van hoofdstuk 14 van de Omgevingsverordening Flevoland een ontgrondingsvergunning nodig. Het plangebied behoort tot het door de provincie Flevoland aangewezen PArK-gebied (Provinciaal Archeologisch en Aardkundig Kerngebied) Urk en Omgeving. In de omgevingsverordening is deze gekoppeld aan de ontgrondingsvergunning. In de omgevingsverordening Flevoland is bepaald dat bij ontgrondingen waarbij een diepte van 0,3 meter beneden maaiveld wordt overschreden en meer dan 500 m2 wordt ontgrond er sprake is van een vergunningsplichtige ontgronding.

Werken die al planologisch zijn geregeld en waarbij de bij een ontgronding betrokken belangen reeds zorgvuldig zijn betrokken zijn vrijgesteld van de vergunningplicht mits een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden. Hieronder valt onder meer het bouwrijp maken van een gebied.

Voor het gedeelte van het bestemmingsplan waarbinnen bij recht de mogelijkheid voor de realisering van bedrijven mogelijk is, geldt dat hierop tot voor kort bedrijfsbebouwingaanwezig was. Deze is recentelijk geamoveerd en daarmee is er sprake van reeds geroerde grond. Gelet hierop is archeologisch onderzoek niet nodig. Voor de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is, zal bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, archeologisch onderzoek verricht worden. Het gaat daarbij om het graven van cunetten voor de aanleg van wegen, buizen, kabels, andere leidingen en daarmee vergelijkbare werken, zoals bijvoorbeeld riolering. Al deze werken die onlosmakelijk zijn verbonden, vallen onder de vrijstelling.

Voor het gedeelte van het bestemmingsplan waarbinnen bij recht de mogelijkheid voor de realisering van bedrijven mogelijk is, geldt dat hierop tot voor kort bedrijfsbebouwingaanwezig was. Deze is recentelijk geamoveerd en daarmee is er sprake van reeds geroerde grond. Deze gronden hebben op basis van het huidige bestemmingsplan ook al een bouwtitel. Voor deze gronden is een ontgrondingenvergunning niet vereist.

Voor de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is, zal bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid beoordeeld worden of een ontgrondingsvergunning nodig is.

Conclusie
Relevante regels uit de Omgevingsverordening hebben een plek gekregen in dit bestemmingsplan.

3.2.4 RO Visie Werklocaties Flevoland

In de RO Visie Werklocaties, die 28 juni 2016 is vastgesteld, staat beschreven wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland. Belangrijkste reden voor deze visie is, dat er sprake is van een nieuwe realiteit: de afgelopen decennia is Flevoland sterk gegroeid. In de toekomst is de vraag echter minder groot dan in de vorige Visie Werklocaties Flevoland werd verwacht. Daarnaast is er sprake van een kwalitatief andere vraag. Hierdoor beantwoordt het aanbod van nu regelmatig niet meer aan de vraag van vandaag en morgen. Er is sprake van een kwantitatieve en kwalitatieve mismatch op de Flevolandse bedrijventerreinenmarkt door een afnemende en veranderende marktvraag. Slim en zuinig ruimtegebruik wil de provincie bereiken door een aantal leidende principes. De Ladder voor duurzame verstedelijking staat daarbij centraal. Uitbreiding moet door de gemeente gemotiveerd worden aan de hand van de ladder.

Conclusie
De voorgenomen herstructurering van het bedrijventerrein voldoet aan deze provinciale visie, omdat bij de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is aangetoond dat het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoeve. Dit is bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.4) uiteengezet. Daarnaast is rekening gehouden met de aandachtspunten, kansen en karakteristieken van Urk. Door de beoogde verplaatsing van bestaande bedrijven met visverwerkende activiteiten naar het nieuwe bedrijventerrein Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein ontstaan er vrijkomende locaties. Het toestaan van functiemenging wordt beschouwd als een passende nieuwe invulling van dergelijke locaties direct grenzend aan het Oude dorp. Met deze functiewijziging wordt invulling gegeven aan de vraag aan bedrijvigheid in Noordelijk Flevoland. Het bestemmingsplan sluit aan bij de RO Visie Werklocaties Flevoland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geactualiseerde Structuurvisie Urk 2035+

De eerder door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Urk 2035+ (vastgesteld 25 september 2014) is als gevolg van een nieuwe grenscorrectie, nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, gerealiseerde of bijna afgeronde projecten, veranderingen in wetgeving en nieuw beleid, aan actualisering toe. De basis van het fundament van de in 2014 vastgestelde Structuurvisie is geactualiseerd in de op 4 juli 2019 vastgestelde Structuurvisie Urk 2035+.

Binnen de Structuurvisie wordt aangegeven hoe een gemeente de komende jaren haar ruimtelijke beleid vorm en inhoud zal geven. De Structuurvisie geeft een ruimtelijk en realistisch beeld van de verwachte en wenselijke ontwikkelingen en de daarbij behorende randvoorwaarden. Op deze wijze wordt er op het hoogste abstractieniveau afstemming aangebracht binnen het ruimtelijke beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201_0003.png"
Figuur 3. Structuurbeeld Urk 2035+

In de structuurvisie is over het plangebied het volgende opgenomen:

Noordwestpunt van Kamperhoek (Westgat)
De noordwest punt van het bedrijventerrein zal in hoofdzaak de bedrijfsbestemming behouden. De insteek binnen het planologische regiem is wel dat de visverwerkende activiteiten op het Westgat verminderen / gaan verdwijnen. In een eerste fase van de herstructurering worden de openbare ruimte alsmede de uitstraling van bestaande panden op het Westgat verbeterd en vernieuwd. De zone langs de Domineesweg en de Urkervaart dient op een hoogwaardige manier ingericht te worden door middel van een woon- werkmilieu. Bij het Westgat wordt ingezet op een betere bereikbaarheid van het gebied. De mogelijkheid van een tweede ontsluiting op de Domineesweg wordt onderzocht. Het gebied kenmerkt zich op dit moment door een afgesloten karakter. Wenselijk is om deze locatie zichtbaar en transparant te maken door de panden langs de Domineesweg naar buiten te oriënteren. De panden langs de Urkervaart zijn op het water georiënteerd.

Conclusie
De transformatie van het Westgat naar een woonwerklocatie is een voortvloeisel uit de Geactualiseerde Structuurvisie Urk 2035+ en sluit daarmee aan op de ambities die de gemeente heeft uitgesproken ten aanzien van bedrijvigheid. Het planvoornemen past binnen de Geactualiseerde Structuurvisie Urk 2035+.

3.3.2 Visie Werklocaties Noordelijk Flevoland

De Visie Werklocaties is beleidsmatig gericht op bedrijventerreinen in Noordelijk Flevoland. In deze Visie Werklocaties werken de gemeente Urk en Noordoostpolder gezamenlijk hun ambities en beleid op de bedrijfslocaties verder uit. Op die manier kan Noordelijk Flevoland de komende jaren economisch groeien, kansen pakken en bedrijven bovenal de ruimte geven. Belangrijk daarbij is:

  • 1. dat nieuw aanbod van bedrijfsgrond meerwaarde heeft ten opzichte van het bestaande aanbod;
  • 2. dat ruimte kan worden geboden aan lokaal gebonden bedrijven;
  • 3. dat werkgelegenheid lokaal behouden blijft;
  • 4. dat de leefbaarheid in de kernen ook de komende jaren geborgd blijft;
  • 5. dat de sterke positie van Noordelijk Flevoland voor onder meer Agrofood, Composieten, Maritiem, en Visserij verstevigt.

De Visie Werklocaties geeft de kaders en uitgangspunten voor een zorgvuldige ontwikkeling van en een goede ruimtelijke ordening voor de bedrijfslocaties in Noordelijk Flevoland:

  • 1. De gemeenten richten zich met deze Visie Werklocaties op beleid met aandacht voor het bestaande aanbod en in regionaal perspectief, zodat ze ook het vestigingsklimaat voor ondernemers op niveau houden en de economie regionaal sterk op de kaart zetten;
  • 2. De gemeenten richten zich op beleid met aandacht voor de ladder voor duurzame verstedelijking met het oog op flexibiliteit, waardoor ze hun risico's beperken en planologische ruimte houden voor lokaal maatwerk;
  • 3. De gemeenten richten zich op beleid dat past bij provinciale uitgangspunten, die door de provincie zijn uiteengezet in de RO Visie Werklocaties.

Conclusie
Dit bestemmingsplan geeft invulling aan de Visie werklocaties door een bedrijventerrein mogelijk te maken voor lokaal gebonden bedrijven. Bij de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.4) is aangetoond dat het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoeve. In paragraaf 3.2.4 is aangetoond hoe het voornemen past binnen de provinciale uitgangspunten in de RO Visie Werklocaties.

3.3.3 Detailhandelsvisie Urk

Het uitgangspunt in de detailhandelsvisie is, dat Urk na 2025 beschikt over een complete en evenwichtige detailhandelstructuur. Deze bestaat uit een goede spreiding van winkelgebieden en hun onderling onderscheidend vermogen. De inwoners beschikken over het winkelvoorzieningenniveau waar ze recht op hebben, wat overigens ook geldt voor de (toeristische) bezoekers.

Voorgaande geldt voor:

  • 1. de dagelijkse sector, de supermarkten en de speciaalzaken (food, persoonlijke verzorging);
  • 2. het basis-winkelen in de centrumbranches (mode-luxe, vrije tijd e.d.). Dat is met een prettig verblijfsklimaat in combinatie met horeca, leisure/ cultuur, diensten/ ambacht, de weekmarkt en de evenementen. Dit wordt het nieuwe hart van Urk, als plek voor ontmoeting en om te verblijven;
  • 3. de PDV-branches: tuincentra, woninginrichting, doe-het-zelf, tweewielers / ABC.

Om dit te bereiken is het noodzakelijk om gerichte keuzes te maken in de detailhandelstructuur. Er zal veel meer ingezet moeten worden op een toekomstgerichte structuur waarnaar ook 'gehandeld' wordt. De langere termijn ontwikkeling van Urk wordt centraal gesteld. De structuurvisie 2035 vormt voor de visie belangrijke input. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de deelgebieden van Urk: van het oude centrum met de haven tot de omliggende uitbreidingswijken en de bedrijventerreinen. In de detailhandelsvisie wordt de bipolaire detailhandelstructuur centraal gesteld.

Overwegingen in de bipolaire detailhandelstructuur op Urk:

  • 1. Oud Urk: Oude Dorp met de subcentra De Hofstee en Pyramideweg. Dit is het historische deel van Urk en het direct omliggende gebied;
  • 2. Nieuw Urk: winkelcentrum Urkerhard, met een goede afweging of op termijn een subcentrum in Schokkerhoek (reeds Zeeheldenwijk) haalbaar is.

Voor het bedrijventerrein geldt dat de groei van de detailhandel moet worden teruggebracht en zoveel mogelijk moet worden geconcentreerd. Vestigingslocaties voor perifere detailhandel (detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling) mogen niet ten koste gaan van de bestaande detailhandelstructuur op Urk. Detailhandel voor niet-frequente doelgerichte aankopen is alleen op perifere locaties toegestaan als deze moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden vanwege de volumineuze aard, brand- en explosiegevaar en de dagelijkse bevoorrading (zoals auto's, boten, caravans, tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en woninginrichting waaronder meubels). Thematische ontwikkelingen zijn toegestaan (zoals wonen, outdoor, rijwielen) als aangrenzend aan bestaande centra geen plek is. Voor perifere detailhandelsvestigingen geldt dat concentratie is geregeld via een zone voor perifere detailhandel, zodat combinaties tussen perifere detailhandelswinkels wordt bevorderd (bijvoorbeeld tussen een keukenzaak en woonwinkel) en winkels profiteren van de gezamenlijke randvoorwaarden (infrastructuur, parkeren, herkenbaarheid locatie).

Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn detailhandelsbedrijven uitgesloten. Met een afwijking is productiegebonden detailhandel toegestaan als nevenactiviteit waarbij niet meer dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlakte wordt gebruikt met een limiet van 100 m2. Overige detailhandel is op het bedrijventerrein niet toegestaan omdat deze een plek dienen te hebben in het Oude Dorp of in het Urkerhard en op termijn eventueel in beperkte mate in de Zeeheldenwijk.

3.3.4 Beleidsnotitie internetwinkels

Veel producten worden, met name door startende ondernemers en parttime ondernemers, worden tegenwoordig verkocht vanuit een internetwinkel die gevestigd is in hun woning, een bedrijfsruimte op een bedrijventerrein of elders. Volgens de leidende definities van detailhandel (de Raad van State heeft hierin uitspraken gedaan) is er in die situatie sprake van detailhandel.

De bedoeling van de Beleidsnotitie internetwinkels is, om (beleids-)regels te formuleren voor de vestiging van internetwinkels binnen de gemeente Urk en op deze wijze een algemeen en aanvaardbaar toetsingskader te creëren.

Vestiging internetwinkels buiten woongebieden

De kans bestaat dat door het toestaan van internetwinkels in andere gebieden dan winkelcentra detailhandel (en daarmee oneerlijke concurrentie) ontstaat. Om dit te voorkomen wordt in de notitie voorgesteld op het bedrijventerrein en in andere gebieden in beginsel alleen internetwinkels toe te staan, waar goederen kunnen worden besteld en betaald via internet.

Hierbij worden de volgende criteria gehanteerd:

  • 1. het pand moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
  • 2. de internetwinkel past qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling in de omgeving, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders;
  • 3. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving is van toepassing. Het moet gaan om activiteiten die passen binnen categorie 1 van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”;
  • 4. verkoop van goederen vanuit het pand en uitstallen van goederen zijn niet toegestaan;
  • 5. inloop- en kijkdagen zijn niet toegestaan;
  • 6. een internetwinkel mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken en heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • 7. de levering van goederen mag niet leiden tot onveilige verkeerssituaties.

Ruimtelijk gezien zijn er vier verschillende categorieën internetwinkels (webwinkels) te onderscheiden:

  • 1. Een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  • 2. Een internetwinkel met opslag– en verzendfunctie;
  • 3. Een internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid;
  • 4. Een internetwinkel met afhaalmogelijkheid en de mogelijkheid de goederen ter plaatse te passen en/of bekijken.

Conclusie

Internetwinkels zijn niet toegestaan in dit bestemmingsplan.

3.3.5 Nota economisch beleid 2012 - 2020

Urk heeft een sterke economie en wil deze ook sterk houden. De nota Economisch beleid is richtinggevend voor het scheppen van de juiste randvoorwaarden om te komen tot economische structuurversterking voor Urk. Het vormt een visie op het beleidsterrein economische zaken met een doorkijk naar de toekomst, welke doelstellingen daaraan gekoppeld zijn en hoe men dit wil bereiken. De nota kent een uitvoeringsprogramma, waarin negen strategische speerpunten en bijbehorende activiteiten zijn opgenomen. De focus van het economische beleid van Urk ligt op het behouden van en versterken van de totale visserijketen en het stimuleren van de sectoren maritiem, zakelijke dienstverlening, zorg en toerisme en recreatie. Het uiteindelijke doel van het economisch beleid is zoveel mogelijk banen creëren. Hiervoor is samenwerking nodig binnen het bedrijfsleven onderling, maar ook tussen gemeente, bedrijfsleven en onderwijs. Verder dienen er ruimtelijke keuzes gemaakt te worden om de noodzakelijk ruimtelijke randvoorwaarde te creëren voor het verbeteren van het vestigingsklimaat van de maritieme sector, zakelijke dienstverlening, zorg en toerisme en recreatie.

Onderdeel van het uitvoeringsprogramma Economisch Beleid is het realiseren van een aantal harde vestigingsvoorwaarden voor de maritieme sector en zakelijke dienstverlening, zoals het aanwezig zijn van maritieme infrastructuur en informele werklocaties. Andere speerpunten die de nota aangeeft vallen meer onder de “zachte” vestigingsvoorwaarden zoals aanwezigheid van goed opgeleid arbeidspotentieel, investeren in kennis(clustering), intensiveren van de contacten met het bedrijfsleven, investeren in samenwerking en het economisch laden van het merk Urk.

Conclusie

Op het bedrijventerrein wordt functiemening toegestaan door middel van woon-werklocaties inclusief de mogelijkheid tot het vestigen van zelfstandige kantoren. Het bestemmingsplan biedt flexibiliteit in de inrichting van het plangebied. Het bedrijventerrein doet hiermee gestand aan het doel van het economisch beleid; werkgelegenheid creëren en verbeteren van het vestigingsklimaat).

3.3.6 Beleidsnota Visserij 2012 - 2020

Vis en Urk zijn met elkaar verbonden. De visverwerkende industrie genereert de meeste banen op Urk en is samen met de visserij belangrijk voor onze economie. Om die reden zal de gemeente Urk zich blijvend inspannen om in Den Haag en binnen Europa te wijzen op de moeilijke omstandigheden waarin de visserij zich vandaag de dag staande moet houden. Alle betrokken partijen dienen de handen ineen te slaan. Urk moet op basis van consensus werken aan een proactief beleid binnen de visserij. De vastgestelde nota Visserij wil door middel van aanbevelingen graag één en ander in goede banen leiden. In dat kader zullen in overleg met alle betrokkenen binnen de sector perspectieven worden geschetst.

Conclusie

Door de realisatie van het bedrijventerrein Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein beoogt de gemeente Urk dat naast nieuwvestiging van bedrijven ook bestaande bedrijven met visverwerkende activiteiten naar het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein verplaatsen. Hiertoe voert de gemeente een actief beleid. Dit betreft onder andere bedrijven gevestigd aan Westgat. Met de realisatie van het bedrijventerrein Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein wordt ruimte geboden aan bedrijven in de visserijsector. Daarmee blijft Urk zich inzetten voor deze sector.

3.3.7 Visie parkeren / Notitie parkeernormen Urk

Op basis van de visie moeten parkeervoorzieningen op het bedrijventerrein worden gerealiseerd op eigen terrein. Consequentie is dat bij iedere aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gekeken of er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Zijn er onvoldoende parkeerplaatsen, dan wordt de omgevingsvergunning in beginsel geweigerd.

Op basis van de Visie parkeren gelden voor bedrijventerreinen de volgende uitgangspunten:

  • 1. Parkeren, laden en lossen vindt in principe plaats op eigen terrein.
  • 2. Bedrijven moeten parkeergelegenheid op eigen terrein realiseren overeenkomstig de parkeernormen uit Notitie Parkeernormen Urk.
  • 3. Op de hoofdroutestructuur van het bedrijventerrein is het parkeren op de rijbaan niet toegestaan.

Conclusie

Het parkeren, laden en lossen voor de bedrijven zelf vindt plaats op eigen terrein. Voor het bezoekersparkeren zijn er in de recent heringerichte weg Westgat 34 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd.

3.3.8 Beleidsregels jeugdhonken

Op 29 juni 2017 heeft de gemeenteraad de beleidsregels Jeugdhonken Urk 2017 vastgesteld. De Jeugdhonken zijn een aandachtspunt in het alcoholbeleid van het kabinet. Enerzijds hebben jeugdhonken een positieve sociale functie. Anderzijds laat het gebruik van jeugdhonken ook het alcoholgebruik onder jongeren zien, die zorgelijk kan zijn. Als gemeente hebben wij hier het beste zicht op wat lokaal speelt en willen daarbij de regie op de jeugdhonken houden.

De gemeente zet in op een meer faciliterende rol. Betrokkenen (ouders, jongeren en (mede)eigenaren van bedrijfspanden) bij jeugdhonken zijn zelf verantwoordelijk voor veilig gebruik van jeugdhonken en een gezonde leefstijl in de jeugdhonken. Vanuit de gemeentelijke regiefunctie en tevens ter ondersteuning wordt structureel ingezet op preventie, met nadrukkelijk aandacht voor toezicht en handhaving. Toezichthouders vanuit de gemeente bezoeken vanaf medio 2015 elke zaterdagavond (indien nodig meerdere keren per avond) alle jeugdhonken en spreken bezoekers van jeugdhonken aan op vormen van overlast. Hierbij is er in ieder geval aandacht voor geluidsoverlast, verkeersoverlast, glas op straat, wildplassen, overmatig alcoholgebruik etcetera. De toezichthouders staan in nauw contact met de politie, zodat snel opgeschaald kan worden als daartoe noodzaak bestaat.

De gemeenteraad heeft beleidsregels inclusief criteria vastgesteld om zo, mede vanuit juridisch advies, te kunnen handhaven op jeugdhonken die niet voldoen aan deze beleidsregels. Hiermee zijn de drie taakgebieden preventie, toezicht en handhaving op jeugdhonken structureel geborgd.

De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat wordt afgezien van handhavend optreden bij jeugdhonken, als zij voldoen aan de beleidsregels en daarbij behorende bepalingen. Wordt niet voldaan aan deze regels, dan worden sancties opgelegd.

Een belangrijk onderdeel van deze beleidsregels zijn criteria, waaraan elk jeugdhonk moet voldoen. Deze criteria zijn onderdeel van een convenant welke door de 18+ contactpersonen en/of aanspreekpunten van jeugdhonken (eigenaar bedrijfspand en jongeren die het jeugdhonk runnen) moeten worden ondertekend:

  • 1. Er moet sprake zijn van een besloten karakter;
  • 2. Uitsluitend toegankelijk voor personen van 16 jaar en ouder (legitimatieplicht);
  • 3. Kleinschalig (maximaal 1 persoon per m² netto vloeroppervlak, met een maximum van 25 personen);
  • 4. Geen commerciële bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld de verkoop van (non)alcoholische dranken en/of etenswaren, openbare uitnodigingen enzovoort;
  • 5. Geen verstoring van de openbare orde (geen overlast veroorzaken aan derden);
  • 6. Geen handel in en gebruik/bezit van drugs in (de directe omgeving van) het jeugdhonk;
  • 7. Bepalingen met betrekking tot brandveiligheid en vluchtwegen moeten in acht genomen zijn op grond van het geldende Bouwbesluit;
  • 8. Het gebruik als jeugdhonk is altijd ondergeschikt aan de bedrijfsmatige activiteiten in en op de locatie van het bedrijfspand. Een bedrijfspand in hoofdzaak of uitsluitend gebruiken als jeugdhonk is niet toegestaan;
  • 9. Er mogen geen personen in kennelijke staat van dronkenschap in een jeugdhonk aanwezig zijn;
  • 10. Er is een registratieplicht voor de 18+ contactpersonen/aanspreekpunten van het bedrijfspand/jeugdhonk. De contactgegevens van de eigenaar van het bedrijfspand en de jongeren die het jeugdhonk runnen moeten bekend zijn. Tijdens opening van het jeugdhonk moet één van de jongeren die het jeugdhonk runnen aanwezig zijn;
  • 11. Te allen tijde wordt toegang verleend aan toezichthouders;
  • 12. Nieuwe en bestaande jeugdhonken mogen niet geopend worden voordat deze criteria als onderdeel van het convenant ondertekend zijn door de eigenaar van het bedrijfspand en de jongeren die het jeugdhonk runnen.

Toepasbaarheid

Het jeugdhonkbeleid wordt ook op het bedrijventerrein getoetst en gehandhaafd.

3.3.9 Beleidsregel bedrijfsverzamelgebouwen en unitbouw

De Beleidsregel bedrijfsverzamelgebouwen en unitbouw is op 12 december 2017 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

In het verleden werd de bouw en realisatie van bedrijfsverzamelgebouwen en unitbouw planologisch slechts toegestaan met een binnenplanse ontheffing. Sinds 2008 wordt geen toepassing meer gegeven aan deze binnenplanse ontheffing. Vanuit de markt is meer vraag naar bedrijfsverzamelgebouwen en unitbouw, zodat hierop beleid is vastgesteld waaraan getoetst kan worden bij een aanvraag voor afwijking van het bestemmingsplan bij verlenen van een omgevingsvergunning. De achterliggende gedachte hierbij is dat nadelige ruimtelijke effecten van een dergelijke ontwikkeling zoveel mogelijk beperkt kunnen worden.

Beleidsmatig kan voor het toestaan van bedrijfsverzamelgebouwen onder voorwaarden afgeweken worden van het bestemmingsplan. De belangrijkste toevoeging is dat het gebruik van het bedrijfsverzamelgebouw naar aard, omvang en ruimtelijke uitstraling moet passen en niet mag leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Ook dienen er minimaal 2 afzonderlijke en zelfstandige bedrijven gevestigd te zijn in het gebouw.

Bij unitbouw is de belangrijkste toevoeging, dat aanvragen voor unitbouw als één geheel in behandeling moeten worden genomen. Daarnaast mag er per unit slechts 1 beroep/bedrijf worden uitgevoerd en gevestigd. Er geldt een minimale bedrijfsvloeroppervlak van 200 m² op de begane grond en het is niet toegestaan meer dan 3 units aaneen te realiseren.

Conclusie

Bedrijfsverzamelgebouwen en unitbouw zijn bij recht niet toegestaan op het bedrijventerrein maar alleen bij afwijking. Indien bij een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening afgeweken wordt van deze regeling, dient getoetst te woren aan de beleidsregel bedrijfsverzamelgebouwen en unitbouw en dient derhalve voldaan te worden aan de hierboven genoemde voorwaarden.

3.3.10 Handhavingsbeleid 2016 - 2020

Hoe te handhaven is beleidsmatig vastgelegd in de nota Handhavingsbeleid gemeente Urk 2016-2020.

Het uitgangspunt bij de gemeente is dat overheid en de samenleving een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de naleving van de wet- en regelgeving om de fysieke leefomgeving schoon, veilig en leefbaar te houden. De eerste verantwoordelijkheid voor naleving ligt bij de gebruikers van de fysieke leefomgeving. Wordt deze verantwoordelijkheid niet genomen dan is de overheid aan zet.

Het accent van het handhaving zal liggen op de preventie, zodat zo min mogelijk een beroep gedaan hoeft te worden op de handhavingsinstrumenten. Bij het constateren van een overtreding zal in eerste instantie worden gekeken of legalisatie tot de mogelijkheden behoort. Is dit niet het geval dan zal doortastend handhavend worden opgetreden. De gemeente Urk hanteert bij handhaving de volgende uitgangspunten:

  • Voorlichting en preventie waar het kan, handhaving waar nodig;
  • Burgers, bedrijven en verenigingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor naleving. Regie handhaving ligt bij de gemeente;
  • Belonen van goede naleving, daadkrachtige aanpak slechte naleving;
  • Handhaving voldoet aan de wettelijke eisen;
  • Afspraken met handhavingspartners in de regio worden nageleefd;
  • Handhaving wordt zoveel mogelijk integraal opgepakt.

Het gemeentelijk handhavingsbeleid is voor wat betreft de fysieke leefomgeving van toepassing op de handhavingstaken op grond van Wabo, APV, AVS, winkeltijden, marktverordening, DHW, Wet kinderopvang, Opiumwet en jeugdhonken. De taken op het gebied van milieu zijn overgedragen aan de OFGV Het OFGV heeft hiertoe een utivoeringskader opgesteld.

Conclusie

Op dit bestemmingsplan wordt het hierboven genoemde beleid nageleefd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

Het projectgebied heeft in het huidige bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie- 1' met daaraan gekoppeld een vergunningplicht en aanlegvergunningenstelsel. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

Op basis van het huidige bestemmingsplan is archeologisch onderzoek niet nodig op aanvragen voor een omgevingsvergunning die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,5 ha en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren. Het gaat hier met name om de nieuw toe te voegen gronden aangezien de overige gronden reeds bebouwd en daardoor geroerd zijn.

Voor het aspect archeologie is de Beleidsnota archeologie gemeente Urk en de daarbij behorende Waarden- en verwachtingskaart Urk geraadpleegd. Het gebied ligt in een zone met een lage verwachting. In de zones met lage verwachting zijn er weinig aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen. Op basis van de huidige theorieën zijn het gebieden die niet specifiek geschikt waren voor bewoning en er zijn niet eerder archeologische vondsten gedaan. Dat er echter nog geen vondsten zijn gedaan, wil niet zeggen dat er ook helemaal geen archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn: het is alleen nog niet aangetroffen. Door deze zones geheel vrij te geven, doet zich de onwenselijke situatie voor dat de lage verwachting nooit wordt getoetst en er in feite een vicieuze cirkel ontstaat. Immers: er is een lage verwachting omdat er (nog) geen archeologische vondsten zijn gedaan, daardoor wordt er geen onderzoek uitgevoerd, dus kunnen er ook geen vondsten gedaan worden en blijft de lage verwachting gehandhaafd. Om die cirkel te doorbreken en te controleren of de lage verwachting gerechtvaardigd is, zal in gebieden met lage verwachting bij relatief grootschalige ontwikkelingen (groter dan 1,5 ha) door middel van verkennend onderzoek de verwachtingskaart worden getoetst en gepreciseerd. Het betreft dan een verkennend onderzoek dat, zeker gezien de omvang van de ontwikkeling, nauwelijks een verzwaring van het project vormt, maar wel cruciale gegevens kan opleveren. Uiteraard dient wel een vervolgonderzoek plaats te vinden in het geval de resultaten van het verkennend onderzoek daar aanleiding voor geven. Een aandachtspunt in dit gebied is de kans op het aantreffen van scheepswrakken. Deze vormen echter een 'speld in een hooiberg' en zijn niet in een verwachtingsmodel te vatten.

Voor het  gedeelte van het bestemmingsplan waarbinnen bij recht de mogelijkheid  voor  de realisering van bedrijven mogelijk is, geldt dat hierop tot voor kort bedrijfsbebouwingaanwezig was. Deze is recentelijk  geamoveerd en daarmee is er sprake van reeds geroerde grond. Gelet hierop is archeologisch onderzoek niet nodig.

Voor de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is, zal bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, archeologisch onderzoek verricht worden.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Nota bene
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daar conform de Erfgoedwet melding van te worden gemaakt.

4.1.2 Cultuurhistorie

Voor cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland geraadpleegd. Op basis van deze kaart zijn de volgende aspecten van belang voor het plangebied:

Provinciaal archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK).
In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK’en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. Er zijn vier PArK’en waaronder Urk en omgeving . De provincie richt zich in PArK’en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. Dit betekent dat archeologische waarden in PArK’en in principe niet mogen worden geroerd. Aanvullend hierop en voor zover noodzakelijk en mogelijk, nemen de provincie en gebiedspartners in PArK’en maatregelen om de achteruitgang in kwaliteit van archeologische waarden, als gevolg van bijvoorbeeld verdroging en verzuring, te stoppen dan wel te vertragen.

Aardkundig waardevol gebied
In de ondergrond van Flevoland bevinden zich sporen van zeer oude, fossiele landschappen. Deze aardkundige elementen vertellen de geschiedenis van de Flevolandse bodem. In alle drie polders van Flevoland zijn er aardkundig waardevolle gebieden. Binnen deze gebieden zijn negen sterlocaties aangewezen waaronder de keileemhoogtes Urk. Bij Urk ligt ook het Van der Lijnreservaat, een geologisch reservaat met keileem aan de oppervlakte en veel zwerfstenen.

Beschermde gebieden aardkundige waarden (inspire)
Naast oude menselijke sporen bevinden zich in de ondergrond van Flevoland ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden (zie bruine gebieden in onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201_0004.png"
Figuur 4. Beschermde gebieden aardkundige waarden

Hierbinnen zijn sterlocaties aangegeven waar de waarden het hoogst zijn vanwege o.a. gaafheid, zeldzaamheid en combinatie met archeologische en landschappelijke waarden. In de provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden (PArK’en) worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, beschermd via de Verordening voor de fysieke leefomgeving. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden. Bescherming van de aardkundige waarden in de overige aardkundig waardevolle gebieden is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden.

Conclusie
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland gaat met name in op het aspect archeologie. Voor het overige zijn er geen cultuurhistorische waarden waar rekening mee gehouden moet worden. Aanwezige archeologische waarden en verwachtingswaarden en cultuurhistorische waarden worden voldoende beschermd middels dit bestemmingsplan. Derhalve kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht voor wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Er is een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd om aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de te onderzoeken locatie als 'onverdacht' kan worden aangemerkt. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.3 Ecologie en stikstof

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.

4.3.1 Ecologisch onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van dit project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden (Bijlage 3) uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuur-bescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 14 oktober 2020 bezocht door een ecoloog.

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een mogelijk nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Indien aan de westrand bomen met holtes worden gekapt, treden mogelijk negatieve effecten op met betrekking tot vleermuizen. In dat geval is nader onderzoek naar vleermuizen nodig om te bepalen of verblijfplaatsen verloren gaan en of een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten moet worden aangevraagd. Daarnaast dient bij de planning en uitvoering van het plan rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op dit moment is nog niet bekend of er bomen aan de westrand worden gekapt. Nader onderzoek is op dit moment dan ook nog niet nodig. Op het moment dat er bomen gekapt moeten worden zal alsnog nader onderzoek worden uitgevoerd.

 

4.3.2 Stikstofdepositie

Een AERIUS-berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 23 november 2020 is de berekening stikstofdepositie voor het onderhavige project uitgevoerd (Bijlage 4). De berekening met AERIUS genereert een gml-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Voor het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen zal bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de benodigde natuurtoets en AERIUS-berekening worden uitgevoerd. Op grond van het voorgaande omschreven en uitgevoerde onderzoek naar ecologie en stikstof mag worden geconcludeerd dat het ecologisch- en stikstofaspect de uitvoerbaarheid van het bij recht toegestane deel van het voorliggende bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheids-niveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Het rijk heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. In de nabijheid van het plangebied zijn een gemaal, een bedrijf met opslag van ammoniak en een tankstation met LPG aanwezig. Er is geen sprake van een risicocontour aangezien deze binnen de inrichting zelf is gelegen. De afstand tot de risicocontouren van het vulpunt (35 meter), lpg-reservoir (25 meter), lpg-afleverinstallatie (15 meter) bedraagt minimaal 100 meter. Het plangebied is niet binnen deze concouren gelegen. Binnen het bestemmingsplan zijn BEVI inrichtingen niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201_0005.png"
Figuur 5. Uitsnede risicokaart

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidszone van de Domineesweg, Stortemelk en Westgat.

Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidwering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de woningen valt buiten het kader van dit onderzoek. Voor het akoestisch onderzoek is het gehele plangebied beschouwd inclusief dat deel wat onder een wijzigingsbevoegdheid wordt gebracht zodat ook inzichtelijk is waar in de toekomst rekening mee moet worden gehouden.

Onderzoek
Er is een akoestisch onderzoek (Bijlage 5) gerapporteerd met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Domineesweg, Stortemelk en Westgat op de gevels van de te realiseren woningen in het kader van het Bestemmingsplan Westgat. Hierbij is het totale plangebied, inclusief het gebied met de wijzigingsbevoegdheid, onderzocht.

Uit het onderzoek blijkt dat 7 woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 5 dB vanwege de Domineesweg.

Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Urk voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde te verlenen. In het onderzoek is gemotiveerd waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.

Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidsgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

Conclusie
Met het verlenen van een hogere waarde is het plan op het aspect geluid uitvoerbaar.

4.6 Water

Inleiding
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterschapsbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.

Voor het voorliggende plan met betrekking tot de vier zuidelijke kavels is de watertoets doorlopen. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure doorlopen moet worden. De watertoets is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. Van streefbeeld naar randvoorwaarde zijn uitgangspunten opgenomen, die het vertrekpunt vormen bij de verwezenlijking van het streefbeeld. Op deze manier ontstaat een goed overzicht van de randvoorwaarden en kan herleid worden waarop deze gebaseerd zijn.

Wet- en regelgeving en beleid
De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Afspraken over het toepassen van de watertoets bij ruimtelijke plannen zijn gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen.

KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21ste eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren

Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het 'gebiedseigen water' wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterschap Zuiderzeeland

Waterschap Zuiderzeeland is waterbeheerder in het plangebied en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt hierna kort besproken:

  • Waterbeheerplan 2016 - 2021;
  • Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017;
  • De Uitbeelding;
  • Het Waterkader.

Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen en de maatregelen die het waterschap in de jaren 2016 tot en met 2021 gaat nemen om die doelen te realiseren.

Flevoland is een uniek stukje Nederland. Vrijwel het gehele beheergebied ligt onder zeeniveau. Het bestaat uit de Flevopolder en de Noordoostpolder; polders die zijn onttrokken aan het water en waar het nu goed wonen, werken en recreëren is met water in vaarten, tochten, sloten en in de randmeren dat het gebied zijn eigen fraaie karakter geeft. Waterschap Zuiderzeeland staat voor veiligheid, voldoende water en schoon water. De wijze waarop het waterschap hier in deze planperiode invulling aan wil geven is beschreven in het Waterbeheerplan 2016 - 2021.

Ter vervanging van het Waterbeheerplan 2016 - 2021 zal het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 worden vastgesteld.

Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017

De Keur is een wettelijke regeling die van toepassing is op onder andere de schouw, het grondwaterbeheer, veranderingen in het watersysteem en het aanleggen van duikers, dammen of werkzaamheden bij de dijk.

De regels van de Keur verhuizen met inwerkingtreding van de Omgevingswet naar de waterschapsverordening van het waterschap.

Waterkwantiteit

De Keur is de verordening (wettelijke regeling) van het waterschap en gaat vooral over het waterkwantiteitsaspect. De Keur is van toepassing op het aanbrengen van veranderingen aan het watersysteem (onder andere het aanleggen van duikers, dammen en werkzaamheden op of aan de dijken). Ook het onttrekken van water aan de bodem of aan het oppervlaktewater is geregeld in de Keur. Voor handelingen in het watersysteem is een watervergunning nodig of kan volstaan worden met een melding.

Schouw

Tevens valt de schouw onder de Keur. Het waterschap schouwt sloten die niet in beheer zijn, maar wel een belangrijke functie in het watersysteem hebben. Het gaat hierbij met name om het (maai)onderhoud aan waterkeringen (dijken) en oppervlaktewaterlichamen, zoals (erf-)sloten en tochten. Waterschap Zuiderzeeland voert een schouw op de watergangen (sloten en tochten) uit.

Legger

Op de legger staan alle oppervlaktewateren en dijken aangegeven. De legger maakt duidelijk wat u waar van Waterschap Zuiderzeeland mag verwachten. Voor het waterschap is de legger, samen met de keur, hét instrument om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. De legger is van toepassing op alle water en de daarvoor benodigde kunstwerken. De legger bestaat uit een set van kaarten. Op deze kaarten staat welke dijken, vaarten, tochten, stedelijk water en kunstwerken (bruggen, stuwen, gemalen, sluizen) waterschap Zuiderzeeland in beheer heeft en waar ze liggen. De legger bevat ook een register waarin staat wie waar en waarvoor het onderhoud moet doen. Tot slot bevat de legger zones (zoneringen) voor toekomstige ontwikkelingen en bescherming van het watersysteem. De legger is in te zien op de website van het waterschap: http://www.zuiderzeeland.nl/werk/werk-in-uitvoering/legger/).

De uitbeelding

Voor de beoordeling van ruimtelijke plannen heeft het waterschap (in samenwerking met de gemeenten) een zogenaamd waterkader opgesteld en het document 'De uitbeelding' waarin de kaders en richtlijnen van het waterschap zijn opgenomen. De uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerprichtlijnen zijn analoog aan het Waterbeheerplan onderverdeeld in de thema's veiligheid, voldoende water en schoon water.

Water is mede ordenend in de ruimtelijke inrichting. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat alle wateraspecten – veiligheid, schoon water, voldoende water en doelmatig beheer en onderhoud - een integraal onderdeel vormen van de ruimtelijke planvorming.

Het Waterkader

Om bij de ruimtelijke planvorming het belang van water goed te borgen en te anticiperen op klimaatverandering, hebben het Rijk, het Interprovinciaal overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) in 2001 het proces van de watertoets in het leven geroepen en in 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Waterbeheerders adviseren bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Dit proces heet kortweg 'de watertoets'. Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland het Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Samen met de Uitbeelding is het bedoeld als gids en inspiratie voor het verbond tussen water en ruimte.

Gemeente Urk

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) Urk 2016 - 2021 staat:

  • het stedelijk waterbeleid van de gemeente;
  • de ontwikkeling van het waterbeheer voor de lange termijn;
  • concrete waterplannen voor de korte termijn.

In het VGRP staat beschreven op welke wijze de gemeente – nu én in de toekomst - invulling geeft aan haar zorgplicht voor het inzamelen en afvoeren van het stedelijk afvalwater. Daarnaast bevat het ook beleid voor de zorg voor hemelwater en grondwater. Dit is de verbreding van het rioleringsplan. Tot slot bevat het VGRP een kostendekkingsplan waarin uiteengezet wordt hoe er voor de zorgplichten wordt betaald.

Thema Veiligheid
Het plangebied ligt niet buitendijks. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing. Het plangebied ligt (deels) in de kern- en beschermingszones van de primaire waterkering.
Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Veiligheid - primaire waterkeringen op orde

Streefbeeld
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.

Uitgangspunt
Het plangebied is gelegen nabij de waterkering. Om de veiligheid met primaire keringen te waarborgen wordt bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden met waterhuishoudkundige eisen voor de korte en lange termijn. Dit conform het besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ministerie I&M; 2012).

Ten behoeve van de veiligheid, beheerbaarheid en de benodigde ruimte voor toekomstige ontwikkelingen geldt een beperking voor handelingen op of in de nabijheid van de waterkering. Daarvoor zijn een kering en zijn omgeving in zones opgedeeld. Dit betreffen de kern, binnen-, tussen- en buitenbeschermingszones van de waterkeringen. In sommige gevallen worden gebouwen, windmolens, kabels en leidingen en beplanting toch toegestaan. Voor nader bepaalde handelingen wordt dan ontheffing verleend op het verbod met een watervergunning. Per zone zijn hier voorwaarden voor geformuleerd. De belangrijkste voorwaarde is dat het waterkeringbelang en het beheer en onderhoud niet in het geding komen. Meer informatie over de in beginsel toegestane activiteiten en voorwaarden staat in de Keur.

Randvoorwaarde(n)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven dat een beschermingszone ook in bestemmingsplannen dient te worden verankerd. Om voldoende rekening te houden met de waterstaatkundige belangen worden aan de gronden die zijn gelegen in genoemde beschermingszone(s) van de primaire waterkering de juiste bestemming of gebiedsaanduiding toegekend in een ruimtelijk plan.

De inperking van de bouwmogelijkheden op grond van de Keur (uitgewerkt in de Legger, het waterschapsbeleid en het waterbeheerplan) geldt ongeacht of dit in een ruimtelijk plan is opgenomen. De gemeente zal een leggerwijziging uiteindelijk verwerken in de relevante bestemmingsplannen. Dit plan is (deels) gelegen in de volgende beschermingszone(s) van de primaire waterkering:

  • binnenbeschermingszone;
  • buitenbeschermingszone;
  • kernzone.

Thema Voldoende Water

Wateroverlast
Streefbeeld
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. Met de planontwikkeling wordt netto geen verhard oppervlak in stedelijk gebied toegevoegd of is de toename van het verhard oppervlak minder dan 750 m2 en daarmee is geen compensatie noodzakelijk.

Zowla gebied. Het oude deel van bedrijventerrein Zwolsehoek is bekend met wateroverlast. Het is daarom wenselijk om actief op zoek te gaan naar ruimte voor water, zoals in het BRP Industrieterrein Zwolsehoek 2018-2028 staat.

Het verhard oppervlak kan als gevolg van de ontwikkeling met circa 1.000 m² toenemen. Als de toename groter is dan 750 m² is compensatie noodzakelijk. De compensatie kan gerealiseerd worden door het graven van nieuw open water binnen de bestemming Groen of door het toepassen van alternatieve berging.

Ontwerprichtlijnen compensatie toename verharding
De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding. Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,5% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013. Bij de hantering van de bergingsnorm (onderdeel van beleidsregel compensatie toename verharding en versnelde afvoer) gaat het om het benodigde oppervlak open water op de hoogte van het streefpeil.

Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Anticiperen op watertekort
Streefbeeld
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Thema Schoon Water
Goede structuurdiversiteit
Streefbeeld
Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.

Bij nieuwbouw dient voldaan te worden aan dan geldende wet- en regelgeving. Het is derhalve aannemelijk dat er geen gebruik gemaakt zal worden van uitlogende (bouw)materialen.

Riolering

Westgat maakt onderdeel uit van het rioleringsgebied Kamperhoek. Het hoofdbemalingsgebied Kamperhoek bestaat uit een gescheiden stelsel, waarbij het RWA via uitlaten op het oppervlaktewater wordt geloosd en alleen de DWA-stroom (in theorie) bij gemaal Stortemelk naar de RWZI wordt verpompt. Op het merendeel van de bedrijventerreinen op Urk is een zogenaamde VGS 2.0 gerealiseerd. Dit wordt in de toekomst verder verbeterd. Voor Kamperhoek staan geen specifieke maatregelen gepland. In 2019 zijn met een reconstructie in 2019 de leidingen vernieuwd.

Lozing vuilwater op DWA

Lozing hemelwater vindt plaats op de RWA. Deze wordt afgekoppeld daar waar mogelijk. Zoals hiervoor onder het thema Voldoende water ook al is aangegeven is bij een toename verhard oppervlak compensatie nodig.

Conclusie
Advisering van Waterschap Zuiderzeeland en relevante documentatie ten aanzien van waterhuishoudkundige maatregelen worden betrokken in de verdere planvorming en definitieve invulling van het plangebied. Daarmee mag worden aangenomen dat er over het voorliggende plan geen bezwaren ten aanzien van het wateraspect zullen bestaan.

4.7 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hinder-gevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Nieuwe bedrijfswoningen

Het beleid van de gemeente is om het wonen op het bedrijventerrein Zwolsehoek niet uit te breiden en solitaire bewoning te bestrijden. In de structuurvisie Urk 2035+ is het bedrijventerrein Kamperhoek, waar het Westgat onderdeel vanuit maakt, echter aangewezen voor herstructurering. De visverwerkende activiteiten moeten hier verdwijnen. Het herstructureren van het Westgat naar een woon/werklocatie past hier goed bij. Om het wonen hier passend te maken met het oog op milieu-impact wordt de maximale milieucategorie in het plangebied terug gebracht naar categorie 2. Dit sluit ook aan bij het beleid van de provincie dat bedrijfswoningen op een bedrijventerrein die zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 3 en hoger slechts bij uitzondering worden toegestaan.

Onderzoek
Er is een theoretische afweging uitgevoerd (Bijlage 7) op het gebied van geluid voor het bestemmingsplan Westgat in Urk. Het betreffende plan is gelegen in het zuidelijke deel van Urk, ten oosten van het IJsselmeer. De bestaande bedrijven binnen het vigerende bestemmingsplan "Havens" zijn ten oosten van het nieuwe plan gelegen op relatief korte afstand tot de nieuwe woningen. Daarnaast zullen er nieuwe bedrijven worden gevestigd in combinatie met wonen binnen het nieuwe bestemmingsplan "Westgat". In deze notitie wordt ingegaan op de situatie, op het toetsingskader voor een dergelijke situatie en wordt afgewogen welke mogelijkheden er geluidstechnisch binnen het plan mogelijk zijn (en welke niet). In dit stadium van het onderzoek zijn geen geluidsberekeningen uitgevoerd.

Voor het afwegen van de mogelijkheden is aangesloten bij de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (uitgave 2009), verder aangeduid als de VNG-publicatie en het Activiteiten-besluit milieubeheer, in het vervolg van deze notitie aangeduid als het Activiteitenbesluit. Tevens is de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, in het vervolg aangeduid als de Handreiking, geraadpleegd.

In de theoretische afweging is het totale plangebied beschouwd. In onderhavig bestemmingsplan gaan wij enkel in op de aspecten die betrekking hebben op de kavels 1 tot en met 4. De bevindingen voor de kavels 5 tot en met 8 worden betrokken bij de nadere planuitwerking voor dit gebied en het nog op te stellen wijzigingsplan.

Voor de toetsing moet gekeken worden naar het type gebied. De VNG-publicatie geeft aan dat bij het type gemengd gebied rekening gehouden mag worden met de vermindering van één afstandstap. Voor wat betreft het karakter van het gebied kan worden gekeken naar de bestemmingen, en dan vanuit de woningen. Er is sprake van een bedrijventerrein waarbij de woningen gelegen zijn op het bedrijventerrein. Daarnaast is het bedrijventerrein direct gelegen naast een hoofdinfrastructuur (provinciale weg N352). Gezien de functiemenging is sprake van gemengd gebied. Dat betekent dat de afstand tot de bedrijven bij stap 1 een stap mag afnemen. Voor een gemengd gebied mag dus bij bijvoorbeeld milieucategorie 3.1 de richtafstand worden verlaagd met 1 stap van 50 naar 30 meter. Als binnen deze afstand geen woningen zijn gelegen is de situatie zondermeer aanvaardbaar.

Invloed bestaande bedrijven op plangebied

Westgat 2b
Op basis van de VNG-publicatie en de geldende categorie 3.1 zal voor het bedrijf op het perceel Westgat 2b de richtafstand 30 meter bedragen. Deze afstand is in groen weergegeven in onderstaande figuur. Binnen deze afstand is perceel 1 en een gedeelte van perceel 2 gelegen. Indien de milieucategorie van Westgat 2b teruggebracht wordt naar een categorie 2 inrichting zal de richtafstand 10 meter bedragen welke is weergegeven in oranje. Hierbij zal alleen een gedeelte van perceel 1 binnen de richtafstand zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2021Westgat-0201_0006.png"
Figuur 6. Ligging richtafstand categorie 3.1 (groen) en 2 (oranje)

In het bestemmingsplan is er voor gekozen om de milieucategorie voor Westgat 2b in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie te weten milieucategorie 2. Bij de nadere indeling van de kavels en de eventuele situering van het woongedeelte zal rekening worden gehouden met de richtafstanden. Het plan biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Indien niet voldaan kan worden aan de richtafstanden kan overwogen worden om een hoger geluidsniveau toe te staan op de betreffende gevel en op basis van de Handreiking streven naar een waarde van 55 dB(A) en uiterlijk 65 dB(A). Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Invloed nieuwe bedrijven binnen plangebied
Vanwege de ligging van diverse bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein is, gezien de relatief korte afstand tot het plan milieucategorie 3.1 niet voor de hand liggend. Met name bij perceel 1 kan dit geluidstechnisch problemen op gaan leveren bij de bestaande bedrijfswoningen op het adres Westgat 2. Deze woning is binnen de richtafstand van 30 meter gelegen.

Geadviseerd wordt om, mede vanwege de ligging van de nieuwe bedrijfswoningen bij de naastliggende percelen, uit te gaan van ten hoogste milieucategorie 2. Bij een gemengd gebied bedraagt de richtafstand dan 10 meter waarbij alleen de bestaande bedrijfswoning aan het Westgat 2 binnen deze afstand is gelegen. Bij eventuele inpassing van een nieuw bedrijf op perceel 1 zal rekening moeten worden gehouden met geluid. Wellicht is het mogelijk om hier een bedrijf toe te laten welke weinig tot geen buitenactiviteiten heeft (bijvoorbeeld kantoor of iets dergelijks).

Aangezien het hierbij gaat om wonen-werken wordt geadviseerd om bij de bouw rekening te houden met de indeling van de percelen. Indien bedrijfswoningen binnen 10 meter tot de erfgrens worden gerealiseerd verdient het de voorkeur om de woningen aan dezelfde zijde te positioneren en de bedrijfsgebouwen zover mogelijk bij de woningen vandaan.

Bij de naastgelegen bedrijfswoningen dient te worden voldaan aan de grenswaarde van 55 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Hier kan van worden afgeweken middels een maatwerkvoorschrift. Als richtlijn kan hierbij gebruik gemaakt worden van de waarden uit de Handreiking (streven naar 55 dB(A) en ten hoogste 65 dB(A)).

Op de maximale geluidsniveaus is in de afweging niet nader ingegaan aangezien deze erg bedrijfsafhankelijk zijn. Daarnaast is hiervoor de indeling van de percelen van belang. Geadviseerd wordt om deze niet hoger te laten worden dan 10 dB boven het aanwezige langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op basis van de Handreiking.

Bij woningen gelegen op een bedrijventerrein is het vrij gebruikelijk dat het woon- en leefklimaat afwijkt van een 'standaard' woonomgeving. Door de bedrijvigheid op een dergelijk terrein zullen geluidsniveaus optreden door de aanwezige industrie welke niet altijd te voorkomen zijn. Dit wil niet zeggen dat deze woningen vogelvrij zijn, maar er dient rekening te worden gehouden met de aanwezige bedrijven en de opzet van een dergelijk bedrijventerrein. Door aansluiting te zoeken bij het Activiteitenbesluit en de Handreiking zal naar verwachting bij de woningen op het bedrijventerrein ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het plangebied krijgt een maximale milieucategorie 2. Omdat de definitieve kavelindeling nog niet vast staat zal bij de nadere planuitwerking rekening worden gehouden met de conclusies uit het onderzoek. Wat betref het aspect hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Situatie plangebied
Het plangebied is gesitueerd aan de weg Westgat waaraan verschillende bedrijven liggen. Het gebied wordt ontsloten via Stortemelk naar de Domineesweg. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie is er sprake van een bedrijventerrein. Het omliggende wegennet is voldoende in staat om dit aanbod van verkeer te kunnen verwerken. Gelet op de wijziging is er naar verwachting geen sprake van een forse toename van het aantal voertuigbewegingen per etmaal en leidt het voorliggende plan niet tot capaciteitsproblemen voor het omliggende wegennet.

Het parkeren voor de bedrijven zelf dient plaats te vinden op eigen terrein. Derhalve dient er voorzien te worden in voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein. Voor het bezoekersparkeren zijn er in de recent heringerichte weg Westgat 34 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd.

Conclusie
Ondanks de toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied worden geen problemen voor de verkeersafwikkeling verwacht. Daarnaast worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de parkeerbehoefte van het planvoornemen. Wat betreft verkeer en parkeren is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 Wm. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economisch besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Het planvoornemen heeft een vergelijkbare verkeersaantrekkende werking als in de huidige planologische situatie. Het planvoornemen is uitvoerbaar vanuit het aspect luchtkwaliteit, de wettelijk gestelde eisen vormen hiervoor geen belemmering. Daarnaast zijn de achtergrondwaarden van de relevante stoffen op Urk zo laag, dat ook op basis hiervan aangenomen kan worden dat de grenswaarden niet overschreden zullen worden.

Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Conventionele explosieven

Als gevolg van gevechtshandelingen in het verleden kunnen conventionele explosieven in het plangebied zijn achtergebleven. Wanneer conventionele explosieven (niet gesprongen explosieven (NGE)) uit de Tweede Wereldoorlog bij de aanleg van Port of Urk - Binnendijks bedrijventerrein spontaan worden aangetroffen, dan ontstaat mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties (zware explosies) bij de uitvoering van werkzaamheden kunnen in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane vondsten van conventionele explosieven kunnen daarnaast tot extra uitvoeringskosten leiden, hetgeen gevolgen kan hebben voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Voor het voorliggende plan met betrekking tot de vier zuidelijke kavels is er reeds sprake van geroerde gronden aangezien hier al bedrijven hebben gestaan die inmiddels gesloopt zijn. Een vooronderzoek conventionele explosieven is voor deze locatie dan ook niet nodig. Op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid in procedure wordt gebracht zullen deze gronden op dit onderwerp worden beoordeeld in het kader van het wijzigingsplan.

Conclusie

Het aspect conventionele explosieven is geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Mogelijk aanwezige conventionele explosieven in de bodem worden opgespoord en indien mogelijk verwijderd/vernietigd. Hiermee wordt de ondergrond veilig begaanbaar voor ontwikkelingen in het plangebied.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek
Op het planvoornemen categorie D11.3 van het Besluit m.e.r. met betrekking tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein van toepassing. De hiervoor geldende drempelwaarde van 75 hectare of meer wordt met de ontwikkeling van dit bestemmingsplan niet overschreden. Het plangebied voorziet in de uitbreiding van het bedrijventerrein met circa 1.000 m2. Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.

Op een deel van het plangebied is een wijzigingsbevoegheid opgenomen. De huidige bedrijvenbestemming en groenbestemming blijven op dit deel van het plangebied gehandhaafd. Op het moment dat er overeenstemming is tussen de gemeente en grondeigenaren kan de gemeente door toepassing van de wijzigingsbevoegheid de bestemming wijzigen.

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te stellen. Hierop zal door het bevoegd gezag voor het bestemmingsplan ter visie wordt gelegd een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen. Het plan dient daarbij voorgelegd te worden aan de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV). Deze beslissing wordt te zijner tijd als bijlage bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen.

Conclusie
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Havens'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit zes artikelen:

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

'Bedrijventerrein - 2'
De eerste bestemming van dit plangebied betreft de bestemming 'Bedrijventerrein - 2'. Deze bestemming ligt voor een deel op gronden waar voorheen reeds de bestemming aanwezig was. Deze bestemming is echter voor een deel aangepast: de maximale toegestane milieucategorie 3.1 is gewijzigd in milieucategorie 2 en bestaande bedrijven die op dit moment milieucategorie 3.1 hebben. Hiermee blijven de bestaande bedrijven legaal maar wordt ook bewerkstelligd dat in de toekomst slechts maximaal milieucategorie 2 is toegestaan. De bedrijven in deze bestemming mogen ter plaatse bedrijfswoningen hebben. De bedrijfswoningen moeten echter wel inpandig worden gebouwd. Dit geldt echter niet voor de bedrijfspercelen die via de wijzigingsbevoegdheid zijn te realiseren ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied' en voor de bedrijfspercelen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied'. Bij die laatste gebiedsaanduiding is voor het gehele gebied aan die aanduiding niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan. Die bedrijfswoning mag evenwel inpandig als vrijstaand worden gebouwd. Deze gebiedsaanduiding bevindt zich nu nog in de bestemming 'Groen'. Verder geldt dat in deze bestemming is geregeld dat een bedrijfswoning geen grotere inhoud mag hebben dan 750 m3. Tot slot wordt opgemerkt dat ook zelfstandige kantoren zijn toegestaan. Deze mogen echter niet groter zijn dan 250 m2 voor het gehele plangebied. Tot slot is het ook mogelijk om ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied' een gemeentewerf toe te staan.

'Groen'
De gronden ter plaatse van de bestemming: 'Groen' zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, waterberging en speelvoorzieningen. Ook is een weg toegestaan. Tevens is specifiek geregeld dat de vergunde en bestaande waterschapsactiviteiten (opslag groenafval en een kroosreiniger) van het waterschap ter plaatse zijn toegestaan. Om deze functie specifiek aan te wijzen is hiervoor een aanduiding opgenomen. De functie is uitsluitend ter plaatse van die aanduiding toegestaan.

'Verkeer'
Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bedoeld voor wegen, straten en paden en verschillende voorzieningen zoals groen-, waterberging, parkeer- en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn gebouwen slechts beperkt mogelijk. Tevens is specifiek geregeld dat de vergunde en bestaande waterschapsactiviteiten (opslag groenafval en een kroosreiniger) van het waterschap ter plaatse zijn toegestaan. Om deze functie specifiek aan te wijzen is hiervoor een aanduiding opgenomen. De functie is uitsluitend ter plaatse van die aanduiding toegestaan.

'Leiding - Gas'
De gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met een strook van vijf meter ter weerszijden van de aangeduide leiding. Binnen deze dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan tweeëneenhalve meter. Hiermee kunnen bouwwerken slechts een beperkte omvang en fundering hebben en wordt eventuele schade aan de leiding voorkomen.

'Waarde - Archeologie 1'
De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' dient ter bescherming van de in de grond aanwezig archeologische waarden. Om die waarden te beschermen is het niet toegestaan werkzaamheden te verrichten zonder een omgevingsvergunning. De werkzaamheden zijn echter wel mogelijk zonder omgevingsvergunning indien deze betrekking hebben op gebieden die niet groter zijn dan anderhalf hectare en/of ingrepen die niet dieper dan een halve meter de bodem verstoren.

'Waterstaat - Waterkering'
Tot slot is ter bescherming van de dijk de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan indien deze ten dienste van de bestemming zijn. Deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet hoger worden dan vijf meter.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een viertal regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels zijn ontleend aan het bestemmingsplan 'Havens'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd. Voorts wordt opgemerkt dat in de Algemene aanduidingsregels de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' is opgenomen. Deze gebiedsaanduiding is opgenomen conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, het onderhoud en de instandhouding van de primaire waterkering. Om dat te bewerkstelligen is onder andere bouwen op de dijk verboden. Tevens is ook de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 3' opgenomen met eenzelfde strekking.

Tot slot is ook de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied' opgenomen. Deze gebiedsaanduiding maakt het mogelijk om ter plaatse de bestemming van de gronden te wijzigen naar 'Bedrijventerrein - 2' en 'Verkeer'. De gebiedsaanduiding bepaalt dat bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' en/of 'Verkeer' ter plaatse gaat gelden. Wel geldt dan een aantal eisen ten aanzien van de bouwmogelijkheden. Zo mogen de bedrijfswoningen ter plaatse slechts vrijstaand worden gebouwd. Dit in tegenstelling tot het overige deel van het bedrijventerrein. Ook moet het betreffende wijzigingsplan dan aantonen dat er behoefte is aan de betreffende bedrijfskavels. Dit kan door middel van het succesvol doorlopen van de zogeheten Laddertoets. Ook moet het wijzigingsplan de uitvoerbaarheid aantonen wat betreft de milieuaspecten. Tot slot geldt ook dat het wijzigingsplan niet mag leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het plan.

Dit bestemmingsplan maakt bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk. Op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet op de ruimtelijk ordening (Wro) dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop dergelijke bouwplannen zijn voorzien.

De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de gronden anderszins is verzekerd en het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gronden met een directe bestemming 'Bedrijventerrein - 2' waar het bestemmingsplan op ziet, zijn in eigendom van de gemeente. Het kostenverhaal word dan verzekerd door middel van gronduitgifte door de gemeente. De gronden binnen de wijzigingsbevoegdheid zijn op dit moment nog niet in eigendom van de gemeente. De economische uitvoerbaarheid van deze gronden zal worden onderbouwd zodra de wijzigingsprocedure wordt doorlopen. Op dit moment hoeft de economische uitvoerbaarheid voor deze gronden nog niet te worden aangetoond.

Op 10 december heeft de gemeenteraad van de gemeente Urk de gemeentelijke grondexploitatie behorend bij dit bestemmingsplan vastgesteld.

In de gemeentelijke grondexploitatie is er sprake van een negatief resultaat. Dit betekent dat niet alle kosten verhaald kunnen worden door gronduitgifte, omdat de contante opbrengsten in de grondexploitatie lager zijn dan de contante kosten. Het resultaat op contante waarde van de exploitatieopzet in de gemeentelijke grondexploitatie, is derhalve negatief. De gemeente heeft het negatieve resultaat gedekt uit haar middelen.

Hiermee is de financieel economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan geborgd en daarmee economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan “Westgat” is in het kader van vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) op 1 maart 2021 naar de overheden/instanties gestuurd met het verzoek binnen 6 weken een reactie toe te zenden. Van het Waterschap Zuiderzeeland en de Provincie Flevoland is een reactie ontvangen. Een samenvatting van de overlegreacties en de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. De volledige reacties zijn opgenomen in Bijlage 9.

6.2.2 Zienswijzen

Na het stadium van vooroverleg wordt het plan als ontwerp ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kan door een ieder zienswijzen op het bestemmingsplan naar voren worden gebracht. Hiervan wordt vervolgens afzonderlijk van deze toelichting verslag gedaan.